Memorie van toelichting - Hernieuwde vaststelling van de Oorlogswet voor Nederland ter aanpassing aan de Grondwet en aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Oorlogswet voor Nederland)

1 Kamerstukken II 1986-1987, 20028, nr. 2.

ALGEMEEN

  • Inleiding

Het voorliggende wetsvoorstel maakt deel uit van de wetgeving ter uitvoering van artikel 103 van de Grondwet inzake uitzonderingstoestanden. Deze wetgeving is aangekondigd in de «Notitie over uitvoering door de wetgever van artikel 103 van de Grondwet inzake uitzonderingstoestanden»1 en betreft de gelijktijdig met dit wetsvoorstel ingediende voorstellen voor een Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, een Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en een gewijzigde en opnieuw vastgestelde Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag. In het algemene deel van de memorie van toelichting op de Coördinatiewet en de Invoeringswet zijn de hoofdlijnen uiteengezet van het nieuwe stelsel van uitzonderingstoestanden op basis van artikel 103 van de Grondwet. Kort samengevat voorziet de Coördinatiewet in de instelling van twee uitzonderingstoestanden: de beperkte en de algemene noodtoestand. De in de bestaande wetten voor buitengewone omstandigheden (noodwetgeving), waaronder de Oorlogswet voor Nederland (OWN), toegekende buitengewone bevoegdheden worden in de Coördinatiewet verdeeld over de beperkte en de algemene noodtoestand.

De Coördinatiewet geeft voorts regels over afkondiging, opheffing en einde van beide uitzonderingstoestanden en de overgang van de ene naar de andere uitzonderingstoestand. De afzonderlijk in de noodwetgeving voorkomende buitengewone rechtstoestanden komen te vervallen. Voor de Oorlogswet voor Nederland betreft dat de staat van oorlog en de staat van beleg. In de Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Invoeringswet) wordt de noodwetgeving aangepast aan de Coördinatiewet. Deze aanpassing is drieërlei. In de eerste plaats wordt in de desbetreffende wetten een verwijzing aangebracht naar de Coördinatiewet inhoudende dat inwerkingstelling van artikelen met buitengewone bevoegdheden uit deze wetten geschiedt op grond van de Coördinatiewet. Ten tweede worden door de Invoeringswet de in de noodwetgeving voorkomende, zeer uiteenlopende terminologieën voor buitengewone 413929F ISSNI09217371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat s Gravenhage 1994 omstandigheden zo veel mogelijk geharmoniseerd. Ten derde geeft de Invoeringswet per noodwet aan in hoeverre de artikelen met buitengewone bevoegdheden ook separaat, dat wil zeggen zonder afkondiging van de beperkte of de algemene noodtoestand in werking kunnen worden gesteld volgens een standaardprocedure (bij koninklijk besluit, gevolgd door een verlengingswetsvoorstel). Voor een gedetailleerde toelichting op het gevolgde systeem ter coördinatie van de noodwetgeving in het kader van artikel 103 van de Grondwet wordt verwezen naar de toelichting op de Coördinatiewet en de Invoeringswet. Het onderhavige wetsvoorstel heeft een technisch karakter voor zover het gaat om inpassing van de OWN in het systeem van de Coördinatiewet en de Invoeringswet (de buitengewone bevoegdheden uit de OWN worden gerangschikt overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van de Coördinatiewet, aangegeven wordt welke buitengewone bevoegdheden separaat kunnen worden toegepast volgens de in de Invoeringswet voorgestelde standaardprocedure en de terminologie wordt geharmoniseerd). Inhoudelijk blijven de bestaande buitengewone bevoegdheden, met uitzondering van de bevoegdheid tot het inwinnen van informatie, ongewijzigd. Ons voorstel de paragrafen 2 van hoofdstuk 2 respectievelijk 3 uit de OWN, betreffende de bevoegdheden van organen van burgerlijk gezag tijdens de staat van oorlog en de staat van beleg, te schrappen hangt samen met het nieuwe systeem. Naast deze technische aanpassingen zijn ook nog enige wijzigingen noodzakelijk die niet uit de Coördinatiewet, maar rechtstreeks uit de nieuwe Grondwet voortvloeien. Het betreft in hoofdzaak de opneming van een bepaling in de OWN ter voldoening aan de eis van artikel 11 van de Grondwet. Ingevolge dat artikel kan inbreuk op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam slechts geschieden bij of krachtens de wet. Voorts dient de OWN op een aantal punten verfijnd te worden daar waar mogelijk strijd aanwezig is met de artikelen 81 en 89 van de Grondwet. Met het oog op het Europees Verdrag tot bescherming van rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het daarbij behorende Eerste Protocol en het Verdrag inzake de rechten van het kind, heeft waar nodig aanscherping plaatsgevonden van een aantal bepalingen. Deze en ook nog enkele later te noemen wijzigingen van ondergeschikte aard zullen in het vervolg van deze memorie worden toegelicht. Aanvankelijk was het ons voornemen de aanpassing van de Oorlogswet voor Nederland mee te nemen in de Invoeringswet. Wetssystematisch leek dat voor de hand liggend. Bij de uitwerking van de voorstellen bleek de Invoeringswet door de vele noodzakelijke herschikkingen van artikelen en overige aanpassingen in de OWN in haar geheel niet aan leesbaarheid te winnen. Vandaar dat wij, evenals dit bij de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) het geval is, de voorkeur geven aan een opnieuw vastgestelde Oorlogswet voor Nederland.

  • Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

2.1. Herziening van de Oorlogswet voor Nederland

Het wetsvoorstel vangt aan met in artikel 1 vast te stellen dat de artikelen 9 tot en met 14 gezamenlijk of afzonderlijk separaat -dat wil zeggen buiten een uitzonderingstoestand -in werking kunnen worden gesteld volgens de standaardprocedure die via de Invoeringswet ook bij de overige noodwetgeving zal worden gehanteerd. Gedurende een uitzonderingstoestand worden de artikelen uit de OWN in werking gesteld via de procedure in artikel 7, eerste lid, (gedurende de beperkte noodtoe- stand) of artikel 8, eerste lid, (gedurende de algemene noodtoestand) van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. In bijlage A bij de Coördinatiewet valt te lezen welke artikelen gezamenlijk of afzonderlijk in werking kunnen worden gesteld tijdens de beperkte noodtoestand. In bijlage B wordt dat aangegeven voor de algemene noodtoestand. Om bij de verdeling van de buitengewone bevoegdheden uit de OWN in artikel 1 van het onderhavige wetsvoorstel en de artikelen 7 en 8 van de Coördinatiewet een keuze te kunnen maken is de Oorlogswet geanalyseerd vanuit het beleid gericht op flexibele crisisbeheersing. Nagegaan is welke bevoegdheden noodzakelijk kunnen zijn bij oplopende spanning zonder dat tot de afkondiging van de beperkte of de algemene noodtoestand moet worden overgegaan. Vervolgens is bezien hoe de buitengewone bevoegdheden kunnen worden verdeeld over de beperkte en de algemene noodtoestand zodanig dat een oplopende reeks bevoegdheden gemeten naar zwaarte, beschikbaar kan komen. Dit alles vanuit de gedachte dat geen verdergaande maatregelen genomen moeten worden dan door de situatie worden vereist en dat aldus adequaat kan worden opgetreden met vermijding van escalerende effecten. Het resultaat van deze analyse is vervat in genoemd artikel 1 van de OWN en in de lijsten A en B bij artikel 7 respectievelijk artikel 8 van de Coördinatiewet, waarin een opklimmende reeks van bevoegdheden wordt geboden. Daar er pas in een uitzonderingstoestand militair gezag is, komen bevoegdheden bij inwerkingstelling via de procedure van artikel 1 toe aan de Minister van Defensie. Om de Coördinatiewet en de Oorlogswet goed op elkaar te laten aansluiten zijn de volgende ingrepen in de OWN noodzakelijk.

Hoofdstuk II betreffende de staat van oorlog en hoofdstuk III betreffende de staat van beleg komen te vervallen en worden vervangen door hoofdstuk II, Buitengewone bevoegdheden, van dit wetsvoorstel. Alle buitengewone bevoegdheden die in de bestaande wet voorkomen in de staat van oorlog en de staat van beleg worden in het nieuwe hoofdstuk II bijeengebracht. Uit de bij het wetsvoorstel gevoegde transponeringstabel blijkt welke bestaande artikelen uit de OWN zijn gehergroepeerd. De bevoegdheden die volgens artikel 1 van dit wetsvoorstel voor separate toepassing in aanmerking komen, zijn aaneensluitend vooraan als artikelen 9 tot en met 14 in dit hoofdstuk geplaatst. Daaropvolgend komen de buitengewone bevoegdheden die kunnen worden gehanteerd in de beperkte en de algemene noodtoestand volgens de artikelen 7 en 8 van de Coördinatiewet. In de artikelsgewijze toelichting wordt een nadere motivering gegeven van de gekozen verdeling.

2.2. Vervallen van de paragrafen «Bevoegdheden van organen van burgerlijk gezag» uit de Oorlogswet voor Nederland In het bestaande systeem sluiten de verschillende uitzonderingstoestanden uit de OWN en de Wbbbg elkaar onderling uit. Vanwege die structuur komt in de huidige OWN in hoofdstuk II en III een paragraaf 2 voor waarin aan organen van burgerlijk gezag buitengewone bevoegdheden zijn toegekend welke blijkens artikel 11 van de huidige OWN dienen ter handhaving van de openbare orde. De ratio hiervan is dat de burgerlijke autoriteiten ook tijdens de «militaire» staat van oorlog en staat van beleg hun buitengewoon gezag blijven uitoefenen. Inhoudelijk zijn de buitengewone bevoegdheden van het burgerlijk gezag tijdens de staat van oorlog en de staat van beleg gelijk aan die tijdens de toestand van verhoogde waakzaamheid en de burgerlijke uitzonderingstoestand. Nu het nieuwe systeem uitzonderingstoestanden niet meer het verouderde onderscheid van een militaire en een burgerlijke uitzonderingstoestand kent, maar het geheel van noodwettelijke bevoegdheden brengt onder de beperkte dan wel de algemene noodtoestand, worden de paragrafen met buitengewone bevoegdheden voor organen van burgerlijk gezag alsmede artikel 11 overbodig in de OWN en kunnen die worden geschrapt. Indien de organen van burgerlijk gezag buitengewone bevoegdheden moeten verkrijgen ter handhaving van de openbare orde, geschiedt dat op basis van de Wbbbg, ook in een situatie dat er sprake is van bedreiging van de uitwendige veiligheid en artikelen met buitengewone bevoegdheden uit de OWN in werking zijn gesteld. Het beeld dat hiermee ontstaat is helderder. De gewijzigde Oorlogswet voor Nederland kent buitengewone bevoegdheden toe welke in geval van buitengewone omstandigheden nodig zijn om uitvoering van de militaire taak mogelijk te maken en veilig te stellen. Om die reden worden in die wet bevoegdheden toegekend aan de Minister van Defensie en aan het militair gezag. De gewijzigde Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag voorziet in de behoefte om in buitengewone omstandigheden organen van burgerlijk gezag te bekleden met buitengewone bevoegdheden om de openbare orde te kunnen handhaven, ook in een situatie dat er tevens bedreiging van de uitwendige veiligheid aanwezig is. Ter verzekering van de noodzakelijke afstemming tussen burgerlijk gezag enerzijds en militair gezag anderzijds is er net als in de huidige OWN een overleg-en informatieplicht in de OWN (artikel 7, eerste lid) neergelegd, waardoor tegenstrijdige maatregelen en verordeningen zoveel mogelijk worden voorkomen. Waar de huidige OWN (artikel 15, tweede lid) nog aan het militair gezag de bevoegdheid toekent om maatregelen van organen van burgerlijk gezag buiten werking te stellen, is deze bevoegdheid vervangen door een voorrangsregeling (artikel 7, vijfde lid). Bij conflict tussen een maatregel of verordening van het burgerlijk gezag en een militaire maatregel of verordening is in het voorgestelde artikel 7, vijfde lid, neergelegd dat de militaire maatregel of verordening voorrang heeft. De reden daarvoor is dat aan de militaire taakuitvoering die vooral gericht is op de uitwendige veiligheid van de staat in een dergelijke situatie in principe een zwaarder gewicht moet worden toegekend. In de situatie dat naar de mening van een burgerlijk orgaan een militaire maatregel of verordening ten onrechte is gegeven en een eigen maatregel of verordening hinderlijk doorkruist kan dit, bijvoorbeeld door tussenkomst van de commissaris van de Koning, aan de orde worden gesteld bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Indien nodig zal de Minister van Binnenlandse Zaken de knelpunten vervolgens bespreken met de Minister van Defensie. Zijn de bewindslieden van mening dat de militaire maatregel of verordening onterecht is gegeven of niet geheel correct is, dan zal de Minister van Defensie een aanwijzing geven aan het militair gezag tot intrekking of tot wijziging van de eerder gegeven militaire maatregel of verordening. De bestaande regel dat het burgerlijk gezag zowel zijn normale als zijn buitengewone bevoegdheden zo lang mogelijk zonder inmenging van het militair gezag uitoefent wordt in het nieuwe systeem verder doorgetrokken en zal ook worden vastgelegd in de op basis van artikel 5 van het voorstel op te stellen instructie voor het militair gezag. De instructie zal nadere regels bevatten omtrent de wijze waarop het militair gezag van de toegekende bevoegdheden gebruik dient te maken. In de huidige OWN is het in de lichtste uitzonderingstoestand (staat van oorlog) aan het militair gezag toegestaan organen van burgerlijk gezag feitelijke werkzaamheden op te dragen (huidig artikel 16 OWN) en de in artikelen 175 en 176 Gemeentewet aan de burgemeester «ter handhaving van de openbare orde of ter beperking van gemeen gevaar» toegekende bevoegdheden aan zich te trekken (huidig artikel 18, eerste en derde lid OWN). Wij zijn van mening dat, gezien de op dit vlak aan het militair gezag opgelegde restricties en gezien de aanwezige overlegstructuren, die bevoegdheden (opgenomen in de artikelen 27 en 29) pas in de zwaarste uitzonderingstoestanden (algemene noodtoestand) aan het militair gezag ter beschikking moeten kunnen worden gesteld.

Een tweetal bepalingen uit de paragrafen «Bevoegdheden van organen van burgerlijk gezag» uit de OWN, die in verband met de militaire taakuitvoering tijdens buitengewone omstandigheden een zekere beperking van de bevoegdheden van het burgerlijk gezag geven, blijven bewaard. De eerste van die twee bepalingen (het huidige artikel 38 OWN) die een doorbreking inhoudt van de bevoegdheid van de commissaris van de Koning en van de burgemeester om rechtstreeks bijstand van Koninklijke marechaussee of andere onderdelen van de krijgsmacht te vorderen, blijft gehandhaafd in de OWN (artikel 14). De andere bepaling (het huidige artikel 60, derde lid, OWN), het verbod voor de burgemeester om militairen gedurende de staat van beleg te laten fouilleren of visiteren, wordt opgenomen in de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (artikel 15, derde lid, Wbbbg). In de artikelsgewijze toelichting op deze wet en bij de voorgestelde wijziging van de Wbbbg wordt nader ingegaan op deze artikelen.

2.3. Aanpassingen in verband met de artikelen 87 en 89 Grondwet De Oorlogswet voor Nederland kent in meerdere artikelen (artikelen 26, tweede lid, 27, tweede lid, 28, eerste lid, 30, eerste lid, 45, derde lid, 46, tweede lid, 47 en 48, tweede lid) de constructie dat het militair gezag wetten of algemene maatregelen van bestuur kan wijzigen, aanvullen of buiten werking stellen. Deze constructie staat op gespannen voet met de artikelen 81 dan wel 89 van de Grondwet, voor zover aldus getreden wordt in de bevoegdheid van de formele wetgever tot de vaststelling van wetten dan wel van de bevoegdheid bij koninklijk besluit algemene maatregelen van bestuur vast te stellen. Artikel 103 van de Grondwet kent immers niet de mogelijkheid tijdens uitzonderingstoestanden af te wijken van de artikelen 81 en 89 van de Grondwet.

In zijn advies van 18 december 19851bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag en de Oorlogswet voor Nederland ter aanpassing aan artikel 15, tweede lid, van de Grondwet heeft de Raad van State op deze ongrondwettigheid gewezen. In artikel 24h van genoemd wetsvoorstel heeft de wetgever deze constitutionele oneffenheid weggenomen door in plaats van «wijzigen» van een hogere regeling door gedelegeerd gezag (in casu wijziging van een a.m.v.b. door de minister) te spreken van «afwijken» of «buiten werking stellen» daarvan. Aldus wordt de grondwettelijke bevoegdheid van de wetgever dan wel de Kroon ingevolge artikel 81 respectievelijk artikel 89 intact gelaten. Deze lijn hebben wij in het onderhavige wetsvoorstel doorgetrokken. In de toelichting op artikel 19 zullen wij nader op die bevoegdheid tot «afwijken» dan wel «buiten werking stellen» ingaan.

Een met het bovenstaande vergelijkbare casuspositie biedt artikel 14, eerste lid, van de huidige OWN. Daarin wordt bepaald dat het militair gezag verordeningen van gemeenten, provincies en waterschappen mede Kamerstukken ii 1985-1986,19538 -B.

kan vaststellen, wijzigen of aanvullen. Onder vigeur van artikel 103, tweede lid, van de Grondwet, dat de wetgever machtigt bij de regeling van uitzonderingstoestanden af te wijken van de grondwettelijke bevoegdheden der lagere lichamen, zou deze formulering kunnen worden gehandhaafd. Wij geven er echter de voorkeur aan ook in dit geval de term «afwijken dan wel buiten werking stellen» te kiezen (artikel 15 van het wetsvoorstel). In de toelichting op artikel 15 gaan wij nader op die keuze in.

2.4. Aanpassingen in verband met artikel 11 Grondwet Bij de Grondwetsherziening van 1983 is in artikel 11 van de Grondwet vastgelegd dat beperkingen op het in dat artikel gegeven grondrecht -het recht op onaantastbaarheid van het lichaam -slechts mogelijk zijn «bij of krachtens wet». Deze nieuwe grondwettelijke bepaling maakt het noodzakelijk de bevoegdheid tot het geweldgebruik te expliciteren in een afzonderlijke wettelijke bepaling en niet zoals voorheen af te leiden uit de algemene taakomschrijving van de krijgsmacht. Bij de uitoefening van buitengewone bevoegdheden uit de OWN kunnen militairen geconfronteerd worden met de noodzaak geweld te gebruiken. De in de OWN gegeven bevoegdheden kunnen immers alleen effect sorteren indien nakoming van de verordeningen die op grond van die bevoegdheden worden gegeven en van de maatregelen die op grond daarvan worden gelast, kan worden afgedwongen. Om die reden dient in de OWN een bepaling te worden opgenomen die militairen, binnen aan te geven grenzen en voorwaarden, toestaat geweld te gebruiken bij de uitoefening van de bevoegdheden uit de OWN. Artikel 8 strekt daartoe. Overeenkomstig artikel 8 van de Politiewet 1993 kent het voorgestelde artikel 8 OWN de eis van proportionaliteit en subsidiariteit en het vereiste van een waarschuwing. Zo zal bijvoorbeeld duidelijk moeten worden aangegeven in welke situaties van een vuurwapen gebruik mag worden gemaakt. Vertoont het voorgestelde artikel 8 OWN veel overeenkomsten met artikel 8 van de Politiewet 1993, in een opzicht bestaat er een opvallend verschil. In het voorgestelde artikel 8 OWN is namelijk geen bevoegdheid tot veiligheidsfouillering opgenomen, zoals die voorkomt in het derde lid van artikel 8 van de Politiewet 1993. De huidige OWN kent reeds in artikel 53 een fouillerings-en visitatiebevoegdheid, welke verder reikt dan de bevoegdheid tot veiligheidsfouillering uit artikel 8 van de Politiewet 1993. Deze bevoegdheden zijn neergelegd in het voorgestelde artikel 38 en kunnen pas beschikbaar komen gedurende de zwaarste uitzonderingstoestand, de algemene noodtoestand. In de artikelsgewijze toelichting zal, waar nodig, nog nader worden ingegaan op de verschillende onderdelen van het voorgestelde artikel 8 OWN.

2.5. Overige aanpassingen

Het nieuwe systeem in de OWN noopt tot wijziging elders in die wet waar nog verwijzingen voorkomen naar de staat van oorlog en staat van beleg of naar de paragrafen voor organen van burgerlijk gezag. Op een aantal plaatsen bestond in de huidige OWN spanning met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in relatie met het Eerste Protocol bij dat verdrag. De voorgestelde OWN is op die punten in lijn gebracht met het EVRM en het Eerste Protocol. Weliswaar bevat de OWN een schadeloosstellingsbepaling, maar gelet op artikel 14, derde lid, van de Grondwet, is het noodzakelijk in de voorgestelde artikelen 16, 17, 18, eerste lid, 20, eerste lid, en 32, eerste lid, op te nemen dat van de inbreuk op het eigendoms-of gebruiksrecht zo spoedig mogelijk een schriftelijk bewijsstuk wordt verstrekt. Deze noodzaak vloeit tevens voort uit de strekking van artikel 15 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in relatie met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. De overige wijzigingen zijn noodzakelijk in verband met gewijzigde nationale wetgeving. Artikel 28 uit de huidige OWN is niet overgenomen. Daar het inhoudelijk gedeelte van de in dat artikel bedoelde regels met betrekking tot bescherming van de bevolking tegen de gevolgen van oorlogsgeweld zijn ingetrokken, is artikel 28 overbodig geworden.1 Tenslotte worden verbeteringen in de wetstekst van de OWN voorgesteld die deels redactioneel van aard zijn en deels voortvloeien uit de Aanwijzingen voor de regelgeving.

  • Dereguleringsaspecten

Het wetsontwerp maakt deel uit van een viertal wetsvoorstellen dat dientter uitvoering van artikel 103 Grondwet, welk artikel bij de grondwetsherziening van 1983 werd ingebracht en de mogelijkheid bood het systeem van uitzonderingstoestanden te herzien. De voorgestelde Coördinatiewet uitzonderingstoestanden regelt de nieuwe uitzonderingstoestand en de inwerkingstelling van noodwetgeving tijdens die uitzonderingstoestanden. Het wetsvoorstel Invoeringswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden brengt de noodwetgeving in overeenstemming met het nieuwe systeem en realiseert de gewenste harmonisatie van terminologie en procedures. De wetsvoorstellen tot wijziging en hernieuwde vaststelling van de Oorlogswet voor Nederland en de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag maken dat deze twee, specifiek op uitzonderingstoestanden gerichte wetten in overeenstemming worden gebracht met dat nieuwe systeem van uitzonderingstoestanden. De uitzonderingstoestanden «staat van oorlog» en «staat van beleg» uit de OWN komen te vervallen. Dat laatste geeft ook de mogelijkheid de systematiek in de OWN te verbeteren door de paragrafen met buitengewone bevoegdheden voor organen van burgerlijk gezag uit de OWN te laten vervallen. De daar gegeven buitengewone bevoegdheden voor burgerlijk gezag kunnen in het vervolg alleen op basis van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag worden uitgeoefend. Dit werd mogelijk daar in het nieuwe systeem beide wetten elkaar niet meer uitsluiten. De voorgestelde Oorlogswet voor Nederland voldoet veel meer aan de eisen van flexibele crisisbeheersing, waarin door het gericht toekennen van buitengewone bevoegdheden in een situatie van buitengewone omstandigheden proportioneel kan worden gereageerd en een beter signaal kan worden gegeven ter bereiking van deëscalatie.

De artikelen met buitengewone bevoegdheden uit de OWN kunnen in het nieuwe systeem individueel in de door de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden benoemde uitzonderingstoestanden in werking worden gesteld. Vanwege de reeds genoemde flexibele crisisbeheersing is het ook mogelijk gemaakt enige lichte bepalingen uit de OWN in werking te stellen zonder een uitzonderingstoestand te moeten afkondigen. Bij deze separate toepassing komen de buitengewone bevoegdheden toe aan de Minister van Defensie, omdat militair gezag pas aanwezig kan zijn zodra er een uitzonderingstoestand is afgekondigd. Hetzelfde systeem is in de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag neergelegd. Voor het geval dat verordeningen of maatregelen op basis van OWN en Wbbbg gegeven dan wel gelast met elkaar strijdig zijn, is in de OWN een collisiebepaling (voorgesteld artikel 7, vijfde lid), gegeven waarbij de verordeningen en 1 Zie artikei 2, eerste lid. onderdeei a, van de maatregelen gebaseerd op bevoegdheden uit de OWN voorrang genieten. intrekkingswet BB.

Indien dat laatste tot ongewenste situaties leidt zal de Minister van Defensie op grond van de Instructie militair gezag aanwijzingen geven dergelijke regelingen in te trekken dan wel aan te passen. Overigens zullen de in voorgesteld artikel 7 neergelegde overlegverplichtingen tot een zekere afstemming leiden waardoor conflicterende verordeningen en maatregelen zoveel mogelijk worden voorkomen. De Oorlogswet voor Nederland wordt tevens op die punten aangepast waar dat in verband met het in de artikelen 11,81 en 89 van de Grondwet gestelde noodzakelijk dan wel wenselijk \s. Het geheel aan wijzigingen is weliswaar technisch van aard, maar dermate omvangrijk dat een normale wijzigingswet onleesbaar zou worden. Net als bij de Wet buitengewone bevoegdheden is er bij de Oorlogswet voor Nederland om die reden voor gekozen de wet opnieuw vast te stellen. De opnieuw vast te stellen Oorlogswet voor Nederland bevat geen bepalingen met nieuwe buitengewone bevoegdheden. Wel is in het voorgestelde artikel 9 tegenover de bevoegdheid van de Minister van Defensie, dan wei het militair gezag, om inlichtingen in te winnen, een verplichting gesteld de gevraagde informatie te verstrekken. Ter uitvoering en financiering van deze wet worden geen nieuwe organen gecreëerd. Nieuwe bestuursinstrumenten worden evenmin geïntroduceerd. De uit de wet voortvloeiende lasten ontstaan pas tijdens buitengewone omstandigheden en zijn niet anders dan in de huidige Oorlogswet voor Nederland. Ook op andere aspecten ontmoet het voorstel uit hoofde van deregulering geen bezwaren.

ARTIKELEN In de als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegde transponeringstabellen is een overzicht gegeven van alle veranderingen in artikelnummers. In bijlage 2 is opgesomd welke bepalingen uit de huidige OWN vervallen en welke bepalingen in de voorgestelde OWN nieuw zijn.

Artikel 2

In de OWN ligt de verplichting voor de regering verankerd om na gebruik van buitengewone bevoegdheden uit die wet aan de Staten-Generaal te rapporteren wat met die bevoegdheden is verricht. Deze rapportageplicht is in de huidige OWN gekoppeld aan het herstel van de normale rechtstoestand, hetgeen moet worden begrepen als de beëindiging van de «staat van oorlog» of «staat van beleg». Met de introductie van het nieuwe noodwetgevingssysteem vervallen de genoemde twee uitzonderingstoestanden uit de OWN. De verantwoordingsplicht wordt in verband daarmee nu gerelateerd aan het buiten werking stellen dan wel aan het van rechtswege eindigen van de werking van bepalingen uit hoofdstuk II (Buitengewone bevoegdheden) uit de OWN.

Door deze verplichting niet alleen aan het van rechtswege eindigen van de werking van bepalingen uit hoofdstuk II te verbinden maar ook aan de situatie dat bepalingen uit hoofdstuk II buiten werking worden gesteld, wordt vastgelegd dat de rapportageplicht tevens geldt na separate toepassing van bevoegdheden uit de OWN en bij tussentijdse buitenwerkingstelling van de bedoelde bepalingen tijdens de beperkte of de algemene noodtoestand.

Artikel 3

Door het verdwijnen van de civiele paragrafen uit de OWN, wordt artikel 11 van de huidige OWN overbodig, waarin is aangegeven dat de organen van burgerlijk gezag hun buitengewone bevoegdheden slechts uitoefenen «voor zover zulks met het oog op de handhaving van de openbare orde naar het oordeel van die organen geboden is». De in de huidige Wbbbg voorkomende spiegelbepaling blijft gehandhaafd (voorgesteld artikel 3 Wbbbg). Is in de huidige OWN derhalve het doel van toepassing van de civiele paragrafen in een apart artikel uitdrukkelijk genoemd, het doel van de toepassing van de militaire paragrafen moet worden afgeleid uit artikel 1 van de huidige OWN. Dit artikel 1 geeft aan dat het in staat van oorlog of staat van beleg verklaren plaatsvindt «in geval buitengewone omstandigheden zulks noodzakelijk maken voor de uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de uit-of inwendige veiligheid». Wij zijn van mening dat, nu het bestaande artikel 1 vanwege het verdwijnen van de begrippen «staat van oorlog» en «staat van beleg» komt te vervallen, het noodzakelijk is dat in een OWN-bepaling toch nog het toepassingsdoel van de buitengewone bevoegdheden is omschreven. Het voorgestelde artikel 3 bepaalt om die reden dat de Minister van Defensie en het militair gezag de in de OWN aan hun toegekende buitengewone bevoegdheden slechts uitoefenen «ter uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid».

Arïikel 6

In de huidige OWN is deze bepaling ondergebracht in het hoofdstuk met slotbepalingen. Daar het echter om een begripsbepaling gaat is deze bepaling om wetssystematische reden in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen in het hoofdstuk algemene bepalingen.

Artikel 7, eerste lid

De bestaande OWN bevat een aantal bepalingen waarin het militair gezag wordt verplicht, alvorens de in die artikelen gegeven buitengewone bevoegdheden uitte oefenen, indien dat mogelijk is overleg te plegen met belanghebbende organen van burgerlijk gezag. Artikel 7 van de Instructie militair gezag trekt die verplichting voor het militair gezag door naar alle «bevoegdheden, welke onder normale omstandigheden aan het burgerlijk gezag zijn voorbehouden». Ons uit paragraaf 2.2. af te lezen streven naar verdergaande afstemming tussen organen van burgerlijk gezag en de Minister van Defensie c.q. het militair gezag, krijgt gestalte in het voorgestelde eerste lid. In die bepaling wordt nu een algemene verplichting voor de Minister van Defensie en het militair gezag verwoord om in principe vooroverleg met organen van burgerlijk gezag te plegen bij toepassing van buitengewone bevoegdheden uit de OWN.

Artikel 7, tweede en derde lid

In paragraaf 2.1. werd gewezen op het feit dat bij separate inwerkingstelling van aangewezen artikelen uit de OWN, de daarin gegeven buitengewone bevoegdheden toekomen aan de Minister van Defensie. In de bepalingen die een relatie hebben met de artikelen die separaat in werking kunnen worden gesteld, zal derhalve telkens naast het militair gezag tevens de Minister van Defensie moeten worden genoemd.

Artikel 7, vierde lid

Vanwege het vervallen van de paragrafen «Bevoegdheden van organen van burgerlijk gezag» uit de OWN (6) wordt de informatieverplichting voor organen van burgerlijk gezag gerelateerd aan hun buitengewone bevoegdheden uit de Wbbbg.

1 Zie Bijlagen Handelingen II 1949-1950, 1539, nr. 3, blz. 9. 2 Zie bijvoorbeeld de Vorderingswet 1962 (artikel 29), de Noodwet geneeskundigen (artikelen 31 en 32) en de Prijzennoodwet (artikelen 14 en 15).

Artikel 7, vijfde lid

Deze collisieregeling, welke de huidige bevoegdheid van het militair gezag vervangt om buitengewone maatregelen van burgerlijke organen gegeven krachtens bevoegdheden uit de paragraaf «Bevoegdheden van burgerlijk gezag» uit de OWN, die strijdig zijn met door het militair gezag zelf gegeven maatregelen, buiten werking te stellen, is reeds aan de orde gesteld in paragraaf 2.2. van deze toelichting.

Artikel 8

Aan de redenen tot opneming van deze nieuwe bepaling en de hoofdlijnen van dat artikel is in paragraaf 2.4. van het algemene deel van deze toelichting reeds de nodige aandacht besteed. In het eerste lid van het voorgestelde artikel 8 zijn, naast de toekenning van de geweldsbevoegdheid bij bovengenoemde taken, bovendien de proportionaliteitseis en de subsidiariteitseis opgenomen, zoals die op gelijke wijze voorkomen in artikel 8, eerste lid, van de Politiewet 1993. De eis van een waarschuwing vooraf (het voorgestelde tweede lid) en de nadere proportionaliteitseis (het voorgestelde derde lid) komen overeen met de bepalingen daaromtrent in de Politiewet 1993 (artikel 8, tweede respectievelijk vijfde lid van de Politiewet 1993). Wordt in het voorgestelde artikel 8, eerste tot en met het derde lid, met de daarin gegeven criteria beoogd de toegekende bevoegdheid te omschrijven, het vierde lid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de wijze van bevoegheidsuitoefening. In de lagere regelgeving zal o.a. moeten worden aangegeven welke vorm van geweld (bijv. vuurwapengebruik) in welke situaties is toegestaan.

Artikel 9

De huidige bevoegdheid uit de OWN (artikel 19) om inlichtingen in te winnen is in principe zonder betekenis daar er geen plicht tegenover staat tot het verstrekken van inlichtingen. Blijkens de memorie van toelichting bij de bestaande Wbbbg, waarin een identieke bepaling over inlichtingen staat, is destijds de informatieplicht niet opgenomen omdat dat problematisch werd geacht in verband met de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van bepaalde categorieën personen.1 Bij beschouwing van de overige noodwetgeving blijkt dat inmiddels in meerdere delen van die noodwetgeving bepalingen voorkomen waarin zowel een informatieplicht als een verschoningsrecht is opgenomen.2 Waar in de noodwetgeving een informatieplicht derhalve niet ongewoon is, menen wij dat in onze zwaarste noodwetten (de OWN en de Wbbbg), die dienen ter verdediging van de uitwendige en inwendige veiligheid van de staat, een informatieplicht zeker niet mag ontbreken. Het voorgestelde artikel 9 bevat om die reden een bevoegdheid inlichtingen te verlangen, inzage en afgifte van bescheiden en gegevens te vorderen, alsmede een nakomingsverplichting voor de persoon aan wie een dergelijke opdracht wordt gegeven. Qua terminologie is daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij de artikelen 20 en 22b van de Distributiewet 1939, zoals die enige tijd geleden (Stb. 1990, 556) is gewijzigd. Tevens is een verschoningsrecht opgenomen. De bevoegdheid om inlichtingen te verlangen of inzage en afgifte van bescheiden en gegevens te vorderen is relatief licht van aard en zal bij toepassing van OWN-bevoegdheden als een van de eerste nodig zijn. Daar inlichtingen met name van belang kunnen zijn in situaties waarbij een (deel)mobilisatie wordt overwogen is deze bepaling geplaatst in de groep artikelen welke op grond van artikel 1 OWN separaat in werking kunnen worden gesteld. Bij separate toepassing komt deze bevoegdheid toe aan de Minister van Defensie. Een redactionele wijziging ten opzichte

1 De Raad van State gaf bij de advisering van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag en de Oorlogswet voor Nederïand ter aanpassing aan artikel 15, tweede lid, van de Grondwet te kennen een dergelijke formulering met «doen» overbodig te vinden. Kamerstukken II 1985-1986, 19538 -B, lijst van redactionele kanttekeningen.

van het huidige artikel 19 OWN is het vervangen van de zinsnede «in te winnen of te doen inwinnen» door: in te winnen.1

Artikel 10

De in dit artikel neergelegde bevoegdheid staat ten dienste van de beschikbaarheid, de beveiliging en de bereikbaarheid van gebouwen, verblijfplaatsen en andere terreinen. Tevens geeft deze bevoegdheid de mogelijkheid alleen bevoegd verklaarde personen tot bepaalde gebouwen, verblijfplaatsen en terreinen toe te laten. Deze bevoegdheid zal reeds in een vroeg stadium gebruikt moeten kunnen worden om een voorgenomen (deel)mobilisatie te kunnen uitvoeren, waarbij bijvoorbeeld valtte denken aan het bereikbaar houden van de mobilisatie-opkomstcentra. Op grond van de in paragraaf 2.1 bedoelde analyse hebben wij er voor gekozen deze bevoegdheid separaat te kunnen laten toepassen. Inwerkingstelling vindt in dat geval plaats via de procedure van artikel 1, waarbij de bevoegdheid tot toepassing toekomt aan de Minister van Defensie.

Artikelen 11 en 12

Het bij artikel 10 gestelde met betrekking tot het separaat in werking kunnen stellen geldt in gelijke mate voor de bevoegdheid het vertoeven in open lucht te beperken (artikel 11) en voor de bevoegdheid de toegang tot en het verlaten van bepaalde gebieden te regelen en het verkeer binnen die gebieden aan regels te binden (artikel 12). Met deze bevoegdheden kan worden bereikt, dat binnen gebieden die voor de militaire taakuitvoering van groot belang zijn het zich verplaatsen van personen kan worden beperkt en aan bepaalde tijden gebonden. De uitvoering van de militaire taak en de beveiliging van militair materieel en personeel wordt daarmee aanzienlijk vereenvoudigd.

Wij zijn ons er van bewust dat de separate toepassing van deze bevoegdheden beperkt moet blijven tot geografisch kleine gebieden en tot bepaalde tijden (bijv. nachtelijke uren), daar anders het maatschappelijk leven te zeer ontregeld wordt. Bestaat de noodzaak deze bevoegdheden op grotere schaal toe te passen, dan ligt het in de rede eerst een uitzonderingstoestand af te kondigen. Bij separate toepassing komen deze bevoegdheden toe aan de Minister van Defensie. Tijdens de beperkte en de algemene noodtoestand zijn het bevoegdheden van het militair gezag. Daar beide bevoegdheden niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd nodig zijn, geven wij er de voorkeur aan deze bepalingen in afzonderlijke artikelen onderte brengen, dit in tegenstelling tot hun gezamenlijke plaats in het huidige artikel 24, eerste lid.

Artikel 13

De bestaande OWN kent in meerdere artikelen, waarin buitengewone bevoegdheden worden toegekend, een apart artikellid dat aan het militair gezag de bevoegdheid verleent de uitoefening van de in het desbetreffende artikel gegeven buitengewone bevoegdheid op te dragen aan andere organen. Veelal zal het hier burgerlijke autoriteiten betreffen. Daarbij kan het militair gezag regels geven over de wijze van uitoefening. Uit wetstechnisch oogpunt is de voorkeur te geven aan een verzamelbepaling waarin bovengenoemde bevoegdheid is neergelegd. Vervolgens is een verzamelbepaling geplaatst achter de groep artikelen welke vanaf de beperkte noodtoestand in werking kunnen worden gesteld (artikel 23). Tenslotte is er een verzamelbepaling voor de artikelen welke alleen gedurende de algemene noodtoestand aan bod kunnen komen (artikel 43). Zoals eerder in deze toelichting gemeld komt bij separate

inwerkingstelling de bevoegdheid, in dit geval uit artikel 13, toe aan de Ministervan Defensie.

Artikel 14

Op het eind van paragraaf 2.2. werd vermeld dat het huidige artikel 38 in de OWN blijft gehandhaafd, terwijl de paragraaf met bevoegdheden voor organen van burgerlijk gezag waarin dat artikel staat verder komt te vervallen. De ratio daarvan is dat de mogelijkheid moet blijven bestaan in een situatie dat buitengewone bevoegdheden uit de OWN worden uitgeoefend, een zekere beperking te leggen op de in de artikelen 58 en 59 van de Politiewet 1993 gegeven bevoegdheid bijstand te vorderen van de Koninklijke marechaussee respectievelijk andere onderdelen van de krijgsmacht. Doordat het huidige artikel 38 voorschrijft dat de commissaris van de Koning en de burgemeester de benodigde bijstand van Koninklijke marechaussee en andere krijgsmachtdelen kan verzoeken bij het militair gezag, wordt gegarandeerd dat in buitengewone omstandigheden voldoende personeel van de Koninklijke marechaussee en andere krijgsrnachtdelen beschikbaar blijft voor de uitvoering van zijn primair militaire taak. Inhoudelijk verschilt het voorgestelde artikel 14 niet van het bestaande artikel 38. Aangezien bij separate toepassing van de artikelen 9 tot en met 13 een verhoogde inzet van personeel van de Koninklijke marechaussee en andere krijgsmachtonderdelen nodig kan zijn, moet ook artikel 14 in een dergelijke situatie kunnen worden gebruikt. Bij separate toepassing van artikel 14 zal de Minister van Defensie aanspreekpunt zijn voor de commissaris van de Koning en de burgemeester.

Artikel 15

Het militair gezag is op grond van het huidige artikel 14, eerste lid, bevoegd algemeen verbindende voorschriften van lagere bestuurslichamen mede vast te stellen, buiten werking te stellen, te wijzigen of aan te vullen. Zoals in paragraaf 2.3. reeds is aangegeven laat artikel 103, tweede lid, van de Grondwet de wetgever de ruimte de huidige constructie uit artikel 14, eerste lid, OWN te handhaven. Desondanks geven wij er de voorkeur aan de in dat artikel van de OWN neergelegde bevoegdheid van het militair gezag om verordeningen van lagere bestuurslichamen mede vast te stellen, buiten werking te stellen, te wijzigen of aan te vullen zodanig om te buigen dat het volledig aansluit bij de nieuwe formulering in andere artikelen van de OWN waarin aan het militair gezag de bevoegdheid is verleend van wettelijke bepalingen af te wijken dan wel deze buiten werking te stellen en zelf ter zake een tijdelijke regeling te geven. Belangrijkste reden voor die keuze is dat bij handhaving van de huidige bevoegdheid uit artikel 14, eerste lid, die bevoegdheid in de gekozen nieuwe systematiek pas beschikbaar zou komen in de algemene noodtoestand doordat het afwijkt van de grondwetsbepalingen over de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen. Dat zou echter onaanvaardbaar zijn in het evenwicht van een flexibele crisisbeheersing en de militaire taakuitvoering daarin. De plaatsing van de huidige bevoegdheid als eerste artikel in het hoofdstuk met buitengewone bevoegdheden voor de lichte uitzonderingstoestand (staat van oorlog) is tekenend voor de behoefte van het militair gezag aan die bevoegdheid in een vroeg stadium op lokaal niveau. Door de bevoegdheid uit huidig artikel 14, eerste lid, zodanig te wijzigen (voorgesteld artikel 15) dat het aansluit bij de nieuwe formulering in de OWN van de bevoegdheid van het militair gezag ten aanzien van wettelijke bepalingen, blijft de bevoegdheid met betrekking

tot algemeen verbindende voorschriften afkomstig van lagere bestuurslichamen ook in het nieuwe systeem toepasbaar in de lichte uitzonderingstoestand (beperkte noodtoestand). Bovendien wordt op deze wijze een grotere eenheid binnen het gehele systeem van de OWN bereikt en wordt tevens meer rechtszekerheid gecreëerd omdat de verordeningen van de lagere bestuurslichamen inhoudelijk niet door het militair gezag kunnen worden veranderd doch slechts buiten werking kunnen worden gesteld. Het militair gezag kan vervolgens bij verordening zelf ter zake tijdelijke regels stellen. Op geen moment kan er op deze manier bij de burger of bij bestuursorganen onduidelijkheid over bestaan wie voor de inhoud van een bepaalde regeling verantwoordelijk is.

Artikelen 16 en 18

Zie de derde voetnoot bij de toelichting op artikel 9, alsmede, met betrekking tot het verstrekken van een schriftelijk bewijsstuk, het gestelde in paragraaf 2.5. van de toelichting.

Artikel 19, eerste lid

In het huidige artikel 26 wordt de term «verreberichtgeving» gehanteerd. In het voorgestelde artikel is die term vervangen door het tegenwoordig meer gangbare synoniem «telecommunicatie». Voor alle duidelijkheid wijzen wij erop dat in deze wet onder telecommunicatie alle vormen van telecommunicatie worden verstaan, derhalve ook radio en televisie.

1 Voorgestelde artikelen 15, 19, tweede lid, 21, tweede lid, 25, 26, 31, tweede lid, 32, tweede lid, en 33, tweede lid. 2 «... voor zolang dat nodig is buiten werking te stellen en zelf ter zake een tijdelijke regeling te geven».

Artikel 19, tweede lid

In paragraaf 2.3. zijn de noodzakelijke aanpassingen in de OWN in verband met de artikelen 81 en 89 Grondwet besproken. In de artikelen waar de bevoegdheid tot «afwijken dan wel buiten werking stellen» in het wetsvoorstel voorkomt is die bevoegdheid nog nader begrensd. In die artikelen is namelijk van de bevoegdheid om buiten werking te stellen en zelf ter zake een regeling te geven, aangegeven dat het slechts een tijdelijke bevoegdheid is.2 Op grond van artikel 3 zal bovendien voor toepassing van deze bevoegdheid een noodzaak ter uitvoering van de militaire taak ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid aanwezig moeten zijn. De in de tweede volzin van het huidige tweede lid gegeven beperking op de bevoegdheid uit de eerste volzin is uit oogpunt van overzichtelijkheid in wetgeving neergelegd in een zelfstandig derde lid.

Artikel 19, derde lid, 31, tweede lid, en 33, tweede lid Het was noodzakelijk deze bepalingen aan te passen vanwege de technologische ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Qua terminologie is daarbij aangesloten aan de Wet computercriminaliteit (Stb. 1993,33).

Artikel 20, tweede lid

De aanpassingen in verband met de artikelen 81 en 89 Grondwet zijn uitgebreid besproken in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid.

Artikel 21, eerste lid

In paragraaf 2.1. hebben we er op gewezen dat in het nieuwe systeem

1 De Wet verplaatsing bevolking wordt in de Invoenngswet Coördinatiewet uitzonderingstoestanden aangepast aan het nieuwe noodwetgevingssysteem. 2 Zie voorgesteld artikel 3 OWN en het huidigeartikel 1 OWN. 3 Bijlagen Handelingen II 1955-1956, 4108 nr 3, toelichting bij artikel 48. Zie over dit blijkbaar abusievelijk ontbreken van de buitenwerkingstellingsbevoegdheid: Clarenbeek, De Oorlogswet voor Nederland, 1978, blz. 209-210.

een hergroepering van de bevoegdheden uit de OWN heeft plaatsgevonden. Daarbij is een tweetal bepalingen (huidige artikelen 48, eerste lid, en 52, eerste en tweede lid) van de zware uitzonderingstoestand (staat van beleg) uit de huidige OWN naar de lichte uitzonderingstoestand (beperkte noodtoestand) in het nieuwe systeem overgebracht (voorgestelde artikelen 21, eerste lid, en 22). Het huidige artikel 48, eerste lid, kent aan het militair gezag de bevoegdheid toe een gebied geheel of gedeeltelijk te ontruimen. Naast deze ontruimingsbevoegdheid van het militair gezag in de OWN zijn er in de Wet verplaatsing bevolking eveneens voorzieningen getroffen om in buitengewone omstandigheden gebieden geheel of gedeeltelijkte kunnen ontruimen. Artikel 2, eerste lid, van de huidige Wet verplaatsing bevolking geeft de mogelijkheid de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie gezamenlijk verplaatsing van bevolking te laten gelasten. Verplaatsing op grond van dat laatste artikel kan worden gelast in het belang van de veiligheid van de bevolking, van de instandhouding van het maatschappelijk leven of van de uitoefening van de taak van de krijgsmacht. Gelet op de mogelijkheid ontruiming op basis van de Wet verplaatsing bevolking te gelasten in het belang van de uitoefening van de taak van de krijgsmacht, dringt zich de vraag op wat de ontruimingsbevoegdheid in de OWIM voor meerwaarde oplevert nu alle buitengewone bevoegdheden in die wet zijn gegeven ter uitoefening van de militaire taak.2 De situatie is denkbaar dat in een uitzonderingstoestand waarin bepalingen uit de OWN in werking zijn gesteld de in de Wet verplaatsing bevolking voorgeschreven organisatie onvoldoende functioneert om de uit een oogpunt van militaire taakuitvoering noodzakelijke ontruimingen te kunnen doen plaatsvinden. De terbeschikkingstelling van de ontruimingsbevoegdheid aan het militair gezag op basis van de OWN biedt dan mogelijkheden om die militaire taakuitoefening zonder gebruikmaking van de in de Wet verplaatsing bevolking bedoelde organisatie veilig te stellen.

Wij zijn van mening dat een dergelijke situatie zich reeds zou kunnen voordoen in de beperkte noodtoestand, indien niet kan worden volstaan met het slechts regelen van de toegang tot en het verkeer binnen bepaalde gebieden, maar die gebieden geheel ontruimd moeten worden. Is het enerzijds zinvol de ontruimingsbevoegdheid uit de OWN van de staat van beleg over te brengen na^r de beperkte noodtoestand, anderzijds is het separaat in werking stellen van deze OWN-bevoegdheid naar ons gevoel niet op zijn plaats. Wij gaan er van uit dat in buitengewone omstandigheden waarin nog geen sprake is van het afkondigen van een uitzonderingstoestand de in de Wet verplaatsing bevolking voorgeschreven organisatie voldoende borg moeten kunnen staan voor mogelijke ontruimingen in het belang van de militaire taakuitoefening.

Artikel 21, tweede lid

De noodzakelijke wijzigingen in deze bepaling in verband met de artikelen 81 en 89 Grondwet zijn uitvoerig in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid, aan de orde gesteld. Het blijkens de memorie van toelichting bij de huidige OWN onbedoeld ontbreken van de buitenwerkingstellingsbevoegdheid in het huidige artikel 48, tweede lid, in vergelijking met de overige artikelen uit de OWN waarin een dergelijke bepaling voorkomt, valt met de voorgestelde wijziging weg.3

Artikel 21, derde lid

In deze bepaling is een inspanningsverplichting voor het militair gezag

ingebracht om voor de te verplaatsen bevolking zoveel mogelijk vervangend verblijf te verzorgen.

Artikel 22, eerste en tweede lid

Dit artikel, dat inhoudelijk identiek is aan het huidige artikel 52, eerste en tweede lid, geeft het militair gezag de bevoegdheid aan personen, die naar zijn mening nuttig kunnen zijn voor de verdediging, het verbod op te leggen een bepaald gebied te verlaten. Tevens kan het militair gezag bepalen dat goederen niet uit dat gebied mogen worden weggevoerd. Het belang van deze twee bevoegdheden doet zich gelden indien op grond van de Wet verplaatsing bevolking dan wel op grond van de OWN ontruiming is gelast, maar het militair gezag bepaalde personen of goederen nog binnen die ontruimde gebieden nodig heeft. Mogelijke problemen bij ontruiming op grond van de Wet verplaatsing bevolking en de wens van het militair gezag om bepaalde personen of goederen toch binnen een te ontruimen gebied te houden, worden opgevangen door de collissiebepaling, artikel 28, van de huidige Wet verplaatsing bevolking die maatregelen ten behoeve van de militaire verdediging gegeven krachtens andere wetten, waaronder de OWN, voorrang geeft. Vanwege de relatie met de ontruimingsbevoegdheid moet artikel 22 hanteerbaar zijn in dezelfde situaties als artikel 21. Om die reden is artikel 22 (net als artikel 21, eerste lid) in het nieuwe systeem van de OWN verplaatst van de werkingssfeer van de staat van beleg naar de beperkte noodtoestand.

Artikel 23

Zie de toelichting op artikel 13.

Artikel 24, eerste lid

Ofschoon deze bevoegdheid identiek is aan de regeling in huidig artikel 29, eerste lid, heeftertoch een belangrijke wijziging plaatsgevonden. In de huidige OWN kan reeds in de lichte uitzonderingstoestand (staat van oorlog) aan niet-militairen de verplichting worden opgelegd om werkzaamheden in het belang van de taak van de krijgsmacht te verrichten. In het eerste lid is voor alle duidelijkheid ingebracht dat die werkzaamheden geen deelneming aan gevechtshandelingen mogen inhouden. Gezien het maatschappelijk diep ingrijpende karakter van deze bevoegdheid is in dit wetsvoorstel die bevoegdheid verplaatst naar de zware uitzonderingstoestand (de algemene noodtoestand). Het eerder kunnen toepassen van deze bevoegdheid is naar onze mening niet goed te onderbouwen, gezien het potentieel escalerende karakter ervan. De in deze bepaling neergelegde bevoegdheid is in het licht van het EVRM toelaatbaar ingevolge artikel 4, derde lid onder c, van dat verdrag. Overigens is in verband met het Verdrag inzake de rechten van het kind (zie de toelichting op artikel 37, eerste lid) een minimumleeftijd van 18 jaar ingebracht.

Artikel 25

De aanpassingen in verband met de artikelen 81 en 89 Grondwet zijn reeds besproken in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid.De in deze bepaling neergelegde bevoegdheid van het militair gezag om van de wettelijke regelingen op het gebied van arbeidsduur en arbeidsomstandigheden en van het milieu af te wijken dan wel deze buiten werking te stellen en zelf tijdelijke regels te geven, kan voor het maatschappelijk leven en het milieu een bijzondere zware belasting inhouden.

Afgezet tegen de gedachte van flexibele crisisbeheersing en instandhouding van het maatschappelijk leven en in het licht van de gegroeide bewustwording van het belang van de zorg voor het milieu, is dit een buitengewone bevoegdheid die pas in de algemene noodtoestand ter beschikking moet kunnen komen van het militair gezag. Indien in een individueel geval afwijking van bedoelde wettelijke regelingen nodig is, zal veelal via de ontheffingsregelingen in die wetten toch eenzelfde resultaat kunnen worden bereikt, zonder dat het militair gezag zich inmengt in de normale en buitengewone bevoegdheden van andere autoriteiten. Dat laatste is gelet op het gestelde in paragraaf 2.2. over de relatie tussen burgerlijk gezag en militair gezag, eveneens een reden geweest om deze bevoegdheid, die in de huidige OWN in de lichte uitzonderingstoestand (staat van oorlog) beschikbaar is, in dit wetsvoorstel te beperken tot de zware uitzonderingstoestand (algemene noodtoestand).

Artikel 26

De aanpassingen in verband met de artikelen 81 en 89 van de Grondwet zijn aan de orde gesteld in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid.

Artikel 27

Zoals toegelicht in paragraaf 2.2. is de bevoegdheid van het militair gezag om organen van burgerlijk gezag werkzaamheden op te dragen verplaatst van de lichte uitzonderingstoestand (staat van oorlog) naar de zware uitzonderingstoestand (algemene noodtoestand).

Artikelen 29 en 30

De huidige OWN kent een tweetal bepalingen waarin het militair gezag de bevoegdheden van de burgemeester en de commissaris van de Koning op het gebied van de handhaving van de openbare orde en van de bestrijding van brand of rampen kan overnemen. In de lichte uitzonderingstoestand, de staat van oorlog, bezit het militair gezag de bevoegdheid om de noodbevoegdheden van de burgemeester neergelegd in artikel 175 en artikel 176, eerste lid, van de Gemeentewet geheel of gedeeltelijk naar zich toe te trekken en zelf uit te oefenen (het huidige artikel 18 van de OWN). Die bevoegdheid is aan het militair gezag toegekend voor het geval naar zijn mening een burgemeester onjuist of onterecht helemaal geen gebruik maakt of zal kunnen maken van zijn noodbevoegdheden uit de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet. Zodra het militair gezag van deze bevoegdheid gebruik maakt kan het de politie en de brandweer onder zijn eigen bevel plaatsen en mag de commissaris van de Koning geen gebruik meer maken van zijn bevoegdheden met betrekking tot het verlenen van politiebijstand op grond van hoofdstuk IX van de Politiewet 1993 en van zijn controlebevoegdheid op de openbare ordehandhaving door de burgemeester, zoals neergelegd in hoofdstuk IV van de Politiewet 1993. In de zware uitzonderingstoestand, de staat van beleg, kan het militair gezag op grond van het huidige artikel 44 van de OWN zelf alle bevoegdheden van de commissaris van de Koning en van de burgemeesterten aanzien van de openbare ordehandhaving naar zich toe trekken of organen van burgerlijk gezag of officieren daarmee belasten. De politie en de brandweer kunnen dan eveneens onder bevel van het militair gezag worden geplaatst, dan wel onder het bevel van die burgerlijke organen of officieren. Wij hebben in paragraaf 2.2. van deze toelichting gewezen op het feit dat in het nieuwe systeem de bestaande regel, dat het burgerlijk gezag

1 Op de noodzaak artikel 11, eerste lid, Rampenwet onder het bereik van artikel 18 OWN te laten vallen werd reeds eerder gewezen. Zie Kamerstukken II 1983-1984, 16978, nr. 8, blz. 4 en Kamerstukken II 1985-1986, 19538 -B, Nader Rapport, punt 2. 2 Zie artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Intrekkingswet BB. 3 Zie artikel 54 van de Politiewet 1994.

zowel zijn normale als zijn buitengewone bevoegdheden zo lang mogelijk zonder inmenging van het militair gezag uitoefent, verder is doorgetrokken. Mede gelet op de reeds aan het militair gezag opgelegde beperkingen en gezien de aanwezige overlegstructuren kwamen wij in diezelfde paragraaf tot de keuze de in het huidige artikel 18 van de OWN gegeven bevoegdheden van het militair gezag met betrekking tot de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet in het nieuwe systeem pas in de algemene noodtoestand beschikbaar te laten komen. Met de keuze de bevoegdheid ex artikel 18 van de OWN naar de zware uitzonderingstoestand te verplaatsen biedt zich bovendien de gelegenheid aan een aantal vereenvoudigingen te introduceren. Het huidige artikel 18 van de OWN is enerzijds breder (Werkingsgebied zowel handhaving openbare orde als brand-en rampenbestrijding) anderzijds smaller (gerelateerd aan de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet) dan het huidige artikel 44 van de OWN, dat de mogelijkheid biedt alle bevoegdheden met betrekking tot de handhaving van de openbare orde over te nemen of over te dragen. In de voorgestelde artikelen 29 en 30, die beide slechts in de algemene noodtoestand in werking kunnen worden gesteld, is een scheiding in werkingsgebied aangebracht. Artikel 29 geeft het militair gezag de mogelijkheid te voorzien in de uitoefening van de bevoegdheden van de burgemeester en van de commissaris van de Koning op het terrein van de brand-en rampenbestrijding. Door de gekozen bewoordingen is de bevoegdheid niet meer, zoals in het huidige artikel 18, beperkt tot de noodbevoegdheden uit de artikelen 175 en 176 van de Gemeentewet, maar vallen de bevoegdheden van de burgemeester neergelegd in artikel 173 van de Gemeentewet (opperbevel over brandweer bij brand en bij ongevallen waarbij de brandweer een taak heeft) en in artikel 11, eerste lid, van de Rampenwet (opperbevel rampenbestrijding)1 er ook onder.

Het in het tweede lid van het huidige artikel 18 van de OWN buiten toepassing verklaren van artikel 173 van de Gemeentewet wordt hiermee overbodig, waarbij nog komt dat het in artikel 18, tweede lid, van de OWN genoemde artikel 14 van de Wet bescherming bevolking inmiddels is ingetrokken in verband met de reorganisatie van de rampenbestrijding. Het voorgestelde artikel 30 geeft de mogelijkheid te voorzien in de uitoefening van alle bevoegdheden van de burgemeester en de commissaris van de Koning op het gebied van de handhaving van de openbare orde of van enig ander orgaan van burgerlijk gezag dat daarmee krachtens artikel 7 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag is belast. Hoewel genoemd artikel 7 tevens voorziet in de mogelijkheid dat de Minister van Binnenlandse Zaken de uitoefening van die bevoegdheden aan zich trekt, beoogt het gebruik van het woord «belast» in artikel 30 aan te geven, dat het militair gezag niet zal treden in de bevoegdheden die de Minister van Binnenlandse Zaken op grond van artikel 7 «aan zich trekt». Deze tekst sluit aan bij de strekking van het huidige artikel 44, eerste lid, van de OWN. De in het huidige artikel 18, eerste lid, van de OWN gegeven beperking van de bevoegdheden van de commissaris van de Koning met betrekking tot de politie krachtens hoofdstuk IX en artikel 18 van de Politiewet 1993 wordt hierdoor overbodig, daar met het voorgestelde artikel 30 immers alle bevoegdheden van de commissaris van de Koning op het terrein van de openbare ordehandhaving tijdelijk kunnen worden overgenomen. De in het huidige artikel 44, eerste lid, van de OWN voorkomende zinsnede «alsmede van de bevoegdheden van de Procureur-Generaal, fungerend Directeur van Politie, voor zover die niet strekken tot opsporing van strafbare feiten, of tot de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen» is niet opgenomen in het voorgestelde artikel 30. De daar bedoelde bevoegdheden van de procureur-generaal zijn slechts gegeven in geval een commissaris van de Koning personeel van de politie bijstand vraagt ter handhaving van de openbare orde. Indien het voorgestelde artikel 30 van de OWN in de

algemene noodtoestand in werking wordt gesteld en het militair gezag de bevoegdheid uit dat artikel gebruikt is de commissaris van de Koning juist al zijn bevoegdheden op het gebied van de handhaving van de openbare orde tijdelijk kwijt. Ook de in de huidige artikelen 18 en 44 van de OWN gegeven passages over het onder de bevelen van het militair gezag treden van politie en brandweer zijn overbodig. Nu de voorgestelde artikelen 29 en 30 de bevoegdheden van burgemeester en commissaris van de Koning op het gebied van openbare ordehandhaving en brand-en rampenbestrijding aan het militair gezag beschikbaar stellen is het niet nodig de in de huidige artikelen 18 en 44 van de OWN gegeven passages over het onder bevelen treden van politie en brandweer op te nemen. Immers die bevoegdheid maakt deel uit van de «overgenomen» bevoegdheden. Om die reden komt tevens het huidige artikel 17 te vervallen. Het is logisch dat als het militair gezag de politie en brandweer onder zijn bevel heeft het tevens hun dienst kan regelen of wijzigen.

Artikel Mede op grond van artikel 8 EVRM en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 6 september 1978 in de zaak Klass e.a. tegen de Duitse Bondsrepubliek (A.A. 1979, 327-334) is in het eerste lid de bepaling opgenomen dat zodra dat mogelijk is belanghebbenden schriftelijk op de hoogte worden gesteld dat zij onder de militaire censuur vielen. Voor het overige zijn de toelichtingen op artikel 19, tweede lid, met uitzondering van de laatste volzin, en op artikel 19, derde lid, van toepassing op dit artikel.

Artikel 32

De in het huidige artikel 46, eerste lid, gebruikte term «inrichtingen der posterijen» is door de verzelfstandiging van de PTT verouderd. Met de in het voorgestelde eerste lid geïntroduceerde term «voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de postdienst» is aansluiting gezocht bij de nieuwe situatie. Het inbrengen van de verplichting zo snel mogelijk een schriftelijk bewijsstuk te verstrekken, is in paragraaf 2.5 van de toelichting reeds uiteengezet. De in het tweede lid aangebrachte wijzigingen in verband met de artikelen 81 en 89 van de Grondwet, zijn uitvoerig besproken in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid.

Artikel 33, tweede en derde lid

De aanpassingen in verband met de artikelen 81 en 89 van de Grondwet, zijn aan de orde gesteld in paragraaf 2.3. en in de toelichting op artikel 19, tweede lid. Voor het derde lid zie het begin van de toelichting op artikel 3.1.

Artikel 34

Daar het geven van de in dit artikel bedoelde beperkende bepalingen een afwijken van de in artikel 103, tweede lid, van de Grondwet genoemde grondwettelijke bepalingen inhoudt, is met het oog op de rechtszekerheid ingebracht dat het militair gezag die beperkingen bij verordening moet vaststellen.

Artikel 35

In het systeem van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is ervoor gekozen bepalingen met bevoegdheden waarbij van de in artikel

1 Kamerstukken II 1984-1985, 19073, nrs. 1-3; Kamerstukken II 1985-1986. 19073, nr. 4; Kamerstukken II, 1988-1989, 19073, nrs. 5-6. 2 Kamerstukken II 1991-1992, 22539, nr. 2, hoofdstuk 4, artikel 4.

103, tweede lid, van de Grondwet genoemde grondwettelijke bepalingen kan worden afgeweken, alleen in de zware uitzonderingstoestand, de algemene noodtoestand, in werking te kunnen stellen. Het tijdelijk verbieden van (film)vertoningen zal om die reden in het nieuwe systeem alleen gedurende de algemene noodtoestand mogen plaatsvinden. In de huidige OWN is deze bevoegdheid reeds toepasbaar tijdens de lichte uitzonderingstoestand, de staat van oorlog. Verder verwijzen wij naar de toelichting op artikel 34.

Artikel 36, eerste lid

Zie de toelichting op artikel 34.

Artikel 36, tweede lid

De term «voorwaarden» uit artikel 50, tweede lid, van de huidige OWN is vervangen door het in dit kader juistere begrip «beperkingen». Tegen de overtreding van die beperkingen moet in principe op gelijke wijze kunnen worden opgetreden als tegen overtreding van het vergader-en demonstreerverbod uit het eerste lid. Om die reden is in artikel 61 overtreding van het gestelde in het tweede lid van artikel 36 gelijkelijk gesanctioneerd als overtreding van het eerste lid.

Artikel 37, eerste lid

In verband met artikel 38 van het Verdrag inzake de rechten van het kind is hier de minimumleeftijd van 18 jaar ingebracht. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 22 van de Noodwet arbeidsvoorziening, waarin voor oproeping voor de burgerdienstplicht reeds een minimumleeftijd van 18 jaar is gesteld.

Artikel 37, tweede lid

De niet-militairen worden vanaf het moment dat zij worden opgeroepen aangemerkt als militairen, waardoor zij onder de werkingssfeer van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst (Wgmd) vallen. Ten einde een adequate toepassing van artikel 37 te realiseren, is er van afgezien de inlijvingsprocedure zodanig in te richten dat de betrokkene de gelegenheid krijgt een beroep op de Wgmd te doen voordat hij de status van militair krijgt.

Artikel 38

De bevoegdheid tot fouillering en de bevoegdheid tot visitatie zijn in het voorgestelde artikel 38 afzonderlijk in een artikellid opgenomen, aangezien eerder tot fouillering mag worden overgegaan dan tot visitatie. De formulerïng van artikel 38, tweede lid, is gelijk aan de formulering gebruikt in artikel 8, vierde lid, van de Politiewet 1993. Het militair gezag mag tot visitatie overgaan indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid of die van het militair gezag zelf en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

Artikel 39

De inhoud van dit artikel is aangepast aan het voorstel van een Algemene wet op het binnentreden.1 Deze aanpassing komt overeen met die in het voorstel van Wet tot wijziging van binnentredingsbepalingen.2 In de memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van binnentredingsbepalingen wordt gewezen op de mogelijkheid in de afzonderlijke wetten af te wijken van de Algemene wet op het binnentreden. In artikel

39 van het onderhavige wetsvoorstel wordt aan het militair gezag de bevoegdheid gegeven een machtiging te verlenen en tevens zelf zonder machtiging binnen te treden. Dit laatste is noodzakelijk in geval van gevaar en noodsituaties, waarbij terstond optreden is vereist. Zoals tevens in de memorie van toelichting bij de Wet tot wijziging van binnentredingsbepalingen met betrekking tot het huidige artikel 54 Oorlogswet (het onderhavige artikel 39) is gesteld, is dit aangewezen omdat het militair gezag tijdens de algemene noodtoestand krachtens de Oorlogswet boven het burgerlijk gezag kan worden gesteld.

Artikel 40, eerste lid

De in het huidige artikel 55, eerste lid, voorkomende zinsnede «of uit welke aanwijzingen kunnen worden verkregen» is in het voorgestelde artikel 40, eerste lid, vervangen door de in dit verband beter passende zinsnede «dan wel van belang zijn voor de waarheidsvinding».

Artikel De externeringsbevoegdheid is in het huidige systeem van de OWN-toepasbaar in een gebied dat in staat van beleg is verklaard. Met het voorgestelde systeem komt niet alleen het begrip staat van beleg te vervallen, maar vervalttevens de mogelijkheid om een uitzonderingstoestand slechts voor een deel van Nederland af te kondigen. Een afkondiging van de beperkte of de algemene noodtoestand geldt voor geheel Nederland.1 Gezien de aard van de externeringsbevoegdheid kan het militair gezag die buitengewone bevoegdheid slechts ten aanzien van bepaalde aangewezen gebieden gebruiken. Indien in het nieuwe systeem tijdens de algemene noodtoestand via de procedure van artikel 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden artikel 41 OWN in werking wordt gesteld zal het militair gezag vervolgens de gebieden moeten aanwijzen waarvoor een externering geldt.

Artikel 42

Deze bepaling is overgenomen uit het huidige artikel 58. Nieuw is de toevoeging dat bij gebruikmaking van deze bevoegdheid de regels uit de Beginselenwet gevangeniswezen zoveel mogelijk worden nageleefd, waardoor meer rechtsbescherming wordt geboden.

Anikel 43

Voor de toelichting op dit artikel verwijzen wij naar de uitgebreide toelichting op artikel 13.

Artikelen 44-53

Bij Wet van 11 februari 1988 (Stb. 36) werden de interneringsartikelen in OWN en Wbbbg aangepast aan artikel 15, tweede lid, van de Grondwet. Artikel 57 van de huidige OWN werd daarbij opnieuw vastgesteld en de artikelen 57a-57i werden ingevoegd, waarin conform de eis van artikel 15, tweede lid, van de Grondwet aan de geïnterneerde de mogelijkheid wordt gegeven een beroep op de rechterte doen. De voorgestelde artikelen 44-53 zijn identiek aan de huidige artikelen 57 en 57a-57i. Slechts de verwijzingen in die bepalingen naar van artikelnummer veranderde bepalingen zijn aangepast. Daar de huidige artikelen 57 en 57a-57i, gelet op de strekking van de Wet van 11 februari 1988, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn is in de bijlage bij artikel 8, eerste ' zie artikei i, eerste Md, van de voorgesteide "d. van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden bepaald dat de Coórdinatiewet uitzonderingstoestanden

1 Het gaat daarbij om de wettelijke regelingen bedoeld in de voorgestelde artikelen 19, tweede lid, 20, tweede lid, 21, tweede lid, 25, 26 en 32, tweede lid.

voorgestelde OWN-artikelen 44-53 alleen gezamenlijk in werking kunnen worden gesteld. Ten aanzien van de invrijheidstelling van geïnterneerden als geregeld in artikel 51 kan worden opgemerkt dattegelijk met de beeïndiging van de algemene noodtoestand van rechtswege invrijheidstelling van geïnterneerden plaatsvindt.

Artikel 55, vierde lid

Het bepaalde in het vierde lid van artikel 55 strekt er toe te voorkomen dat een verkrijger onder bijzondere titel van een registergoed dat ingevolge dit artikel in eigendom is gevorderd, zich met succes zou kunnen beroepen op het feit dat de inschrijving van die overgang, als bedoeld in het derde lid, achterwege is gebleven.

Artikel 60

De in het eerste lid van dit artikel gegeven bevoegdheid is in haar kern geen buitengewone bevoegdheid, zoals in hoofdstuk II van deze wet opgesomd. Deze bevoegdheid strekt ertoe naleving van, op grond van artikelen uit hoofdstuk II, gegeven verboden en geboden af te kunnen dwingen. Om die reden is deze sanctioneringsbepaling in dit wetsvoorstel ondergebracht in het hoofdstuk «Dwang-en strafbepalingen». Als tekst van het tweede tot en met het negende lid is, met een kleine aanpassing van het tweede lid, opgenomen de tekst, zoals die in artikel XXX van de Invoeringswet Invorderingswet 1990 voor de OWN is vastgesteld. Het huidige artikel 76 kan vervallen.

Artikelen 61 en 62

In paragraaf 2.5. wezen wij op de aanpassing van de strafbepalingen in de OWN ter indeling van de daarin opgenomen strafbare feiten in geldboetecategorieën. De strafbepalingen in de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag werden op dat punt eerder gewijzigd bij de Wet indeling geldboetecategorieën II.

Artikel 63

Het huidige artikel 72 geeft het militair gezag de bevoegdheid overtreding van voorschriften die dat militair gezag bij wijziging of aanvulling van een wettelijke regeling heeft gegeven, strafbaar te stellen. De bevoegdheid van het militair gezag wettelijke regelingen te wijzigen of aan te vullen is, zoals wij in paragraaf 2.3. uitgebreid aan de orde hebben gesteld, strijdig met de artikelen 81 en 89 van de Grondwet. Vanwege die ongrondwettigheid zal, zoals in genoemde paragraaf is voorgesteld, de wijzigings-en aanvullingsbevoegdheid vervallen en worden vervangen door de bevoegdheid voor het militair gezag van die wettelijke regelingen af te wijken dan wel die wettelijke regelingen bij verordening voor zolang dat nodig is buiten werking te stellen en zelf ter zake een tijdelijke regeling te geven. De in het huidige artikel 72 gegeven sanctioneringsbevoegdheid wordt in verband met het bovenstaande in die zin gewijzigd dat het militair gezag overtreding van de tijdelijke regelingen, welke gelden in plaats van de buiten werking gestelde wettelijke regelingen, strafbaar kan stellen. Het voorgestelde artikel 63 bevat in het eerste lid de besproken sanctioneringsbevoegdheid. In het kader van een betere leesbaarheid zijn de in het huidige artikel 72 voorkomende straffen met bijbehorende maxima in het voorgestelde artikel 63 ondergebracht in aparte artikelleden. Tevens heeft een indeling in geldboetecategorieën plaatsgevonden.

Artikel 64

De in het huidige artikel 14, tweede en derde lid, geformuleerde sanctioneringsbevoegdheid van het militair gezag met betrekking tot de in het eerste lid van dat artikel bedoelde algemeen verbindende voorschriften, is in dit voorstel van wet verplaatst naar het hoofdstuk over dwang-en strafbepalingen, waar in de huidige OWN ook reeds de sanctioneringsbevoegdheid met betrekking tot wettelijke bepalingen staat. Het huidige artikel 14, tweede en derde lid, gaat nog uit van de bevoegdheid dat het militair gezag algemeen verbindende voorschriften van lagere bestuurslichamen inhoudelijk kan wijzigen en koppelt daaraan de toepasselijkheid van strafbepalingen in andere wetten die van toepassing zijn op die algemeen verbindende voorschriften. Indien het lagere bestuurslichaam zelf in zijn regeling een strafbedreiging mocht opnemen, kon het militair gezag in zijn wijziging van het voorschrift dezelfde strafbedreiging opnemen. In het voorgestelde artikel 64, eerste lid, is opgenomen de bevoegdheid van het militair gezag om de tijdelijke voorschriften, die hij op grond van voorgesteld artikel 15 geeft, te sanctioneren. Het voorgestelde tweede lid bepaalt dat de straf en strafmaat niet zwaarder mogen zijn dan in andere wettelijke voorschriften op overtreding van de buiten werking gestelde regeling is gesteld dan wel door de lagere bestuurslichamen mag worden gesteld.1

Artikelen 65-67

De begrippen «staat van oorlog» en «staat van beleg» welke komen te vervallen zijn vervangen door de nieuwe begrippen «beperkte noodtoestand» en «algemene noodtoestand». Daar het in artikel 66 gaat om personen die als opsporingsambtenaar moeten gaan functioneren, is in dit artikel ingebracht dat de aanwijzing door het militair gezag plaatsvindt na overleg met de Minister van Justitie. De opsporingsbevoegdheid kan worden verleend aan personen of categorieën van personen. Het voorgestelde artikel 67 verruimt het toepassingsgebied van de mogelijkheden voorlopige hechtenis te bevelen. De verwijzing naar artikel 67a WvSv is gelegen in de daarin opgenomen gronden voor voorlopige hechtenis. Aangezien het hier een verstrekkende bevoegdheid betreft, is voorlopige hechtenis pas toegelaten gedurende de beperkte of de algemene noodtoestand. Verwijzing naar de gronden van artikel 67a WvSv waarborgt dat in deze de zorgvuldigheid in acht wordt genomen ten aanzien van het gebruik van deze bevoegdheid.

Artikel 69

In de inwerkingstellingsbepaling zijn de artikelen 9 tot en met 53 uitgezonderd. De artikelen 9 tot en met 53 zijn de bepalingen met buitengewone bevoegdheden (hoofdstuk II) en kunnen pas in geval van buitengewone omstandigheden in werking worden gesteld op grond van de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. De artikelen 9 tot en met 14 kunnen ook in werking worden gesteld op grond van artikel 1 van de OWN.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, R. F. M. Lubbers De Minister van Defensie, A. L. Ter Beek 1 Zie bijvoorbeeld artikel 155, eerste lid, van de Gemeentewet.

BIJLAGE 1

TRANSPONERINGSTABELLEN OWN

TABEL I

VOORGESTELDE OWN

ARTIKEL

1234567, eerste lid

7, tweede en derde lid 7, vierde lid 7, vijfde lid 89, eerste lid 9, tweede tot en met vijfde lid 10 11 12 13

14 15 16 17 18 19, eerste lid 19, tweede lid 19, derdelid 20, eerste en tweede lid 21, eerste tot en met derde lid 22, eerste en tweede lid 23

24, eerste en tweede lid 24, derde lid 25 26 27 28 29, eerste lid 29, tweede lid 30 31, eerste lid 31, tweede lid 32 33, eerste en tweede lid 33, derde lid 34 35 36, eerste tot en met derde lid 36, vierde lid 37, eerste en tweede lid 38, eerste en tweede lid 39 40 41, eerste lid 41, tweede en derde lid 42 43

HUIDIGE OWN

ARTIKEL

_8-

910 77 27, derde lid 29, derde lid 30, tweede lid 12, eerste en tweede lid 15, eerste lid 15, tweede lid -19 -23, eerste lid 24, eerste lid onderdeel a 24, eerste lid onderdeel b 23, tweede lid 24, tweede lid 38 14, eerste lid 20 21, eerste lid 22 26, eerste lid 26, tweede lid eerste volzin 26, tweede lid tweede volzin 27, eerste en tweede lid 48, eerste tot en met derde lid 52, eerste en tweede lid 21, tweede lid 27, vierde lid 48, vierde lid 52, derde lid 29, eerste en tweede lid 29, vierde lid 30, eerste lid 47 16 43 18, eerste lid 18, derde lid 18. eerste lid, en 44 45, eerste lid 45, derde lid 46 46a -49 25 50, eerste tot en met derde lid 50, vijfde lid 51, eerste en tweede lid 53 54 55 56, eerste lid 56, derde en vierde lid 58 45, tweede lid 50, vierde lid 51, derdelid 56, tweede lid 57

TABEL 1

VOORGESTELDE OWN

ARTIKEL

45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57

59 60 61 62 63, eerste tot en met vijfde lid 64, eerste en tweede lid 65 66 67 63 69 70

HUIDIGE OWN

ARTIKEL

57a 57b 57c 57d 57e 57f 57g 57h 57 i 64 65 66 67

69 31 en 32 70 71 72 14, tweede en derde lid 73 74 75 79 80 78

TABEL II

VOORGESTELDE OWN

ARTIKEL

1 tot en met 78910 11 12, eerste lid 12, tweede lid 13 14, eerste lid 14, tweede lid 14, derde lid 15, eerste lid 15, tweede lid 15, derde en vierde lid 16 17 18, eerste lid 18, tweede lid 18, derde lid 19 20 21, eerste lid 21, tweede lid 22 23, eerste lid 23, tweede lid 24, eerste lid onderdeel a 24, eerste lid onderdeel b 24, tweede lid 25 26, eerste lid 26, tweede lid eerste volzin 26, tweede lid tweede volzin

HUIDIGE OWN

ARTIKEL vervallen 245vervallen 7, tweede lid 7, derde lid vervallen 15 64, eerste lid 64, tweede lid 7, vierde lid 7, vijfde lid vervallen 27 vervallen 29, eerste lid, en 30 vervallen 29, tweede lid 9, eerste lid 16 17 23 18 10 13 11 12 13 35 19, eerste lid 19, tweede lid 19, derdelid

TABEL II

VOORGESTELDE OWN

ARTIKEL

27, eerste en tweede lid 27, derde lid 27, vierde lid 28 29, eerste en tweede lid 29, derde lid 29, vierde lid 30, eerste lid 30, tweede lid 31 32

33-37 38 39-42 43 44, eerste en derde lid 44, tweede lid 45, eerste en derde lid 45, tweede lid 46 46a 47 48, eerste tot en met derde lid 48, vierde lid 49 50, eerste tot en met derde lid 50, vierde lid 50, vijfde lid 51, eerste en tweede lid 51, derde lid 52, eerste en tweede lid 52, derde lid 53 54 55 56, eerste lid 56, tweede lid 56, derde en vierde lid 57 57a 57 b 57c 57d 57e 57f 57g 57h 57 i 58 59-63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76

HUIDIGE OWN

ARTIKEL

20, eerste en tweede lid 7, eerste lid 23 vervallen 24, eerste en tweede lid 7, eerste lid 24, derde lid 25 7, eerste lid 60, eerste lid 60, tweede tot en met negende lid vervalten 14 vervallen 28 30 vervallen 31, eerste en tweede lid 43 32 33, eerste en tweede lid 26 21, eerste tot en met derde lid 23 34 36, eerste tot en met derde lid 43 36, vierde lid 37, eerste en tweede lid 43 22, eerste en tweede lid 23 38, eerste en tweede lid 39 40 41, eerste lid 43 41, tweede en derde lid 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 42 vervallen 54 55 56 57 58 59 61 62 63, eerste tot en met vijfde lid 65 66 67 vervallen

TABEL II

VOORGESTELDE OWN

HUIDIGE OWN

ARTIKEL

ARTIKEL

6 78

7079

6880

BIJLAGE 2

OVERZICHT VERVALLEN EN NIEUWE BEPALINGEN IN OWN

Nieuwe bepalingen in voorgestelde OWN

Artikelen 1, 3, 8, 9, tweede tot en met vijfde lid, en 33, derde lid.

Vervallen bepalingen uit huidige OWN

ARTIKEL

ARTIKEL

I tot en met 7

28 II

33totenmet 13

39totenmet 15, derde en vierde lid

44, tweede lid 17

59 tot en met 63 18, tweede lid