Ontwerp van wet - Instelling van een Algemene Energieraad (Wet op de Algemene Energieraad)

Nr. 2

ONTWERP VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de bij Koninklijk besluit van 25 februari 1976 (Stb. 99) ingestelde voorlopige Algemene Energieraad voorziet in een blijvende behoefte aan advisering ten aanzien van het te voeren energiebeleid, geplaatst in een breed maatschappelijk verband, zodat thans overeenkomstig artikel 87 van de Grondwet een wettelijke grondslag voor een permanente Algemene Energieraad gewenst is; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken; raad: de Algemene Energieraad, genoemd in artikel 2.

S-EZ

4 vel

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17446, nrs. 1-4

§2. Instelling en taak

Artikel 2

Er is een Algemene Energieraad. De raad heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

Artikel 3

  • De raad heeft tot taak Onze Minister op diens verzoek dan wel uit eigen beweging: a. van advies te dienen omtrent het te voeren energiebeleid en daarbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de wisselwerking tussen het te voeren energiebeleid enerzijds en maatschappelijke ontwikkelingen en het te voeren overheidsbeleid op andere gebieden anderzijds; b. van advies te dienen omtrent door andere adviesorganen aan een of meer Onzer Ministers uitgebrachte en openbaar gemaakte adviezen, voor zover deze naar het oordeel van de raad belangrijke gevolgen voor het te voeren energiebeleid kunnen hebben; c. informatie te verschaffen, die van belang kan zijn voor het te voeren energiebeleid. 2. Een verzoek om advies omtrent een onderwerp, dat niet in de eerste plaats tot de verantwoordelijkheid van Onze Minister behoort, wordt door deze gedaan in overeenstemming met Onze Minister, wie dat onderwerp in het bijzonder aangaat. 3. Een advies omtrent een onderwerp als bedoeld in het tweede lid wordt door de raad mede toegezonden aan Onze Minister, wie dat onderwerp in het bijzonder aangaat. 4. De raad laat Onze Minister jaarlijks voor 1 februari van zijn gevolgen blijken omtrent de voortgang, welke is gemaakt bij de ontwikkeling en uitvoering van het gevoerde energiebeleid.

§ 3. Samenstelling en inrichting

Artikel 4

  • De raad bestaat uit ten hoogste twintig leden. 2. De leden hebben op persoonlijke titel zitting in de raad.

Artikel 5

  • De leden worden door Ons, op voordracht van Onze Minister, voor een periode van vier jaren benoemd. 2. Aftredende leden kunnen, behoudens in bijzondere gevallen, slechts eenmaal worden herbenoemd. 3. In afwijking van het eerste lid benoemen Wij voor de eerste maal: a. ten hoogste vijf leden voor een periode van een jaar; b. ten hoogste vijf leden voor een periode van twee jaren; en c. ten hoogste vijf leden voor een periode van drie jaren. 4. Een lid, dat is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, wordt benoemd voor een periode, eindigend op het tijdstip waarop de benoeming van degene in wiens plaats hij is benoemd, had zullen eindigen.

Artikel 6

Als lid van de raad kan niet worden benoemd een persoon die de leeftijd van 70 jaren heeft bereikt.

Artikel 7

Er is een presidium van de raad, bestaande uit ten hoogste vijf leden.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17446, nrs. 1-4

Artikel 8

Het presidium is belast met de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van de raad.

Artikel 9

  • Wij wijzen, op voordracht van Onze Minister, de voorzitter van de raad uit de leden aan. De voordracht wordt Ons gedaan, de raad gehoord en in overeenstemming met het gevoelen van de Raad van Ministers. 2. De raad wijst uit zijn midden de plaatsvervangend voorzitter van de raad aan. 3. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter hebben zitting in het presidium. De raad wijst uit zijn midden de overige leden van het presidium aan. 4. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de overige leden van het presidium worden als zodanig aangewezen voor een periode van twee jaren. Na aftreden kunnen zij opnieuw als zodanig worden aangewezen.

Artikel 10

Het lidmaatschap van het presidium eindigt op het tijdstip waarop het lidmaatschap van de raad eindigt, behoudens herbenoeming als lid van de raad.

Artikel 11

In het secretariaat wordt, na overleg met de raad, voorzien door Onze Minister.

Artikel 12

Het secretariaat staat de raad en zijn presidium bij in de uitvoering van hun taak.

Artikel 13

  • De raad kan commissies instellen, waarin ook personen, die geen lid zijn van de raad, zitting kunnen hebben. 2. Op de commissies zijn de artikelen 14-18 van overeenkomstige toepassing.

S 4. Werkwijze

Artikel 14

De raad komt in vergadering bijeen zo dikwijls de voorzitter of drie andere leden dit nodig achten.

Artikel 15

De vergaderingen van de raad zijn besloten, behoudens het bepaalde in artikel 18, tweede lid.

Artikel 16

  • Onze Minister kan de vergaderingen van de raad door daartoe door hem aangewezen personen doen bijwonen. 2. Indien artikel 3, tweede lid, is toegepast, kan de raad Onze betrokken Minister uitnodigen de vergaderingen van de raad, voor zover daarbij onderwerpen aan de orde zullen worden gesteld, die samenhangen met de behandeling van het verzoek om advies, te doen bijwonen door daartoe door hem aangewezen personen.

Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17446, nrs. 1-4

Artikel 17

  • Een advies van de raad wordt vastgesteld overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid van de ter vergadering aanwezige leden. 2. Afwijkende opvattingen, die door een minderheid ter vergadering ter sprake zijn gebracht, worden desgewenst weergegeven. 3. De leden van de raad onthouden zich van stemming over adviezen bij de inhoud waarvan zij enigerlei persoonlijk belang hebben.

Artikel 18

  • De raad kan zich rechtstreeks tot derden wenden tot het verkrijgen van de inlichtingen die hij behoeft. 2. De raad kan daarvoor in aanmerking komende personen ter vergadering uitnodigen om hun mening uiteen te zetten of inlichtingen te verstrekken.

Artikel 19

  • De raad stelt tot regeling van zijn werkzaamheden een reglement van orde vast. 2. Het reglement en de wijzigingen daarin behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

§5. Slotbepalingen

Artikel 20

Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens, waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 21

Het Koninklijk besluit van 25 februari 1976 (Stb. 99) wordt ingetrokken.

Artikel 22

  • Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de Algemene Energieraad. 2. Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken, Tweede Kamer, zitting 1981 -1982, 17446, nrs. 1-4