Memorie van toelichting - Goedkeuring van het op 12 juni 1985 te Madrid en Lissabon tot stand gekomen Verdrag betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met Toetredingsakte, Bijlagen en Protocollen

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

Algemene opmerkingen betreffende de indeling van het Verdrag en de memorie van toelichting

Blz.

Blz. INLEIDING

4 Titel III -Overgangsmaatregelen betreffende Portugal

34 DE TOETREDINGSAKTE

10 -

Hoofdstuk 1: Vrij verkeer van goederen

34 Eerste deel -Beginselen

Hoofdstuk 2: Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal 36 Tweede deel -Aanpassing van de

Hoofdstuk 3: Landbouw

38 Verdragen

Hoofdstuk 4: Visserij Hoofdstuk 5: Buitenlandse betrek-

Titel I -Institutionele bepalingen

kingen

45 Titel II -Andere aanpassingen

Hoofdstuk 6: Financiële bepalingen 45

Derde deel -Aanpassingen van de Titel IV -Andere gemeenschappelijke besluiten van de Instellingen

14 bepalingen

Vierde deel -Overgangsmaatregelen 14 Vijfde deel -Bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de Akte 47 Titel I -Institutionele bepalingen

14 Titel I -Inwerkingstelling van de Titel II -Overgangsbepalingen betreffen-

Instellingen

47 de Spanje

14 Titel II -Toepassing van de besluiten Hoofdstuk 1: Vrij verkeer van

van de Instellingen

47 goederen

14 Hoofdstuk 2: Vrij verkeer van

Diversen

47 personen, diensten en kapitaal

17 Hoofdstuk 3: Landbouw

20 VOORBEREIDENDE BESLUITVORMING

50 Hoofdstuk 4: Visserij

29 Hoofdstuk 5: Buitenlandse betrek-

MACHTIGINGSARTIKEL

50 kingen

32 Hoofdstuk 6: Financiële bepalingen 34 KONINKRIJKSPOSITIE

' De toetredingsdocumenten liggen op de bibliotheek ter inzage.

Algemene opmerkingen betreffende de indeling van het Verdrag en de memorie van toelichting Bij de opstelling van de voorliggende verdragsteksten (Verdrag met betrekking tot de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, het Besluit van de Raad van Ministers inzake de toetreding van beide genoemde landen tot de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, alsmede de bij dit Verdrag en dit Besluit behorende Toetredingsakte, met Bijlagen, Protocollen, Slotakte en Verklaringen) is in voorkomende gevallen getracht qua opzet aansluiting te bewerkstelligen op de teksten zoals deze zijn opgesteld bij vorige uitbreidingen van de Gemeenschappen. In dit licht is gekozen voor de opstelling van één Verdrag, waarin de toetreding van Spanje en Portugal tot de EEG en de Euratom is vastgelegd, alsmede één Besluit betreffende de toetreding van beide landen tot de EGKS. Aan het Verdrag en aan het Besluit is één Akte gehecht, waarin de bijzondere overgangsregelingen en "bepalingen alsmede de voorwaarden zijn neergelegd betreffende de toetreding van Spanje en Portugal tot de Gemeenschappen. Deze Toetredingsakte vormt een integraal onderdeel van het Verdrag en het Besluit. In de memorie van toelichting wordt een toelichting gegeven op de diverse teksten, voorafgegaan door een Inleiding waarin, naast een beschrijving van het onderhandelingsproces en de totstandkoming van de teksten, een appreciatie wordt gegeven van de toetreding van Spanje en Portugal tot de Gemeenschappen.

INLEIDING . Op 28 maart 1977 heeft Portugal en op 28 juli van hetzelfde jaar heeft Spanje officieel verzocht tot de Europese Gemeenschappen te mogen toetreden. Dit plaatste de Gemeenschappen en hun lidstaten wederom voor de vraag hoe een verdere uitbreiding moest worden beoordeeld. De regering heeft de toetredingsverzoeken primair vanuit een politieke invalshoek bezien. Daarmee werd het beleid doorgetrokken dat ook bij vorige toetredingen door de toenmalige regeringen was geformuleerd. Zo werd bij gelegenheid van de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken reeds met het oog op mogelijke toekomstige toetredingen opgemerkt dat het democratisch karakter van eventuele nieuwe toetredingskandidaten bij de beoordeling van hun aanvrage van beslissende betekenis zou zijn1. Deze zienswijze sluit direct aan op hetgeen in de preambule van het Verdrag tot de oprichting van de EEG (Trb. 1957, 91) omtrent later toe te treden staten wordt vermeld. De laatste considerans luidt als volgt: «Vastbesloten, door deze bundeling van krachten de waarborgen voor vrede en vrijheid te versterken en de overige Europese volkeren die hun idealen delen, oproepende zich bij hen aan te sluiten». Nederland heeft steeds het belang van dit open karakter van de Gemeenschappen onderstreept en heeft zich derhalve ook positief opgesteld met betrekking tot de toetredingsverzoeken van Spanje en Portugal, nadat deze landen het totalitaire juk van zich hadden afgeschud.

Naar de overtuiging van de regering is het van het grootste belang dat door de toetreding van Spanje en Portugal tot de Gemeenschappen het politieke isolement waarin deze landen verkeerden als gevolg van de destijds aldaar bestaande politieke systemen wordt opgeheven. Opname van deze landen in de Europese samenleving, zoals belichaamd in de Europese Gemeenschappen, vormt tevens een factor van belang om de ' Kamerstukken n 1971/72,11872, (

R 860), nr.

politieke stabiliteit op het Iberisch schiereiland op langere termijn te 3, biz. 4 r.k.

verzekeren.

Voorts meent de regering dat de toetreding van Spanje tot de Gemeenschappen mede bezien moet worden tegen de achtergrond van het Spaanse lidmaatschap van de NAVO en met name de stimulans die de toetreding voor Spanje kan betekenen om zijn bijdrage te blijven leveren aan de veiligheid van in het bijzonder het zuidwestelijke gedeelte van Europa en de daaraan grenzende wateren. Niet minder belangrijk is, dat naast de reeds genoemde overwegingen van politieke aard, die voor de Gemeenschap als geheel gelden en dus ook voor Nederland, deze uitbreiding ook in economisch opzicht voor Nederland als positief kan worden aangemerkt. Vooral de Spaanse markt is thans nog in hoge mate afgeschermd van de buitenlandse en dus ook Nederlandse concurrentie door middel van hoge invoerrechten, een tegen invoer discriminerend belastingstelsel, invoercontingenten, monopolies en andere handelsbelemmerende maatregelen. Als gevolg van de toetreding zullen deze onmiddellijk of geleidelijk verdwijnen, met alle positieve gevolgen van dien voor het Nederlandse bedrijfsleven. Het opereren op de Spaanse en Portugese markt zal bovendien worden vergemakkelijkt door factoren als het recht van vrije vestiging, de vrijheid van kapitaalverkeer en de aanpassing van de Spaanse en Portugese octrooiwetgeving, die het lidmaatschap van de Gemeenschap met zich meebrengt. De vergroting van de afzetmogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven zal zich niet alleen voordoen op het gebied van de industrie, maar ook op dat van de landbouw en de visserij. Op industriegebied bestaan onder andere goede vooruitzichten voor de sectoren chemie, aardolieprodukten en tabakswaren. Op landbouwgebied zullen zich met name in de sectoren vlees, zuivel, zaaizaad en pootgoed alsmede voor de landbouwkapitaalgoederen geleidelijk nieuwe exportkansen voordoen. Positieve verwachtingen omtrent de mogelijkheden om visserijprodukten naar Spanje en Portugal te exporteren stoelen op de naar verhouding aldaar grote consumptie van deze produkten te zamen met de afbraak van kwantitatieve invoerbelemmeringen als gevolg van de toetreding. Tegenover dit alles staat dat uiteraard ook meer concurrentie vanuit het Iberisch schiereiland te verwachten valt. Op industriegebied heeft de Gemeenschap echter haar bescherming tegenover Portugal reeds geheel en tegenover Spanje reeds in grote mate opgeheven, zodat de afbraak van resterende handelsbelemmeringen over het algemeen geen grote verbetering brengt in de concurrentievoorwaarden voor Spaanse en Portugese exporteurs op de markten van de huidige lidstaten. Op landbouwgebied zal deze verbetering van de concurrentievoorwaarden in sterkere mate optreden, iets waar met name de Spaanse exporteurs van groenten en fruit van zullen kunnen profiteren. De Spaanse concurrentie zal zich echter slechts zeer geleidelijk doen voelen als gevolg van de lange overgangsperiode (10 jaar), zodat de Nederlandse tuinders voldoende tijd krijgen om zich op deze concurrentie voor te bereiden. De wijze waarop zij zich op de toekomstige concurrentieverhoudingen zullen voorbereiden is op voorhand niet exact aan te geven. Een en ander zal namelijk vooral afhangen van de mogelijkheden en perspectieven die de marktomstandigheden ter zake zullen blijken te bieden. Wel mag worden aangenomen dat hoe dan ook gepoogd zal worden de bestaande voorsprong op onder meer teelttechnisch gebied en dat van de afzetstructuur tenminste te handhaven. In dit verband kan worden gedacht aan bij voorbeeld overschakeling op de teelt van nieuwe produkten en verdere verbetering en perfectionering van de kwaliteit van het aanbod en van de afzetstructuur. De goede uitgangspositie van de Nederlandse tuinbouw geeft de regering goede hoop dat genoemde sector in de komende concurrentieslag het hoofd boven water zal weten te houden. Al met al meent de regering dat de balans van de toetreding bepaald positief zal uitvallen voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Tegenover deze positieve overwegingen moet gesteld worden dat de toetreding van Spanje en Portugal ook tot enige bedenkingen aanleiding

geeft. De eerste vraag die zich in dit verband voordoet is of de beide kandidaat-lidstaten, gezien het stadium van hun economische ontwikkeling, in staat zullen zijn de verplichtingen, die uit het lidmaatschap van de Gemeenschappen voortvloeien, ook daadwerkelijk na te komen. Uiteraard is het allereerst de verantwoordelijkheid van de regeringen van beide landen om deze vraag te beantwoorden, hetgeen in feite in positieve zin is geschied. Ook de huidige lidstaten hebben zich echter deze vraag moeten stellen, aangezien het evenmin in het belang van de Gemeenschappen is een nieuwe lidstaat toe te laten, waarvan bij voorbaat vaststaat dat deze niet in staat zal zijn als volwaardig partner mee te doen. De regering is van mening dat de toetredingskandidaten en met name Portugal voor een zware opgave geplaatst worden om zich aan de nieuwe concurrentieverhoudingen aan te passen. Of aan deze opgave ook werkelijk kan worden voldaan, is, naar het stellige oordeel van de regering, vooral afhankelijk van de inspanningen van overheid en bedrijfsleven in de toetredende landen. Overgangsregelingen en financiële steun zijdens de Gemeenschap kunnen slechts een beperkte aanvullende bijdrage leveren. Wat deze overgangsregelingen betreft, kan worden opgemerkt dat de Gemeenschap tijdens de onderhandelingen een aanzienlijke mate van begrip heeft getoond voor de problemen waarvoor een al te spoedige volledige toepassing van de communautaire regels Spanje en Portugal op een groot aantal gebieden dreigde te stellen. De resulterende overgangstermijnen bieden, naar het inzicht van de regering, dan ook op zich het Iberische bedrijfsleven voldoende adempauze voor een integratie zonder al te grote schokken. In dit verband zij nog opgemerkt dat de lange duur van de onderhandelingen Spanje en Portugal aanzienlijk meer voorbereidingstijd heeft verschaft dan aanvankelijk was voorzien. Uiteraard zal bij het aanpassingsproces ook een financiële inspanning van de Gemeenschap nodig zijn. De Gemeenschap heeft trouwens zowel Spanje als Portugal reeds vóór de toetreding financiële steun verschaft om deze aanpassing te vergemakkeiijken. Na de toetreding zullen beide landen toegang krijgen tot de diverse communautaire fondsen en leningsinstrumenten. Daarnaast zijn voor Portugal nog aanvullende steunregelingen voorzien. Of een en ander voldoende zal zijn om het economisch niveau van de nieuwe lidstaten zover te verhogen, dat beide landen zonder al te grote problemen in de uitgebreide Gemeenschap kunnen meedraaien, laat zich thans moeilijk beoordelen. Bij voldoende eigen inspanningen van Spanje en Portugal (en de regeringen van beide landen lijken van de noodzaak daarvan doordrongen) is er echter een goede kans dat het antwoord positief uitvalt.

De tweede vraag die rijst is of de Gemeenschappen zelf de schok van een nieuwe uitbreiding zullen kunnen verwerken. De ervaring met de eerste uitbreidingen heeft geleerd dat de inpassing van nieuwe lidstaten betrekkeiijk ordelijk kan verlopen. Wel blijken nieuwe lidstaten bepaalde verwachtingspatronen of opvattingen te hebben die niet altijd stroken met de heersende realiteiten en denkbeelden. De Britse heronderhandelingen en de nadruk van Griekenland op financiële ondersteuningsprogramma's zijn voorbeelden hiervan. De praktijk heeft echter geleerd dat zowel de Gemeenschappen als de nieuwe lidstaten over voldoende flexibiliteit beschikken om geleidelijk tot nieuwe evenwichten te geraken. De toetreding van Spanje en Portugal zal ongetwijfeld tot nieuwe uitdagingen aanleiding geven. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan verergerde of eventueel nieuwe overschotsituaties voor bepaalde landbouwprodukten, zoals wijn en olijfolie, verhoogde druk op de financiële middelen en bemoeilijking van de besluitvorming. Op deze aspecten zal elders in deze memorie van toelichting nader worden ingegaan. Ook de omstandigheid dat Spanje niet partij is bij het non-proliferatieverdrag (Trb. 1968, 126) veroorzaakt een complicatie, gezien bepaalde nucleaire samenwerkingsakkoorden met derde landen.

De onderhandelingen met Portugal zijn in oktober 1978 geopend en met Spanje in februari 1979. De periode tot 1982 is hoofdzakelijk in beslag genomen door de inventarisatie en analyse van de te verwachten problemen in de diverse sectoren. In de periode 1982-1985 zijn de daadwerkelijke onderhandelingen gevoerd. Hoewel de met beide kandidaat-lidstaten gevolgde onderhandelingsprocedure gelijk was aan die welke bij voorgaande uitbreidingen werd gevolgd, vait toch een duidelijk verschil in duur, frequentie en intensiteit te constateren. Zo vond in de onderhandelingen met Griekenland in beginsel per kwartaal één onderhandelingszitting op ministerieel niveau van de Conferentie plaats, terwijl deze frequentie met Spanje en Portugal in 1982 en 1983 op één per twee maanden lag en in 1984 en 1985 op één (en soms meer) per maand. De reden voor dit alles moet allereerst gezocht worden in het feit dat de bescherming van bestaande nationale economische belangen, zowel bij de toetreders als bij de huidige lidstaten, een dominante rol heeft gespeeld in de standpuntbepaling over en weer. Zulks speelde met name ten aanzien van de hoofdstukken douane-unie, landbouw, visserij en vrij verkeer van werknemers. Dit leidde tot langdurige en gecompliceerde onderhandelingen over economisch en politiek gevoelige en technisch veelal zeer gecompliceerde onderwerpen, waarbij het onvermogen aan Gemeenschapszijde om op korte termijn standpunten te formuleren dikwijls een extra vertragende factor vormde. Voorts vormde een complicerende factor het feit dat de onderhandelingen met Portugal en Spanje weliswaar formeel los van elkaar stonden, maar inhoudelijk terdege met elkaar waren verbonden. Als gevolg daarvan hebben de onderhandelingen met Portugal, die als gevolg van het relatief mindere gewicht van zijn economie in feite minder gecortv pliceerd waren, langer geduurd dan noodzakelijk zou zijn geweest. De lidstaten hebben zich gerealiseerd dat deze parallellie bij Portugal niet steeds goed is gevallen, maar zij hebben gemeend dat het ook in het belang van Portugal was de onderhandelingen over zijn toetreding niet los te zien van het perspectief van de Spaanse toetreding. Ten slotte is de duur van de onderhandelingen over de hoofdstukken Landbouw en Visserij in niet geringe mate beïnvloed door de ontwikkelingen die zich in de jaren 1980-1985 rond het gemeenschappelijk landbouw-en visserijbeleid hebben voorgedaan. Zo leidde het vooruitzicht dat de overschotproblematiek, waarvoor de EEG zich in genoemde periode in toenemende mate gesteld zag, zonder afdoende maatregelen slechts vergroot zou worden na de toetreding ertoe dat de EEG in bepaalde gevallen besloot de bestaande regelgeving voorafgaand aan de uitbreiding aan te passen. Zulks is onder meer het geval geweest in de wijnsector, terwijl ter zake van de olijfolie het beginsel van een aanpassing is vastgelegd in geval van een dreigende of zich voordoende overschotproduktie. Tevens heeft de door sommige lidstaten gelegde koppeling tussen de aanvulling van het «acquis» op het gebied van de groenten en fruit en het begin van de onderhandelingen over het landbouwvolet van de toetreding tot aanzienlijke vertraging geleid. Met deze voorafgaande wijzigingen van het «acquis» werd een nieuw element in het toetredingsproces geïntroduceerd, doch de toepassing van het bestaande «acquis communautaire» op een Gemeenschap met Spanje en Portugal zou een te zware economische en financiële last voor de uitgebreide Gemeenschap hebben gevormd.

De onderhandelingen werden formeel afgesloten op 12 juni 1985 met de ondertekening van het Verdrag. Reeds geruime tijd daarvoor waren de bij de onderhandelingen betrokken partijen het eens over de wenselijkheid de toetreding van beide kandidaat-lidstaten op 1 januari 1986 te laten plaatsvinden. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad in Brussel in maart 1984 werd geconcludeerd dat getracht moest worden de toetredingsonderhandelingen uiterlijk 30 september 1984 af te ronden, ten einde voldoende gelegenheid te laten voor de noodzakelijke procedures om de toetreding op 1 januari 1986 te effectueren. Deze doelstelling werd niet gehaald, mede als gevolg van bovengenoemde intracommunautaire ontwikkelingen.

Om niettemin duidelijk te maken dat de lidstaten vasthielden aan de datum 1 januari 1986 werd ingevolge een daartoe door Portugal naar voren gebrachte wens op 24 oktober 1984 een verklaring ondertekend waarin werd onderstreept dat reeds een groot aantal onderwerpen in de onderhandelingen waren afgerond en dat de onderhandelingen aldus een onomkeerbaar proces vormden. Aan Spaanse zijde bestond geen behoefte aan een dergelijke verklaring. Dat de onderhandelingen, ondanks deze verklaring en de daarin bevestigde doelstelling om de toetreding van beide kandidaat-lidstaten zo spoedig mogelijk bevredigend te regelen, nog voortduurden tot juni 1985 moet naar het inzicht van de regering dan ook niet aan een gebrek aan politieke wil worden geweten, maar aan de uitzonderlijke gecompliceerdheid en gevoeligheid van de onderhandelingsmaterie en de grote interne problemen waarvoor de Gemeenschappen zich gesteld zagen. Dat deze problemen en de toetredingsonderhandelingen uiteindelijk succesvol werden opgelost en afgerond, acht de regering een bewijs van de vitaliteit van de huidige Gemeenschappen, dat haar sterkt in haar vertrouwen in de toekomst van de uitgebreide Gemeenschappen.

Beziet men het onderhandelingsresultaat in zijn geheel, dan valt op dat de oplossing voor de te verwachten in-en aanpassingsproblemen met name gezocht is in lange overgangstermijnen, langer dan tot dusverre gebruikelijk was. Dit moge op het eerste gezicht teleurstellend lijken, aangezien daarmede de volledige integratie der beide kandidaat-lidstaten een zaak van lange adem wordt. De regering meent evenwel dat het verre de voorkeur verdient in dezen de voorzichtige weg te kiezen boven het risico te lopen dat de overgangsregelingen in de praktijk irrealistisch zouden blijken. Dit laatste zou slechts leiden tot de neiging om te gaan heronderhandelen over overgangsregelingen die qua inhoud of tijdsduur als knellend worden ervaren, dan wel om in de communautaire regelingen zelf elementen in te voeren die strijdig zijn met de uitgangspunten van de gemeenschappelijke markt. Voorts kan worden opgemerkt dat het onderhandelingsresultaat redelijk evenwichtig is, in die zin dat met de belangen van zowel de toetreders als de huidige lidstaten gelijkelijk rekening wordt gehouden. Evenwicht, zij het in andere zin, is tevens het uitgangspunt geweest bij de vaststelling van de financiële regelingen die voor de overgangsperiode zijn vastgesteld inzake de afdracht van eigen middelen aan de Gemeenschap, die er wat Spanje betreft toe strekken het saldo van de bijdragen aan en ontvangsten uit de Gemeenschap min of meer neutraal te houden, terwijl voor Portugal een positief financieel saldo verwachtbaar is.

Het beeld van de Gemeenschappen zal als gevolg van de uitbreiding met Spanje en Portugal ongetwijfeld, zowel intern als extern, veranderingen ondergaan. Intern zal het geografisch zwaartepunt zuidelijker komen te liggen dan thans het geval is. De stem van de zuidelijke lidstaten zal dientengevolge doorklinken in de communautaire instellingen. De regering acht dit op voorhand geen ongewenste ontwikkeling, mits kan worden voorkomen dat de belangentegenstellingen, tussen noordelijke en zuidelijke lidstaten een overheersende rol in de besluitvorming gaan spelen. Voorts betekent de toetreding van Spanje en Portugal een niet-onaanzienlijke uitbreiding van de interne markt. De geleidelijke wederzijdse openstelling van de markten biedt nieuwe kansen en uitdagingen voor de industrie, het agrarische bedrijfsleven en de dienstensector. Uiteraard rijst de vraag in hoeverre de uitbreiding tot twaalf lidstaten de verdere uitbreiding en verdieping van de communautaire samenwerking zal bemoeilijken. Hoewel er geen reden is om aan te nemen dat Spanje en Portugal zich ter zake niet constructief zullen opstellen, betekent een vermeerdering van het aantal lidstaten noodzakelijkerwijs een verdere verzwaring van de besluitvorming, indien niet tot een hervorming van de bestaande besluitvormingspraktijk wordt overgegaan. Het rapport van het

Doogecomité doet daartoe waardevolle aanbevelingen, waarvan de regering hoopt dat zij op korte termijn tot de noodzakelijke hervormingen zullen inspireren. Ook aan de buitenwereld zal de uitbreiding niet ongemerkt voorbij gaan. Zo zal de geleidelijke overname door Spanje van het over het algemeen aanzienlijk minder protectionistische handelsregime van de EEG nieuwe kansen bieden aan derde landen. De regering gaat er daarbij vanuit dat de toetreding van Spanje en Portugal het streven naar een verdere liberalisering van het handelsregime van de EG niet zal mogen verhinderen. Voorts kunnen de bijzondere banden die de toetreders hebben met Latijns-Amerika een positieve impuls vormen voor de relaties tussen de Gemeenschappen en dit continent. Anderzijds zou de uitbreiding ook negatieve consequenties kunnen hebben voor de exportperspectieven van een aantal derde landen. Dit geldt in het bijzonder voor de Middellandse Zeelanden waarmee de Gemeenschap associatie-of samenwerkingsakkoorden heeft. Sedert 1982 heeft de Commissie met deze landen exploratoire besprekingen gevoerd ten einde de te verwachten problemen, die met name verband houden met de geleidelijke preferentiële toegang van Spanje tot de gemeenschappelijke markt, te analyseren en mogelijke oplossingen aan te dragen. Ook in raadskader is deze problematiek aan de orde geweest, hetgeen geresulteerd heeft in een verklaring van de Ministers van Buitenlandse Zaken, aangenomen en marge van de Europese Raad van 29 en 30 maart 1985, waarin de Gemeenschap zich onder andere committeert tot een inspanning voor het behoud van de traditionele handelsstromen, een doelstelling die door de regering ten volle wordt onderschreven. De tijd die rest tot de daadwerkelijke uitbreiding zal dienen te worden gebruikt om de akkoorden met de Middellandse Zeelanden te herzien ten einde de genoemde doelstelling ook daarin op te nemen en uit te werken.

De toetreding van Spanje en Portugal tot de Gemeenschappen impliceert tevens hun participatie in de Europese Politieke Samenwerking (EPS). Gezien het karaktervan deze samenwerking behoefden geen onderhandelingen te worden gevoerd over toetredingsmodaliteiten, reden waarom in deze memorie van toelichting op deze aangelegenheid niet nader wordt ingegaan. De regering volstaat derhalve met het uitspreken van de hoop én de verwachting, dat beide landen een constructieve en verrijkende rol in de EPS zullen spelen. In dit verband acht de regering het wenselijk en normaal dat Spanje, nu het binnenkort lid zal zijn van de Europese Gemeenschappen, normale diplomatieke betrekkingen met Israël zal aangaan.

Ten slotte zij opgemerkt dat de tijdsspanne tussen de ondertekening van de onderhavige verdragsteksten en de voorziene datum van de daadwerkelijke toetreding zeer kort is. De regering is er zich van bewust dat daarmede de Staten-Generaal onder tijdsdruk worden gezet om de vereiste goedkeuringsprocedure te voltooien. Zij vraagt begrip voor de bijzondere situatie, voortspruitend uit het grote politieke belang dat met name de toetredingskandidaten hechten aan het respecteren van de eerder overeengekomen toetredingsdatum. De regering heeft van haar kant getracht het goedkeuringswetsvoorstel op de kortst mogelijke termijn aan de Staten-Generaal voor te leggen en zal ook bij de verdere behandeling de grootst mogelijke voortvarendheid betrachten. De betrachte spoed bij de opstelling van de memorie van toelichting had wel noodzakelijkerwijs tot gevolg dat niet op alle punten gedetailleerd kon worden ingegaan. Voorts waren ten tijde van het schrijven de teksten van de Toetredingsakte en de Bijlagen nog in voorbereiding, zodat een artikelsgewijze toelichting slechts beperkt mogelijk was. Naar vermogen is getracht om op basis van de conferentiedocumenten en het zich aftekenende schema voor de Akte te anticiperen op de uiteindelijke tekst van de Akte.

DE TOETREDINGSAKTE

EERSTE DEEL -BEGINSELEN

Evenals zulks bij vorige toetredingen het geval was, is ook het uitgangspunt van deze toetreding dat Spanje en Portugal de communautaire verworvenheden vanaf het tijdstip van toetreding overnemen. Dit betekent dat vanaf het tijdstip van toetreding de oorspronkelijke Verdragen en de door de Instellingen van de Gemeenschappen genomen besluiten voor Spanje en Portugal verbindend en in beide landen toepasselijk zijn onder de voorwaarden voorzien in deze Verdragen en in de Akte van toetreding. De onderscheiden constitutionele stelsels van beide toetredende landen bevatten voorzieningen om de doorwerking van het Gemeenschapsrecht in de interne rechtsorders te verzekeren. Voorts treden bij deze Akte beide landen toe tot de besluiten die door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten -in het kader van de Raad bijeen -genomen zijn. Zij verbinden zich ertoe om op het tijdstip van toetreding toe te treden tot de andere door de huidige lidstaten gesloten overeenkomsten die verband houden met de werking van de Gemeenschappen of in nauw verband staan met het optreden van de Gemeenschappen. De nieuwe lidstaten verplichten zich er tevens toe om toe te treden tot de overeenkomsten bedoeld in artikel 220 van het EEG-verdrag en andere overeenkomsten die onlosmakelijk verbonden zijn met de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschapsverdragen. Spanje en Portugal zullen de beginselen en beleidslijnen, voortvloeiende uit verklaringen, resoluties of andere Standpuntbepalingen van de Raad, eerbiedigen en maatregelen treffen om de toepassing ervan te verzekeren. Beide landen verplichten zich toe te treden tot de zogenaamde gemengde akkoorden (de akkoorden die de Gemeenschap en de lidstaten gezamenlijk met derde landen en/of internationale organisaties gesloten hebben) onder de voorwaarden, neergelegd in de Toetredingsakte. In afwijking van het bovengenoemde algemene uitgangspunt van onmiddellijke overname van de communautaire verworvenheden wordt in de Toetredingsakte bepaald dat bij wijze van overgang de in de Akte vervatte bepalingen gelden. Evenals in de Akte betreffende de toetreding van Griekenland (Trb. 1979, 167) is afgezien van opname van een motivering voor de overgangsmaatregelen. Ook ditmaal stond de huidige lidstaten voor ogen dat de overgangsmaatregelen ertoe dienen om de aanpassing van alle verdragspartijen, huidige en nieuwe lidstaten, te vergemakkelijken.

TWEEDE DEEL -AANPASSING AAN DE VERDRAGEN TITEL I -INSTITUTIONELE BEPALINGEN

De artikelen van de Toetredingsakte bevatten onder meer de permanente aanpassingen van de Verdragsbepalingen, hoofdzakelijk betrekking hebbend op de Instellingen van de Gemeenschappen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld, dat Spanje een positie verwerft tussen Nederland en de grote lidstaten in, terwijl Portugal gelijk wordt gesteld aan Nederland, België en Griekenland. Het aantal afgevaardigden in het Europees Parlement bedraagt voor Spanje 60 en voor Portugal 24. Bij besluitvorming in de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid vereist is, heeft Spanje 8 en Portugal 5 stemmen. Het totaal der stemmen komt daarmee op 76. De besluiten van de Raad waarvoor krachtens het EEG-verdrag en het Euratomverdrag (Trb. 1957, 92) een gekwalificeerde meerderheid vereist is, komen tot stand wanneer zij ten minste 54 stemmen hebben verkregen,

ingeval zij krachtens het verdrag op voorstel van de Commissie moeten worden genomen. Indien dit laatste niet het geval is, moeten zij ten minste 54 stemmen hebben verkregen, waarbij ten minste 8 leden voorstemden. De laatste regeling geldt ook voor besluiten die krachtens het EGKS-verdrag (Trb. 1951, 82) met gekwalificeerde meerderheid moeten worden genomen. Met betrekking tot het voorzitterschap van de Raad is bepaald dat de lopende cyclus zal worden afgewerkt door de huidige lidstaten. Dit houdt in dat Portugal in 1986 zal afzien van het voorzitterschap gedurende de tweede helft van 1986 (artikel 29). Pas in de volgende cyclus worden ook de nieuwe lidstaten daarin opgenomen. Als die cyclus zal zijn voltooid, zullen de lidstaten paarsgewijs worden omgewisseld ten einde te bewerkstelligen dat voortaan over een periode van 12 jaar iedere lidstaat zowel gedurende het eerste als het tweede semester een keer het voorzitterschap zal hebben bekleed (artikel 11).

De Commissie wordt van 14 leden tot 17 leden uitgebreid, waarvan 2 voor Spanje en 1 voor Portugal. De regering is van oordeel dat met deze uitbreiding van het aantal leden van de Commissie de grenzen van het werkbare worden genaderd. Zij heeft er dan ook voor gepleit het moment van de toetreding aan te grijpen om de samenstelling van de Commissie te beperken tot één commissaris per lidstaat. Zij vond hiervoor onvoldoende gehoor, waarbij met name werd aangevoerd dat institutionele hervormingen in een breder kader dan de toetreding dienen te worden overwogen. Het Hof van Justitie zal uit 13 rechters bestaan, bijgestaan door 6 advocatengeneraal. In het Economisch en Sociaal Comité zullen Spanje en Portugal respectievelijk 18 en 12 leden hebben. Het minimumrespectievelijk maximumaantal leden van het Raadgevend Comité EGKS wordt verhoogd van 60 respectievelijk 84 tot 72 respectievelijk 96. De Rekenkamer wordt tot 12 leden uitgebreid, terwijl het aantal leden van het Wetenschappelijk en Technisch Comité op 33 wordt gebracht.

TITEL II -ANDERE AANPASSINGEN

In artikel 24 van de Akte wordt artikel 227, eerste lid van het EEG-verdrag, dat het toepassingsgebied van dat Verdrag vastlegt, aangevuld met Spanje en Portugal. In artikel 25, alsmede in Protocol nr. 2 is een bijzondere regeling neergelegd met betrekking tot de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla. Hierop wordt hierna nader ingegaan. Op de Spaanse Balearen zullen de verdragen integraal van toepassing zijn. De Azoren en Madeira vallen, behoudens enkele minder belangrijke uitzonderingen, eveneens volledig onder de werking van de verdragen. Macao zal echter als derde land worden behandeld.

Canarische Eilanden

Al eeuwenlang genieten de Canarische Eilanden binnen het Koninkrijk Spanje een bijzondere status. Zo vallen deze eilanden niet onder het Spaanse douanegebied noch onder de werking van de nationale monopolies zoals het aardolie-en het tabaksmonopolie en kennen zij eigen belastingregels. Aangezien een volledige integratie van de Canarische Eilanden in de Gemeenschappen economisch een te zware last werd geacht en politiek gezien een te radicale breuk met de bestaande bijzondere status zou betekenen, is besloten om voor de eilanden enkele uitzonderingen te maken op de communautaire regels. Zo zullen de Canarische Eilanden wél deel uitmaken van het grondgebied, maar niet van het douanegebied van de uitgebreide Gemeenschap, zullen het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid op de eilanden niet van toepassing zijn en zal het communautaire b.t.w.-stelsel daar evenmin gelden.

De Canarische Eilanden krijgen voorts voor hun produkten preferentiële toegang tot de uitgebreide Gemeenschap, waarbij geldt dat er na afloop van de overgangsperioden geen afzonderlijke handelsregimes meer mogelijk zijn tussen de Canarische Eilanden en het volledig in de Gemeenschap geïntegreerde deel van het Koninkrijk Spanje. Bij de vaststelling van de status van de Canarische Eilanden in de uitgebreide Gemeenschap zijn maatregelen getroffen om schade voor die Gemeenschap, bij voorbeeld als gevolg van handelsomleiding, te voorkomen, terwijl tevens is getracht een redelijk evenwicht te vinden tussen de economische lusten en lasten van de Canarische uitzonderingspositie. Onverminderd de in de regelingen zelf reeds opgenomen mogelijkheden tot het aanbrengen van bepaalde wijzigingen, kan de Raad altijd, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europese Parlement, besluiten tot elke aanpassing van het regime voor de Canarische Eilanden die noodzakelijk mocht blijken. In beginsel is, behoudens uitdrukkelijke afwijking, het «acquis communautaire» volledig van toepassing op de Canarische Eilanden. Op industriegebied betekent dit dat onder andere de sectoriële voorschriften ook voor de eilanden gelden, tenzij dit als gevolg van hun bijzondere status onmogelijk mocht blijken. De uitsluiting uit het douanegebied van de Gemeenschap impliceert dat de Canarische Eilanden niet gehouden zijn om het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT) en het eengemaakte EGKS-tarief toe te passen noch de overige onderdelen van de gemeenschappelijke handelspolitiek. Anderzijds is wèl bepaald dat Canarische industrieprodukten in beginsel vrije toegang krijgen tot de uitgebreide Gemeenschap na afloop van de overgangsperioden die voor de vrijmaking van het handels ,erkeer tussen de Tien en Spanje zijn overeengekomen. Deze vrijheid van toegang geldt uitsluitend voor produkten van oorsprong uit de Canarische Eilanden. Derhalve zijn in de toetredingsinstrumenten oorsprongsregels neergelegd. Voor sommige produkten van oorsprong uit de Canarische Eilanden die voor de Gemeenschap gevoelig zouden kunnen blijken te zijn, kan de Raad, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, bijzondere toegangsvoorwaarden, zoals bij voorbeeld tariefplafonds, vaststellen. Voorts kan de Commissie, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, de nodige maatregelen treffen, indien de invoer van een bepaald produkt van oorsprong uit de Canarische Eilanden ernstige schade berokkent of dreigt te berokkenen aan een bedrijfstak in het douanegebied van de uitgebreide Gemeenschap als gevolg van het niet toepassen door de Canarische Eilanden van het gemeenschappelijke handelsbeleid. Gedacht moet hierbij onder andere worden aan ongerechtvaardigde kostenvoordelen voor Canarische producenten die zouden kunnen voortvloeien uit de mogelijkheid om bepaalde grondstoffen veel goedkoper te kunnen invoeren dan de concurrentie in de rest van de Gemeenschap. Aangezien tabaksfabrikaten vervaardigd op de Canarische Eilanden over het algemeen niet voldoen aan bovenvermelde oorsprongsregels, dreigde de traditionele uitvoer van deze produkten naar continentaal Spanje en de Balearen na de toetreding in het gedrang te komen. Ten einde deze uitvoer in stand te houden, is derhalve een tariefcontingent tegen nulrecht geopend dat, hoewel formeel geldend voor de gehele uitgebreide Gemeenschap, in de praktijk hoofdzakelijk bestemd is voor de Spaanse markt. De invoer van industrieprodukten van oorsprong uit de uitgebreide Gemeenschap zal op de Canarische Eilanden, na afloop van de met Spanje in het industriedossier overeengekomen overgangsperioden, vrij zijn van douanerechten, kwantitatieve invoerbeperkingen en maatregelen van gelijke werking. Hierbij zullen dezelfde oorsprongsregels gelden als bij de invoer van Canarische produkten in de Gemeenschap. De eilandbelasting die thans uitsluitend wordt geheven op produkten die zijn ingevoerd uit derde landen (d.w.z. andere dan Spanje) (het zogenaamde

tarifa especial) zal vanaf de toetreding niet langer mogen worden geheven op produkten die van oorsprong zijn uit de Gemeenschap. Voor een beperkte lijst van produkten kunnen deze fiscale invoerrechten evenwel gedurende 7 jaar na toetreding worden gehandhaafd op het met de Gemeenschap overeengekomen niveau. Daarna kan de Raad, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid, besluiten tot verlenging van deze regelingen in het licht van de ontwikkeling van de economische situatie op de Canarische Eilanden voor elk van deze produkten. Voorwaarde bij dit alles is, dat de huidige lidstaten niet langer worden gediscrimineerd ten opzichte van het Spaanse vasteland en de Balearen en dat het niveau van de eilandbelasting ten aanzien van produkten van oorsprong uit de uitgebreide Gemeenschap 30 procent lager ligt dan ten opzichte van produkten uit derde landen. Derde landen waarop de Gemeenschap een prefentieel handelsregime toepast moeten door de Canarische Eilanden minstens even gunstig worden behandeld, mits deze landen aan de Canarische Eilanden een zelfde behandeling toekennen als aan de Gemeenschap. Voor wat bovenvermelde eilandbelasting betreft, moeten de landen in kwestie dezelfde behandeling krijgen als de lidstaten. Het gemeenschappelijk landbouw-en visserijbeleid zal op de Canarische Eilanden niet van toepassing zijn. Om de nauwe constitutionele banden tussen Spanje en de Canarische Eilanden en, in het verlengde daarvan, die tussen de EG en de Canarische Eilanden ook ten aanzien van deze sectoren tot uitdrukking te laten komen is besloten voor de desbetreffende produkten tariefcontingenten te openen die qua omvang zijn gebaseerd op de traditionele leveranties gedurende de jaren 1982, 1983 en 1984 vanuit de Canarische Eilanden aan enerzijds Spanje, anderzijds de huidige Gemeenschap. Het invoerrecht dat op deze contingenten van toepassing zal zijn, zal geleidelijk tot nul worden gereduceerd, maar voor zover voor de betrokken produkten in de Gemeenschap referentieprijzen zijn vastgesteld, zullen die moeten worden gerespecteerd. Tijdens de overgangsperiode zal het contingent in twee delen zijn gesplitst: het ene deel is bestemd voor de Spaanse markt, het andere voor de huidige Gemeenschap. Het overgangsregime dat op beide delen van toepassing is, sluit aan bij de overgangsmaatregelen die in het kader van de integratie van de Spaanse markt in die van de huidige Gemeenschap zijn overeengekomen. De omvang van de contingenten voor elk van de betrokken produkten zal tijdens de interimperiode worden vastgesteld (artikelen 3 en 4 van Protocol nummer 2).

Ceuta en Melilla

Evenals de Canarische Eilanden zullen Ceuta en Melilla wel deel uitmaken van het grondgebied, maar niet van het douanegebied van de uitgebreide Gemeenschap. Industrieprodukten van oorsprong uit Ceuta en Melilla hebben, na afloop van de verschillende overgangsperioden, vrije toegang tot de uitgebreide Gemeenschap. Omgekeerd geldt hetzelfde. De daarbij te hanteren oorsprongsregels zijn gelijk aan de regels die zijn vastgesteld voor het handelsverkeer met de Canarische Eilanden. Tussen Ceuta en Melilla enerzijds en het Spaanse vasteland en de Balearen anderzijds mogen, afgezien van overgangsmaatregelen, na de toetreding geen afzonderlijke handelsregimes meer bestaan. Tegenover derde landen zijn Ceuta en Melilla in beginsel niet gebonden aan het gemeenschappelijk handelsbeleid. Aan landen waarop de Gemeenschap een preferentieel handelsregime toepast moeten zij echter ten minste een even gunstige behandeling toekennen. Het gemeenschappelijk landbouw-en visserijbeleid zal niet van toepassing zijn op Ceuta en Melilla. Behoudens tariefcontingenten voor een aantal visserijprodukten zullen beide gebieden voor wat betreft het handelsverkeer in landbouw-en visserijprodukten door de uitgebreide Gemeenschap dan ook als derde land worden behandeld.

DERDE DEEL -AANPASSING VAN DE BESLUITEN VAN DE INSTELLINGEN Zoals gesteld in het eerste deel, zijn vanaf de datum van toetreding de verdragen en de door de Gemeenschappen sinds de inwerkingtreding daarvan genomen besluiten verbindend voor Spanje en Portugal en op deze landen toepasselijk onder de voorwaarden, voorzien in de verdragen zelf en in de Toetredingsakte. Deze voorwaarden hebben zowel betrekking op de overgangsmaatregelen (vervat in het vierde deel van de Akte) als op de noodzakelijke aanpassingen in het afgeleide recht. In tegenstelling tot de in het vierde deel opgenomen maatregelen zijn de in de artikelen 26 en 27 neergelegde aanpassingen van permanente aard. Zij vervallen niet na afloop van de overgangsperiode. De in Bijlage II opgenomen Gemeenschapsbesluiten, waarnaar artikel 27 verwijst, kunnen volgens de speciale procedure van artikel 396 worden gewijzigd.

VIERDE DEEL -OVERGANGSMAATREGELEN TITEL I -INSTITUTIONELE BEPALINGEN

Naast de reeds eerder beschreven afwijking met betrekking tot de afwerking van de lopende voorzitterschapscyclus van de Raad betreft de enige overgangsmaatregel die in de institutionele sfeer getroffen dient te worden de vertegenwoordiging van het Spaanse en Portugese volk in het Europese Parlement. Beide landen krijgen ten hoogste 2 jaar de tijd om rechtstreekse algemene verkiezingen te organiseren ter verkiezing van de Spaanse, respectievelijk Portugese leden van het Europese Parlement. Hun mandaat zal tegelijk met dat van de huidige leden in 1989 aflopen. Onmiddellijk bij toetreding worden de Spaanse en Portugese leden van het Europese Parlement door de volksvertegenwoordiging van beide lidstaten uit hun midden aangewezen tot het moment dat zij rechtstreeks gekozen zullen worden.

TITEL II -OVERGANGSBEPALINGEN BETREFFENDE SPANJE Hoofdstuk 1: Vrij verkeer van goederen

De artikelen 30 t/m 54 betreffen de geleidelijke vrijmaking van het handelsverkeer tussen de Gemeenschappen in hun huidige samenstelling en Spanje voor wat betreft industrieprodukten, alsmede de verwerkte landbouwprodukten die vallen onder de werking van EEG-verordening 3033/80 (Pb EG L 323 dd. 11-11-1980). Hieronder worden de belangrijkste van deze overgangsmaatregelen vermeld. Krachtens de in 1970 in werking getreden handelsovereenkomst tussen de Gemeenschap en Spanje (Pb EG L 182 dd. 16-8-1970) is over en weer reeds een begin gemaakt met de afbraak van tarifaire belemmeringen. Aan gemeenschapszijde werd (conform de bepalingen van de handelsovereem komst) tot dusver ± 56% van de douanerechten (gewogen gemiddelde) afgebroken, terwijl aan Spaanse zijde de afbraak slechts ± 26% heeft bedragen. Hierbij moet bovendien worden bedacht dat het Spaanse buitentarief, waarop deze korting werd toegepast, aanzienlijk hoger ligt dan het communautaire buitenrecht. Voor EGKS-produkten voorzag de overeenkomst van 1970 overigens in geen enkele tariefafbraak. In de onderhandelingen werd een tijdschema overeengekomen voor de afbraak van de resterende rechten, die zijn volledige beslag moet hebben gekregen op 1 januari 1993. Deze afbraak geschiedt gedurende een overgangsperiode van 7 jaar. De regeling is aldus, dat op 1 maart 1986 de

douaneheffingen worden verminderd tot 90% van het basisrecht, waarna jaarlijks op 1 januari verdere verminderingen plaatsvinden tot respectievelijk 77,5, 62,5, 47,5, 35, 22,5,10 en 0% van het basisrecht. Als basisrechten zullen gelden de rechten die op 1 januari 1985 werkelijk werden toegepast, uitgezonderd de rechten op een aantal tabaksfabrikaten en ruwe aardolie waarvoor artikel 30 andere rechten voorschrijft. Ten einde de invoerbelemmerende werking van het zeer hoge Spaanse recht op personenauto's zo spoedig mogelijk te verminderen, is voor dit produkt een tariefcontingent tegen verlaagd recht ingesteld. Vanaf 1 maart 1986 zullen kleine zendingen zonder handelskarakter en invoer door reizigers in het verkeer tussen lidstaten geheel zijn vrijgesteld van douanerechten. De Toetredingsakte laat overigens een versnelde rechtenafbraak toe. Heffingen van gelijke werking als invoerrechten worden op 1 maart 1986 afgeschaft; ook uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking zijn alsdan niet meer toegestaan (artikelen 35 en 36). Voor wat betreft de aanpassing van het Spaanse buitentarief aan het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief is overeengekomen dat het doorgaans hogere Spaanse tarief op 1 maart 1986 op de volgende wijze aan het EG-niveau wordt aangepast. Bij toetreding worden die rechten die niet meer dan 15% naar boven of naar beneden afwijken van het GDT direct op GDT-niveau gebracht. Grotere verschillen worden verminderd volgens hetzelfde schema als dat voor het intraverkeer. Zodoende zal Spanje per 1 januari 1993 het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief volledig toepassen. Betreffende burgerluchtvaartuigen past Spanje overigens het GDT reeds met ingang van 1 maart 1986 toe. In artikel 38 is bepaald dat het niveau van het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief, waaraan Spanje en Portugal hun buitenrecht zullen moeten aanpassen, in bepaalde gevallen zal worden bijgesteld om rekening te houden met de omstandigheid dat de Spaanse en Portugese douanerechten over het algemeen hoger zijn dan die van de huidige Gemeenschap. Daar het hierbij gaat om rechten die gebonden zijn in het kader van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) (laatstelijk Trb. 1967, 160), zal daarover met de Verdragsluitende Partijen bij de GATT moeten worden onderhandeld. In elk geval zal de Gemeenschap bij de aanpassing van haar buitenrecht binnen de grenzen en mogelijkheden van artikel XXIV van voornoemde overeenkomst moeten blijven, hetgeen onder meer betekent dat de douanerechten van de nieuwe Gemeenschap in hun geheel bezien niet hoger mogen zijn dan die van haar samenstellende delen, te weten Spanje, Portugal en de Gemeenschap van de Tien. In beginsel zal als buitenrecht van de nieuwe Gemeenschap gelden het gewogen gemiddelde van de douanerechten van deze samenstellende delen. In de meeste gevallen betekent dat een lichte verhoging van het buitenrecht van de nieuwe Gemeenschap ten opzichte van dat van de huidige. Een dergelijke uitkomst is echter moeilijk te rijmen met het ook door de Gemeenschap onderschreven streven naar indamming van protectionistische tendensen en naar afbraak van bestaande handelsbelemmeringen. Derhalve zijn de lidstaten, mede op Nederlandse instigatie, overeengekomen om het nieuwe buitenrecht voor 2 jaar te schorsen en tot inzet te maken van onderhandelingen met de GATT-partners. Bij de op 1 maart 1986 beginnende aanpassing van het Spaanse en Portugese buitentarief zal dan ook worden uitgegaan van het bestaande niveau van het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief. In het handelsverkeer tussen de huidige Gemeenschap en Spanje worden vanaf 1 maart 1986 geen kwantitatieve in-en uitvoerbeperkingen, alsmede maatregelen van gelijke werking, meer toegestaan. Op deze regel is echter een aantal uitzonderingen gemaakt. In de Akte is bepaald welke modaliteiten zullen gelden voor de kwantitatieve beperkingen die Spanje in de vorm van contingenten mag toepassen: duur (in het algemeen 4 jaar),

jaarlijkse verhogingen, basishoeveelheid. Artikel 44 legt vast dat Spanje gedurende 4 jaar na toetreding bij de vervaardiging in Spanje van automobielen een aandeel van 60% mag verlangen voor nationaal geproduceerde delen, onderdelen en toebehoren. Met betrekking tot de Spaanse uitvoer van bepaalde textielprodukten naar de Gemeenschap blijven voorts gedurende 4 jaar na de toetreding bepaalde zelfbeperkingsarrangementen van kracht, zij het dat de daarmee gemoeide hoeveelheden jaarlijks toenemen. Ook blijven er gedurende maximaal 3 jaar na de toetreding (zolang de herstructurering van de Spaanse staalindustrie nog niet is voltooid) bepaalde kwantitatieve beperkingen van kracht voor de Spaanse staaluitvoer naar de Gemeenschap. De Akte biedt de huidige lidstatende mogelijkheid tot en met 31 december 1988 kwantitatieve beperkingen te handhaven bij de uitvoer naar Spanje van assen en residuen en resten en afvallen van koper en koperlegeringen. Evenals bij vorige uitbreidingen van de Gemeenschap voorziet de huidige Akte in de mogelijkheid uitvoerbeperkingen voor (staal)schroot te handhaven. Deze beperkingen mogen slechts tot 3 jaar na de toetreding gelden. Artikel 47 bepaalt dat een octrooihouder of zijn rechthebbende tot 3 jaar na de invoering door Spanje van de octrooieerbaarheid van chemische, farmaceutische en fytosanitaire produkten (in plaats van procédés) de invoer en de handel in produkten, waarvoor voorheen op grond van de Spaanse octrooiwetgeving geen stofoctrooi kon worden verkregen, kan verhinderen. In Protocol nr. 8 bij de Toetredingsakte wordt onder andere bepaald dat Spanje ervoor moet zorgen dat zijn octrooiwetgeving vanaf de toetredingsdatum in overeenstemming is met de regels inzake het vrij verkeer van goederen en beantwoordt aan het niveau van bescherming van de industriële eigendom dat in de huidige Gemeenschap is bereikt. Voorts zal Spanje vanaf de toetreding de bewijslast (in het voordeel van de octrooihouder) dienen om te keren in geschillen die na de toetreding verleende werkwijzeoctrooien tot onderwerp hebben. Met betrekking tot voor de toetreding verleende werkwijzeoctrooien dient de bewijslast uiterlijk per 7 oktober 1992 te zijn omgekeerd. Diezelfde datum is de uiterste grens voor de invoering in Spanje van de mogelijkheid tot het verkrijgen van stofbescherming voor chemische, farmaceutische en fytosanitaire produkten, zodat aan de in artikel 47 van de Toetredingsakte neergelegde afwijking van het vrij verkeer uiterlijk per 7 oktober 1995 een eind komt. De in Spanje bestaande nationale monopolies van commerciële aard dienen vanaf de toetreding geleidelijk aan de bepalingen van artikel 37, eerste lid, van het EEG-verdrag te worden aangepast, in die zin dat op uiterlijk 1 januari 1992 elke discriminatie van produkten uit de overige lidstaten betreffende de voorwaarden van voorziening en afzet is uitgesloten. Een overeenkomstige verplichting geldt voor de huidige lidstaten die nog monopolies hebben. Als overgangsmaatregel is reeds voorzien in een eerste concrete stap in het liberalisatieproces met betrekking tot de Spaanse monopolies voor tabaks-en aardolieprodukten. Artikel 48 verwijst naar een als Bijlage bij de Akte gevoegde lijst, waarin de omvang wordt geregeld van de basiscontingenten die vrij in Spanje moeten kunnen worden ingevoerd en verhandeld en de daarop jaarlijks toe te passen groeipercentages; de overgangsregeling loopt per 31 december 1991 af. Hoofdstuk 1 van titel II omvat tevens een aantal regelingen van uiteenlopende aard op het gebied van de douanewetgeving. Artikel 50 verplicht de Commissie tot het treffen van de nodige bepalingen betrekking hebbend op de administratieve samenwerking tussen de huidige Gemeenschap en de Spaanse overheid ter verzekering van het vrij verkeer van goederen per 1 januari 1993. Vanaf 1 maart 1986 zal Spanje de nomenclatuur van het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief toepassen. Artikel 52, Protocol nr. 10 en een bijbehorende Verklaring regelen de herstructurering van de Spaanse ijzer en staalindustrie, die binnen 3 jaar

na de toetreding afgerond dient te zijn. Tijdens deze overgangsperiode krijgt Spanje een derogatie van het steunverbod, maar is het bij de steunverlening gebonden aan de regels die ontleend zijn aan de zogenaamde steuncode, die tot eind 1985 in de Gemeenschap van de Tien van toepassing is. Een en ander dient ertoe te leiden dat de Spaanse staalindustrie, die momenteel een aanzienlijke overschotcapaciteit vertoont, wordt gesaneerd volgens dezelfde normen en met dezelfde doelstellingen die de laatste jaren het herstructureringsproces in de huidige lidstaten hebben bepaald. Dit houdt onder andere in dat Spanje in dezelfde mate als de huidige lidstaten zijn produktiepotentieel zal moeten inkrimpen. Alleen zo kan immers na afloop van de overgangsperiode een evenwichtige situatie op de commmunautaire staalmarkt worden bereikt. Tijdens de overgangsperiode zal de Commissie erop toezien dat de concrete herstructureringsplannen aan bovengenoemde normen en doelstellingen voldoen en zo nodig aanpassing van deze plannen voorstellen. Bovengenoemde regeling beoogt de eventuele negatieve effecten van de Spaanse toetreding op het evenwicht op de communautaire staalmarkt te ondervangen. Of er inderdaad evenwicht zal ontstaan is uiteraard nog van vele andere interne en externe factoren afhankelijk, waarop echter in het kader van deze memorie niet nader kan worden ingegaan.

Voor wat betreft de overgangsregelingen die het handelsverkeer tussen Spanje en Portugal in de in dit hoofdstuk behandelde produkten beheersen geldt als hoofdregel dat beide landen op elkaar de ten aanzien van de huidige lidstaten overeengekomen regimes toepassen. Op deze hoofdregel is echter een groot aantal uitzonderingen gemaakt welke zijn neergelegd in Protocol nr. 3.

Hoofdstuk 2: Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal

Afdeling I: Werknemers

Op het moment van toetreding van Spanje zal niet onmiddellijk het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, zoals neergelegd in het EEG-verdrag en uitgewerkt in verordening nr. 1612/68 (Pb EG L 257 dd. 19-10-1968), van toepassing zijn. De bezwaren van de Gemeenschap daartegen betreffen, evenals destijds bij de toetreding van Griekenland, de zorgelijke toestand op de arbeidsmarkt van de lidstaten. Uiteindelijk is overeenstemming bereikt over een overgangsperiode van 7 jaar voor het realiseren van het vrij verkeer van werknemers. De Gemeenschap is wel bereid om na 5 jaar na de toetreding gezamenlijk de balans op te maken van de toepassing van de overeengekomen overgangsregeling. De lidstaten hebben de mogelijkheid om tijdens de toepassingsduur van de overgangsregeling hun nationale voorschriften, waarbij immigratie met het oog op het verrichten van arbeid in loondienst en/of de toegang tot arbeid in loondienst wordt onderworpen aan een voorafgaande vergunning, te handhaven voor Spaanse onderdanen. De communautaire mechanismen voor bemiddeling tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt (het z.g. SEDOC-systeem) zullen met medewerking van de Commissie door de lidstaten en Spanje uiterlijk aan het eind van de overgangsperiode van 7 jaar tot Spanje worden uitgebreid. Vanaf de toetredingsdatum vallen Spaanse werknemers die op het ogenblik van de toetreding of daarna krachtens een vergunning legaal een vaste betrekking op het grondgebied van een lidstaat vervullen, alsook hun legaal met hen gevestigde familieleden, op het grondgebied van deze lidstaat onder de communautaire regeling inzake onder andere de gelijkheid van behandeling voor wat betreft alle voorwaarden van tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag en,

indien de werknemer werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling (Titel II van het eerste deel van EEG-verordening nr. 1612/68 -met uitzondering van artikel 11 -, EEG-verordening nr. 1251/70 (Pb EG L 142 dd. 20-6-1970) en richtlijn 77/486 (Pb EG, L 142 dd. 20-6-1970). Bovendien wordt in een aan de Toetredingsakte gehechte Verklaring van de Gemeenschap aangegeven, dat inzake de toegang van de Spaanse werknemers tot arbeid in loondienst in de huidige lidstaten vanaf de toetredingsdatum aan de Spaanse onderdanen voorrang wordt toegekend boven arbeidskrachten uit derde landen. In artikel 57 wordt een bijzondere overgangsregeling getroffen voor de toegang tot de arbeidsmarkt van familieleden van een Spaanse werknemer in de zin van artikel 11 van EEG-verordening 1612/68. De regeling houdt in dat gezinsleden van een Spaanse werknemer (d.w.z. de echtgeno(o)t(e) en kinderen onder de 21 of zij die te zijnen of haren laste komen) die op 21 maart 1985 rechtmatig bij hem in een lidstaat gevestigd waren, vanaf de datum van de toetreding het recht hebben om in die lidstaat op dezelfde voorwaarden als de werknemers met de nationaliteit van die lidstaat arbeid in loondienst te verrichten. In alle andere gevallen hebben familieleden van een Spaanse werknemer aan wie het is toegestaan in een lidstaat te werken het recht om arbeid in loondienst te verrichten, indien zij gedurende 3 jaar rechtmatig op het grondgebied van die lidstaat hebben gewoond. Deze verblijfstermijn wordt 3 jaar na de datum van toetreding teruggebracht tot 18 maanden, teneinde in de loop van de overgangsperiode een zekere geleidelijkheid in de invoering van het hierboven beschreven recht te waarborgen. Met ingang van het zesde jaar na de datum van toetreding hebben alle familieleden het recht om arbeid in loondiens. te verrichten in de betrokken lidstaat op dezelfde voorwaarden als de werknemers met de nationaliteit van die lidstaat; hierbij geldt derhalve geen enkele voorwaarde meer ten aanzien van een verblijfstermijn. De hierboven beschreven overgangsregeling, die eveneens van toepassing is op familieleden van zelfstandigen, doet geen afbreuk aan gunstiger nationale bepalingen en brengt dan ook geen verandering in het bestaande Nederlandse beleid. Met betrekking tot het Groothertogdom Luxemburg is een speciale clausule opgenomen, waarbij de toegang tot de arbeidsmarkt is geregeld. Deze clausule houdt in, dat de op het tijdstip van de ondertekening van de onderhavige verdragsteksten in het Groothertogdom Luxemburg geldende nationale bepalingen inzake de toegang tot de arbeidsmarkt voor Spaanse werknemers gedurende een overgangsperiode van 10 jaar vanaf de toetreding van toepassing zullen kunnen blijven.

Kinderbijslag In de Toetredingsakte is eveneens voorzien in een regeling met betrekking tot het recht op kinderbijslag voor Spaanse werknemers. Zoals bekend is in EEG-verordening nr. 1408/71 (laatstelijk Pb EG L 230 dd. 22-8-1983) opgenomen dat werknemers op wie de Franse wettelijke regeling inzake kinderbijslag van toepassing is voor hun kinderen die in een andere lidstaat wonen recht hebben op kinderbijslag volgens de wettelijke regeling van deze woonlidstaat (woonlandbeginsel). Voor de overige lidstaten geldt de wettelijke regeling van de lidstaat waar de betrokken werknemers zelf werkzaam zijn (werklandbeginsel). Tijdens de toetredingsonderhandelingen is van Nederlandse zijde getracht tot stringente afspraken te komen met betrekking tot de uniformering van de bestaande regeling, waarbij de regering in navolging van de Bondsrepubliek Duitsland de introductie van het woonlandbeginsel heeft bepleit. Uiteindelijk heeft de Raad er zich in een interne verklaring toe verplicht vóór 1 januari 1989totuniformering overte gaan, zonder overigens aan te geven op welk beginsel zulks zal geschieden.

De thans in de Akte voorziene overgangsregeling houdt in dat aan Spaanse werknemers die werkzaam zijn in één der lidstaten kinderbijslag uitbetaald kan worden op grond van het woonlandbeginsel. Deze regeling zal gelden tot de uniformering van de regels inzake de betaling van kinderbijslag, maar maximaal gedurende 3 jaar. Daarna zal het dan bestaande «acquis communautaire» worden toegepast. De overgangsregeling heeft voor Nederland geen betekenis, aangezien in artikel 60 wordt bepaald dat geen afbreuk wordt gedaan aan de wettelijke bepalingen van een lidstaat die het mogelijk maken dat kinderbijslag wordt uitgekeerd, ongeacht het land van verblijf der gezinsleden. Spaanse werknemers die verzekerd zijn ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) (Stb. 1980, 1) hebben derhalve op grond van deze wet ook voor hun in een andere lidstaat dan Nederland wonende kinderen recht op Nederlandse kinderbijslag.

Afdeling II: Kapitaalverkeer

Met betrekking tot de liberalisering van het kapitaalverkeer is voor Spanje een aantal overgangsmaatregelen getroffen. Spanje dient binnen een overgangsperiode van 5 jaar tot een integrale toepassing te komen van de bepalingen inzake de liberalisering van het kapitaalverkeer zoals neergelegd in de artikelen 67 tot en met 73 van het EEG-verdrag en in de eerste richtlijn van de Raad van 11 mei 1960 (Pb EG no. 43 dd. 12-7-1960) ter uitvoering van artikel 67 van het EEG-verdrag. Voor een periode van maximaal 3 jaar is uitstel verleend voor de volledige liberalisering van door Spaanse ingezetenen verrichte directe investeringen in ondernemingen van de huidige lidstaten die de verwerving en de eigendom van effecten tot doel hebben. Met betrekking tot de vrijmaking van directe investeringen door Spaanse ingezetenen in ondernemingen van de huidige lidstaten die verwerving, bezit of exploitatie van onroerende goederen tot doel hebben, geldt een maximale overgangsperiode van 5 jaar (artikel 62). Dezelfde overgangsperiode geldt voor de liberalisering van investeringen in onroerende goederen door Spaanse ingezetenen in de huidige lidstaten, voorzover deze investeringen geen verband houden met de emigratie in het kader van het vrije verkeer van werknemers of het recht van vestiging (artikel 63). Met betrekking tot verwerving door Spaanse ingezetenen van ter beurze verhandelbare effecten geldt een uitstel van de liberalisatieverplichtingen van maximaal 3 jaar, met dien verstande dat verwerving van deze effecten door een aantal nader genoemde financiële instellingen, alsmede de verwerving door Spaanse ingezetenen van vastrentende effecten die door de Gemeenschappen en de Europese Investeringsbank worden uitgegeven, bij toetreding onmiddellijk volledig dient te worden geliberaliseerd (artikel 64).

Het recht van vestiging en diensten Over het algemeen geldt dat het «acquis» inzake het recht van vestiging en het verrichten van diensten vanaf de toetredingsdatum in Spanje van toepassing is. Op deze regel is echter een beperkt aantal uitzonderingen gemaakt. Deze overgangsmaatregelen en tijdelijke afwijkingen van het «acquis communautaire» zijn opgenomen in Bijlage XXXII, omdat het in het geval van Spanje uitsluitend gaat om uitzonderingen op afgeleid recht. Voor de toepassing van de richtlijn 77/780/EEG inzake kredietinstellingen (Pb EG L 322 dd. 17-12-1977) is een aantal overgangsmaatregelen getroffen. Tot ultimo 1992 mag Spanje het criterium van economische behoefte hanteren bij de beslissing of al dan niet een vergunning zal worden verleend om in Spanje het bedrijf van kredietinstelling uit te oefenen. Dit criterium zal worden gehanteerd overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn en op basis van non-discriminatie. Daarnaast mag Spanje tot

ultimo 1992 de kredietinstellingen, gevestigd in de huidige lidstaten, beperken in de vestiging van nieuwe bijkantoren in Spanje. Deze beperking wordt geleidelijk opgeheven via een in de Toetredingsakte vastgelegd schema. De bijkantoren in Spanje van kredietinstellingen met een hoofdkantoor gevestigd in één der lidstaten mogen voorts in het eerstgenoemde land gedurende een overgangsperiode van 7 jaar worden beperkt in het aantrekken van gelden buiten het interbancaire circuit om, met dien verstande dat de daarbij in acht te nemen begrenzing via een in de Toetredingsakte opgenomen schema wordt afgebroken. Tijdens de overgangsperiode worden de reeds verworven rechten gehandhaafd; een meestbegunstigingsclausule is voorts opgenomen. Voorts kan Spanje, in afwijking van richtlijn 78/473/EEG (Pb EG L 151 dd. 17-6-1978), tot uiterlijk 31 december 1991 voor op zijn grondgebied gelegen risico's een gedeelte van de in de richtlijn bedoelde coassurantiecontracten reserveren voor in Spanje gevestigde verzekeraars. Dit gereserveerde aandeel wordt geleidelijk verkleind, zodat verzekeraars uit de huidige lidstaten hun mogelijkheden tot deelname in dit soort contracten vergroot zien. Tot slot wordt de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten voor tandartsen uit de huidige lidstaten in Spanje en voor Spaanse artsen die de tandheelkunde beoefenen in de huidige lidstaten uitgesteld tot het tijdstip waarop in Spanje de opleiding van beoefenaars der tandheelkunde volledig volgens de bepalingen van richtlijn 78/686/EEG (Pb EG L 233, dd. 24-8-1978) verloopt en uiterlijk tot 31 december 1990.

Hoofdstuk 3: Landbouw

Inleiding Net zoals dat bij vroegere uitbreidingen van de Gemeenschappen het geval is geweest, nam ook nu de landbouw weer een belangrijke plaats in bij de onderhandelingen. Hieraan hebben twee oorzaken ten grondslag gelegen. Allereerst heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid in de loop der jaren tot een steeds uitgebreider en gedetailleerder regelgeving geleid die in beginsel vanaf de toetreding ook voor Spanje van toepassing zal zijn. Daarnaast hebben de omvang en structuur van de Spaanse landbouw en het Spaanse landbouwbeleid, die op belangrijke punten fundamenteel afwijken van die van de Gemeenschap (onder andere omvang beroepsbevolking en invoerbeleid), aan deze situatie bijgedragen. Indien Spanje met ingang van de dag van toetreding de bestaande communautaire regelgeving integraal en onverkort zou hebben moeten overnemen, zou dit met name op het gebied van het intra-en extracommunautaire handelsverkeer grote problemen met zich meegebracht hebben. Deze verwachte moeilijkheden hebben aanleiding gegeven tot de in de Akte opgenomen en hierna te behandelen overgangsbepalingen en de daarbij behorende Bijlagen en Protocollen. Na afloop van de overgangsperiode zal de communautaire regelgeving echter in alle facetten en onderdelen in de hele Gemeenschap van toepassing zijn. Het onderhavige hoofdstuk uit de Akte bestaat uit 3 afdelingen en bevat één Bijlage. Daarnaast hebben 1 Protocol en 12 Gemeenschappelijke Verklaringen de landbouw tot onderwerp. In de eerste afdeling van het landbouwhoofdstuk komen de algemene overgangsbepalingen aan de orde, te weten de prijsaanpassingsregelingen, de bepalingen inzake het handelsverkeer en de douane-unie, die inzake de communautaire en nationale steunmaatregelen, de voorschriften met betrekking tot de aanvullende regeling voor het handelsverkeer en de overige bepalingen. In de tweede afdeling worden aanvullende overgangsbepalingen met betrekking tot een aantal marktordeningen produktsgewijze vermeld.

In de derde afdeling komt de sector verse groenten en fruit aan de orde. Voor wat deze sector betreft bleek namelijk een specifieke, in twee fasen uiteenvallende overgangsregeling noodzakelijk, omdat het algemeen overgangsmodel dat bij eerdere uitbreiding van de Gemeenschap is gevolgd (de zogenaamde klassieke overgangsregeling), gelet op de in Spanje bestaande produktie-en marktstructuur, onvoldoende toereikend werd geacht om een geleidelijke en evenwichtige integratie te waarborgen.

In bovenstaande globale opsomming van de hoofdstukindeling valt op dat de overeengekomen overgangsregelingen minder uniform van aard zijn dan bij vorige uitbreidingen het geval is geweest. Hetzelfde geldt ten aanzien van de duur van de overgangsperiode, die voor enkele specifieke regelingen afwijkt van de algemene duur, die 7 jaar bedraagt. Net zoals in vorige toetredingsakten heeft ook thans de landbouwtitel weer het karakter van een kaderregeling. De uitvoeringsbepalingen worden door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid vastgesteld. De ervaring die met vorige uitbreidingen is opgedaan heeft uitgewezen dat in dit kader een reeks van uitvoeringsbepalingen moet worden getroffen. Daarom is overeengekomen dat de bepalingen van de Akte ten aanzien van de produktie en de handel in landbouwprodukten en daarvan afgeleide produkten pas met ingang van 1 maart 1986 van toepassing zullen zijn. Tot aan die datum wordt Spanje voor het handelsverkeer nog als een derde land behandeld. In verband met het verdragsrechtelijk karakter van de Akte kunnen, behoudens voorzieningen die in de Akte zijn opgenomen, bepalingen van de Akte slechts volgens de procedure van artikel 236 van het EEG-verdrag worden gewijzigd, geschorst of ingetrokken. Voor die gevallen waarin zich met name bij de vaststelling van de uitvoeringsbepalingen echter ernstige moeilijkheden zouden voordoen, is daarom in artikel 90 voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie gedurende een periode van ten hoogste 2 jaar na toetreding bijzondere maatregelen treft. Deze periode kan zonodig door de Raad met eenparigheid van stemmen worden verlengd. Voorts is in artikel 89, eerste lid, bepaald dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid de nodige maatregelen kan vaststellen ter uitvoering van de overgangsbepalingen. Bovendien kan de Raad met unanimiteit wijzigingen in de overgangsbepalingen aanbrengen, indien een wijziging van een communautaire regeling daartoe aanleiding geeft. Hiertoe is artikel 89, tweede lid, in de Akte opgenomen.

In de hierna volgende behandeling van de materiële inhoud van de regeling zal vooral op die elementen worden ingegaan die tot de hoofdkenmerken van de onderhavige titel behoren.

Belangrijkste elementen van de overgangsregeling Voorafgaand aan de beschrijving van het overgangsschema wordt er hier op gewezen dat er gedurende de onderhandelingsperiode ook binnen de huidige Gemeenschap besluiten zijn genomen die belangrijke wijzigingen in de marktordeningen in de sectoren verse groenten en fruit en wijn met zich hebben meegebracht. Deze wijzigingen waren op zichzelf reeds noodzakelijk, maar zijn in het vooruitzicht van de uitbreiding van de Gemeenschap onmiskenbaar spoedeisender geworden.

In het overgangsschema is een drietal kernelementen te onderscheiden: -het klassieke overgangsmodel

Dit model geldt voor de meeste landbouwprodukten en -sectoren. De duur van de overgang voor deze regeling is in het algemeen 7 jaar. Sommige regelingen die ook op produkten die onder dit model vallen van toepassing

zijn, hebben echter een overgangsduur van maximaal 10 jaar. Tot deze regelingen behoren onder meer de mogelijkheid tot handhaving van bepaalde nationale steunmaatregelen die niet verenigbaar zijn met de communautaire voorschriften, de mogelijkheid tot toepassing van de vrijwaringsclausule en de aanvullende regeling voor het handelsverkeer. Deze laatste regeling wordt verderop toegelicht. Dit overgangsmodel wordt klassiek genoemd, omdat het de uit vorige toetredingsakten bekende aanpassingsmechanismen omvat: de prijzen en steunmaatregelen zullen geleidelijk onderling worden aangepast, in het handelsverkeer zullen «compenserende bedragen toetreding» worden toegepast om de prijsverschillen te compenseren, de douane-unie zal geleidelijk worden verwezenlijkt en de preferentiële regelingen van de huidige Gemeenschap zullen geleidelijk door Spanje worden overgenomen (artikelen 70 t/m 76 en 78 t/m 80). Afdeling II (artikelen 92 t/m 130) van het landbouwhoofdstuk bevat de aanvullende en afwijkende bepalingen voor enkele produkten, produktgroepen en sectoren waarop de klassieke overgangsregeling van toepassing zal zijn. Verderop in deze toelichting zal daarop nader worden ingegaan.

-het specifieke overgangsmodel voor de sector verse groenten en fruit Dit model heeft een totale duur van 10 jaar, die in 2 fasen uiteenvalt. De eerste fase -de zogeheten fase van de convergentiecontrole -duurt 4 jaar en gaat daarna over in de tweede fase, die 6 jaar duurt. Tijdens de onderhandelingen bleek op grond van een analyse van de Commissie dat er fundamentele verschillen bestaan tussen de situatie in de sector verse groenten en fruit in Spanje en die in de Gemeenschap van de Tien. Deze verschillen werden te groot geacht om binnen het gebruikelijke overgangsmodel geleidelijk en zonder schokken te kunnen worden opgeheven. Zo liet het zich aanzien dat Spanje aan een aantal essentiële voorwaarden voor het correct functioneren van de desbetreffende communautaire regelgeving zoals het bestaan van telersverenigingen en de toepassing van de communautaire kwaliteitsnormen op de binnenlandse markt, niet of nauwelijks vanaf de toetredingsdatum zou kunnen voldoen. Bovendien werd de bestaande infrastructuur in Spanje ontoereikend geacht voor wat betreft de waarneming van de prijzen, zodat een vergelijkig van deze prijzen met die welke worden geconstateerd op de representatieve markten van de huidige Gemeenschap, naar verwachting tot moeilijkheden zou leiden. Om deze het hoofd te bieden is overeengekomen de overgangsperiode voor deze sector te splitsen in twee fasen. Tijdens de eerste fase zal Spanje de in artikel 133, tweede lid, vermelde doelstellingen moeten verwezenlijken. Deze doelstellingen hebben betrekking op de invoering van de mechanismen en infrastructuren die onmisbaar zijn voor het naar behoren laten functioneren van de betrokken communautaire regelgeving. Tijdens deze fase zal de regeling van de invoer uit Spanje in de huidige Gemeenschap goeddeels gelijk zijn aan die welke vóór de toetreding wordt toegepast. Wel zullen bij deze invoer de invoerrechten jaarlijks met 10% worden verlaagd en zal de eventuele compenserende heffing, voortvloeiende uit de toepassing van het referentieprijsstelsel, het eerste jaar met 2%, het tweede jaar met 4%, het derde jaar met 6% en het vierde jaar met 8% worden verminderd. Voor wat betreft het handelsverkeer in omgekeerde richting zal Spanje gemachtigd zijn op de invoer van een dertiental produkten uit de huidige Gemeenschap tijdens de eerste fase in kwantitatieve zin toezicht te houden, ten einde marktverstoringen te voorkomen (artikel 137). De in dat kader toe te laten vastgestelde hoeveelheden, die ten minste 3% van de Spaanse produktie vormen, zullen jaarlijks met 10% toenemen ten einde een volledige liberalisatie van het handelsverkeer geleidelijk te bewerkstelligen. Indien de werkelijke invoer gedurende 2 achtereenvolgende jaren minder dan 90% van deze hoeveelheid blijkt te zijn, wordt met ingang van het

daaropvolgende jaar de invoerbeperking opgeheven, omdat de gebleken geringe belangstelling op de Spaanse markt een invoerbeperkende maatregel dan niet langer nodig maakt. De invoer van deze 13 produkten in Spanje vanuit derde landen zal gedurende de eerste fase eveneens aan een systeem van invoerbeperkende maatregelen worden onderworpen. Zowel de huidige Gemeenschap als Spanje hebben zich ertoe verbonden al vanaf de eerste fase in principe geen uitvoerrestituties of subsidies te verlenen in het onderling handelsverkeer. Ingeval zulks toch noodzakelijk zou blijken, dan dient hierover voorafgaand overleg plaats te vinden (artikelen 138 en 141). Ten einde de verwezenlijking van de algemene doelstellingen tijdens de eerste fase te bevorderen zal de Gemeenschap deelnemen in de financiering van de interventies die gedurende de eerste fase in Spanje worden verricht door producentenorganisaties van produkten die aan de communautaire kwaliteitsnormen voldoen. Deze financiële deelneming wordt echter voor elk produkt beperkt tot het percentage van de produktie dat voor rekening komt voor door de Commissie erkende producentenorganisaties in Spanje (artikel 133, derde lid, letter b). Gedurende de tweede fase van 6 jaar zal de regeling grosso modo overeenkomen met die van het hiervoor toegelichte klassieke model. De tariefafbraak zal lineair worden voortgezet, behalve voor produkten waarvoor in de EG-referentieprijzen bestaan. Voor deze produkten vindt een versnelde afbraak plaats in het vijfde en zesde jaar en een langzamere voor de daarop volgende jaren (artikel 75, eerste lid, letter a). Bovendien zal voor deze produkten de communautaire preferentie meer nadruk krijgen door de geleidelijke afschaffing van het douane-element dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de invoerprijs. In plaats van het volle recht zal hiervoor het jaarlijks met eenzesde deel te verlagen recht worden gebruikt. Wel zal de eventuele aldus berekende compenserende heffing, in de tweede fase correctiebedrag geheten, ten volle worden opgelegd. De korting op de compenserende heffing die tijdens de eerste fase werd gegeven zal dan echter komen te vervallen.

-de aanvullende regeling voor het handelsverkeer Op grond van een analyse van de Spaanse landbouw heeft de Gemeenschap tijdens de onderhandelingen moeten constateren dat de traditionele overgangsmaatregelen, in het bijzonder de regeling die voorziet in de toepassing van compenserende bedragen toetreding, ontoereikend zouden kunnen blijken om een soepele integratie te bewerkstelligen en marktverstoringen te voorkomen. Daarom bleek het onvermijdelijk om, naast het stelsel van compenserende bedragen toetredig, een aanvullende regeling voor het handelsverkeer in het leven te roepen. Het alternatief namelijk zou zijn geweest dat zich tijdens de overgangsperiode waarschijnlijk veelvuldig situaties zouden hebben voorgedaan die tot een frequente toepassing van de vrijwaringsclausule tijdens de overgangsperiode aanleiding zouden kunnen geven. De aanvullende regeling voor het handelsverkeer kan zowel op de invoer van sommige produkten in de huidige Gemeenschap vanuit Spanje als op de invoer in Spanje vanuit de huidige Gemeenschap betrekking hebben. Daarbij is er van Nederlandse zijde met succes naar gestreefd te vermijden dat deze regeling zou ontaarden in de instelling van vaste invoercontingenten of maatregelen van gelijke werking in het intracommunautaire handelsverkeer. De aanvullende regeling is in beginsel gedurende de gehele overgangsperiode van 10 jaar van toepassing, maar de werkelijke toepassingsduur kan van produkt tot produkt en van produktgroep tot produktgroep uiteenlopen. Gedurende de hele overgangsperiode vallen de produkten uit de wijnsector en de primeuraardappelen onder deze regeling voor zover het om invoer vanuit Spanje in de huidige Gemeenschap gaat.

De invoer van alle produkten in de groenten-en fruitsector in de huidige Gemeenschap vanuit Spanje zal vanaf het begin van de tweede fase onder de werking van de aanvullende regeling vallen. Voor wat betreft de invoer in Spanje vanuit de huidige Gemeenschap zal de aanvullende regeling van toepassing zijn op alle produkten in de wijnsector, op rundvee en rundvlees, op verse melk en room, melkpoeder bestemd voor menselijke consumptie, op boter, kaas, op zachte broodtarwe en op de 13 produkten uit de groenten-en fruitsector die tijdens de eerste fase bij invoer in Spanje aan een kwantitatief toezicht op de invoer zullen zijn onderworpen (artikel 81, tweede lid). Bovendien kan op verzoek van Spanje deze lijst nog met produkten uit de groenten-en fruitsector worden uitgebreid als de omstandigheden daartoe aanleiding geven (artikel 81, vijfde lid). Voorts kan bepaald gecertificeerd pootgoed gedurende de eerste 4 jaar na toetreding aan deze aanvullende regeling worden onderworpen. In artikel 82 is voorzien in de mogelijkheid tot het onttrekken van produkten aan de aanvullende regeling voor het handelsverkeer. Dit geldt meer bepaald vanaf het vijfde jaar voor de produkten die onder de klassieke overgangsregeling vallen en vanaf het einde van het vierde jaar voor verse groenten en fruit. De Commissie zal jaarlijks over eventuele onttrekkingen besluiten en wordt hiertoe bijgestaan door een ad hoccomité. In geval van een negatief advies of bij gebreke aan een advies van het comité is voorzien in de mogelijkheid de Raad bij de besluitvorming in te schakelen. Indien de Raad niet binnen een termijn van een maand met gekwalificeerde meerderheid een besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie alsnog toegepast, tenzij de Raad zich daar met gewone meerderheid tegen verzet. In artikel 83 wordt de werking van de aanvullende regeling voor het handelsverkeer aangegeven. Op basis van een produktie-en consumptieraming wordt er elk jaar voor ieder betrokken produkt een tijdschema opgesteld betreffende de ontwikkeling van het handelsverkeer en wordt er een indicatief invoerplafond vastgesteld; overschrijding van dat plafond wordt geacht tot een onevenwichtige situatie op de betrokken markt te kunnen leiden. De indicatieve plafonds moeten een zekere progressie ten opzichte van de traditonele handelsstromen inhouden. Door toepassing van een jaarlijks stijgingspercentage wordt een harmonieuze overgang naar het volledige vrije verkeer aan het einde van de overgangsperiode gegarandeerd. Artikel 85 geeft het kader aan waarbinnen de Commissie kan opereren. Indien bij de bestudering van de ontwikkeling van het handelsverkeer zou blijken dat de plafonds dreigen te worden bereikt of overschreden, zal de Commissie, op grond van een analyse van de beschikbare marktgegevens over zowel de prijzen als de hoeveelheden, nagaan welke maatregelen het beste kunnen worden genomen. Deze kunnen een herziening van het indicatief plafond inhouden of beperking of opschorting van de invoer gedurende een periode die strikt noodzakelijk wordt geacht om een eind aan de verstoring te maken. In geval van ernstige verstoring kunnen er op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief van de Commissie onmiddellijk conservatoire maatregelen worden genomen. Indien de Commissie zich niet binnen 24 uur over een verzoek van een lidstaat heeft uitgesproken, kan deze lidstaat zelf conservatoire maatregelen treffen die van kracht zullen blijven totdat de Commissie een besluit zal hebben genomen. De besluitvormingsprocedure voor de werking van de aanvullende regeling voor het handelsverkeer is de klassieke procedure Commissie/beheerscomité, zoals in de desbetreffende marktordeningen is voorzien. In deze procedure zal de Raad slechts worden ingeschakeld in geval van een negatief advies van het beheerscomité. Voor sommige produkten waarop niet de fasegewijze, maar de klassieke overgangsregeling van toepassing is en die onder de werking van de aanvullende regeling vallen, zal deze aanvullende regeling gedurende de

eerste 4 jaar van de overgangsperiode op speciale wijze functioneren, omdat hiervoor streefhoeveelheden zullen worden vastgesteld, die jaarlijks zullen stijgen (artikel 84, tweede lid). Deze streefhoeveelheden mogen in de loop van het verkoopseizoen slechts worden overschreden op basis van een overeenkomstig de procedure van het beheerscomité door de Commissie genomen besluit. Het toezicht op de invoer, dat tot de toetredingsdatum door Spanje wordt uitgeoefend, zal vanaf de toetreding onmiddellijk in handen van de Gemeenschap, in het bijzonder de Commissie, worden gelegd. Elk nationaal stelsel van vergunningen of contingenten in Spanje zal vanaf de toetredingsdatum moeten zijn afgeschaft. De toepassing van de aanvullende regeling zal in geen geval tot gevolg mogen hebben dat produkten van oorsprong uit de huidige Gemeenschap of uit Spanje minder gunstig zullen worden behandeld dan die welke afkomstig zijn uit derde landen waarvoor speciale tariefconcessies gelden (artikel 85, vierde lid).

Aanpassingsmaatregelen in de sfeer van het markt-en prijsbeleid

-uitgangpunten

De overeengekomen prijsaanpassingsmaatregelen zijn gebaseerd op het streven de Spaanse landbouwprijzen op soepele wijze zo snel mogelijk gelijk te maken aan die van de huidige Gemeenschap, zonder echter een harmonieus verloop van de integratie in de weg te staan. Daarom zal de aanpassing van de Spaanse prijzen aan het niveau van de gemeenschappelijke landbouwprijzen geleidelijk en volgens een vast ritme tijdens de overgangsperiode plaatsvinden. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen aan de ene kant de groenten-en fruitsector en aan de andere kant de overige landbouwsectoren. Voor wat betreft de groenten-en fruitsector zal Spanje vanaf het begin van de eerste fase institutionele prijzen voor de betrokken produkten vaststellen en daarbij zo dicht mogelijk aansluiten bij de regels van de desbetreffende communautaire marktordening. Voor zover deze prijzen lager of gelijk zijn aan de communautaire prijzen, mogen de jaarlijkse prijsverhogingen -in absolute ECU-bedragen -de gemeenschappelijke prijsverhogingen niet te boven gaan. Voor zover deze prijzen hoger zijn dan die van de Gemeenschap, mogen zij tijdens de eerste fase niet worden verhoogd. Zouden de betrokken communautaire prijzen in die periode omlaag gaan, dan zal Spanje deze daling, in absolute bedragen uitgedrukt, moeten volgen om het bestaande prijsverschil niet verder te laten toenemen (artikel 135). Met ingang van de tweede fase zullen in Spanje voor deze sector de algemene prijsaanpassingsmaatregelen van toepassing zijn uit de artikelen 70 en 72, met dien verstande dat de aanpassingsduur dan bekort zal zijn tot 6 jaar. Voor de overige landbouwsectoren vindt de aanpassing van de prijzen in beginsel in 7 gelijke stappen plaats (artikel 70). Omdat het prijsinstrumentarium in de verschillende marktordeningen niet uniform van karakter is, loopt de aard van de aanpassingsregelingen uiteen. De meest directe vorm van prijsaanpassing is die van de interventieprijzen. De jaarlijks te verkleinen verschillen met de communautaire interventieprijzen worden uitgedrukt in compenserende bedragen toetreding. Met behulp van correctiefactoren worden van de andere elementen van het prijsinstrumentarium afgeleide compenserende bedragen toetreding berekend en, omdat deze eventueel geleidelijk afnemen, worden deze elementen eveneens aan het communautaire peil aangepast. De financiering van deze compenserende bedragen vindt plaats via het EOGFL, afdeling Garantie. Voorts kan in een aantal gevallen voor wat betreft de harmonisatie van de prijzen worden volstaan met een afbraak van de douanerechten in het handelsverkeer tussen Spanje en de huidige Gemeenschap.

Artikel 60 bepaalt dat, voorafgaande aan de eerste prijsaanpassing, de in Spanje toe te passen prijzen zullen worden vastgesteld volgens de regels in de desbetreffende communautaire marktordeningen en op een niveau dat is afgeleid van de vóór de toetreding in Spanje geldende prijzen. Indien het verschil tussen de aldus te berekenen Spaanse prijzen en die van de Gemeenschap ten hoogste 3% bedraagt, kan de Raad besluiten de gemeenschappelijke prijs onmiddellijk in Spanje van toepassing te verklaren. In alle andere gevallen zullen de Spaanse prijzen geleidelijk worden aangepast. Indien de Spaanse prijs beneden de communautaire prijs blijkt te liggen, zal het verschil in 7 stappen worden geëlimineerd. De aldus te berekenen Spaanse prijs wordt voorts jaarlijks extra verhoogd of verlaagd met de verhoging of verlaging van de communautaire prijs die op het desbetreffend verkoopseizoen betrekking zal hebben. Indien de Spaanse prijs boven die van de Gemeenschap ligt, zal hij op het niveau worden gehandhaafd waarop hij op het moment van toetreding is vastgesteld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat ten gevolge van een geleidelijke stijging van de communautaire prijzen de verschillen in de loop van de overgangsperiode zullen verdwijnen. Mocht de communautaire prijs evenwel in de overgangsperiode dalen, dan zal ook de Spaanse prijs worden verlaagd om te vermijden dat het prijsverschil tijdens de overgangsperiode nog zal toenemen. Hierbij zij aangetekend dat voor de gevallen, waarin de Spaanse prijs zich aanzienlijk boven die van de Gemeenschap bevindt, is voorzien in de mogelijkheid de termijn, die voor de aanpassing van de prijzen is vastgelegd, te verlengen tot de maximale duur van de overgangsperiode, dat wil zeggen 10 jaar (artikel 70, derde lid, letter b). Behoudens deze mogelijke afwijking en andere uitzonderingsbepalingen zal de gemeenschappelijke prijs voor die produkten die onder de klassieke overgangsregeling vallen in beginsel vanaf het verkoopseizoen 1992/1993 ook in Spanje van toepassing zijn. Voor de toepassing van de communautaire steunbedragen in Spanje zijn regelingen getroffen die qua aard overeenkomen met de prijsaanpassingsmaatregelen (artikel 79). Gedurende de overgangsperiode is Spanje gemachtigd bepaalde nationale steunmaatregelen te handhaven die voor de prijsondersteuning op de Spaanse markt van grote betekenis zijn. De Raad zal de nadere voorwaarden, met name voor wat betreft de afschaffing ervan, vaststellen (artikel 80).

-enkele specifieke bepalingen

Voor de oliën-en vettensector werd een overgangsperiode van 10 jaar overeengekomen, hoewel deze sector onder de klassieke overgangsregeling valt. Twee factoren hebben hiertoe bijgedragen. Allereerst is voor een aantal produkten in deze sector een «standstillperiode» van 5 jaar overeengekomen om tot aan de voorgenomen wijziging van het «acquis» geen veranderingen aan te brengen in de bestaande prijsniveaus en verbruikshoeveelheden van de onderscheiden produkten in deze sector op de Spaanse markt. Om in afwachting van deze beleidsaanpassing overschotvorming in deze sector tegen te gaan, zal de onderlinge aanpassing van de interventieprijzen jaarlijks tot één twintigste deel van het verschil worden beperkt. Zodra de Raad het bestaande beleid van de Gemeenschap zal hebben gewijzigd, zal de prijsaanpassing lineair verlopen tot aan het einde van de overgangsperiode van 10 jaar (artikel 92). De produktiesteun op olijfolie in Spanje zal zijn beperkt tot het areaal dat op 1 januari 1984 in dat land met olijfbomen was beplant. In dit verband wordt opgemerkt dat de Raad al vanaf 1983 een discussie heeft gevoerd over het toekomstig beleid inzake oliën en vetten in het algemeen en olijfolie in het bijzonder. Daarbij is tot nu toe geen overeenstemming bereikt over de aanpassing van het bestaande beleid. In het kader van de toetredingsonderhandelingen bleek het slechts mogelijk in een gemeenschappelijke verklaring vast te leggen dat de

Commissie zo spoedig mogelijk na de toetreding voorstellen zal indienen die rekening houden met de nieuwe olijfoliesituatie in de vergrote Gemeenschap, alsmede met de marktontwikkeling voor oliën en vetten. Indien zal worden geconstateerd dat er voor olijfolie overschotten bestaan of dat er een reëel risico bestaat dat die zullen ontstaan, zullen er garantiedrempels worden toegepast. Daarbij zullen de voorwaarden gelden die de EG-landbouwraad tijdens de zitting in maart 1984 heeft vastgesteld in het kader van de koers, die moet worden gevolgd bij de marktordening voor produkten, waarvoor een overschotproduktie of een snelle groei van de uitgaven is of dreigt te ontstaan. Bij deze maatregelen zal rekening worden gehouden met de gevolgen van de handelsconcessies, die ten gunste van derde landen bestaan. Hoewel moet worden erkend dat het in de vergrote Gemeenschap moeilijker zal zijn over aanpassing van dit beleid een besluit te nemen dan in de EG in zijn huidige samenstelling het geval zou zijn, moet de in het Verdrag opgenomen vermelding van de in voorkomend geval te volgen beleidskoers toch als een belangrijke stap in de gewenste richting worden beschouwd. Voor wat betreft melk en zuivelprodukten zal het melkquotum in Spanje 5,4 min. ton bedragen, zijnde de som van de in 1983 aan melkfabrieken en direct afboerderij geleverde hoeveelheden. Voorts wordt Spanje toegestaan de nationale concessies ten gunste van melkcentrales aangaande de exclusieve verkoop van gepasteuriseerde melk gedurende maximaal één jaar na toetreding te handhaven. Deze concessies mogen echter geen belemmering vormen voor de vrije afzet in Spanje van gepasteuriseerde verse melk die vanuit de huidige lidstaten zal worden ingevoerd. De steun op verwerkte tomaten, kersen, sinaasappelen, peren en citroenen is gedurende de eerste 4 verkoopseizoenen na toetreding beperkt tot nauwkeurig vastgelegde hoeveelheden (artikelen 118 en 119). Deze produktiedrempels zullen daarna pro rata worden aangepast aan de eventuele veranderingen die dan in de bestaande communautaire produktiedrempels zullen zijn aangebracht.

Regeling voor het intra-en extracommunautair handelsverkeer Zoals in artikel 76 wordt bepaald, is met ingang van 1 maart 1986 voor wat betreft de produkten die onder een gemeenschappelijke marktordening vallen, in het handelsverkeer tussen Spanje en de andere lidstaten en tussen Spanje en derde landen, de bestaande communautaire regeling, behoudens enkele uitzonderingen, van toepassing inzake douanerechten en heffingen van gelijke werking, kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijke werking. Voor produkten die niet onder een gemeenschappelijke marktordening vallen, maar waarvoor wel een nationale marktordening bestaat, mag Spanje bij invoer heffingen van gelijke werking als douanerechten en kwantitatieve beperkingen en maatregelen van gelijk werking handhaven, indien en voor zover deze een substantieel onderdeel van de nationale marktordening vormen. Zij kunnen worden gehandhaafd totdat een communautaire marktordening voor deze produkten tot stand zal zijn gekomen, doch uiterlijk tot 31 december 1995. Het stelsel van de vaste, geleidelijke afnemende compenserende bedragen toetreding dat in het kader van de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Ierland werd ontworpen, zal ook nu tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn (artikel 72). Deze compenserende bedragen, die geheven of verleend zullen worden, overbruggen de marktprijsverschillen tussen Spanje en de huidige Gemeenschap; in het handelsverkeer tussen Spanje en derde landen zullen de communautaire restituties en heffingen met deze compenserende bedragen worden gecorrigeerd. Ten aanzien van produkten uit derde landen waarvan de invoer in de huidige Gemeenschap is onderworpen aan douanerechten, is in artikel 75 voor wat betreft het intracommunautair verkeer het afbraakritme aangege-

ven, alsmede de overname door Spanje van het GDT bij invoer uit derde landen. Met ingang van 1 januari 1993 zullen in het intracommunautair handelsverkeer de invoerrechten zijn afgeschaft en zal Spanje het GDT integraal toepassen. Voor wat betreft groenten en fruit en oliën en vetten zal zulks pas met ingang van 1 januari 1996 gelden. Uitgangspunt voor de rechtenafbraak vormen de basisrechten, zoals gedefinieerd in artikel 30. Voor de produkten vermeld in Bijlage VIII gelden echter basisrechten die op afwijkende wijze zijn vastgesteld. In artikel 77 is bepaald dat Spanje in een aantal gevallen, volgens nog te bepalen voorschriften, tijdelijk kwantitatieve beperkingen bij de invoer uit derde landen zal kunnen toepassen. Tijdens de eerste fase van de overgangsperiode zal dit het geval zijn bij de invoer van een dertiental produkten uit de groenten-en fruitsector. Dit kan niet worden los gezien van het gestelde in artikel 137, tweede lid. Aangezien Spanje tijdens de eerste fase -als de gemeenschappelijke marktordening nog niet in Spanje kan worden toegepast vanwege het ontbreken van de daarvoor vereiste infrastructuur -een kwantitatief toezicht op de invoer uit de Gemeenschap in haar huidige samenstelling mag uitoefenen voor wat betreft deze zelfde produkten, is het verdedigbaar dat derde landen bij invoer van deze produkten in Spanje een minder gunstige behandeling ontvangen dan de huidige Gemeenschap. Tijdens de hele overgangsperiode (10 jaar) zal Spanje voorts gemachtigd zijn kwantitatieve beperkingen toe te passen op de invoer uit derde landen van varkensvlees, konijnevlees, enkele graanprodukten en zetmeel. Voor wat betreft varkensvlees dient deze maatregel te worden bezien in het licht van het voortdurend optreden van Afrikaanse varkenspest op Spaans grondgebied, waardoor voor Spanje de mogelijkheid tot exporteren ontbreekt. Dit belet weer de ontwikkeling van een moderne varkenshouderij in Spanje, zodat extra grensmaatregelen nodig zijn om de binnenlandse varkenshouderij te beschermen. Ook de Gemeenschap is bereid hieraan een bijdrage te leveren. In de eerste plaats heeft zij al financiële middelen beschikbaar gesteld voor een lopend programma tot uitroeiing van de Afrikaanse varkenspest. In de tweede plaats heeft zij zich ertoe verplicht gedurende de eerste 4 verkoopseizoenen volgend op de toetreding, geen compenserende bedragen toetreding te zullen toepassen op varkensvlees en daarvan afgeleide produkten (artikel 114). In de derde plaats is in hetzelfde artikel de mogelijkheid vastgelegd om gedurende 4 jaar na toetreding uitzonderlijke steunmaatregelen te treffen en eventueel in te grijpen op het niveau van de invoer om al te uitgebreide maatregelen ter ondersteuning van de Spaanse markt te voorkomen. Op de lijst van produkten, waarvoor Spanje gedurende maximaal de hele overgangsperiode kwantitatieve beperkingen bij invoer uit derde landen zal kunnen toepassen, komen ten slotte de produkten voor die tijdens de overgangsperiode bij invoer in Spanje onder de aanvullende regeling voor het handelsverkeer zullen vallen. Op deze wijze komt voor deze produkten de communautaire preferentie tot uitdrukking. Zodra een produkt van de lijst van produkten die onder de aanvullende regeling voor het handelsverkeer vallen wordt geschrapt, zal ook het recht op toepassing van kwantitatieve beperkingen op de invoer uit derde landen voor Spanje vervallen. Door de Gemeenschap aan bepaalde derde landen toegekende autonome of conventionele preferenties zullen mogelijk pas vanaf het begin van de tweede fase geleidelijk in Spanje van toepassing worden (artikelen 145 en 153).

Vrijwaringsclausule De algemene vrijwaringsclausule van artikel 379 is uiteraard ook van toepassing op het landbouwhoofdstuk. Speciaal voor de landbouw is voorzien in een spoedprocedure, die in werking kan worden gesteld, wanneer tijdens de overgangsperiode de landbouwmarkt van een lidstaat ernstige verstoringen ondervindt of dreigt te ondervinden door het han-

delsverkeer tussen de huidige Gemeenschap en Spanje. De Commissie dient zich dan binnen 24 uur na ontvangst van een verzoek om toepassing van de nodige maatregelen ter zake uit te spreken.

Hoofdstuk 4: Visserij

Inleiding In afwijking van vorige toetredingsverdragen zijn in de onderhavige Akte de overgangsmaatregelen die betrekking hebben op de visserijsectoren van Spanje en Portugal in aparte hoofdstukken ondergebracht. Deze opzet komt deels voort uit het feit dat het gemeenschappelijk visserijbeleid in de huidige Gemeenschap pas in januari 1983 zijn definitief beslag heeft gekregen. Voorts ligt hier het relatief grote gewicht dat de Spaanse en Portugese visserij zowel in de nationale economie als in de communautaire visserij inneemt aan ten grondslag. De vangstcapaciteit van de Spaanse en Portugese visserijvloten vertegenwoordigt namelijk ongeveer 70% van die van de huidige Gemeenschap. Gelet op de schaarstesituatie in de visbestanden die de Gemeenschap ter beschikking staan, moge duidelijk zijn dat de inpassing van de Spaanse en Portugese visserij in het communautaire visserijbeleid voorwerp is geweest van uiterst moeizame onderhandelingen. Met name de zorg om het met zoveel moeite tot stand gekomen relatieve evenwicht tussen de huidige lidstaten te bewaren vormde daarbij een complicerende factor. De overgangsmaatregelen die in het onderhavige hoofdstuk zijn vastgelegd zijn in een vijftal afdelingen onderverdeeld. In afdeling I wordt het toepassingsgebied aangegeven alsmede de specifieke bepalingen die ten aanzien van de Canarische Eilanden en Ceuta en Melilla zullen gelden en waartoe de Raad, in het kader van de nadere uitwerking van de Akte, in voorkomende gevallen nog kan besluiten. Afdeling II bevat de bepalingen die de toegang tot de wateren en de visbestanden regelen. De artikelen in afdeling III hebben betrekking op de bestaande visserijovereenkomsten tussen Spanje en derde landen, alsmede op de in zekere zin daarmee samenhangende visserijondernemingen die deels in Spaanse en deels in handen van andere landen zijn. Afdeling IV bevat de overgangsmaatregelen op het gebied van de prijzen en steunregelingen. In afdeling V zijn de overgangsmaatregelen met betrekking tot het handelsverkeer opgenomen. Voorts hebben 9 Bijlagen en één Gemeenschappelijke Verklaring de visserij als onderwerp en is aan de Akte een Protocol gehecht dat betrekking heeft op door de Gemeenschap met derde landen gesloten visserijovereenkomsten. Hieronder zal op de belangrijkste elementen uit het onderhavige hoofdstuk worden ingegaan.

Toegang Voor de toegang over en weer tot de betrokken viswateren en visbestanden is, met het oog op het behoud van de binnen de huidige Gemeenschap bereikte relatieve stabiliteit in het visserijbeleid, als algemene aanpak overeengekomen, dat voor de toegang een regeling inzake controle op de visserijactiviteit geldt, waarbij een maximumaantal vaartuigen is vastgesteld dat gelijktijdig in de betrokken gebieden actief mag zijn. In artikel 158 en bijlage IX staan respectievelijk het aantal en de namen van de betrokken schepen nauwkeurig aangegeven. Ook de artikelen 163 en 164 bevatten capaciteits-en controlebepalingen, die in beginsel tot en met 31 december 1995 van toepassing zullen blijven. Nadere bepalingen ter zake zullen nog tijdens de interimperiode worden vastgesteld. Voor de toegelaten vaartuigen geldt dat zij zich vanaf de toetreding bij hun activiteiten dienen te houden

aan de voorschriften van het «acquis communautaire» op het gebied van de instandhouding en het beheer van de visbestanden en tevens dat zij zich aan bepaalde controlemaatregelen dienen te onderwerpen. Voor de juiste toepassing van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de geleidelijke integratie van Spanje en Portugal daarin kan het noodzakelijk zijn dat er aanvullende controlebepalingen worden vastgesteld. In dergelijke gevallen zal de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot de passende maatregelen besluiten. Vóór 31 december 1993 zal de Raad krachtens artikel 43 van het EEG-verdrag en op basis van een evaluatie van de Commissie een besluit nemen inzake de noodzakelijk blijkende aanpassingen van de toegangsbepalingen. De daaruit voortvloeiende maatregelen zullen met ingang van 1 januari 1996 in werking treden (artikel 162). Deze aanpassingen kunnen tevens betrekking hebben op de toegang van Spaanse vaartuigen tot bepaalde gemeenschappelijke viswateren die tot en met 31 december 1995 volledig gesloten zullen blijven voor Spanje. Het betreft hier de zogenaamde «Irish Box» (artikel 158, eerste lid). In artikel 161 wordt het aandeel van Spanje in de vissoorten waarvoor TAC's (Total Allowable Catches) en eventueel quota gelden per soort en per gebied vastgelegd. De toegang van visvaartuigen uit de huidige Gemeenschap in de Spaanse wateren van de Atlantische Oceaan zal, zowel wat de vangst op gequoteerde en aan TAC's onderworpen soorten als de overige vissoorten betreft, tot een maximumaantal worden beperkt (artikel 164). Ten aanzien van toegangs-en controlevoorschriften gelden voor deze schepen dezelfde bepalingen als voor de Spaanse schepen die in de wateren van de huidige Gemeenschap zullen worden toegelaten. Op grond van de looptijd van de EEG-verordening 170/83 is het niet uitgesloten dat de overgangsmaatregelen voor wat betreft de toegang en de verdeling van de bestanden tot en met 31 december 2002 van kracht zullen blijven, omdat het gemeenschappelijk visserijbeleid pas met ingang van die datum algeheel zal worden herzien. Deze situatie zal zich voordoen, indien de Raad niet vóór 31 december 1993 tot de aanpassing van de toegangsbepalingen besluit.

Visserijovereenkomsten met derde landen Spanje zal zich vanaf de toetreding moeten terugtrekken uit de multilaterale overeenkomsten waarbij de Gemeenschap op grond van een exclusieve bevoegdheid als zodanig reeds partij is. De Gemeenschap zal in deze overeenkomsten de plaats van Spanje innemen. De door Spanje gesloten bilaterale overeenkomsten die op de toetredingsdatum van kracht zijn, kunnen in beginsel worden gehandhaafd tot zij door de Gemeenschap zijn overgenomen of geïntegreerd in de tussen de huidige Gemeenschap en het betrokken derde land bestaande overeenkomst. Zij zullen evenwel vanaf de toetreding door de Gemeenschap worden beheerd. De kosten die zijn verbonden aan deze door Spanje gesloten overeenkomsten zullen voor de duur van de tijdelijke handhaving ervan door dat land worden gedragen (artikel 167, tweede lid). Voor wat betreft de door de Gemeenschap met derde landen aangegane overeenkomsten zullen de rechten en plichten die hieruit voor de Gemeenschap voortvloeien na de toetreding tot Spanje worden uitgebreid, met inachtneming van de beschikbare visbestanden en met behoud van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van de lidstaten. Vermindering van de vangstmogelijkheden van de huidige lidstaten kan in dit kader niet in overweging worden genomen. Gedurende een periode van 7 jaar kunnen de voordelen op het gebied van douanerechten voor Spaanse bedrijven van visserijondernemingen die deels in Spaanse handen en deels in handen van een derde land zijn degressief worden gehandhaafd. Het afbraakschema ter zake wordt in

artikel 168 aangegeven. De door Spanje in dit verband toegepaste oorsprongsregels dienen vanaf de toetreding in overeenstemming te zijn met de bestaande communautaire voorschriften ter zake.

Aanpassingsmaatregelen op het gebied van de gemeenschappelijke marktordening Bij de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke marktordening spelen de producentenorganisaties een belangrijke rol. Om die reden zal de bestaande communautaire steunregeling ter bevordering van de oprichting van deze organisaties in Spanje meteen vanaf de toetreding integraal van toepassing zijn. Op enkele uitzonderingen na zullen voor de in de marktordening opgenomen vissoorten de desbetreffende communautaire institutionele prijzen, alsmede -voor zover daarin in de Gemeenschap is voorzien -de steun voor particuliere opslag onmiddellijk vanaf de toetreding ook in Spanje van toepassing zijn. De uitzonderingen betreffen onder meer ansjovis, sardines en heek, waarvoor de huidige communautaire institutionele prijzen lager zijn dan de vergelijkbare prijzen in Spanje. Omdat enerzijds een stijging van de desbetreffende communautaire prijzen niet wenselijk of slechts in beperkte mate toelaatbaar werd geacht, en anderzijds een daling van de betrokken prijsniveaus in Spanje tot het huidig gemeenschapsniveau tot ernstige inkomensproblemen zou kunnen leiden, werden voor die onderscheiden gevallen oplossingen overeengekomen die in zekere mate aan beide bezwaren tegemoet komen (artikel 169). Voorts zullen enkele, nog niet in de marktordening opgenomen vissoorten die voor de Spaanse markt gevoelig zijn in aanmerking kunnen komen voor communautaire prijsondersteuningsregelingen. Regeling voor het handelsverkeer In het algemeen zal de wederzijdse tariefafbraak in gelijke tranches gedurende een periode van zeven jaar plaatsvinden, waarbij, evenals voor andere hoofdstukken het geval is, niet de mogelijkheid wordt uitgesloten dat de afschaffing van de douanerechten door één van de beide partijen wordt versneld of vervroegd (artikelen 173 en 33). De tariefafbraak voor sardineconserven zal echter een periode van tien jaar in beslag nemen. Spanje zal vanaf de toetreding het stelsel van variabele compenserende heffingen voor visserijprodukten afkomstig uit de andere EG-landen niet meer toepassen. Voor wat de invoer in Spanje vanuit derde landen betreft, zal dit land het gemeenschappelijk douanetarief geleidelijk overnemen volgens hetzelfde ritme als wordt toegepast bij de afbraak van de intraconv munautaire rechten. Een belangrijk onderdeel van de overgangsmaatregelen op het gebied van de intracommunautaire handel vormt de aanvullende regeling voor het handelsverkeer (artikel 174). In titel II, hoofdstuk 3 van deze toelichting is al op de algemene uitgangspunten en werking van deze aanvullende regeling ingegaan. Kortheidshalve wordt er hier daarom volstaan daarnaar te verwijzen. Op enkele punten is deze regeling echter aangepast aan de bijzondere situatie in de visserijsector. Zo zal in de jaarlijks door de Commissie op te stellen voorlopige invoerbalans de invoer in Spanje vanuit de overige lidstaten en die vanuit derde landen afzonderlijk worden vermeld. Ten einde het beginsel van de communautaire preferentie toe te passen, wordt het aandeel van de Gemeenschap in deze invoerbalans jaarlijks met 1,5% verhoogd. Zolang de Gemeenschap de in deze balans aangegeven drempel voor wat de invoer in Spanje betreft nog niet heeft bereikt, kan geen enkele maatregel ter beperking van het intracommunautaire handelsverkeer worden genomen. Zodra de invoer in Spanje vanuit de huidige Gemeenschap deze drempel echter heeft bereikt, kan de Commissie bij beheerscomité-procedure invoerbeperkende maatregelen vaststellen. Ingeval de drempel van de voorlopige totale invoerbalans is

overschreden kan Spanje zelf, anders dan in de landbouwsector, conservatoire maatregelen nemen die onmiddellijk van kracht worden. De aanvullende regeling zal van toepassing zijn op de invoer in Spanje vanuit de huidige Gemeenschap van gevoelig geachte visserijprodukten zoals heek, horsmakreel en kabeljauw, en zal voor een periode van 7 jaar gelden. Tevens zal de invoer van sardineconserven in Spanje vanuit Portugal gedurende een periode van 5 jaar aan de aanvullende regeling van handelsverkeer zijn onderworpen. Ten aanzien van de invoer uit derde landen kan Spanje gedurende 7 jaar vanaf de toetredingsdatum kwantitatieve beperkingen toepassingen voor een aantal visserijprodukten (onder andere heek, blauwe wijting en horsmakreel). Het referentieprijsstelsel zal in Spanje slechts van toepassing zijn vanaf het moment dat voor de betrokken produkten de kwantitatieve restricties zijn afgeschaft. Voor de invoer van tonijnconserven en sardineconserven vanuit Spanje zal de Gemeenschap gedurende uiterlijk 7, respectievelijk 10 jaar kwantitatieve beperkingen mogen toepassen. Aan de lijst van soorten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen zal de voor Portugal belangrijke Spaanse makreel worden toegevoegd.

Structuurbeleid Spanje komt vanaf de toetredingsdatum in aanmerking voor het op die datum bestaande «acquis communautaire» op stuctuurgebied en wel totdat de toepassingsdatum van dit beleid verstrijkt. Naar aanleiding van een Spaans verzoek heeft de Gemeenschap zich bereid verklaard om op basis van een herstructureringsprogramma voor de Spaanse vloot dat door Spanje zal worden opgesteld, voorafgaand aan de toetreding een bedrag van 28,5 min. ECU aan steun te geven. Aan deze financiële deelneming van de Gemeenschap is een aantal voorwaarden verbonden, onder meer dat de desbetrefffende actie ook werkelijk zal leiden tot een vermindering van de Spaanse visserijcapaciteit. Gedurende de jaren 1978 tot 1982 is de capaciteit van de Spaanse visserijvloot al met ongeveer 50000 brutoregisterton (brt) afgenomen, zijnde een gemiddelde daling van ±2% of 12500 brt. per jaar. Gelet op de omvang van de beschikbare visbestanden acht de Commissie in het kader van het integratieproces een versnelde inkrimping, voorafgaand aan de toetreding, wenselijk. Met het bedrag van 28,5 MECU gemeenschapssteun dat hiervoor is gereserveerd, wordt beoogd de vangstcapaciteit in aanvulling op de vermelde 12500 brt. in 1985 nog met 10000 0 brt. extra te verminderen. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan het bewerkstelligen van een evenwicht tussen aan de ene kant de omvang van de beschikbare visbestanden en aan de andere kant de bestaande communautaire behoeften en vangstcapaciteit.

Nationale steunmaatregelen De met de communautaire regeling onverenigbare steunmaatregelen moeten bij de toetreding zijn afgeschaft.

Hoofdstuk 5: Buitenlandse betrekkingen Op handelspolitiek gebied zal Spanje, in afwijking van het gemeenschappelijk liberalisatieregime, gedurende 6 jaar na de toetreding een aantal kwantitatieve invoerbeperkingen mogen handhaven ten aanzien van GATT-en staatshandellanden. De contigenten moeten jaarlijks worden verhoogd. Spanje is in elk geval verplicht beperkingen te handhaven voor die produkten waarvoor het nog kwantitatieve restricties hanteert ten opzichte van de huidige lidstaten. Ook mag Spanje GATT-landen niet slechter behandelen dan staatshandellanden. Het is echter niet verplicht om ten opzichte van staatshandellanden opnieuw contingenten in te stellen voor wat betreft produkten die ten opzichte van Japan nog niet, maar ten opzichte van eerstgenoemde groep landen wèl zijn geliberaliseerd.

3?

Vanaf 1 maart 1986 zal Spanje het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) van de Gemeenschap moeten toepassen. Voor een aantal produkten (vermeld in Bijlage XVII bij de Toetredingsakte) krijgt Spanje echter 7 jaar de tijd om zijn douanerechten aan het APS-niveau aan te passen (volgens hetzelfde ritme als het ritme voor de aanpassing van het Spaanse buitenrecht aan het GDT). De artikelen 179 en 180 betreffen de integratie van Spanje in de associatie-en preferentiële akkoorden die de Gemeenschap heeft gesloten met bepaalde derde landen. Vanaf de toetreding past Spanje deze akkoorden toe. Voor wat betreft bepaalde, met name handelspolitieke aspecten van de akkoorden zijn echter overgangsmaatregelen nodig, waarvoor medewerking van de wederpartij is vereist. Derhalve zullen tussen de datum van ondertekening van de toetredingsinstrumenten en de datum waarop deze in werking treden, aanpassingsprotocollen moeten worden gesloten met de landen in kwestie. De onderhandelingen over deze aanpassingsprotocollen zullen, in nauw overleg met Spanje, worden gevoerd door de Gemeenschap, waarbij deze zich blijkens een aan de Akte gehechte Verklaring zal baseren op tijdens de toetredingsonderhandelingen met Spanje gemaakte afspraken ter zake. Indien de protocollen onverhoopt buiten toedoen van Spanje of de Gemeenschap niet tijdig tot stand kunnen komen, zal de Gemeenschap autonoom de noodzakelijke maatregelen treffen, waarbij Spanje in elk geval de meest begunstigde natiebehandeling zal moeten toepassen. Spanje mag de landen in kwestie niet gunstiger behandelen dan de huidige lidstaten, maar hen echter ook niet ongunstiger behandelen dan derde landen in het algemeen. Voorts zal Spanje met ingang van de toetredingsdatum zijn in 1979 ondertekende handelsakkoord met de landen van de Europese Vrijhandels Associatie (EVA) moeten opzeggen.

Regelingen die voortvloeien uit de per 1 maart 1985 afgelopen tweede overeenkomst van Lomé en de bijbehorende overeenkomst inzake onder het EGKS-verdrag vallende produkten (Trb. 1980, 72) zullen niet gelden voor Spanje. Wel zal de op 8 december 1984 ondertekende derde overeenkomst van Lomé tussen de Gemeenschap en de ACS-landen (Trb. 1985, 58) op Spanje van toepassing zijn. De hierboven beschreven regels van de artikelen 179 en 180 zijn daarbij van toepassing. Artikel 183 bepaalt dat Spanje vanaf de toetredingsdatum het zogenaamde Multivezelakkoord zal toepassen, alsmede de door de Gemeenschap krachtens deze regeling gesloten bilaterale overeenkomsten en andere, niet in het kader van het Multivezelakkoord, met derde landen gesloten akkoorden op textielgebied. Ook hier zullen onderhandelingen over aanpassingsprotocollen moeten worden gevoerd. Indien deze protocollen niet voor de toetredingsdatum zijn gesloten, zal de Gemeenschap de nodige maatregelen treffen. Als Bijlagen bij de Toetredingsakte zijn, naast de reeds genoemde, nog twee Verklaringen opgenomen op het gebied van de buitenlandse betrekkingen. De ene Verklaring betreft de betrekkingen van de uitgebreide Gemeenschap met de landen van Latijns-Amerika. In deze Verklaring bevestigt de Gemeenschap haar wil om haar economische en commerciële betrekkingen alsmede haar samenwerking met die landen uit te breiden en te versterken. Zulks zou kunnen geschieden door intensivering van de samenwerking in het kader van reeds bestaande overeenkomsten met diverse Latijnsamerikaanse landen en regio's, alsmede door versteviging van de banden tussen de Gemeenschap en de Sistema Economico Latino-Americano (SELA), een samenwerkingsverband waarin alle Latijnsamerikaanse landen zijn vertegenwoordigd. Voorts zal naar verwachting nog in 1985 een samenwerkingsovereenkomst met de Middenamerikaanse regio worden gesloten. In hoeverre ook de financieel-technische samenwerking zal worden uitgebreid valt thans nog niet te overzien. Opgemerkt zij slechts dat de fondsen voor niet-geassocieerde landen jaarlijks worden vastgesteld, terwijl er tevens

een sleutel wordt gehanteerd voor de verdeling van de beschikbare gelden over de verschillende continenten. De tweede Verklaring betreft Andorra en stelt dat binnen 2 jaar na de toetreding de bestaande regelingen op handelspolitiek gebied tussen Spanje en Andorra en tussen Frankrijk en Andorra zullen worden vervangen door één communautair regime.

Hoofdstuk 6: Financiële bepalingen Het eigenmiddelenbesluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom van 21 april 1970 (PbEG L 94 dd. 28-4-1970) voorziet in de financiering van de begroting der Gemeenschappen door middel van de afdracht aan de Gemeenschappen van landbouwheffingen, andere in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geïnde rechten, douanerechten, alsmede een bepaald percentage van de b.t.w.-ontvangsten van de lidstaten. Het maximumafdrachtpercentage wordt na inwerkingtreding van het gewijzigde eigenmiddelenbesluit met ingang van 1 januari 1986 verhoogd van 1 tot 1,4. Wat de landbouwheffingen betreft dient Spanje na toetreding de heffingen die worden opgelegd bij invoer in Spanje uit de andere lidstaten en derde landen aan de Gemeenschappen af te dragen (artikel 185). Uitzondering op deze regel vormen de heffingen in de groenten-en fruitsector, ten aanzien waarvan de afdrachtsverplichting pas op 1 januari 1990 zal ingaan. De af te dragen douanerechten worden berekend alsof Spanje in het handelsverkeer met derde landen onmiddellijk bij toetreding het GDT toepast (artikel 186). Dit betekent onder andere dat Spanje een eventueel positief verschil tussen het werkelijk geheven recht en het GDT niet hoeft af te dragen, evenmin als de douanerechten die het tijdens de overgangsperiode heft op de invoer uit andere lidstaten. Douanerechten, geheven op groenten en fruit, behoeven pas vanaf 1 januari 1990 te worden afgedragen. Spanje is verplicht vanaf de datum van toetreding het gemeenschappelijk b.t.w.-stelsel toe te passen en hetzelfde percentage af te dragen als de huidige lidstaten (artikel 187). Aangezien Spanje volgens berekeningen van de Commissie de eerste 6 jaar na toetreding een nettobetaler aan de Gemeenschappen zou zijn, is echter besloten dat gedurende een zesjarige overgangsperiode een afnemend gedeelte van de Spaanse b.t.w.-afdrachten zal worden terugbetaald. Deze restitutieregeling is niet van toepassing op het bedrag dat overeenstemt met het aandeel van Spanje in de financiering ter compensatie van de Britse bijdrage. Het restitutieschema is als volgt: in 1986 87%, in 1987 70%, in 1988 55%, in 1989 40%, in 1990 25%, in 1991 5%, in 1992 0%. Uitgaande van gegevens van de Commissie komt het anders over deze periode te verwachten totale negatieve Spaanse saldo van ongeveer 4000 IIECU nu uit op ongeveer 0. Voor de Spaanse regio's Ceuta en Melilla en de Canarische Eilanden is vastgesteld dat deze gebieden wel meetellen voor de Spaanse b.t.w.-afdracht aan de Gemeenschap, maar dat de door de autoriteiten in deze gebieden geïnde douanerechten en landbouwheffingen behouden mogen worden. Naast de regeling van de deelname aan het eigenmiddelensysteem, is ook vastgesteld dat Spanje 499,8 MECU, corresponderend met een aandeel van 6,66%, zal gaan bijdragen aan het zesde Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), dat vastgesteld is in het kader van de derde overeenkomst van Lomé.

TITEL III -OVERGANGSBEPALINGEN BETREFFENDE PORTUGAL Hoofdstuk 1: Vrij verkeer van goederen

De artikelen 189 tot en met 214 betreffen de geleidelijke vrijmaking van het handelsverkeer tussen de Gemeenschap van de Tien en Portugal in

industriegoederen en EGKS-produkten, alsmede de verwerkte landbouwprodukten die vallen onder de werking van de EEG-verordening 3033/80. De belangrijkste overgangsbepalingen worden hieronder vermeld. De uit 1972 daterende handelsovereenkomst met Portugal (laatstelijk Trb. 1976, 186) heeft al geleid tot een grote mate van tariefafbraak tussen beide partners. Zo bestaat aan de kant van de Gemeenschap reeds vrijdom van rechten voor alle industrieprodukten uit Portugal, terwijl omgekeerd eveneens grotendeels rechtenvrijdom bestaat (ongeveer 90% van de invoer van industrieprodukten uit de huidige lidstaten komt Portugal reeds vrij van rechten binnen). Voor de afbraak van de overgebleven rechten is een overgangsperiode van 7 jaar vastgesteld. Hierbij geldt dat in 8 stappen de douaneheffingen worden verminderd ten opzichte van het basisrecht volgens het volgende schema: een vermindering tot 90% op 1 maart 1986, gevolgd door jaarlijkse verminderingen op 1 januari tot respectievelijk 80, 65, 50, 40, 30, 15 en 0%. In principe zullen als basisrechten gelden de rechten die op 1 januari 1985 werkelijk werden toegepast. In afwijking van deze regels zijn in Protocol nr. 15 voor een aantal produkten andere basisrechten vastgesteld. Niet onder deze regeling vallen kleine zendingen zonder handelskarakter en goederen ingevoerd in het kader van het verkeer van reizigers tussen de lidstaten: hiervoor geldt dat vanaf 1 maart 1986 geen douanerechten meer zullen worden geheven. Heffingen van gelijke werking als invoerrechten in het handelsverkeer tussen de huidige lidstaten en Portugal zullen in principe per 1 maart 1986 worden afgeschaft. Een tweetal door Portugal toegepaste heffingen wordt echter als volgt afgebroken: een ad valoremheffing van 0,4% op onder meer tijdelijk ingevoerde goederen wordt per 1 januari 1987 teruggebracht tot 0,2% en op 1 januari 1988 afgeschaft. En ad valoremheffing van 0,9% op verbruiksgoederen wordt in 3 gelijke stappen op respectievelijk 1 januari 1989, 1990 en 1991 afgeschaft. Douanerechten van fiscale aard of het fiscale element van douanerechten op industrtieprodukten worden op de datum van toetreding afgeschaft, terwijl voor een klein aantal verwerkte landbouwprodukten zulke rechten volgens het afbraakschema van industrieprodukten zullen worden afgeschaft. Uitvoerrechten en heffingen van gelijke werking zullen op 1 maart 1986 moeten worden afgeschaft.

Met betrekking tot de aanpassing van het Portugese buitentarief aan het GDT is overeengekomen dat met ingang van 1 januari 1993 Portugal het GDT en het eengemaakte EGKS-tarief volledig zal toepassen. Per 1 maart 1986 vermindert Portugal reeds de verschillen tussen de eigen rechten en het GDT met 10%; één jaar na toetreding worden die rechten die op dat moment minder dan 15% verschillen van het GDT direct op het niveau van het GDT gebracht; in de overige gevallen worden de Portugese douanetarieven eengemaakt met het GDT volgens hetzelfde ritme als dat van de algemene tariefafbraak tussen Portugal en de Gemeenschap, te weten een jaarlijkse verlaging met respectievelijk 10%, 15%, 15%, 10%, 10% en 15%. Het staat Portugal vrij om zijn douanerechten in een sneller ritme aan te passen dan hierboven is voorzien. Voor wat betreft het niveau van de GDT en het eengemaakte EGKS-tarief waaraan het Portugese buitenrecht moet worden aangepast zij verwezen naar hetgeen hierover in hoofdstuk I van de voorafgaande titel van deze memorie werd opgemerkt. Vanaf de toetreding zullen alle kwantitatieve in-en uitvoerbeperkingen alsmede maatregelen van gelijke werking in het handelsverkeer tussen de huidige Gemeenschap en Portugal worden afgeschaft. Op deze regel bestaat echter een aantal uitzonderingen. Zo zal Portugal de invoer van automobielen uit de huidige lidstaten tot en met 31 december 1987 aan contingenten kunnen blijven binden. Ook zullen er gedurende maximaal 5 jaar na toetreding (zolang de herstructurering van de Portugese staalindustrie nog niet is voltooid) bepaalde kwantitatieve beperkingen gelden voor de

Portugese staaluitvoer naar de Gemeenschap. Evenals voorzien was in de Akten betreffende de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Ierland en Griekenland, biedt de huidige Toetredingsakte de mogelijkheid beperkingen te handhaven bij uitvoer van (staal)schroot, en wel tot 1 januari 1989 voor de huidige lidstaten en tot 1 januari 1991 voor Portugal. Deze beperkingen mogen echter niet restrictiever zijn dan de regeling die geldt voor de uitvoer naar derde landen. De Gemeenschap en Portugal hebben tevens overeenstemming bereikt over het tijdelijk handhaven van beperkingen ten aanzien van de uitvoer naar de gemeenschap van bepaalde textielprodukten uit Portugal. Deze regeling, die in principe 3 jaar duurt, is neergelegd in artikel 206, alsmede in Protocol nr. 17. Artikel 209 bepaalt dat een octrooihouder of zijn rechthebbende tot 3 jaar na de invoering door Portugal van de octrooieerbaarheid van chemische, farmaceutische, voedings-of fytosanitaire produkten de invoer en de handel in produkten waarvoor voorheen op grond van de Portugese wetgeving geen stofoctrooi kon worden verkregen kan verhinderen. In Protocol nr. 19 wordt voorts bepaald dat ook Portugal ervoor dient te zorgen dat zijn octrooiwetgeving vanaf de toetredingsdatum in overeenstemming is met de regels inzake het vrij verkeer van goederen en beantwoordt aan het niveau van bescherming van de industriële eigendom dat in de huidge Gemeenschap is bereikt. Ook Portugal zal vanaf de toetredingsdatum de bewijslast in het voordeel van de octrooihouder moeten omkeren voor wat betreft geschillen die een na de toetreding verleend werkwijzeoctrooi tot inzet hebben. Met betrekking tot vóór de toetreding verleende werkwijzeoctrooien zal Portugal de bewijslast uiterlijk per 1 januari 1992 om moeten keren. Vanaf 1 januari 1987 zal Portugal echter reeds de mogelijkheid van het zogenaamd «beschrijvend beslag» in zijn wetgeving opnemen voor die gevallen waarin nog geen beroep kan worden gedaan op de omgekeerde bewijslast. De mogelijkheid tot het verkrijgen van stofbescherming hoeft Portugal pas uiterlijk per 1 januari 1992 in te voeren. De in Portugal bestaande nationale monopolies van commerciële aard dienen geleidelijk doch uiterlijk per 1 januari 1993, in overeensemming met de bepalingen van artikel 37, eerste lid, van het EEG-verdrag te worden gebracht, zodat aan het eind van de overgangsperiode iedere discriminatie van produkten uit de overige lidstaten voor wat betreft de voorwaarden van voorziening en afzet is uitgesloten. De Commissie zal te dien einde aanbevelingen doen. De huidige lidstaten gaan jegens Portugal gelijkwaardige verplichtingen aan.

In hoofdstuk 1 van titel III wordt tevens een aantal zaken betreffende de douanewetgeving geregeld. Zo bepaalt artikel 199, derde lid, dat Portugal vanaf 1 maart 1986 de nomenclatuur van het GDT toepast. Ook wordt hier het actief verdelingsverkeer met derde landen behandeld. Artikel 212, Protocol nr. 20 en een bijbehorende Verklaring regelen de herstructurering van de Portugese ijzer-en staalindustrie, die binnen 5 jaar na de toetreding dient te zijn voltooid. Evenals Spanje krijgt Portugal tijdens de looptijd van deze overgangsperiode een derogatie van het steunverbod. De regels die bij de steunverlening in acht moeten worden genomen zijn, net als in het geval van Spanje, ontleend aan de zogenaamde steuncode, die tot eind 1985 in de huidige Gemeenschap van toepassing is. Voor wat betreft de overgangsregelingen tussen Portugal en Spanje zij verwezen naar hetgeen daarover in deze memorie werd opgemerkt onder hoofdstuk 1 van titel II.

Hoofdstuk 2: Vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal

Afdeling I: Werknemers

Aangezien de voor Portugal geldende regeling identiek is aan die van Spanje, moge worden verwezen naar het in deze memorie daaromtrent gestelde.

Afdeling II: Recht van vestiging, diensten, kapitaalverkeer en onzichtbare transacties Tot en met 31 december 1988 kan Portugal de beperkingen inzake het recht van vestiging handhaven in de sector reisbureaus. Tot 31 december 1990 kan het hetzelfde doen voor werkzaamheden in de bioscoopsector (artikel 221). Tot en met 31 december 1989 mag Portugal een stelsel van voorafgaande vergunningen handhaven voor directe investeringen in Portugal, verricht door onderdanen van de huidige lidstaten, die verband houden met de uitoefening van het recht van vestiging dan wel het vrij verrichten van diensten en waarvan de totale waarde een bepaald bedrag overschrijdt (artikel 222). Voor 1986 is dit bedrag gesteld op 1,5 MECU. In de resterende jaren van de overgangsperiode wordt deze grens jaarlijks met 20% (van het oorspronkelijke bedrag) opgetrokken. Bovenstaande regeling is niet van toepassing op directe investeringen in de sector kredietinstellingen.

Ten aanzien van de liberalisering van het kapitaalverkeer geldt voor Portugal en aantal overgangsmaatregelen (artikelen 224 tot en met 229). Binnen een overgangsperiode van 5 jaar (voor enkele nader aan te duiden categorieën van kapitaalverkeer geldt een periode van 7 jaar) dient Portugal te komen tot een integrale toepassing van de bepalingen ter zake van de liberalisering van het kapitaalverkeer, zoals neergelegd in het vierde hoofdstuk van Deel 2, titel III, van het EEG-verdrag en in de eerste richtlijn van de Raad van 11 mei 1960 ter uitvoering van artikel 67 van het EEG-verdrag. Er is uitstel verleend voor de volledige liberalisering van de directe investeringen door Portugese ingezetenen in de huidige lidstaten tot en met 31 december 1992. Voor de liberalisering van overmakingen in verband met door ingezetenen van de huidige lidstaten in Portugal verrichte aankopen van onroerende goederen geldt een maximale overgangsperiode van 5 jaar. Een zelfde periode geldt voor overmaking van de liquidatie-opbrengst van investeringen in onroerende goederen in Portugal door ingezetenen van de huidige lidstaten, met dien verstande dat er sprake is van verplichte geleidelijke versoepeling van de beperking in de loop van deze 5 jaar. Evenals voor de liberalisering van directe investeringen geldt voor de overmakingen in verband met investeringen in onroerende goederen in een huidige lidstaat door nader aangeduide categorieën Portugese ingezetenen een overgangsperiode van 7 jaar. Met betrekking tot kapitaalverkeer van persoonlijke aard is voor een aantal categorieën uitstel van volledige liberalisering verleend, zij het dat voorzien is in een geleidelijke afbraak van beperkingen in een overgangsperiode van 5 jaar. Ook mag Portugal tot en met 31 december 1990 de liberalisatie van de verhandeling uitstellen van een aantal soorten van door Portugese ingezetenen verworven en ter beurze verhandelde buitenlandse effecten. Er geldt evenwel een verplichte en nauw omschreven geleidelijke afbraak van de beperkingen met betrekking tot door ingezetenen van Portugal verrichte transacties in door de Europese Gemeenschappen en de Europese lnvesteringsbank uitgegeven effecten. Ten slotte is bepaald dat gedurende een maximale overgangsperiode van 5 jaar beperkingen mogen worden gehandhaafd op overmakingen die met het vreemdelingenverkeer samenhangen. In Bijlage XXXII van de Toetredingsakte zijn enkele bepalingen opgenomen betreffende kredietinstellingen. Voor de toepassing van de richtlijn 77/780/EEG inzake kredietinstellingen is een aantal overgangsmaatregelen getroffen. De toepassing van de richtlijn door Portugal is uitgesteld tot ultimo 1992. Tot dan mag Portugal het criterium van economische behoefte hanteren bij de beslissing omtrent

de verlening van een vergunning om aldaar het bedrijf van kredietinstelling uitte oefenen. In lidstaten gevestigde kredietinstellingen die vóór de toetreding van Portugal in dat land bijkantoren hebben of na dat moment vergunning zullen verkrijgen om bijkantoren op te richten, zijn bij de uitbreiding van het aantal vestigingen gedurende een overgangsperiode van 7 jaar gebonden aan bepaalde beperkingen, die echter tijdens deze periode geleidelijk worden versoepeld. Deze bijkantoren van buitenlandse banken kunnen voorts gedurende 7 jaar beperkt worden in het aantrekken van gelden in Portugal buiten het interbancaire circuit om, met dien verstande dat de daarbij in acht te nemen begrenzing via een in de Toetredingsakte opgenomen schema wordt afgebroken. De Portugese coöperatieve landbouwbanken hebben tot ultimo 1992 de gelegenheid om zich aan te sluiten bij een centraal orgaan dat hen controleert en kunnen daarna zelf blijvend worden vrijgesteld van de eisen van de richtlijn, mits en voorzover bovengenoemd centraal orgaan wel voldoet aan de bepalingen van de richtlijn. Portugal kan binnen 6 maanden na toetreding kennisgeving doen van de kredietinstellingen die hiervoor in aanmerking komen.

Hoofdstuk 3: Landbouw

Inleiding Uit het grote aantal artikelen waaruit dit hoofdstuk is opgebouwd komt naar voren dat de landbouw ook in deze titel van de Akte een belangrijke plaats inneemt. De redenen die hieraan ten grondslag liggen zijn deels dezelfde als in het geval van Spanje; deze werden al in de inleiding van de toelichting bij hoofdstuk 3 van titel II uiteengezet. Voor wat betreft Portugal kan daar nog een bijzondere oorzaak aan worden toegevoegd. Bij de vaststelling van de overgangsmaatregelen voor deze nieuwe lidstaat diende namelijk in het bijzonder rekening te worden gehouden met het ontbreken van de voor een goede tenuitvoerlegging van de communautaire regelgeving benodigde materiële infrastructuur en kennis. Onder meer deze factor heeft ertoe geleid dat het aantal artikelen in dit hoofdstuk zelfs nog groter is dan dat in het landbouwhoofdstuk, dat op Spanje betrekking heeft. Hetzelfde geldt voor de Bijlagen, Protocollen en Verklaringen, die aan de Akte zijn gehecht. De overeengekomen maatregelen gelden slechts gedurende de overgangsperiode. Daarna zal de dan bestaande communautaire regelgeving integraal en onverkort in de hele Gemeenschap van toepassing zijn.

Het onderhavige hoofdstuk bestaat uit 6 Afdelingen en 7 Bijlagen. Daarnaast zijn aan de Akte 2 Protocollen en 5 Gemeenschappelijke Verklaringen gehecht die de landbouw tot onderwerp hebben en specifiek Portugal betreffen. De eerste afdeling van dit hoofdstuk bevat enkele algemene bepalingen inzake toepassingsgebied en tenuitvoerlegging van de overgangsmaatregelen. In de tweede afdeling staan de algemene overgangsmaatregelen vermeld die in hun aard overeenkomen met die welke bij eerdere uitbreidingen werden gehanteerd en daarom maatregelen van het klassieke type worden genoemd. Het gaat hier in het bijzonder om maatregelen inzake prijsaanpassingen, vrij handelsverkeer en douane-unie en overname of aanpassing van het communautaire respectievelijk nationale steunbeleid. Bovendien komt in deze afdeling de aanvullende regeling voor het handelsverkeer aan ae orde. In de toelichting bij het landbouwhoofdstuk uit titel II is op de inhoud en werking van deze aanvullende regeling al nader ingegaan. De derde afdeling bevat de overgangsmaatregelen die betrekking hebben op een splitsing van de overgangsperiode in twee etappes. Deze splitsing vormt een belangrijk kenmerk van het onderhavige hoofdstuk en zal verderop bij de beschrijving van het overgangsschema nader worden toegelicht.

In de vierde afdeling komen de bepalingen aan de orde die voor bepaalde produkten of produktgroepen zullen gelden die onder de klassieke overgangsregeling zullen vallen. De vijfde afdeling heeft betrekking op de aanvullende bepalingen voor produkten of produktgroepen die aan de etappegewijze overgangsregeling zullen zijn onderworpen. In de zesde afdeling staan overgangsbepalingen vermeld op onder meer veterinair en fytosanitair gebied.

Het onderhavige hoofdstuk wordt allereerst gekenmerkt door een structuur die in vergelijking met de landbouwhoofdstukken uit vorige toetredingsakten als complex kan worden aangemerkt. Het wijkt in dat opzicht niet af van het corresponderend hoofdstuk van titel II. Voorts valt op dat dit hoofdstuk het karakter heeft van een kaderregeling, waarvan de uitvoeringsbepalingen door de onderscheiden Instellingen van de Gemeenschap nader moeten worden vastgesteld. De algemene bevoegdheid hiertoe wordt in artikel 234, tweede lid, verleend. In het derde lid van dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid tot aanpassing van de overgangsregelingen, indien hiertoe de noodzaak bestaat als gevolg van een wijziging van de communautaire regelgeving. In enkele afzonderlijke artikelen wordt overigens de te volgen procedure aangegeven bij de vaststelling van de uitvoeringsbesluiten. Dit is onder meer het geval in de artikelen 253, 260, 263 en 266. In dit kader wordt er voorts op gewezen dat in artikel 257 is bepaald dat de Commissie door middel van bestaande communautaire procedures tot uiterlijk 1 januari 1988 bijzondere overgangsmaatregelen kan treffen, indien toepassing van de in de Akte vastgelegde overgangsmaatregelen in Portugal tot ernstige moeilijkheden zou leiden. Deze termijn kan zonodig door de Raad met eenparigheid van stemmen worden verlengd. Ook bij vorige toetredingen was in een dergelijke bepaling voorzien, die nodig is in verband met het verdragsrechtelijke karakter van de Akte, waardoor de bepalingen daarvan anders slechts gewijzigd kunnen worden door de in artikel 236 van het EEG-verdrag neergelegde herzieningsprocedure. Zowel tijdens de interimperiode als onmiddellijk na de toetreding zullen de betrokken communautaire instellingen een groot aantal uitvoeringsregelingen moeten treffen, alvorens het gemeenschappelijk markt-en prijsbeleid, met inachtneming van de overeengekomen overgangsmaatregelen, kan worden toegepast. Om deze reden zal voor wat betreft produkten, die onder de klassieke overgangsregeling vallen, het landbouwbeleid pas vanaf 1 maart 1986 worden toegepast. Ook voor de produkten waarop de etappegewijze overgangsregeling van toepassing zal zijn zal om dezelfde reden de eerste etappe pas op 1 maart 1986 ingaan. In de hierna volgende behandeling van de materiële inhoud van de getroffen regelingen zal allereerst op het overgangsschema in het algemeen worden ingegaan. Daarna zal in het bijzonder de methodiek van de prijsaanpassingen worden toegelicht. Vervolgens zullen de belangrijkste additionele overgangsregels voor enkele afzonderlijke produkten en produktgroepen aan de orde komen.

Belangrijkste elementen van de overgangsregeling De inleidende overwegingen die in de toelichting bij hoofdstuk 3 van titel II zijn opgenomen gelden ook ten aanzien van Portugal. Kortheidshalve wordt er hier dan ook mee volstaan naar de betrokken tekst te verwijzen. Uit een analyse van de voornaamste kenmerken van de Portugese landbouw, die tijdens de onderhandelingen werd verricht, kwam naar voren dat de huidige communautaire wetgeving op het vlak van de structuren in Portugal slechts een beperkte toepassing zal kunnen hebben en dat op het vlak van de markten in Portugal in verschillende sectoren bij de overneming en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving ernstige moeilijkheden dreigden te ontstaan, indien niet tevoren voor een bevredigende aanpassing zou worden gezorgd.

Op grond van deze bevindingen is een overgangsregime overeengekomen dat, schematisch weergegeven, uit de volgende elementen bestaat: -de overgangsregeling van het klassieke type

Deze regeling is van toepassing op de sectoren suiker, verwerkte groenten en fruit, schape-en geitevlees, oliën en vetten, tabak en alle andere sectoren, die niet onder de etapperegeling vallen. De onderhavige regeling heeft in het algemeen een looptijd van 7 jaar. Voor oliën en vetten bedraagt de overgangsduur echter 10 jaar, net als bij Spanje. Ook voor sommige overgangsmaatregelen, zoals afschaffing van enkele steunmaatregelen die niet verenigbaar zijn met de communautaire wetgeving, de opheffing van kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen en de toepassing van de vrijwaringsclausule, kan deze periode eveneens een duur van 10 jaar hebben. De tariefafbraak voor produkten die onder deze regeling vallen zal door de Gemeenschap in het algemeen in 6 jaar plaatsvinden en door Portugal in 7 jaar. Voor tomatenconserven, alsmede voor een viertal op Madeira geteelde plantesoorten zal de tariefafbraak door de Gemeenschap echter slechts 4 jaar in beslag nemen (artikel 243, eerste lid, letter a).

-de overgangsregeling in twee etappes Deze regeling zal voor een groot aantal sectoren gelden. In waarde uitgedrukt vertegenwoordigen deze sectoren ongeveer 85% van de Portugese produktie. Het betreft hier met name de sectoren graan, melk en zuivelprodukten, rundvlees, varkensvlees, eieren en pluimvee, verse groenten en fruit, wijn en rijst. Voor deze sectoren gelden de algemene overgangsmaatregelen in principe pas vanaf het begin van de tweede etappe, terwijl de eerste etappe in hoofdzaak is gereserveerd voor de voorbereiding en structurele verbetering van de Portugese markt, die gedurende de eerste etappe nog goeddeels aan nationale bepalingen onderworpen zal blijven. Gedurende de eerste etappe zal Portugal de middelen uit de inning van de verschillende invoerbelastingen, zoals compenserende heffingen en douanerechten, niet aan de Gemeenschap hoeven af te dragen. Daar staat tegenover dat ook de door Portugal te verrichten uitgaven voor interventie op de binnenlandse markt en voor de toekenning van restituties bij de uitvoer naar derde landen en naar de overige lidstaten voor rekening van de nationale overheid zullen blijven. De eerste etappe heeft een duur van 5 jaar, maar deze termijn kan tot 3 jaar worden teruggebracht, indien de Raad daartoe op voorstel van de Commissie en na advies van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit (artikel 260). De tweede etappe zal 5 jaar duren. De overgang van de eerste naar de tweede etappe vindt automatisch plaats (artikel 260). De totale duur van de overgangsperiode zal echter 10 jaar bedragen, zodat, ingeval de eerste etappe 3 jaar zal duren, de tweede etappe zich over een periode van 7 jaar zal uitstrekken. De douanetarieven zullen door de Gemeenschap in 8 jaar en door Portugal in 10 jaar worden afgebroken, met uitzondering van de rechten op enkele wijnsoorten, waarvoor een afwijkend afbraakritme zal gelden (artikel 268).

-de aanvullende regeling voor het handelsverkeer Voor wat betreft de materiële inhoud van deze regeling moge worden verwezen naar het ter zake vermelde in deze toelichting bij hoofdstuk 3 van titel II. Deze regeling zal gelden voor een aantal, deels nog vast te stellen landbouwprodukten of groepen van produkten. Voor zover het produkten zal betreffen die onder de klassieke regeling vallen (Bijlage C) zal de aanvullende regeling voor het handelsverkeer vanaf de datum van toetreding van toepassing zijn; voor de etappeprodukten zal de regeling pas met

ingang van de tweede etappe worden toegepast (artikel 249). In afwijking van hetgeen ter zake met Spanje is overeengekomen, bevat het onderhavige hoofdstuk geen bepaling waarin is voorzien in de mogelijkheid tijdens de overgangsperiode produkten van de lijst van surveillanceprodukten terug te trekken.

-ontwikkelingsprogramma

Er is voorzien in een specifiek ontwikkelingsprogramma ten behoeve van Portugal om met behulp van communautaire maatregelen een verbetering van de structurele situatie van de Portugese landbouwsector in het algemeen en in het bijzonder een aanzienlijke verbetering van produktie-en afzet-voorwaarden te bewerkstelligen. Dit programma zal een looptijd hebben van 10 jaar en in totaal een bedrag van 700 MECU aan uitgaven ten laste van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, met zich meebrengen, zodat de jaarlast 70 MECU zal bedragen.

Aanpassingsmaatregelen in de sfeer van het markt-en prijsbeleid Artikel 238 geeft voor wat betreft de produkten die onder de klassieke regeling vallen de algemene bepalingen aan inzake de prijsaanpassingen. De artikelen 265 en 285 bevatten overeenkomstige bepalingen voor de etappeprodukten. Voor zover de prijzen in Portugal lager zijn dan die in de Gemeenschap, vindt voor produkten die onder de klassieke overgangsregeling vallen de prijsaanpassing in 7 gelijke stappen plaats. Deze jaarlijkse stappen zullen al naar gelang het geval worden gecorrigeerd voor zover de eventuele communautaire prijswijzigingen daartoe aanleiding geven. Indien de Portugese prijzen hoger zijn dan die in de Gemeenschap, zullen de prijzen in Portugal op het bestaande niveau (in ECU's) worden gehandhaafd. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de communautaire prijzen tijdens de overgangsperiode geleidelijk aan zullen stijgen, zodat aan het einde van deze periode nagenoeg geen verschillen meer resteren. Mocht dit nog wel het geval blijken, dan verdwijnen deze verschillen onmiddellijk na het verstrijken van de overgangsperiode. Indien de communautaire prijzen tijdens de overgangsperiode worden verlaagd, zullen tevens de nodige maatregelen worden genomen om het verschil dat op de datum van toetreding werd geconstateerd niet te laten toenemen (artikel 238, derde lid, en artikel 285). Gedurende de eerste etappe zal Portugal wel een prijsdiscipline in acht moeten nemen, die in artikel 265 is vastgelegd. De prijsaanpassingsperiode kan zonodig worden verlengd. Artikel 238, derde lid, letter b en artikel 285, vierde lid, letter b vormen hiertoe de basis.

Regeling voor het intra-en extracommunautair handelsverkeer Qua opzet is de overgangsregeling voor wat betreft het handelsverkeer tussen enerzijds de Gemeenschap in zijn huidige samenstelling en Portugal en anderzijds tussen Portugal en derde landen dezelfde als in het geval van Spanje. De tariefafbraak in het intracommunautaire verkeer zal voor produkten die onder de klassieke regeling vallen voor de huidige Gemeenschap in 6 en voor Portugal in 7 jaar plaatsvinden. Voor etappeprodukten geldt een tariefafbraak in 8 respectievelijk 10 jaar, behoudens uitzonderingsbepalingen. Het bleek in de onderhandelingen onvermijdelijk in de Akte bepalingen opte nemen die een beheersing van de invoer in kwantitatieve zin impliceren. Gelet op de sterk afwijkende structuur van de Portugese landbouw en het beleid ter zake bleek een onmiddellijke afschaffing van elke kwantitatieve restrictie bij invoer met ingang van de toetredingsdatum een te groot risico voor verstoring van de betrokken Portugese markten mee te brengen, ook als via het systeem van geleidelijk afnemende compenserende bedragen toetreding eventuele prijsverschillen zouden worden overbrugd. De

invoerbeperkende maatregelen hebben slechts betrekking op de voor Portugal meest gevoelige produkten, zoals varkens en varkensvlees en enkele zuivelprodukten. Ten aanzien van de invoer uit derde landen van een aantal produkten die onder de klassieke overgangsregeling vallen kunnen gedurende een periode van 7 jaar nog wel kwantitatieve beperkingen worden toegepast (Bijlage XXI). Aan deze beperkingen zijn echter voorwaarden verbonden die een geleidelijke vrijmaking van het handelsverkeer moeten garanderen (artikel 245). Vooreen aantal produkten die aan een overgangsregeling in etappes zijn onderworpen, kan Portugal tijdens de eerste etappe een kwantitatieve beheersing van de invoer vanuit de huidige Gemeenschap toepassen (Bijlage XXIII). De hieraan verbonden voorwaarden beogen een geleidelijke vrijmaking van het handelsverkeer te bewerkstelligen (artikel 269). Ook ten aanzien van de invoer uit derde landen zal Portugal voor een beperkt aantal etappeprodukten gedurende de hele overgangsperiode maatregelen mogen toepassen die deze invoer kwantitatief beogen te beheersen. De hieraan verbonden voorwaarden zullen tijdens de interim-periode worden vastgesteld.

Bijzondere regelingen

Ten aanzien van suiker is overeengekomen dat de Portugese raffinaderijen in eerste instantie bevoorraad zullen worden uit de hoeveelheden ruwe suiker die op de Gemeenschapsmarkt beschikbaar zijn. Het betreft hier de ruwe biet-en rietsuiker uit de Landen en Gebieden Overzee (LGO), alsmede de rietsuiker uit het ACS-protocol. Om een voldoende bevoorrading van rietsuiker, technisch nodig in verband met de aard van de raffinagecapaciteit in Portugal, te waarborgen is bovendien bepaald dat Portugal gedurende de overgangsperiode van 7 jaar ruwe rietsuiker mag blijven invoeren uit de 4 landen waarmee het langetermijnovereenkomsten heeft gesloten, te weten Ivoorkust, Malawi, Zimbabwe en Swaziland, en wel in het kader van een quotum van maximaal 75000 ton tegen een verlaagde heffing (artikel 303). Daarenboven kan de Commissie volgens de beheerscomitéprocedure Portugal tijdens de overgangsperiode toestaan per verkoopseizoen nog extra ruwe rietsuiker onder dezelfde voorwaarden als die welke voor bovenstaande 75000 ton gelden in te voeren, als blijkt dat bovenvermelde waarborgen toch nog ontoereikende hoeveelheden zouden opleveren. Ten slotte is aan de Akte een Verklaring van de Gemeenschap van de Tien gehecht waarin de Gemeenschap zich bereid verklaart bij toekomstige herzieningen van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker bijzondere aandacht te schenken aan de voorzieningssituatie van de Portugese raffinaderijen. Tevens wordt daarin voorzien in de mogelijkheid ook na de overgangsperiode ter zake de nodige maatregelen te treffen. Voor wat betreft granen zijn maatregelen vastgesteld die geleidelijk tijdens de eerste etappe het bestaande staatsbureau in deze sector zullen doen opheffen en de werking van de communautaire preferentie bewerkstelligen. In dat kader is Portugal de verplichting aangegaan tot aankoop in de Gemeenschap van een hoeveelheid die overeenkomt met ten minste 15% van de totale graaninvoer van Portugal (artikel 320, tweede lid, letter c). Voor wat oliën en vetten betreft is ten aanzien van Portugal dezelfde benadering gekozen als ten aanzien van Spanje (artikel 290 tot en met artikel 295), met dien verstande dat voor kool-, raap-en zonnebloemzaad tevens specifieke garantiedrempels voor het seizoen 1986/87 zijn vastgesteld, terwijl ook is aangegeven dat de bedoelde hoeveelheden voor de volgende verkoopseizoenen overeenkomstig de communautaire criteria zullen worden bepaald (artikel 294). In dit verband wordt tevens vermeld dat voor verwerkte produkten op basis van tomaten eveneens specifieke produktiedrempels voor de eerste 5 jaar na toetreding zijn vastgelegd (artikel 204,

derde lid, letter b). Voor Portugal is geen melkquotum vastgesteld, omdat de zuivelsector deel uitmaakt van de sectoren die aan een fasegewijze overgang zijn onderworpen en de looptijd van de bestaande communautaire quotumregeling tot 1 april 1989 is beperkt. Gedurende een periode van 5 jaar kunnen er beperkingen op de invoer in Portugal worden toegestaan van die rassen fokrunderen die niet voorkomen op de lijst van in Portugal toegestane rassen. Op de lijst van rassen die in Portugal wel mogen worden ingevoerd komt onder meer het Friese veeras voor.

Hoofdstuk 4: Visserij

Inleiding De redenen waarom de overgangsmaatregelen voor wat betreft de visserijsectoren, in afwijking van vorige toetredingsverdragen, in de onderhavige Akte in een apart hoofdstuk zijn opgenomen, werden al in de inleiding van deze toelichting bij hoofdstuk 4 van titel II aangegeven. Tevens werd daar al gewezen op het grote gewicht dat bij de onderhavige onderhandelingen is toegekend aan het streven het momenteel tussen de lidstaten bestaande evenwicht in het visserijbeleid niet te verstoren. De opzet en inhoud van het onderhavig hoofdstuk zijn nagenoeg gelijk aan die uit het corresponderende hoofdstuk van titel II. In het hiernavolgende wordt dan ook volstaan met een toelichting op enkele overgangsbepalingen die afwijken van hetgeen ter zake met Spanje is overeengekomen.

Toegang tot de wateren en visbestanden Voor de visgebieden die onder de jurisdictie of soevereiniteit van Portugal vallen, zullen TAC's worden vastgesteld, indien dit op wetenschappelijke gronden noodzakelijk is. Aan Portugal zullen quota voor de desbetreffende soorten worden toegewezen volgens het in het communautair visserijbeleid vastgelegde beginsel van de relatieve stabiliteit. De Portugese visersvaartuigen dienen zich bij hun activiteiten te houden aan alle voorschriften van het «acquis communautaire» inzake de instandhouding van de visbestanden. Tot 31 december 1995 hebben de vissersvaartuigen van de andere lidstaten slechts zeer beperkte toegang tot deze visbestanden en visgebieden. Het aantal toe te laten schepen en hun kenmerken zullen van elke lidstaat nog nader worden bepaald (artikel 349). Voor de toegang van Portugese vissersvaartuigen tot de visbestanden van de gebieden die onder de jurisdictie of de soevereiniteit van de huidige lidstaten ressorteren, geldt een regeling inzake controle op de visserijbedrijvigheid waarbij het maximumaantal schepen is vastgesteld dat gelijktijdig in de betrokken gebieden actief mag zijn. Het aantal toe te laten schepen wordt tijdens de interimperiode bepaald. De relatieve stabiliteit in het visserijbeleid laat niet toe dat Portugal voor soorten die aan TAC's en quota zijn onderworpen een aandeel verkrijgt, dat nieuwe of hervatting van vroeger stopgezette activiteiten ten behoeve van Portugal met zich mee zou brengen. Wel zal Portugal vanaf de toetreding over vangstmogelijkheden voor blauwe wijting en horsmakreel kunnen beschikken. Deze soorten zijn in de huidige Gemeenschap uitsluitend aan TAC's onderworpen. De Portugese vissersvaartuigen dienen zich uiteraard ook in deze gebieden bij hun activiteiten te houden aan de voorschriften van het «acquis communautaire» inzake de instandhouding van de visbestanden. In beginsel zal Portugal vanaf 31 december 1995 toegang verkrijgen tot de «Irish Box».

Visserijovereenkomsten met derde landen Gedurende een periode van 7 jaar zal Portugal visserijprodukten die afkomstig zijn van Portugese vissersvaartuigen die op een andere vlag zijn overgegaan vrij van rechten op de Portugese markt mogen invoeren. Het betreft hier een uitzondering ten behoeve van gemeenschappelijke ondernemingen, in het bijzonder de Portugees-Marokkaanse ondernemingen.

Aanpassingsmaatregelen op het gebied van de gemeenschappelijke marktordening De communautaire prijzen voor de meeste vissoorten, inclusief ansjovis, zullen onmiddellijk vanaf de toetreding in Portugal van toepassing zijn. Aan de lijst van soorten die onder de gemeenschappelijke marktordening vallen zal de voor Portugal belangrijke Spaanse makreel worden toegevoegd.

Regeling voor het handelsverkeer Voor wat betreft het intracommunautair handelsverkeer zal Portugal in het algemeen de invoertarieven gedurende een periode van 7 jaar afbreken. De huidige Gemeenschap zal zulks in 6 jaar doen. Voor enkele vissoorten en verwerkte visprodukten gelden afwijkende afbraakschema's, die in sommige gevallen de invoering van tariefcontingenten met nulrecht inhouden. De douanerechten op sardineconserven zullen geleidelijk, wederzijds en in gelijke tranches over een periode van 10 jaar worden afgeschaft. Vanaf de toetreding zal ten gunste van Portugal voor sardineconserven een tariefcontingent met nulrecht van 5000 ton worden geopend. De regeling inzake minimumprijzen die thans van toepassing is op de Portugese uitvoer van sardineconserven naar de huidige Gemeenschap zal vanaf de toetredingsdatum worden afgeschaft. Enkele heffingen van gelijke werking als douanerechten zullen, in afwijking van de normale regel dat zij onmiddellijk moeten worden afgeschaft, volgens een specifiek overgangsschema nog tijdelijk door Portugal mogen worden gehandhaafd. Bijlage XXVIII letter A bij het onderhavige hoofdstuk bevat de lijst van produkten die bij invoer vanuit de huidige Gemeenschap in Portugal gedurende een periode van 7 jaar aan de aanvullende regeling voor het handelsverkeer zullen zijn onderworpen. De werking van deze regeling in de visserijsector is al in de toelichting bij hoofdstuk 4 van titel II beschreven. De regeling inzake het handelsverkeer met derde landen moet worden bezien in het licht van de overgangsmaatregelen met betrekking tot het intracommunautaire handelsverkeer. De maatregelen die in dat verband noodzakelijk zullen blijken zullen zodanig worden getroffen dat de internationale verplichtingen van de Gemeenschap (o.a. GATT) daardoor niet in het gedrang komen. De aanpassing van het Porugees douanetarief aan het GDT zal geleidelijk en in hetzelfde tempo plaatsvinden als de afschaffing van de douanerechten tussen Portugal en de Gemeenschap. Voor de produkten die aan de aanvullende regeling voor het handelsverkeer zullen zijn onderworpen, mag Portugal gedurende een periode van 7 jaar vanaf de toetreding kwantitatieve beperkingen bij deinvoer uit derde landen toepassen. Er is voorzien in de mogelijkheid de aanpassing van de Portugese douanerechten aan het DGT te vervroegen of te versnellen, in het bijzonder wat de preferentiële regelingen betreft.

Structuurbeleid Het «acquis communautaire» op structuurgebied is vanaf de toetreding ook in Portugal van toepassing en wel gedurende de periode die hiervoor in de Gemeenschap geldt. Op Portugees verzoek heeft de Gemeenschap

zich bereid verklaard de specifieke, gunstiger bepalingen van de communautaire reglementering die voor de armste gebieden in de huidige Gemeenschap van kracht zijn vanaf de toetreding en onder dezelfde voorwaarden ook op Portugal toe te passen.

Nationale steunmaatregelen

Portugal zal de steunmaatregelen die onverenigbaar zijn met het «acquis communautaire» met ingang van de toetredingsdatum opheffen.

Hoofdstuk 5: Buitenlandse Betrekkingen Hetgeen met betrekking tot het corresponderende hoofdstuk van Titel II (Spanje) werd gesteld geldt in grote trekken ook voor Portugal. Ook Portugal mag in afwijking van het communautaire liberalisatieregime tijdelijk een reeks kwantitatieve invoerbeperkingen handhaven ten aanzien van GATT-en staatshandellanden. Het mag dit echter 1 jaar langer doen dan Spanje, te weten 7 jaar. Ook Portugal past vanaf 1 maart 1986 het APS toe. Voor de produkten vermeld in Bijlage XXXI bij de Toetredingsakte is echter een overgangsperiode van 7 jaar voorzien waarin het zijn douanerechten aan het APS-niveau dient aan te passen. Hetgeen ten aanzien van Spanje werd opgemerkt over de integratie van dat land in de preferentiële overeenkomsten en associatie-akkoorden van de Gemeenschap met derde landen geldt tevens voor Portugal. Met ingang van de datum van toetreding zal Portugal zijn lidmaatschap van de EVA moeten opzeggen. Dit impliceert dat Porugal in bepaalde gevallen ten aanzien van de overige lidstaten van de EVA over zal moeten gaan tot het wederom instellen of verhogen van douanerechten, omdat de overeenkomsten van de Gemeenschap met EVA-landen op enkele punten in minder vergaande concessies voorzien. Hetgeen met betrekking tot Spanje werd opgemerkt over de integratie van dat land in de overeenkomsten die de Gemeenschap op textielgebied heeft gesloten is tevens op Portugal van toepassing.

Hoofdstuk 6: Financiële bepalingen Voor de afdracht van landbouwheffingen en douanerechten geldt hetzelfde als dienaangaande ten aanzien van Spanje is bepaald, met dien verstande dat heffingen en douanerechten op landbouwprodukten die onderworpen zijn aan de overgangsregeling in 2 etappes pas met ingang van de tweede etappe behoeven te worden afgedragen (artikelen 372 en 373). Portugal is pas 3 jaar na de datum van toetreding verplicht het gemeenschappelijk b.t.w.-stelsel in te voeren (Bijlage XXXVI). Gedurende de eerste 3 jaar van de overgangsperiode zal de Portugese bijdrage aan de eigen middelen daarom volgens een afwijkende methode worden berekend, namelijk op basis van het BNP. Aan Portugal zal gedurende een zesjarige overgangsperiode een afnemend gedeelte van zijn BNP/b.t.w."bijdrage aan de eigen middelen van de Gemeenschap worden terugbetaald (artikel 374). Dit zal gebeuren volgens hetzelfde schema als voor Spanje is vastgesteld. Uitgaande van gegevens van de Commissie zal Portugal in de overgangsperiode ten gevolge van dit regime in totaal netto ongeveer 1100 IIECU ontvangen op basis van het eigenmiddelensysteem, waarmee een zeer forse financiële impuls wordt gegeven aan deze nieuwe lidstaat. Daarnaast kan gedurende de overgangsperiode in het kader van het mechanisme voor communautaire leningen ter ondersteuning van landen met betalingsbalansproblemen 1000 IIECU aan leningen worden verstrekt. Deze financieel zeer gunstige behandeling van Portugal is ingegeven door de positie van dit land als minst welvarende lidstaat in de uitgebreide EG.

Naast de regeling van de deelname aan het eigenmiddelensysteem is ook vastgesteld dat Portugal 66,15 MECU, corresponderend met een aandeel van 0,88%, zal gaan bijdragen aan het zesde EOF.

TITEL IV -ANDERE GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN Aangezien de tijd heeft ontbroken om vast te stellen of overgangsmaatregelen noodzakelijk zijn ten aanzien van het afgeleide communautaire recht dat tot stand is gekomen tussen 1 januari 1985 en de datum waarop het Toetredingsverdrag werd ondertekend, is in artikel 378, tweede lid, bepaald dat op verzoek van Spanje of Portugal dergelijke overgangsmaatregelen vóór 1 januari 1986 alsnog kunnen worden vastgesteld. Dit geschiedt door de Raad, die op voorstel van de Commissie en met eenparigheid van stemmen besluit. Deze titel is verder van betekenis vanwege de regeling van eventuele vrijwaringsmaatregelen tussen de verdragspartijen gedurende de overgangsperiode. In artikel 379 is een algemene vrijwaringsclausule opgenomen, die voor het grootste deel is ontleend aan de vrijwaringsclausules uit het EEG-verdrag (artikel 226), de Akte inzake de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken (artikel 135) en de Akte met betrekking tot de Griekse toetreding (artikel 130). Het artikel bepaalt dat de nieuwe lidstaten alsmede de huidige lidstaten tot en met 31 december 1992 aan de Commissie machtiging kunnen vragen tot het nemen van vrijwaringsmaatregelen in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden in een sector van het economische leven, alsmede van moeilijkheden die de economische toestand van een bepaalde streek ernstig kunnen verstoren. Voor die produkten en sectoren waarvoor een tienjarige overgangsperiode is overeengekomen kan tot en met 31 december 1995 om machtiging tot vrijwaring worden gevraagd. Indien de betrokken staat daarom verzoekt, gaat de Commissie te werk volgens een spoedprocedure. Het vierde lid van artikel 379 kwam in de vorige twee Toetredingsaktes niet voor. Het bepaalt dat het Groothertogdom Luxemburg tot en met 31 december 1995 vrijwaringsmaatregelen kan vragen in geval van ernstige en mogelijk aanhoudende moeilijkheden op de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om de mogelijkheid voor Luxemburg om de verandering van arbeidsplaats aan banden te leggen ten aanzien van Spaanse of Portugese werknemers die na de machtiging tot vrijwaring tot arbeid in loondienst in Luxemburg worden toegelaten. In de Akte is tevens een anti-dumpingbepaling opgenomen (artikel 380), die, net als de vrijwaringsclausule, grotendeels is ontleend aan de beide vorige Toetredingsakten. In geval van dumping doet de Commissie aanbevelingen om hieraan een einde te maken. Duren de dumpingpraktijken voort, dan kan zij de benadeelde lidstaat of lidstaten machtigen tot het nemen van beschermende maatregelen. De anti-dumpingclausule kan worden ingeroepen zolang er in de sector in kwestie nog overgangsmaatregelen van kracht zijn. De procedures volgens welke de Commissie haar onderzoek naar de vermeende gevallen van dumping verricht, worden kort na de toetreding met gekwalificeerde meerderheid door de Raad vastgesteld op voorstel van de Commissie. Bestaande anti-dumpingmaatregelen tussen de nieuwe lidstaten en de Gemeenschap van de Tien blijven voorlopig van kracht tot de Commissie op grond van een hernieuwd onderzoek heeft besloten tot wijziging of intrekking ervan. Lopende procedures worden voortgezet krachtens bovenvermelde, door de Raad vast te stellen regels.

VIJFDE DEEL -BEPALINGEN BETREFFENDE DE TENUITVOERLEGGING VAN DE AKTE TITEL I -INWERKINGSTELLING VAN DE INSTELLINGEN

Dit deel van de Akte bevat voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het in werking stellen van de aangepaste Instellingen van de Gemeenschappen. Zo wordt bepaald dat het Europese Parlement uiterlijk een maand na de toetreding van Spanje en Portugal bijeenkomt om de door de toetreding noodzakelijk geworden aanpassingen in het reglement van orde aan te brengen. Artikel 383 betreft de uitbreiding van het aantal leden van de Commissie direct na de toetreding. Artikel 384 voorziet in de aanvulling van het Hof van Justitie met 2 rechters. Door het lot zal worden bepaald van wie van deze twee de ambtstermijn op 6 oktober 1988 afloopt en wie tot 6 oktober 1991 aanblijft. De overige artikelen van deze titel betreffen de uitbreiding van de Rekenkamer en de verschillende Comités en de wijziging van hun reglementen van orde.

TITEL II -TOEPASSING VAN DE BESLUITEN VAN DE INSTELLINGEN Artikel 392 voorziet er expliciet in dat vanaf het tijdstip van de toetreding de richtlijnen en beschikkingen in de zin van artikel 189 van het EEG-verdrag eveneens tot Spanje en Portugal zijn gericht. Artikel 393 voorziet in uitstel van de toepassing van de in Bijlage XXXV van de Akte voorkomende besluiten. Artikel 395 geeft aan dat Spanje en Portugal de noodzakelijke maatregelen dienen te treffen om vanaf het tijdstip van toetreding uitvoering te geven aan de richtlijnen en beschikkingen waarvoor in deze Akte geen overgangsmaatregelen zijn getroffen. Dit betekent dat reeds op het tijdstip van toetreding Spanje en Portugal een omvangrijke aanpassing van onderdelen van de nationale aan de communautaire wetgeving verricht dienen te hebben. Artikel 396 bevat het spiegelbeeld van het voorafgaande artikel, namelijk de inwerkingtreding op het tijdstip van toetreding van de besluiten tot aanpassing van Gemeenschapsbesluiten aan de bepalingen van de Toetredingsakte, voor zover zulks niet reeds gebeurd is bij de Toetredingsakte zelf. Artikel 397 voorziet erin dat de vóór de toetreding van Spanje en Portugal aanvaarde teksten van de besluiten van de Instellingen van de Gemeenschappen die door de Raad of de Commissie in het Spaans en Portugees zijn vastgesteld vanaf het tijdstip van toetreding op gelijke wijze authentiek zijn als de in de zeven huidige talen vastgestelde teksten.

DIVERSEN

Monetaire samenwerking

In de onderhandelingen hebben de partijen het standpunt ingenomen dat op het moment van toetreding tot de EEG de tijd nog niet rijp is voor effectieve participatie van Spanje en Portugal in het wisselkoers-en interventiemechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS). Met uitzondering van het zeer korte kredietmechanisme, dat onlosmakelijk verbonden is met het wisselkoersmechanisme, zullen beide landen wel deelnemen aan de kredietmechanismen van het EMS, te weten de monetaire bijstand op korte termijn en de financiële bijstand op middellange termijn.

Het debetquotum van het kortetermijnmechanisme is vastgesteld op 725 MECU (8,13% van het totale debetquotabedrag ad 8920 IIECU) voor Spanje en 145 MECU (1,63% van het totale debetquotabedrag) voor Portugal. Het creditquotum bedraagt voor Spanje 1450 IIECU (8,13% van het totaal ad 17840 IIECU) en 290 MECU (1,63% van het totaal) voor Portugal. Met betrekking tot het kortekredietmechanisme bestaat er naast de vastgestelde debet-en creditquota voor elke lidstaat een systeem van extra debet-en creditbedragen (de z.g. rallonges). Voor landen die niet aan het wisselkoersmechanisme van het EMS deelnemen gelden ter zake zekere beperkingen. Voor Spanje en Portugal is in afwachting van integrale deelneming aan het EMS een maximale trekkingsmogelijkheid van 2525 IIECU, respectievelijk 1945 IIECU vastgesteld. Spanje en Portugal hebben in beginsel het recht om hun munten mettertijd te doen opnemen in de «mand» van valuta's die aan de ECU ten grondslag ligt. Feitelijke opneming van hun munten in de ECU zal bij de eerstkomende vijfjaarlijkse herziening van de ECU worden bezien, met inachtneming van de eis van een stabiele ontwikkeling van de ECU.

Europese Investeringsbank (EIB)

Op grond van artikel 129 van het EEG-verdrag zullen Spanje en Portugal bij toetreding tot de EG lid worden van de Europese Investeringsbank en daarmede ook in aanmerking komen voor de leningen die de Bank op grond van artikel 130 van het EEG-verdrag verstrekt. Overeengekomen is dat Spanje en Portugal alle verplichtingen voortkomende uit de statuten van de Bank (die in een protocol vervat zijn, dat aan het EEG-verdrag is gehecht) en alle andere verplichtingen van de Bank aanvaarden. Dit betreft ook -met name genoemd -de opeenvolgende kredietrichtlijnen die de Gouverneurs van de Bank, op grond van artikel 9, eerste lid, van de Bankstatuten, sinds 1958 vastgelegd hebben. Van Spanje en Portugal wordt, gezien het ontwikkelingsniveau van deze landen, een nogal aanzienlijke vraag naar bankleningen verwacht. Als gevolg van de toetreding is wijziging noodzakelijk van enige artikelen van de statuten. Wat betreft het aandeel in het Bankkapitaal van de toetredende lidstaten is gekozen voor een deelname van Spanje en Portugal gebaseerd op het aandeel van beide landen in het BNP van de Gemeenschap van Twaalf. Op grond hiervan wordt voor Spanje een kapitaaldeelname van 7,03% van het kapitaal voorzien en voor Portugal 0,93%. Spanje heeft hiermede een iets grotere kapitaaldeelname dan de grootste van de kleine lidstaten, België en Nederland (ieder 5,3%), en minder dan de helft van die van de 4 grote lidstaten. Het geplaatste kapitaal van de EIB (met 12 lidstaten) komt hiermede in eerste aanleg op 15645 IIECU. Dit komt neer op een verhoging van de tot ultimo 1985 geldende omvang van het geplaatste kapitaal van de EIB met 1,245 miljard ECU, waarvan Spanje en Portugal 10,2% moeten storten. Gelijk met de toetreding zal voor de EIB een kapitaalverhoging effectief worden als gevolg van het Gouverneursbesluit om het kapitaal van de EIB te verhogen tot 28,8 miljard ECU (inclusief de Spaanse en Portugese deelname daarin). De kapitaaldeelname van Spanje en Portugal zal derhalve verhoogd worden onder handhaving van genoemde deelnamepercentages. Over deze verhoging zullen Spanje en Portugal, net als de huidige lidstaten, 7,5% storten. De algemene kapitaalverhoging, waartoe in juni 1985 door de Gouverneurs van de EIB besloten is en die per 1 januari 1986 effectief zal moeten zijn, zal in de begroting 1986 ter goedkeuring aan de Staten-Generaal worden voorgelegd. Wat betreft de zeggenschap in de Europese Investeringsbank is het vereiste voor een eenvoudige meerderheid van stemmen in de Raad van Gouverneurs verhoogd van 6 stemmen die ten minste 40% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen, tot 7 stemmen die ten minste 45% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. De vereisten voor een

gekwalificeerde meerderheid in de Raad van Gouverneurs worden geregeld conform (het aangepaste) artikel 148 van het EEG-verdrag. In de Raad van Bewind zal Spanje 2 leden mogen aanwijzen en Portugal 1. Spanje neemt daarmee een tussenpositie in tussen de 4 grote lidstaten, die elk 3 bewindvoerders aanwijzen, en de andere lidstaten, die elk 1 bewindvoerder aanwijzen. Spanje en Portugal mogen in onderlinge overeenstemming 1 plaatsvervangend bewindvoerder aanwijzen (net als bij de hieronder genoemde zesde vice-president op basis van 2 ambtstermijnen van 5 jaar voor Spanje en 1 ambtstermijn voor Portugal). Door deze wijzigingen in aantallen bewindvoerders dient ook in artikel 12, tweede lid, van de statuten het vereiste voor een gekwalificeerde meerderheid van 13 naar 15 stemmen verhoogd te worden. Tevens is overeengekomen dat de Directie van de Bank met een zesde Spaanse of Portugese vice-president zal worden uitgebreid. Naar analogie met de toetredingen in 1973 en 1981 zullen Spanje en Portugal eveneens, conform hun aandeel in het geplaatste kapitaal, deelnemen in de gevormde reserves van de Bank door additionele stortingen die hun aandeel daarin op de genoemde percentages brengt. Spanje en Portugal zullen hun deelname in het -oorspronkelijke -geplaatste kapitaal en in de reserves in 5 halfjaarlijkse termijnen, beginnend op 30 april 1986, storten. Wat betreft de stortingen uit hoofde van de algemene kapitaalverhoging per 1 januari 1986 zullen Spanje en Portugal zich aansluiten bij de stortingsdata die ook voor de huidige 10 lidstaten gelden, te weten in 12 halfjaarlijkse termijnen, te beginnen op 30 april 1988 en doorlopend tot 31 oktober 1993.

Euratom De onderhandelingen met Spanje en Portugal over de toetreding tot Euratom hebben met één uitzondering nauwelijks problemen opgeleverd. Beide landen zullen met ingang van de toetredingsdatum de communautaire verworvenheden krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aanvaarden. Het betreft hier zowel het Euratomverdrag zelf, inclusief de bijlagen, als de op het veidrag gebaseerde communautaire wetgeving en de nucleaire akkoorden die door de Gemeenschap met derde landen en internationale organisaties zijn gesloten. Met betrekking tot de nucleaire overeenkomsten die door Spanje en Portugal in het verleden zijn gesloten is overeengekomen, dat door beide landen ernaar zal worden gestreefd om in nauw overleg met de Commissiediensten deze akkoorden voor zover nodig aan te passen. Een uitzondering dient echter te worden gemaakt voor de nucleaire akkoorden, die Spanje en Portugal met de Verenigde Staten hebben gesloten. Op deze akkoorden is namelijk artikel 106 van het Euratomverdrag van toepassing, hetgeen impliceert, dat beide landen te zamen met de Commissie in onderhandeling dienen te treden met de VS, met als doel de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit deze bilaterale akkoorden zoveel mogelijk door de Gemeenschap over te laten nemen. De kennis waarvan krachtens artikel 13 van het Euratomverdrag mededeling is gedaan aan de lidstaten, personen en ondernemingen wordt onmiddellijk bij de toetreding ter beschikking gesteld van Spanje en Portugal. Omgekeerd rust op deze landen een analoge verplichting. Zulks is in het geval van Spanje vastgelegd in Protocol nr. 13 en voor wat betreft Portugal in Protocol nr. 22. De aanvaarding van de communautaire verworvenheden door Spanje en Portugal is uiteraard ook volledig van toepassing op het Euratomveiligheidscontrolesysteem, krachtens hoofdstuk VII van het Euratomverdrag. In het geval van Spanje doet zich hier evenwel een bijzondere situatie voor, die tevens gevolgen heeft voor enkele nucleaire overeenkomsten die de Gemeenschap met derde landen heeft gesloten. Spanje is, anders dan

Portugal en de huidige niet kernwapenstaten van de Gemeenschap, geen partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV). Dit heeft tot gevolg, dat slechts Portugal kan toetreden tot de overeenkomst van 5 april 1973 tussen de niet-kernwapenstaten van de Gemeenschap, Euratom en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) ter uitvoering van artikel III, eerste en vierde lid, van het NPV, de zogenaamde Verificatie-overeenkomst (Trb. 1973, 97). Wel is Spanje gehouden onmiddellijk bij toetreding eveneens een bilaterale overeenkomst met Euratom en de IAEA te sluiten. Deze kan weliswaar niet gebaseerd worden op het NPV, maar zal overigens volledig equivalent zijn aan de Verificatieovereenkomst van 1973. Daar bovendien als onderdeel van de communautaire verworvenheden, Euratomverordening nr. 3227/76, waarin de toepassing van de veiligheidscontrole in detail is geregeld, vanaf de toetreding ook in Spanje van kracht zal zijn, bestaat er feitelijk geen verschil tusen de situatie op het gebied van de nucleaire waarborgen in Spanje en die in de overige niet-kernwapenstaten van de Gemeenschap. Er resteert echter nog een formeel probleem. Een aantal belangrijke nucleaire leveranciers van de Gemeenschap past een zeer stringent nucleair exportbeleid toe. Dit exportbeleid is in het geval van Australië gebaseerd op wettelijke regels en in het geval van Canada en de VS op een combinatie van juridische en politieke elementen. Met name het feit dat de Australische wetgeving in het geheel geen nucleaire leveranties toelaat aan niet-kernwapenstaten die geen partij bij het NPV zijn dreigt een strijdigheid op te leveren tussen de externe verplichtingen van de Gemeenschap, zoals neergelegd in het samenwerkingsakkoord met Australië enerzijds en het principe van het vrij verkeer van goederen in de Gemeenschap anderzijds. Spanje heeft zich verplicht bij toetreding een verklaring af te leggen waarin het zich bereid verklaart actief naar een oplossing voor dit probleem te zoeken. Deze oplossing zal zo spoedig mogelijk moeten worden gevonden en in ieder geval binnen de overgangsperiode. Om dit te ondersteunen is op Nederlands voorstel overeengekomen ieder jaar een evaluatie van de stand van zaken op dit punt te doen plaatsvinden. Overigens hoopt de regering dat het probleem uit de wereld zal worden geruimd door een spoedige Spaanse toetreding tot het NPV, waarmee ook het belang van het internationale non-proliferatiestreven zou zijn gediend. De regering zal zich evenals in het verleden ervoor blijven inzetten dat de Spaanse toetreding tot het NPV op afzienbare termijn tot stand komt en bij voorkomende gelegenheden de aandacht van de Spaanse regering hiervoor vragen.

VOORBEREIDENDE BESLUITVORMING

Ten einde te bewerkstelligen dat vanaf het moment van toetreding een aantal noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van de Akte in werking kan treden, voorziet artikel 2, derde lid, van het Verdrag in de mogelijkheid dat de Instellingen reeds vóór de toetreding bovengenoemde maatregelen vaststellen. Deze maatregelen, die hoofdzakelijk betrekking hebben op landbouw en visserij, treden pas op de toetredingsdatum in werking.

MACHTIGINGSARTIKEL Evenals bij de vorige toetredingen het geval was, is in het goedkeuringswetsvoorstel een machtigingsartikel opgenomen, op grond waarvan verdragen, die als een noodzakelijk en rechtstreeks gevolg uit het onderhavige Verdrag voortvloeien, geen parlementaire goedkeuring behoeven. Zonder deze bepaling zouden deze verdragen ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeven alvorens ons land daaraan zou kunnen worden gebonden.

Aan het opnemen van dit machtigingsartikel hebben de overwegingen ten grondslag gelegen dat het in casu uitsluitend aanpassingen van verdragen zal betreffen die noodzakelijk zijn als gevolg van de uitbreiding van de Gemeenschappen en die de inhoud van deze verdragen niet wezenlijk aantasten, terwijl daarnaast een spoedige inwerkingtreding van de aanpassingsverdragen gewenst kan zijn, met name wanneer verdragen nog voor 1 januari 1986 dienen te zijn aangepast in verband met de toetredingen (zie de artikelen 3, 179 en 366 van de Toetredingsakte).

KONINKRIJKSPOSITIE Het Verdrag zal, voor wat het Koninkrijk betreft, alleen voor Nederland gelden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. van den Broek De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, W. F. van Eekelen De Minister van Economische Zaken, G. M. V. van Aardenne

De Minister van Landbouw en Visserij a.i., J. de Koning De Minister van Financiën, H. 0. C. R. Ruding

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. de Koning

BIJLAGE I

Macro-economische ontwikkelingen, economische structuren en kortetermijnvooruitzichten in Spanje In 1984 groeide het Spaanse BNP evenals het daaraan voorafgaande jaar met 21/4%. De groei werd in beide jaren grotendeels gerealiseerd door een forse toename van de uitvoer. De overheidsuitgaven, die in 1983 nog sneller stegen dan het BNP, vertoonden in 1984 slechts een lichte stijging, vanwege enigszins gestegen overheidsconsumptie en naar alle waarschijnlijkheid een daling van de overheidsinvesteringen. De Spaanse BNP-groei die in 1983 de gemiddelde groei van de EG-lidstaten globaal met 1% overtrof en in 1984 gelijk was aan die van de EG, heeft een verdere uitstoot van arbeid niet kunnen verhinderen. Tegelijkertijd trad er een daling in het reële beschikbare inkomen van loontrekkers op, hetgeen tot gevolg had dat het volume van particuliere consumptie met 1% terugliep. De particuliere investeringen vervolgden hun neerwaartse trend. Terughoudendheid in de binnenlandse bestedingen en een florerende exportontwikkeling leidden ertoe dat de industriële produktie' met 1% steeg. De landbouwproduktie nam echter fors toe. Door de exportprestatie werd het Spaanse handelsbalanstekort tot 4 mld. US $ in 1984 gehalveerd. Het overschot op de dienstenbalans van 6 mld. US $ in 1984 werd in hoge mate veroorzaakt door toegenomen inkomsten uit toerisme. Dat betekende dat het lopenderekeningtekort van 2,5 mld. US $ in 1983 werd omgezet in een overschot van 2 mld. US $ in 1984. Het monetaire beleid blijft naar verwachting licht restrictief. De binnenlandse kredietexpansie nam met ongeveer 12% toe. De bulk hiervan bestond uit kredietverlening aan de overheid. Het financieringstekort van de overheid daalde in 1984 tot 51M% in termen van het BNP. De daling kwam mede tot stand door uitgestelde betalingen, veroorzaakt door verschuivingen in de verantwoordelijkheden van de centrale naar regionale overheden. Verwacht wordt dat het tekort verder zal afnemen. De officiële doelstelling is het tekort terug te dringen tot 4% van het BNP in 1986. Het prijsstijgingstempo voor consumptie daalde tot 11,3% in 1984. Een verdere daling naar 6% voor eind 1986 moet mogelijk worden geacht, gezien de loonafspraken die in het economisch en sociaal verdrag voor de jaren 1985 en 1986 zijn vastgelegd. De rentevoet zal naar verwachting nog ietwat sneller dalen zodat in de komende periode een lichte reële rentedaling kan worden gerealiseerd. Vanwege een verwachte toename van de binnenlandse vraag in de vorm van stijgende investeringen met name in de woningbouw alsmede door geringere vraag vanuit het buitenland en een naar verwachting licht verlies van concurrentievermogen zal de groei van de uitvoer wat vertragen. Het stijgende binnenlandse activiteitenniveau zal een stijging van de invoer tot gevolg heben maar daardoor zal de lopende rekening geen tekort gaan vertonen. Wel zal mogelijk hierdoor de stijgende tendens in de werkloosheid tot staan kunnen worden gebracht.

Tabel 1. Vraag, aanbod en prijzen (procentuele volumemutaties) 1984

1985

1986

Particuliere consumptie

-1,0

0,75

1,75 Overheidsconsumptie

2,0

2,75

2,5 Bruto-investeringen

-3,3

0,50

4,5 Voorraadvorming'

0,2

0,25

0 Totale binnenlandse vraag

-0,9

1,00

2,25

Uitvoer goederen en diensten

15,0

6,75

5,50 Invoer goederen en diensten

0,7

3,75

4,50 Goederen-en dienstensaldo'

3,1 2,2

1,00 2,00

0,50 2,75

' Waarschijnlijk onderschat de index van BNP tegen marktprijzen industriële produktie de werkelijke ontwikkeling. omdat de weging gebaseerd is op een

Consumptieprijzen

11,3

8,75

7,25 achterhaald produktiepatroon waarin de nu

Industriële produktie

1,0

2,50

3,25 drastisch gesaneerde industrieën (zoals b.v. scheepsbouw) nog een groot gewicht is ' In procenten van het BNP van het voorafgaande jaar toegekend.

Bron: OESO

De handel van Spanje met de EG is reeds van groot belang voor beide. Bijna een derde deel van de Spaanse invoer komt uit de EG terwijl Spanje bijna de helft van zijn uitvoer in de Gemeenschap afzet. Het Spaanse lidmaatschap van de Gemeenschap werpt zijn schaduw wellicht reeds vooruit. Immers in de periode 1982-1983 groeiden zowel de in-als uitvoerstromen van en naar de EG belangrijk sneller dan de totale in-en uitvoer. De groei van de handel met Nederland verliep in dit verband nog sneller. Gezien de aandelen van de EG in 1983 in de Spaanse handel is verdere toename met name van de invoer van EG-produkten in Spanje zeker mogelijk.

Tabel 2. Aandelen van EG en Nederland in de Spaanse goederenhandel in 1983 en de groei daarvan in de periode 1981-1983 op jaarbasis

Invoeraandeel

groei Uitvoeraandeel

groei

Totaal

100

6,4

100

10,1 EG

30,8

12,2

48,0

15,7 Ned.

6,2

15,1

6,2

39,4

Bron: OESO

De Spaanse uitvoer van goederen bedraagt ruim 11% van het BNP. De uitvoer van goederen en diensten is ruim 18% in termen van het BNP. Hieronder volgt een overzicht van de structuur van de Spaanse goederenhandel.

Tabel 3. Goederensamenstelling van de Spaanse buitenlandse handel in '83 (in procenten van de totale in-en uitvoer)

Invoer

Uitvoer

Voedsel en levende dieren Dranken en tabak Grondstoffen (excl. energie) Energiedragers Oliën en vetten (dierlijk en plantaardig) Chemische produkten Fabrikaten (naar grondstof gerangschikt) Machines en vervoermaterieel Diverse gefabriceerde goederen Goederen n.a.g.

Berekening a.d.h.v. OESO-gegevens.

In 1983 bedroeg de totale bevolking van Spanje ruim 38 miljoen, daarvan behoren 13,7 miljoen oftewel 35,9% tot de actieve beroepsbevolking. In dat jaar was 17,8% van de actieve beroepsbevolking werkloos. In 1984 steeg de werkloosheid tot 20,6%. Voor 1985 en 1986 stabiliseert, volgens OESO-ramingen, de werkloosheid zich op 21,5%. De werkgelegenheid in Spanje concentreert zich in de dienstverlening, nl. 48,5%. Hoewel het aantal werkenden in de sector dienstverlening zowel in aantal als naar aandeel in het totaal van de werkende bevolking stijgt is dit een relatief gering deel in vergelijking met andere industrielanden. De werkzame personen in de landbouw zijn relatief oververtegenwoordigd, hoewel zij als beroepsgroep een steeds geringer deel van de werkenden vormen (in 1983 16,5%). Ook het aandeel dat emplooi vindt in de industrie slinkt. In 1983 was dat nog 33,5%.

Tabel 4. Werkgelegenheid per sector als aandeel van de totale werkgelegenheid in 1978 en 1983 in Spanje

1978

1983

Landbouw, bosbouw en visserij Bouwnijverheid Verwerkende industrie Nutsbedrijven Handel en horeca Vervoer en communicatie Bank-en verzekeringswezen Overheid en persoonlijke dienstverlening Overige

Bron: OESO

8,2

12,3 1,5

1,8 10,7

3,0 40,3

9,3 0,2

1,6 7,7

7,7 7,8

27,7 18,7

26,2 4,9

10,3 -

0,1

19,0

16,5 0,8

0,7 22,6

17,1 0,1

0,2 24,5

24,9 1,6

1,8 2,5

3,1 29,0

35,6

BIJLAGE II

Macro-economisch overzicht en korte termijn vooruitzichten in Portugal Voorlopige schattingen tonen aan dat het Portugese BNP-volume in 1984 met ruim 2% daalde ondanks een belangrijke volumestijging van de uitvoer. De daling van de binnenlandse vraag, die voornamelijk neersloeg op de investeringen (-20%), onder het regime van het krappe bestedings-en monetaire beleid, bedroeg 6,3%. De reële loondaling van 10% veroorzaakte slechts een daling van 3% in de particuliere consumptie vanwege een forse val in de besparingen. De geringe binnenlandse vraag vond ook haar weerslag in een afname van het invoervolume van 4V2%. Het tempo van de prijzen voor gezinsconsumptie steeg aanzienlijk tot omstreeks 30% op jaarbasis. Devaluaties van de escudo en het opheffen van subsidies waren hiervan de belangrijkste oorzaken. Hoewel het economisch beleid in Portugal restrictief van karakter is, zijn in 1984 niet alle doelstellingen gerealiseerd. Zo was aanvankelijk het plan het begrotingstekort terug te brengen tot 7% in termen van het BNP. Het ziet ernaar uit dat het tekort in 1984 evenals in 1983 op 9% van het BNP zal uitkomen. In 1985 wordt het tekort geschat op 10% van het BNP. Meer dan Vs van de begrote uitgaven dient voor rentebetalingen op de overheidsschuld. In de komende periode zal de binnenlandse vraag enigszins toenemen door een lichte stijging in de particuliere consumptie en een stijging in het volume van de investeringen. De volumegroei van het BNP zal daardoor weliswaar weer positief worden maar dat zal niet voldoende zijn om een stijging in de werkloosheid tegen te gaan.

Tabel 5. Vraag, aanbod en prijzen in Portugal (procentuele volumemutaties)

1984

1985

1986

Particuliere consumptie

-3,0

0,5

1,0 Overheidsconsumptie

3,0

3,5

3 Bruto-investeringen

-20.0

-2,0

2,0 Voorraadvorming'

-1,0

0,25

0,25 Totale binnenlandse bestedingen

-7,3

0,75

1,75

Uitvoer van goederen en diensten

14,0

8,00

7,50 Invoer van goederen en diensten

-4,5

7,50

7,00 Saldo goederen en diensten'

5,6

0,25

0,25

BNP tegen marktprijzen

-2,1

1,00

2,00

Consumptieprijsstijging

29,3

24,0

20,00 Industriële produktie

-3,0

2,00

2,00

1 Percentage van het BNP in het voorafgaande jaar. Bron: OESO Meer nog dan Spanje is Portugal door middel van handelsrelaties verbonden met de EG. Bijna 40% van de Portugese invoer is afkomstig uit de Gemeenschap terwijl bijna 69% van de Portugese uitvoer zijn weg vindt naar de 10 lidstaten. Ook voor Portugal geldt dat zowel de in-als uitvoerstromen van en naar de EG sneller groeien dan de totale Portugese handel. Nederland neemt in vergelijking tot andere EG-landen in de handel met Portugal slechts een bescheiden plaats in.

Tabel 6. Aandelen van EG en Nederland in de Portugese goederenhandel in 1983 en de groei daarvan in de periode 1981-1983 op jaarbasis

Invoeraandeel

groei Uitvoeraandeel

groei

Totaal

100

2,8

100

17,0 EG

39,8

5,4

68,5

21,7 Ned.

3,9

18,3

6,3

33,3

10,3

5,6 0,4

3,9 10,0

8,1 26,9

5,6 0,3

1,7 10,0

7,5 12,4

28,7 26,1

15,4 3,4

21,0 0,2

2,2

De Portugese goederenuitvoer bedraagt 18% van het BNP. De uitvoer van goederen en diensten bedraagt 27% in termen van het Portugese BNP.

Een overzicht van de goederensamenstelling van de Portugese handel volgt hieronder.

Tabel 7. Goederensamenstelling van de Portugese buitenlandse handel in 1983 (in procenten van de totale in-en uitvoer)

Invoer

Uitvoer

Voedsel en levende dieren Dranken en tabak Grondstoffen (excl. energie) Energiedragers Oliën en vetten (dierlijk en plantaardig) Chemische produkten Fabrikaten (naar grondstof gerangschikt) Machines en vervoermaterieel Diverse gefabriceerde goederen Goederen n.a.g.

Berekening a.d.h.v. OESO-gegevens Portugal telde in 19829 540 000 inwoners waarvan 4355 000 (45,6%) tot de actieve beroepsbevolking wordt gerekend. In 1982 was 7,6% hiervan werkloos. De werkloosheid steeg in 1983 fors tot 10,8%. In 1984 daalde de werkloosheid iets tot 10,5%, maar voor de komende jaren wordt met een belangrijke stijging van het werkloosheidspercentage rekening gehouden. Via 11,5% in 1985 zal dit in 1986 op 12,0% uitkomen.

Een groot deel van de beroepsbevolking, nl. 25,9% in 1982, is werkzaam in de landbouw. Het aandeel werkenden in de landbouw vertoont echter een dalende tendens. Toenemende aandelen van de beroepsbevolking vinden werk in de industrie en de dienstensector. In beide was in 1982 ongeveer 37% van de beroepsbevolking werkzaam.

Tabel 8. Werkgelegenheid per sector als aandeel van de totale werkgelegenheid in 1978 en 1982 in Portugal (in procenten)

1978

1982

Landbouw, bosbouw en visserij Bouwnijverheid Verwerkende industrie Nutsbedrijven Handel en horeca Vervoer en communicatie Bank en verzekeringswezen Overheid en persoonlijke dienstverlening Overige

Bron:OESO

31,1

25,9 8,2

10,3 26,0

26,2 0,7

0,6 11,7

12,2 4,2

4,1 1,9

2,3 15,9

18,4 0,1

-