Nader gewijzigd voorstel van wet - Regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met persoonsregistraties (Wet persoonsregistraties)

Nr. 2

19095

Regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met persoonsregistraties (Wet persoonsregistraties)

NADER GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET 17 september 1987

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer met betrekking tot persoonsregistraties uitvoering dient te worden gegeven aan artikel 10, tweede en derde lid, van de Grondwet; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen Artikel 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: persoonsgegeven: een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke persoon; persoonsregistratie: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens, die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd; houder: degene die de zeggenschap heeft over een persoonsregistratie; bewerker: degene die het geheel of een gedeelte van de apparatuur onder zich heeft, waarmee een persoonsregistratie waarvan hij niet de houder is, wordt gevoerd; verstrekken van gegevens uit een persoonsregistratie: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in die persoonsregistratie zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen; verstrekken van gegevens aan een derde: verstrekken van gegevens uit een persoonsregistratie aan een persoon of instantie buiten de organisatie van de houder, met uitzondering van het verstrekken aan de bewerker of de geregistreerde;

gedragscode: een besluit van een of meer organisaties, representatief voor de sector waarop het besluit betrekking heeft, houdende in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer gestelde regels of gedane aanbevelingen ten aanzien van persoonsregistraties; Onze Minister: Onze Minister van Justitie; Registratiekamer: de Registratiekamer, ingesteld bij artikel 37.

Artikel 2. 1. Deze wet is niet van toepassing op: a. persoonsregistraties die naar hun aard voor persoonlijk of huiselijk gebruik bestemd zijn; b. persoonsregistraties die uitsluitend ten dienste staan van de openbare informatievoorziening door pers, radio of televisie; c. boeken en andere schriftelijke publikaties, alsmede catalogiseringen daarvan; d. persoonsregistraties die berusten in een archiefbewaarplaats als bedoeld in de Archiefwet 1962 (Stb. 313). 2. Deze wet is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn ingesteld. 3. Deze wet is niet van toepassing op: a. persoonsregistraties, gehouden bij of ten behoeve van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten, bedoeld in de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten; b. persoonsregistraties, aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak, omschreven in artikel 28 van de Politiewet (Stb. 1957, 244).

Artikel 3. 1. Voordrachten tot een algemene maatregel van bestuur krachtens deze wet worden gedaan door Onze Minister. Indien de maatregel mede een van Onze andere ministers aangaat, wordt de voordracht gedaan door Onze Minister en deze andere minister gezamenlijk. 2. Over het ontwerp van een maatregel wordt de Registratiekamer gehoord.

Paragraaf 2. Algemene bepalingen Artikel 4. 1. Een persoonsregistratie wordt slechts aangelegd voor een bepaald doel waartoe het belang van de houder redelijkerwijs aanleiding geeft. 2. Het doel van een persoonsregistratie mag niet in strijd zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden.

Artikel 5. 1. Een persoonsregistratie bevat slechts persoonsgegevens die rechtmatig zijn verkregen en in overeenstemming zijn met het doel waarvoor de registratie is aangelegd. 2. De houder treft de nodige voorzieningen ter bevordering van de juistheid en de volledigheid van de opgenomen persoonsgegevens.

Artikel 6. 1. De opgenomen persoonsgege'. J worden slechts gebruikt voor doeleinden die met het doel van de persoonsregistratie verenigbaar zijn. 2. Binnen de organisatie van de houder worden uit een persoonsregistratie slechts gegevens verstrekt aan personen die ingevolge hun taak die gegevens mogen ontvangen.

Artikel 7. 1. Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld inzake het opnemen in een persoonsregistratie van persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, seksualiteit of intiem levensgedrag, alsmede persoonsgegevens van medische, psychologische, strafrechtelijke of tuchtrechtelijke aard.

  • De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen verschillen naar de soorten van registraties. 3. Binnen drie jaren na de inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt een voorstel van wet tot regeling van het in dat lid omschreven onderwerp aan de Staten-Generaal gedaan. Over het ontwerp van het voorstel wordt de Registratiekamer gehoord. 4. Alvorens advies uit te brengen over het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur of van een voorstel van wet, als bedoeld in dit artikel, stelt de Registratiekamer een ieder in de gelegenheid schriftelijk bezwaren of opmerkingen in te brengen.

Artikel 8. De houder draagt zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van een persoonsregistratie tegen verlies of aantasting van de gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan. Gelijke plicht rust op de bewerker voor het geheel of het gedeelte van de apparatuur die hij onder zich heeft.

Artikel 9. 1. Indien iemand schade lijdt doordat ten opzichte van hem in strijd wordt gehandeld met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften ter bescherming van de belangen van geregistreerde of te registreren personen, zijn de volgende leden van toepassing, onverminderd de aanspraken op grond van andere wettelijke regels. 2. Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. 3. De houder van een persoonsregistratie is aansprakelijk voor de schade of het nadeel, voortvloeiende uit het niet-nakomen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften in verband met die persoonsregistratie. De bewerker is aansprakelijk voor die schade of dat nadeel, voor zover ontstaan door zijn werkzaamheid.

Artikel 10. 1. Indien de houder of de bewerker van een persoonsregistratie handelt in strijd met het bij of krachtens deze wet bepaalde en een ander daardoor schade lijdt of dreigt te lijden, kan de rechter hem op vordering van die ander zodanig gedrag verbieden en hem bevelen maatregelen te treffen tot herstel van de gevolgen van dat gedrag. 2. Een vordering als bedoeld in het eerste lid, komt mede toe aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden de belangen behartigt van de personen die door het gedrag van de houder of de bewerker schade lijden of dreigen te lijden.

Paragraaf 3. Verstrekken van gegevens aan een derde Artikel 11. 1. Uit een persoonsregistratie worden slechts gegevens aan een derde verstrekt voorzover zulks voortvloeit uit het doel van de registratie, wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift of geschiedt met toestemming van de geregistreerde. 2. Ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek dan wel op grond van een dringende en gewichtige reden, kunnen desgevraagd gegevens aan een derde worden verstrekt voor zover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerden daardoor niet onevenredig wordt geschaad. 3. De verstrekking van gegevens blijft achterwege voor zover uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift geheimhouding geboden is. 4. Indien de geregistreerde minderjarig is en de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, of onder curatele is gesteld, is in plaats van de toestemming van de geregistreerde die van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist.

Artikel 12. 1. Indien voor de verstrekking van gegevens uit een persoonsregistratie toestemming van de geregistreerde of van zijn wettelijke vertegenwoordiger is vereist, kan deze slechts schriftelijk worden gegeven. 2. De toestemming kan betrekking hebben op één geval of op een beperkte categorie van gevallen en moet in het geschrift nauwkeurig zijn omschreven. 3. De toestemming kan steeds schriftelijk worden ingetrokken.

Artikel 13. 1. Dit artikel is van toepassing op persoonsregistraties, gehouden of mede gehouden met het oog op deze werkzaamheid door een natuurlijke of rechtspersoon, die bedrijfsmatig persoonsgegevens, anders dan met toestemming van degenen op wie die gegevens betrekking hebben of, in de gevallen bedoeld in artikel 11, vierde lid, van hun wettelijke vertegenwoordigers, verzamelt en aan derden verstrekt. 2. In een persoonsregistratie als bedoeld in het eerste lid, worden slechts persoonsgegevens opgenomen, die op hun juistheid zijn onderzocht. 3. Uit een persoonsregistratie als bedoeld in het eerste lid, worden aan een derde slechts op diens verzoek gegevens verstrekt. Het verzoek vermeldt het doel waarvoor de gevraagde gegevens zullen worden gebruikt. 4. De verstrekking vindt niet plaats, indien: a. het doel waarvoor de verstrekking is verzocht, in strijd is met de wet, de openbare orde of de goede zeden; b. de verstrekking redelijkerwijs niet in overeenstemming is met dat doel; c. door de verstrekking de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde onevenredig zou worden geschaad. 5. De houder van een persoonsregistratie als bedoeld in het eerste lid, is verplicht elke verstrekking van gegevens aan een derde ten minste een jaar nadat de verstrekking geschiedde, vastgelegd te houden, tenzij hij redelijkerwijs kan aannemen dat de geregistreerde daarbij geen belang heeft.

Artikel 14. 1. Uit een persoonsregistratie, niet begrepen onder artikel 13, eerste lid, kunnen ook in andere gevallen dan omschreven in artikel 11, eerste en tweede lid, bestanden persoonsgegevens, alleen bestaande uit naam, adres, woonplaats, postcode en soortgelijke voor communicatie benodigde gegevens, aan een derde worden verstrekt. De artikelen 11, derde lid, en 13, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. 2. De houder laat op verzoek van de geregistreerde of, in de gevallen bedoeld in artikel 11, vierde lid, van zijn wettelijke vertegenwoordiger zodanige verstrekking ten aanzien van diens gegevens achterwege.

Paragraaf 4. Gedragscodes en bijzondere voorschriften Artikel 15. 1. De organisatie of organisaties, die een gedragscode vaststelden, kunnen de Registratiekamer verzoeken te verklaren dat deze code naar haar oordeel in overeenstemming is met het bepaalde bij of krachtens deze wet en voldoet aan redelijkerwijs ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van geregistreerden te stellen eisen. 2. De Kamer neemt het verzoek slechts in behandeling, indien naar haar oordeel de verzoeker of verzoekers representatief zijn voor de betrokken sector, deze sector in de code nauwkeurig is omschreven en de code zorgvuldig, in het bijzonder in genoegzaam overleg met organisaties van belanghebbenden, is voorbereid. 3. Alvorens te beslissen op een verzoek dat zij in behandeling heeft genomen, stelt de Kamer een ieder in de gelegenheid schriftelijk bezwaren of opmerkingen in te brengen. 4. De verklaring wordt, tezamen met de gedragscode waarop zij betrekking heeft, door de zorg van de Kamer in de Nederlandse Staatscourant bekendgemaakt. 5. De verklaring geldt voor de termijn waarvoor de gedragscodeis vastgesteld, doch ten hoogste voor vijf jaar na het tijdstip van de verklaring. 6. De verklaring bindt de rechter niet.

  • Een beslissing op het verzoek is met redenen omkleed. Tegen de beslissing staat geen voorziening van administratieve rechtspraak open.

Artikel 16. 1. Na verloop van driejaren na de inwerkingtreding van artikel 15 kunnen bij algemene maatregel van bestuur voor een bepaalde sector nadere regels worden gesteld inzake de in de artikelen 4 tot en met 6, 8 en 11 tot en met 14 geregelde onderwerpen. 2. De Registratiekamer geeft in haar jaarverslag aan in hoeverre naar haar oordeel toepassing van het eerste lid wenselijk is. 3. Alvorens advies uit te brengen over het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, stelt de Kamer een ieder in de gelegenheid schriftelijk bezwaren of opmerkingen in te brengen.

Paragraaf 5. Persoonsregistraties op het gebied van de overheid en het onderwijs, de gezondheidszorg en de maatschappelijke dienstverlening Artikel 17. Deze paragraaf is van toepassing op persoonsregistraties van: a. het Rijk, provincies, gemeenten en andere openbare lichamen met inbegrip van de daaronder ressorterende diensten, instellingen en bedrijven; b. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instellingen die met de uitvoering van publiekrechtelijke taken zijn belast; c. bij algemene maatregel van bestuur aangewezen instellingen en voorzieningen voor onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening. Artikel 18. 1. Een persoonsregistratie als bedoeld in artikel 17, wordt slechts aangelegd indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van de houder. 2. Zodanige persoonsregistraties bevatten slechts persoonsgegevens die voor het doel van de registratie noodzakelijk zijn. 3. Uit deze persoonsregistraties kunnen desgevraagd gegevens worden verstrekt aan personen of instanties met een publiekrechtelijke taak, voor zover zij die gegevens behoeven voor de uitvoering van hun taak en de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerden daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Artikel 11, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19. 1. Voor een persoonsregistratie als bedoeld in artikel 17, wordt een reglement vastgesteld. 2. Het reglement alsmede de wijziging en intrekking daarvan, wordt bekendgemaakt en voor een ieder ter inzage gelegd overeenkomstig regels bij algemene maatregel van bestuur te stellen. 3. De houder doet van het feit van de terinzagelegging en de aard van de persoonsregistratie schriftelijk mededeling aan de Registratiekamer onder opgave van zijn naam, adres en woonplaats. 4. De houder geeft binnen vier weken schriftelijk kennis aan de Registratiekamer van iedere wijziging in zijn naam, adres of woonplaats.

Artikel 20. 1. In het reglement moet de werking van de persoonsregistratie zijn beschreven. 2. Het reglement bevat in elk geval een duidelijke regeling van de volgende onderwerpen: a. het doel van de registratie; b. de categorieën van personen over wie gegevens in de registratie worden opgenomen; c. de soorten van gegevens die in de registratie worden opgenomen, en de wijze waarop deze worden verkregen; d. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd; e. de categorieën van personen of instanties, waaraan gegevens uit de registratie worden verstrekt; f. de soorten van gegevens die aan de onder e bedoelde personen of instanties worden verstrekt; g. de rechtstreekse toegang tot de registratie;

  • eventuele verbanden tussen de registratie en enige andere gegevensverzameling; i. de wijze waarop geregistreerde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers kennisneming en verbetering van de over hen opgenomen gegevens kunnen verkrijgen; j. de wijze waarop geregistreerde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers mededeling van verstrekking van hen betreffende gegevens kunnen verkrijgen; k. de hoofdlijnen van het beheer van de registratie.

Artikel 21. De houder, de bewerker en al degenen die verder bij de werking van de persoonsregistratie zijn betrokken, zijn verplicht het overeenkomstig artikel 19, tweede lid, bekendgemaakte reglement na te leven. Artikel 22. 1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat artikel 19 niet van toepassing is op daarbij aan te geven persoonsregistraties die aan daarbij aan te geven eisen voldoen. 2. Bepalingen als bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval gesteld met betrekking tot: a. boekhoudingen en financiële administraties; b. personeels-en salarisadministraties; o andere administraties dan bedoeld onder a en b, ten dienste van het intern beheer van de betrokken organisatie; d. administraties van abonnementen; e. administraties van leden en begunstigers; f. andere persoonsregistraties, voor zover daarin geen andere gegevens zijn opgenomen dan naam, adres, woonplaats, postcode en soortgelijke voor communicatie benodigde gegevens.

Paragraaf 6. Persoonsregistraties op het gebied van bedrijf en beroep en op overige gebieden Artikel 23. Deze paragraaf is van toepassing op persoonsregistraties niet begrepen onder artikel 17.

Artikel 24. 1. Een persoonsregistratie waarop deze paragraaf van toepassing is, moet worden aangemeld bij de Registratiekamer. 2. De aanmelding geschiedt door inzending van het formulier dat voor het verrichten van de aanmelding is bestemd. Onze Minister stelt het model van het formulier vast. 3. Bij het formulier worden de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens verstrekt. Deze kunnen slechts betrekking hebben op de onderwerpen als bedoeld in artikel 20, tweede lid. Tevens wordt opgave gedaan van de naam, het adres en de woonplaats van de houder. 4. De aanmelding wordt bekendgemaakt en een afschrift van het formulier wordt voor een ieder ter inzage gelegd overeenkomstig regels bij algemene maatregel van bestuur te stellen.

Artikel 25. 1. De houder van een aangemelde persoonsregistratie geeft binnen vier weken schriftelijk kennis aan de Registratiekamer van iedere wijziging in zijn naam, adres of woonplaats. 2. Bij wijziging of aanvulling van de overige verstrekte gegevens en bij opheffing van de registratie is artikel 24 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat alleen de wijziging of aanvulling onderscheidenlijk de opheffing behoeft te worden aangemeld.

Artikel 26. De houder, de bewerker en al degenen die verder bij de werking van de persoonsregistratie zijn betrokken, zijn verplichtten aanzien daarvan te handelen overeenkomstig de bij de aanmelding verstrekte gegevens.

Artikel 27. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de artikelen 24 en 25 niet van toepassing zijn op daarbij aan te geven

persoonsregistraties die aan daarbij aan te geven eisen voldoen. Artikel 22, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7. Rechten van de belanghebbende op kennisneming en verbetering Artikel 28. 1. De houder van een persoonsregistratie deelt een ieder over wie voor de eerste keer persoonsgegevens in de registratie worden opgenomen binnen een maand schriftelijk mede dat dit het geval is. De mededeling bevat een aanduiding van het doel van de registratie, alsmede de naam, het adres en de woonplaats van de houder. 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet: a. indien de betrokkene weet of redelijkerwijs kan weten dat een dergelijke opname heeft plaatsgevonden; b. indien een gewichtig belang van de betrokkene zich tegen het doen van een schriftelijke mededeling verzet; c. voor zover het achterwege laten van de mededeling noodzakelijk is met het oog op de belangen, genoemd in artikel 30.

Artikel 29. 1. De houder deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen een maand mede of hem betreffende persoonsgegevens in de registratie zijn opgenomen. 2. Indien zodanige gegevens in de registratie zijn opgenomen, stelt de houder de verzoeker desverlangd binnen een maand na ontvangst van het verzoek schriftelijk een volledig overzicht daarvan met inlichtingen over de herkomst ter beschikking. 3. Indien een gewichtig belang van de verzoeker dit eist, voldoet de houder aan een verzoek als bedoeld in dit artikel, in een andere dan schriftelijke vorm, die aan dat belang is aangepast. 4. De houder draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker. 5. De verzoeken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden ten aanzien van minderjarigen die de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, en ten aanzien van onder curatele gestelden gedaan door hun wettelijke vertegenwoordigers. De betrokken mededeling geschiedt eveneens aan de wettelijke vertegenwoordigers.

Artikel 30. De houder kan weigeren aan een in artikel 29 bedoeld verzoek te voldoen, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van: a. de veiligheid van de staat; b. de opsporing en vervolging van strafbare feiten; c. economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen; d. inspectie, controle en toezicht door of vanwege overheidsorganen of andere organen met een publiekrechtelijke taak; e. gewichtige belangen van anderen dan de verzoeker, de houder daaronder begrepen.

Artikel 31. 1. Degene aan wie overeenkomstig artikel 29 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de houder schriftelijk verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist, voor het doel van de registratie onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift in de registratie voorkomen. Het verzoek behelst de aan te brengen wijzigingen. 2. De houder bericht de verzoeker binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek schriftelijk of dan wel in hoeverre hij daaraan voldoet. Artikel 29, derde, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing. Een weigering is met redenen omkleed. 3. De houder draagt zorg dat een beslissing tot verbetering, aanvulling of verwijdering zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.

Artikel 32. 1. De houder deelt een ieder op diens verzoek schriftelijk binnen een maand mede of hem betreffende gegevens in het jaar voorafgaande aan het verzoek uit de persoonsregistratie aan derden zijn verstrekt.

  • Indien zodanige verstrekking is geschied, doet de houder daarvan desverlangd binnen een maand na ontvangst van het verzoek in schriftelijke vorm mededeling aan de verzoeker. De houder kan volstaan met een in algemene termen vervatte mededeling betreffende de aard van de verstrekte gegevens en degenen aan wie deze zijn verstrekt, indien de vastlegging daarvan achterwege is gebleven en hij redelijkerwijs mocht aannemen dat het belang van de geregistreerde daardoor niet onevenredig zou worden geschaad. 3. De artikelen 29, derde, vierde en vijfde lid, en 30 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 33. Met betrekking tot persoonsregistraties, uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek aangelegd: a. zijn de artikelen 28 tot en met 31 niet van toepassing, indien de uitkomsten waarvoor de persoonsgegevens worden gebruikt, niet meer herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen; b. is artikel 32 niet van toepassing met betrekking tot verstrekking van gegevens aan een derde die deze uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek of statistiek verzamelt, mits de uitkomsten waarvoor deze gegevens worden gebruikt, niet meer herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

Artikel 34. 1. Indien de houder niet aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 29, 31 of 32, voldoet dan wel niet in schriftelijke vorm daaraan voldoet, kan de betrokkene zich tot de arrondissementsrechtbank wenden met het schriftelijk verzoek, de houder te bevelen alsnog aan dat verzoek te voldoen dan wel in schriftelijke vorm daaraan te voldoen. Gelijke bevoegdheid heeft de betrokkene, indien hij zich door een mededeling als bedoeld in artikel 32, tweede lid, tweede volzin, in zijn belangen geschaad acht. 2. Het verzoekschrift moet worden ingediend binnen twee maanden na ontvangst van het antwoord van de houder. Indien de houder niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, moet het verzoekschrift worden ingediend binnen twee maanden na afloop van die termijn. 3. De betrokkene kan zich ook binnen de in het tweede lid gestelde termijn tot de Registratiekamer wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de houder. In dat geval kan het verzoekschrift als bedoeld in het eerste lid, nog worden ingediend nadat de betrokkene van de Registratiekamer bericht heeft ontvangen dat zij de behandeling van de zaak heeft gestaakt, doch uiterlijk tot twee maanden na dat tijdstip. 4. Over een verzoekschrift kan de rechtbank het advies van de Registratiekamer inwinnen. 5. De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. 6. De twaalfde titel van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met uitzondering van artikel 429d, derde lid, treedt voor procedures als bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, in werking op hetzelfde tijdstip als dit artikel. Artikel 345 van dat wetboek is niet van toepassing. 7. De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing. 8. De griffier zendt afschrift van de uitspraak aan de Registratiekamer.

Artikel 35. 1. De houder, die aan een overeenkomstig artikel 31 gedaan verzoek voldoet of wie dit door de rechter ingevolge artikel 34, vijfde lid, is bevolen, is verplicht om aan degenen aan wie hij naar zijn weten in het jaar voorafgaand aan het verzoek en in de sinds dat verzoek verstreken periode de betrokken gegevens heeft verstrekt, mededeling te doen van de verbetering, aanvulling of verwijdering. 2. De houder doet aan de verzoeker opgave van degenen aan wie hij de mededeling heeft gedaan. 3 Dit artikel geldt niet, indien de verzoeker te kennen heeft gegeven op de mededeling als bedoeld in het eerste lid, geen prijs te stellen.

Artikel 36. De houder kan voor een bericht als bedoeld in de artikelen 29 en 32, een vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. De vergoeding wordt teruggegeven in geval van een weigering van een verzoek als bedoeld in die artikelen, dan wel nadat de houder op verlangen van de verzoeker of op bevel van de rechter tot verbetering, aanvulling of verwijdering is overgegaan.

Paragraaf 8. De Registratiekamer Artikel 37. 1. Er is een Registratiekamer. 2. De Kamer ziet toe op de werking van persoonsregistraties overeenkomstig het bij en krachtens deze wet bepaalde en in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in het algemeen. 3. De Kamer dient Onze Minister, dan wel in daarvoor in aanmerking komende gevallen Onze Minister en Onze andere ministers die het mede aangaat, gezamenlijk, desgevraagd of uit eigen beweging van advies over de uitvoering van deze wet en andere onderwerpen die daarmede samenhangen. 4. De Kamer vervult overigens de taken, haar bij de wet opgedragen. 5. De Kamer brengt jaarlijks aan Onze Minister een openbaar verslag uit van haar werkzaamheden en bevindingen.

Artikel 38. 1. De Kamer heeft een voorzitter, twee andere leden en een bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, te bepalen aantal plaatsvervangende leden en buitengewone leden. 2. De voorzitter wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, benoemd voor een tijdvak van zes jaar en kan steeds worden herbenoemd. De andere leden en de plaatsvervangende en buitengewone leden worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, benoemd voor een tijdvak van vier jaar. Zij kunnen ten hoogste eenmaal worden herbenoemd. 3. Bij de benoeming van de buitengewone leden wordt spreiding over de onderscheidene sectoren van de maatschappij nagestreefd.

Artikel 39. 1. Aan een lid, plaatsvervangend lid en buitengewoon lid wordt bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, ontslag verleend met ingang van de eerste maand volgend op die waarin hij de leeftijd van vijfenzestig jaar bereikt. 2. Artikel 11 met uitzondering van het bepaalde onder d, 3°, en de artikelen 12 tot en met 13, 13a met uitzondering van het vijfde lid, 13b en 14a tot en met 14c, 14d, eerste en tweede lid, en 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie (Stb. 1972, 463) zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Bij toepassing van artik«! 14d, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie stelt de Hoge Raad de voorzitter van de Kamer in de gelegenheid omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent blijk te geven.

Artikel 40. 1. De voorzitter geniet een bezoldiging, de andere leden genieten een vergoeding voor hun werkzaamheden en de plaatsvervangende en buitengewone leden genieten een zittingsgeld, een en ander volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. Artikel 3, tweede lid, is niet van toepassing. 2. Tevens genieten zij vergoeding van reis-en verblijfkosten volgens de regels, geldende voor de daartoe in de hoogste categorie gerangschikte ambtenaren van de ministeries. 3. De voorzitter mag zonder toestemming van Onze Minister geen andere werkzaamheden verrichten waarvoor een beloning wordt genoten.

Artikel 41. De Kamer heeft een secretariaat, waarvan de ambtenaren door Onze Minister, op voordracht van de voorzitter, worden benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 42. 1. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van de Kamer en van het secretariaat. 2. Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, wordt uit de leden een eerste en een tweede plaatsvervangend voorzitter aangewezen.

Artikel 43. 1. De Kamer heeft een Centrale Afdeling, bestaande uit de voorzitter en de twee andere leden, leder lid kan worden vervangen door een plaatsvervangend lid. 2. De Centrale Afdeling kan meervoudige en enkelvoudige afdelingen instellen voor de behandeling en afdoening van door haar omschreven aangelegenheden. 3. Een meervoudige afdeling bestaat uit een lid of plaatsvervangend lid als voorzitter en twee buitengewone leden als leden. Een enkelvoudige afdeling bestaat uit een lid of een plaatsvervangend lid. 4. De Centrale Afdeling wijst de leden van de overige afdelingen aan. Zij kan ter vervanging in een afdeling van een lid of plaatsvervangend lid van de Kamer een ander lid of plaatsvervangend lid van de Kamer en ter vervanging in een afdeling van een buitengewoon lid een ander buitengewoon lid aanwijzen.

Artikel 44. De Centrale Afdeling stelt de in artikel 37, derde lid, bedoelde adviezen en het jaarverslag vast. Zij behandelt voorts de aangelegenheden die zij niet op andere afdelingen heeft ingedeeld.

Artikel 45. 1. Aan de Kamer worden op haar verzoek gegevens uit een persoonsregistratie verstrekt. 2. De houder van een persoonsregistratie en de personen die bij de werking van een persoonsregistratie zijn betrokken, verstrekken desgevorderd de Kamer, de ambtenaren van het secretariaat en andere, door de Kamer daartoe aangewezen personen alle inlichtingen en verlenen hun alle overige medewerking die deze voor de uitoefening van hun taak behoeven. 3. De leden, plaatsvervangende leden en buitengewone leden van de Kamer, de ambtenaren van het secretariaat en andere, door de Kamer daartoe aangewezen personen hebben voor de uitoefening van hun taak toegang tot alle ruimten waar zich een persoonsregistratie of een deel daarvan bevindt of waar de registratie toegankelijk is. Zij zijn bevoegd apparatuur, programmatuur, boeken en bescheiden te onderzoeken en zich de werking van apparatuur en programmatuur te doen tonen, voor zover dit redelijkerwijs voor de uitoefening van hun taak nodig is. 4. De ambtenaren van het secretariaat en de andere personen, bedoeld in het derde lid, behoeven voor de uitoefening van de in dat lid omschreven bevoegdheden de uitdrukkelijke en bijzondere volmacht van de Kamer. 5. Indien naar het redelijk oordeel van de Kamer de in dit artikel bedoelde medewerking in onvoldoende mate wordt verleend, kunnen op kosten van de nalatige de nodige maatregelen worden getroffen. 6. Geen beroep is mogelijk op een geheimhoudingsplicht, voor zover inlichtingen of medewerking wordt verlangd in verband met de eigen betrokkenheid bij de werking van een persoonsregistratie.

Artikel 46. 1. De Kamer kan ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende, een rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, daaronder begrepen, een onderzoek instellen naar de wijze waarop ten aanzien van een persoonsregistratie toepassing wordt gegeven aan het bij en krachtens deze wet bepaalde. 2. In geval van een onderzoek, ingesteld op verzoek van een belanghebbende, doet de Kamer aan deze mededeling van haar bevindingen, tenzij zodanige mededeling onverenigbaar is met het doel van de registratie of de aard van de persoonsgegevens, dan wel gewichtige belangen van anderen dan de verzoeker, de houder daaronder begrepen, daardoor onevenredig zouden worden geschaad. Indien zij mededeling van haar bevindingen achterwege laat, zendt zij de belanghebbende zodanig bericht als haar geraden voorkomt.

i

  • De Kamer kan, indien haar bevindingen daartoe aanleiding geven, aan de houder van de persoonsregistratie een aanbeveling doen. Zij gaat daartoe niet over dan na de houder in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord. 4. Tegen een afwijzing van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, een mededeling of bericht, als bedoeld in het tweede lid, en een aanbeveling als bedoeld in het derde lid, staat geen voorziening van administratieve rechtspraak open.

Paragraaf 9. Internationale aspecten Artikel 47. 1. Deze wet is mede van toepassing op zich niet in Nederland bevindende persoonsregistraties van een in Nederland gevestigde houder, voor zover deze persoonsgegevens bevatten van in Nederland gevestigde personen. 2. Onze Minister kan, de Registratiekamer gehoord, ontheffing verlenen van bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen voor een persoonsregistratie als bedoeld in het eerste lid, indien de voor die registratie geldende wetgeving van het land waar de registratie zich bevindt een gelijkwaardige bescherming biedt voor de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerden.

Artikel 48. Onze Minister kan, de Registratiekamer gehoord, voor persoonsregistraties waarvan de houder niet in Nederland is gevestigd, ontheffing verlenen van bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen, indien de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerden met betrekking tot die registratie voldoende is gewaarborgd.

Artikel 49. 1. Degene die vanuit Nederland toegang heeft tot een zich buiten Nederland bevindende persoonsregistratie waarop deze wet niet van toepassing is, is verplicht de nodige voorzieningen te treffen voor de beveiliging van die toegang en van de daardoor verkregen persoonsgegevens. 2. Het is verboden vanuit Nederland gegevens te verstrekken aan of te betrekken van een zich elders bevindende persoonsregistratie waarop deze wet niet van toepassing is, voor zover bij algemene maatregel van bestuur is verklaard dat door zodanig verstrekken of betrekken de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen ernstig kan worden benadeeld.

Paragraaf 10. Strafbepalingen

Artikel 50. 1. Met geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: a. degene die een persoonsregistratie in werking heeft ten aanzien waarvan het bij of krachtens de artikelen 19, 24 of 25 bepaalde niet is nageleefd; b. degene die als bewerker optreedt van pen persoonsregistratie als bedoeld onder a; c. degene die handelt in strijd met het bij en krachtens artikel 49, tweede lid, bepaalde. 2. Degene die een feit als omschreven in het eerste lid, opzettelijk begaat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie. 3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. 4. Met de opsporing van de in dit artikel omschreven strafbare feiten zijn behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren belast de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren van het secretariaat van de Registratiekamer.

Paragraaf 11. Overgangs-en slotbepalingen Artikel 51. Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze wet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit

hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze wet de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Artikel 52. De Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530) wordt als volgt gewijzigd: In artikel 2, tweede lid, wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma, en een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende: i. de voorzitter, leden, plaatsvervangende leden en buitengewone leden van de Registratiekamer, bedoeld in de Wet persoonsregistraties.

Artikel 53. De Wet Nationale ombudsman (Stb. 1981, 35) wordt als volgt gewijzigd: A. In artikel 1, derde lid, wordt de punt aan het slot vervangen door een puntkomma, en een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende: h. de Registratiekamer, bedoeld in de Wet persoonsregistraties. B. In artikel 1, vierde lid, wordt «het derde lid, onder b tot en met g» vervangen door: het derde lid, onder b tot en met h.

Artikel 54. 1. Deze wet treedt, met uitzondering van de paragrafen 5, 6 en 10 in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet later kan worden gesteld dan zes maanden na de afkondiging van deze wet. 2. De paragrafen 5, 6 en 10 treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet later kan worden gesteld dan een jaar na de afkondiging van deze wet. 3. Ten aanzien van een persoonsregistratie, bestaande op het in het vorig lid omschreven tijdstip, blijven de paragrafen 5, 6 en 10 gedurende zes maanden na dat tijdstip buiten toepassing. 4. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepa.Hd dat deze wet niet van toepassing is op bij die maatregel aangewezen persoonsregistraties die bij of krachtens de wet zijn ingesteld en bestaan op het in het eerste lid omschreven tijdstip. Zodanige maatregel wordt slechts vastgesteld, indien naar Ons oordeel met het oog op de invoering van deze wet een nadere voorziening bij de wet ten aanzien van die persoonsregistraties is vereist. Behoudens eerdere intrekking vervalt de maatregel drie jaren na zijn inwerkingtreding, tenzij voordien een voorstel van wet tot een voorziening als in de vorige volzin bedoeld, aan de Staten-Generaal is gedaan. 5. Ten aanzien van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vorige lid, en, vcor zover deze wordt vastgesteld voor het in het eerste lid omschreven tijdstip, de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 36, is artikel 3, tweede lid, niet van toepassing. 6. Artikel 28 is van overeenkomstige toepassing op persoonsgegevens die op het in het eerste lid omschreven tijdstip reeds in een persoonsregistratie zijn opgenomen, met dien verstande dat de houder ten aanzien van die gegevens de vereiste mededeling doet binnen zes maanden na dat tijdstip. Artikel 55. Deze wet kan worden aangehaald als: Wet persoonsregistraties.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken,