Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen en beantwoording vragen gesteld tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen - Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen) - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. CF toegevoegd aan wetsvoorstel 36067 - Wet toekomst pensioenen i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen); Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen en beantwoording vragen gesteld tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen |
---|---|
Documentdatum | 30-04-2025 |
Publicatiedatum | 30-04-2025 |
Nummer | KST1192781 |
Kenmerk | 36067, nr. CF |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 067 |
Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen) |
36 600 |
Miljoenennota 2025 |
CF1 |
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld 24 april 2025 De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
NB De antwoordbrief bevat ook antwoorden op mondeling gestelde vragen door het lid Van Rooijen (50PLUS) tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen van 19 november 20243. De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegen-heid,Van der Bijl |
1 De letters CF hebben alleen betrekking op 36 067.
2 Samenstelling:
Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Geerdink (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan
(PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
3 Toezegging T03969.
kst-36067-CF
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Den Haag, 11 maart 2025
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen.1 De leden van de BBB-fractie hebben naar aanleiding van deze rapportage de volgende vragen en opmerkingen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich bij deze vragen aan en heeft zelf één aanvullende vraag.
Vragen van de leden van de BBB-fractie
-
1.Voortgang en planning: Ondanks dat 92,5% van de pensioenfondsen het transitieplan heeft afgerond, zijn slechts drie fondsen daadwerkelijk overgestapt naar het nieuwe stelsel per 1 januari 2025. Wat is de oorzaak van deze vertraging en welke concrete maatregelen worden genomen om verdere vertraging te voorkomen?
-
2.IT-uitdagingen: Uit de transitiemonitor blijkt dat slechts 46% van de pensioenfondsen voldoende vertrouwen heeft in een tijdige en beheerste IT-transitie. Wat doet u concreet om de IT-risico's te mitigeren en vertragingen te voorkomen? Hoeveel extra implementatiekosten zijn hiermee gemoeid?
-
3.Evenwichtigheid van de transitie: Er zijn zorgen over de evenwichtigheid van de besluitvorming, met name rond de inzet van de solidariteits- of risicodelingsreserve. Hoe garandeert u dat alle generaties op een eerlijke manier profiteren van deze reserves? U geeft aan dat vanwege de complexiteit van IT-processen en de schaarse capaciteit druk ontstaat op de tijdslijnen om de beoogde beheerste transitie te waarborgen. Tevens geeft u aan dat dit een belangrijke reden kan vormen waarom pensioenfondsen kunnen besluiten tot uitstel van het invaarmoment. Is uitstel de enige wijze waarop dit risico beheerst kan worden en wat gebeurt er als de problemen nog niet opgelost zijn op 1 januari 2028?
-
4.Communicatie naar deelnemers: De AFM signaleert dat communicatie naar deelnemers niet altijd een consistent en begrijpelijk beeld schept. Hoe zorgt u ervoor dat deelnemers tijdig en juist geïnformeerd worden? In hoeverre kan een eventueel referendum over invaren - zoals voorgesteld middels het gewijzigd amendement-Joseph c.s.2 - worden benut om te toetsen of deelnemers voldoende en begrijpelijke informatie hebben ontvangen, zodat ze een weloverwogen keuze kunnen maken? De opmerking in de brief «dat de Wtp ook tot enige onrust leidt onder sommige burgers en belangenorganisaties»3 lijkt de leden van de BBB-fractie, voorzichtig uitgedrukt, erg positief geformuleerd. Zou niet juist een referendum over invaren bijdragen aan het vertrouwen van de deelnemers?\
-
5.Kostenbeheersing: De verwachte transitiekosten bedragen ongeveer € 1 miljard, maar 41% van de ondervraagden verwacht hogere incidentele kosten. Hoe wordt de kostenbeheersing gewaarborgd, en hoe voorkomt u dat deze kosten ten koste gaan van de pensioenuitkeringen? Hoeveel bedragen deze hogere incidentele kosten en hoe «incidenteel» zijn deze? Het feit dat er zelfs op dit moment nog geen eenduidig beeld bestaat of de kosten van en na de transitie hoger zijn dan verwacht vinden de aan het woord zijnde leden op zijn minst bijzonder en zeker zeer verontrustend. Wanneer in 2025 bestaat dit eenduidig beeld van de kosten van en na de transitie wel?
-
6.Risico op piekbelasting in 2028: Met het uitstel van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028 dreigt een piekbelasting bij verzekeraars. Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze piek leidt tot uitvoeringsproblemen en mogelijk nadelige gevolgen voor deelnemers? Leidt dit tot extra (implementatie)kosten en wat gebeurt er als de noodzakelijke expertise niet voor iedereen tijdig beschikbaar is.
-
7.Solidariteitsreserve en lagere uitkeringen: In hoeverre wordt het inzetten van de solidariteitsreserve om lagere uitkeringen direct na de transitie op te vangen gezien als een duurzame oplossing? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot toekomstige financiële tekorten? De leden van de BBB-fractie lezen in de voortgangsrapportage: «De solidariteits- of risicodelingsreserve is een collectieve vermogensreserve waarmee financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld».4 Betekent dit dat mogelijke hogere pensioenuitkeringen van deelnemers kunnen worden gekort om mogelijke lagere pensioenuitkeringen van andere deelnemers te compenseren? Hoe verhoudt zich dit tot het algemene uitgangspunt van de Wet toekomst pensioenen dat er overgegaan wordt naar een individueel pensioen-potje voor de deelnemers?
Vraag van het lid van de 50PLUS-fractie
Hoeveel pensioenfondsen hebben tot dusverre besloten niet in te varen, en welke zijn dat? Kunt u voor elk van die pensioenfondsen aangeven om hoeveel deelnemers, slapers en gepensioneerden het gaat en wat de omvang is van het vermogen van elk van die fondsen?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
M.L. Vos
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden van de BBB-fractie over de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen, met als kenmerk 175431U. Tevens ontvangt u hierbij de antwoorden op de vragen van het lid van Rooijen (50PLUS), die hij heeft gesteld tijdens de Algemeen Financiële beschouwingen op
19 november 2024.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Antwoorden op de vragen van BBB naar aanleiding van de tweede voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen. Het lid van de 50PLUS-fractie sluit zich bij deze vragen aan en heeft zelf één aanvullende vraag. Tevens geef ik hiermee antwoord op de vragen die het lid Van Rooijen heeft gesteld tijdens de Algemeen Financiële beschouwingen, 19 november 2024.
Vragen van de leden van de BBB-fractie:
Vraag 1:
Voortgang en planning: Ondanks dat 92,5% van de pensioenfondsen het transitieplan heeft afgerond, zijn slechts drie fondsen daadwerkelijk overgestapt naar het nieuwe stelsel per 1 januari 2025. Wat is de oorzaak van deze vertraging en welke concrete maatregelen worden genomen om verdere vertraging te voorkomen?
Antwoord vraag 1:
De pensioensector werkt hard aan de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Pensioenfondsen hebben in de Wtp tot 1 januari 2028, indien het wetsvoorstel dat ziet op de verlenging van de pensioentransitie wordt aangenomen, de tijd gekregen om verantwoord over te stappen naar het nieuwe stelsel.5 Om deze overstap te faciliteren is een aantal tussentijdse mijlpalen in de wetgeving opgenomen. De mijlpaal voor het transitieplan waarin sociale partners afspraken maken over overstap naar de nieuwe regeling was 1 januari 2025. In vrijwel alle gevallen is het gelukt om deze mijlpaal te behalen. De afronding van het transitieplan, en daarbij het einde van de arbeidsvoorwaardelijke fase, is op zichzelf geen indicator voor de hoeveelheid pensioenfondsen die zijn ingevaren naar het nieuwe stelsel.
Op 1 januari 2025 zijn ook de eerste drie fondsen overgestapt. In eerdere uitvragen van DNB waren meer pensioenfondsen van plan om op
1 januari 2025 over te stappen. Als redenen voor uitstel van de invaar-datum zijn het goed afronden van het implementatieplan en het goed inregelen van de IT zodat de regelingen correct kunnen worden uitgevoerd, genoemd. Een andere reden voor uitstel van de invaardatum bij pensioenfondsen en -kringen zijn interpretatievragen over de wetgeving. Er zijn verschillende initiatieven om hier zo veel mogelijk duidelijkheid over te scheppen, bijvoorbeeld via handreikingen van de toezichthouder. Een voorbeeld van een good practice is «het stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen» dat door DNB is uitgebracht in samenspraak met de pensioensector en mijn ministerie.6 Dit geeft pensioenfondsen meer houvast bij het opstellen en de beoordeling van hun implementatieplan.
Daarnaast kunnen pensioenfondsen gebruikmaken van een partiële beoordeling, waarbij een deel van het implementatieplan al door de toezichthouder beoordeeld kan worden. Dit is een maatregel waardoor pensioenfondsen meer grip kunnen blijven houden op hun planning voor het invaren.
Vraag 2:
IT-uitdagingen: Uit de transitiemonitor blijkt dat slechts 46% van de pensioenfondsen voldoende vertrouwen heeft in een tijdige en beheerste IT-transitie. Wat doet u concreet om de IT-risico's te mitigeren en
vertragingen te voorkomen? Hoeveel extra implementatiekosten zijn hiermee gemoeid?
Antwoord vraag 2:
Naast de pensioenfondsen die aangeven voldoende vertrouwen te hebben in een tijdige en beheerste IT-transitie (46%) geeft wederom 46% van de pensioenfondsen aan neutraal te zijn over het comfort dat zij hebben dat de uitvoeringsorganisatie in staat is om de transitie vanuit IT-perspectief tijdig en beheerst te laten verlopen. Een pensioenbeheer-systeem is het geheel van geautomatiseerde systemen waarmee de nieuwe pensioenregeling wordt uitgevoerd, bestaande uit de rekenkern voor de rechtenadministratie, gerelateerde toepassingen zoals incasso, excasso, ontsluiting van informatie aan deelnemers en koppelingen met het vermogensbeheer. Een groot deel van de pensioenfondsen is afhankelijk van de pensioenuitvoeringsorganisatie en/of de softwareleverancier voor de implementatie van het nieuwe pensioenbeheersysteem. Zoals ik in de voortgangsrapportage heb aangegeven ontstaat vanwege de complexiteit van IT-processen en de schaarse capaciteit druk op de tijdslijnen om de beoogde beheerste transitie te waarborgen. Dit kan een belangrijke reden zijn waarom pensioenfondsen zich neutraal hebben uitgedrukt in het kader van het IT-perspectief. In het implementatieplan van pensioenfondsen wordt ook ingegaan op risicobeheersmaatregelen die het pensioenfonds neemt tijdens de transitie met betrekking tot de operationele en IT-risico's waaronder de continuïteit en betrouwbaarheid van de dienstverlening voor, tijdens en na de transitie. Ook DNB heeft in het toezicht nadrukkelijk aandacht voor (de beheersing van) financiële en andere risico's. Met deze waarborgen heb ik voldoende comfort dat de transitie goed gaat verlopen.
Zoals in de transitiemonitor staat, is het niet altijd makkelijk een onderscheid te maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wtp en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering die er ook zonder de transitie waren geweest. In de praktijk zie ik dat de transitie ook wordt aangegrepen om achterstallig onderhoud uit te voeren. Zo grijpen pensioenuitvoerders de transitie bijvoorbeeld aan om de administratiesystemen te vernieuwen of de datakwaliteit te verbeteren. Deze (incidentele) kosten worden nu gemaakt in samenhang met de transitie, maar waren ook zonder transitie een keer gekomen. In dat kader kan er dus ook geen uitsplitsing of prognose gegeven worden van de (nog te maken) kosten voor dit doel.
Vraag 3:
Evenwichtigheid van de transitie: Er zijn zorgen over de evenwichtigheid van de besluitvorming, met name rond de inzet van de solidariteits- of risicodelingsreserve. Hoe garandeert u dat alle generaties op een eerlijke manier profiteren van deze reserves? U geeft aan dat vanwege de complexiteit van IT-processen en de schaarse capaciteit druk ontstaat op de tijdslijnen om de beoogde beheerste transitie te waarborgen. Tevens geeft u aan dat dit een belangrijke reden kan vormen waarom pensioenfondsen kunnen besluiten tot uitstel van het invaar-moment. Is uitstel de enige wijze waarop dit risico beheerst kan worden en wat gebeurt er als de problemen nog niet opgelost zijn op 1 januari 2028?
Antwoord vraag 3:
Aan de vul- en uitdeelregels van de solidariteitsreserve en risicodelingsreserve is een aantal voorwaarden gesteld om ervoor te zorgen dat vooraf de regels evenwichtig zijn voor alle generaties.
Zo heeft de wetgever bepaald dat de inrichting van de reserve er op voorhand niet toe mag leiden dat een bepaalde generatie binnen een pensioenregeling uitsluitend baten of uitsluitend lasten heeft van deze reserve.7 Daarnaast moeten de door de pensioenuitvoerder vastgestelde vul- en uitdeelregels voor de doelstellingen van de reserve op grond van de artikelen 10d en 10e Pw evenwichtig, transparant en onderling consistent zijn. En worden deze op grond van artikel 1h, lid 4, besluit uitvoering Pw en Wvb voor langere tijd, in beginsel voor een periode van minimaal vijf jaar, vastgesteld. De evenwichtigheid van afspraken rond de reserve wordt door de pensioenuitvoerder beoordeeld en in de besluitvorming onderbouwd. De pensioenuitvoerder voert een scenario-analyse of een stochastische ALM-analyse uit, waarin onder andere de baten en lasten voor alle cohorten die worden onderscheiden voor de risico-houding worden berekend, en onderbouwt op basis van deze analyse dat de inrichting evenwichtig is. Het pensioenfonds kan daarbij gebruik maken de good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen.8 DNB toetst vervolgens of de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever adequaat zijn meegenomen in de belangenafweging, dit betreft een marginale toetsing. Tevens toetst DNB of de gehanteerde informatie correct is, of het bestuur zijn besluit en onderbouwing ook (mede) op die informatie heeft gebaseerd en of in het besluitvormingsproces de fondsorganen zijn voorzien van de juiste informatie. Als dat niet het geval is, kan dit voor DNB-aanleiding zijn een verbod op te leggen.9
Risicobeheersing en bijbehorende risicobeheersmaatregelen zijn een belangrijk onderdeel van het implementatieplan.10 Wanneer fondsen het invaarmoment uitstellen tot na de uiterste transitiedatum heeft dit een aantal consequenties11, omdat pensioenuitvoerders per dat moment geen uitvoeringsovereenkomsten en daaraan ten grondslag liggende pensioenregelingen meer kunnen uitvoeren. Die zijn vanaf dat moment in strijd met de wet. Daarnaast vervallen het transitiekader en de faciliteringsmo-gelijkheden van invaren, en gaat de fiscale pensioenwetgeving niet langer uit van begrenzing op de opbouw. Bij het laatstgenoemde treedt een sanctiebepaling in werking.
Vraag 4:
Communicatie naar deelnemers: De AFM signaleert dat communicatie naar deelnemers niet altijd een consistent en begrijpelijk beeld schept. Hoe zorgt u ervoor dat deelnemers tijdig en juist geïnformeerd worden? In hoeverre kan een eventueel referendum over invaren - zoals voorgesteld middels het gewijzigd amendement-Joseph c.s.12 - worden benut om te toetsen of deelnemers voldoende en begrijpelijke informatie hebben ontvangen, zodat ze een weloverwogen keuze kunnen maken? De opmerking in de brief «dat de Wtp ook tot enige onrust leidt onder sommige burgers en belangenorganisaties»13 lijkt de leden van de BBB-fractie, voorzichtig uitgedrukt, erg positief geformuleerd. Zou niet juist een referendum over invaren bijdragen aan het vertrouwen van de deelnemers?
Antwoord vraag 4:
Op grond van artikel 48 Pensioenwet is het van belang dat informatie correct, duidelijk, evenwichtig en tijdig is. Daarnaast zijn er informatie-vereisten specifiek voor de transitie opgenomen in de wet. Pensioenuit-voerders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering, de AFM is de betrokken toezichthouder. Bij de uitvoering maakt de pensioenuitvoerder een afweging op basis van onder meer de eigen deelnemerspopulatie, behoefte van doelgroepen, omvang en (economische) omstandigheden van het pensioenfonds. Kortom, in de praktijk maken pensioenuitvoerders eigenstandige afwegingen die van elkaar kunnen verschillen. Ik vind het erg belangrijk dat deelnemers goed geïnformeerd worden. Als de AFM constateert dat er verbetering mogelijk is, dan is dat een handschoen voor de pensioenuitvoerders om op te pakken. Aanvullend vind ik het belangrijk dat er vanuit de overheid algemene informatie over pensioen en te meer ten aanzien van het gewijzigde pensioenstelsel beschikbaar is. Om deze reden zijn verschillende antwoorden op vragen over pensioen en de gehele transitie te vinden op websites zoals rijksoverheid.nl en pensioenduidelijkheid.nl.
Voor wat betreft mijn zienswijze op het referendum en hoe dit zich verhoudt met het maken van een weloverwogen keuze door deelnemers verwijs ik u naar de kabinetsreactie op het nader gewijzigde amendement Joseph c.s.
Vraag 5:
Kostenbeheersing: De verwachte transitiekosten bedragen ongeveer € 1 miljard, maar 41% van de ondervraagden verwacht hogere incidentele kosten. Hoe wordt de kostenbeheersing gewaarborgd, en hoe voorkomt u dat deze kosten ten koste gaan van de pensioenuitkeringen? Hoeveel bedragen deze hogere incidentele kosten en hoe «incidenteel» zijn deze? Het feit dat er zelfs op dit moment nog geen eenduidig beeld bestaat of de kosten van en na de transitie hoger zijn dan verwacht vinden de aan het woord zijnde leden op zijn minst bijzonder en zeker zeer verontrustend. Wanneer in 2025 bestaat dit eenduidig beeld van de kosten van en na de transitie wel?
Antwoord vraag 5:
De stijging van de kosten in verband met de transitie was voorzien en is onderbouwd in de memorie van toelichting van het wetsvoorstel van de Wtp. Momenteel vallen de gemaakte kosten nog ruim binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de memorie van toelichting. Voor deze gemaakte kosten wordt een overstap naar een ander en toekomstbe-stendig pensioenstel gerealiseerd. Ik merk op dat sinds het maken van die achterliggende berekeningen er sprake is geweest van (forse) inflatie, onder andere op lonen en diensten zoals IT-dienstverlening. Zoals ook in de transitiemonitor aangegeven bestaat er nog geen eenduidig beeld of de transitiekosten van de transitie hoger zijn dan vooraf gedacht.
De transitiekosten zijn namelijk uitvoeringskosten van pensioenfondsen, waarbij moet worden opgemerkt dat het niet altijd makkelijk is een onderscheid te maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wtp, en kosten voor vernieuwing en onderhoud aan de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt. Deze uitvoeringskosten worden gemaakt ten behoeve van het pensioenfonds en haar pensioendeelnemers en zullen, zoals gebruikelijk is bij kosten gemaakt door pensioenfondsen, ten laste komen van de pensioendeelnemers. Met de Wtp zijn de rapportageverplichtingen over kosten op het UPO aangescherpt, waardoor de deelnemer meer inzicht krijgt in de gemaakte kosten. Ik blijf de ontwikkeling van de kosten monitoren en rapporteer daarover in de voortgangsrapportages monitoring Wtp. Het beeld van de
kosten na de transitie zal echter pas ontstaan nadat een groot deel van de fondsen is overgestapt naar de nieuwe pensioenregeling. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de kosten deels samenhangen met het, in de pensioenregeling door sociale partners, afgesproken serviceniveau. De kosten na transitie zullen dan ook in samenhang met het beoogde serviceniveau moeten worden bezien.
Vraag 6:
Risico op piekbelasting in 2028: Met het uitstel van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028 dreigt een piekbelasting bij verzekeraars. Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze piek leidt tot uitvoeringsproblemen en mogelijk nadelige gevolgen voor deelnemers? Leidt dit tot extra (implementatie)kosten en wat gebeurt er als de noodzakelijke expertise niet voor iedereen tijdig beschikbaar is.
Antwoord vraag 6:
In de laatste Voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen van eind januari 2025 heb ik aangegeven dat de werkgevers en pensioen-adviseurs nu aan zet zijn. Met het uitstel van de uiterste transitiedatum krijgen ook zij meer tijd om de pensioenregeling te wijzigen en de transitie beter over de tijd te spreiden. Ik heb werkgevers en pensioenadviseurs opgeroepen om met hun pensioenuitvoerder goede afspraken te maken over de planning, zodat de transitie gespreid kan verlopen en piekbelasting wordt voorkomen.
Op dit moment worden vanuit mijn ministerie gesprekken gevoerd met werkgeversorganisaties, Verbond van Verzekeraars, AFM en adviseurs voor nadere initiatieven. De urgentie wordt door alle partijen gezien. Verschillende partijen nemen reeds initiatieven om bewustwording en actie te stimuleren. Zo werken VNO-NCW en MKB-Nederland aan een vouchertraject, waarmee werkgevers tegen lagere kosten een adviseur kunnen inschakelen voor de omzetting van hun verzekerde regeling. Ook andere partijen zetten zich in om hun achterban te informeren over de risico's van uitstel en het belang van tijdige actie. We blijven de situatie nauwgezet volgen en onderhouden hierover contact met de genoemde partijen.
Vraag 7:
Solidariteitsreserve en lagere uitkeringen: In hoeverre wordt het inzetten van de solidariteitsreserve om lagere uitkeringen direct na de transitie op te vangen gezien als een duurzame oplossing? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot toekomstige financiële tekorten? De leden van de BBB-fractie lezen in de voortgangsrapportage: «De solidariteits- of risicodelingsreserve is een collectieve vermogensreserve waarmee financiële mee- of tegenvallers kunnen worden gedeeld».14 Betekent dit dat mogelijke hogere pensioenuitkeringen van deelnemers kunnen worden gekort om mogelijke lagere pensioenuitkeringen van andere deelnemers te compenseren? Hoe verhoudt zich dit tot het algemene uitgangspunt van de Wet toekomst pensioenen dat er overgegaan wordt naar een individueel pensioenpotje voor de deelnemers?
Antwoord vraag 7:
Zoals in de Kamerbrief is aangegeven, biedt de wet de mogelijkheid om een lagere pensioenuitkering van een pensioengerechtigde onmiddellijk na transitie in vergelijking met de pensioenuitkering onmiddellijk voorafgaand aan de transitie (omzetting) aan te merken als een financiële tegenvaller. Een dergelijke lagere pensioenuitkering kan worden geschaard onder een financiële tegenvaller als bedoeld in de artikelen 10d
en 10e Pensioenwet waarvoor de solidariteits- of risicodelingsreserve ingezet kan worden. Verder geldt dat er geen vermogen uit individuele persoonlijke pensioenvermogens kunnen worden onttrokken om lagere uitkeringen van andere deelnemers te verhogen. Het is niet toegestaan via deze reserves een puur omslagelement in het nieuwe stelsel te introduceren, waarbij naar verwachting
sommige generaties alleen profiteren van deze reserves en andere generaties alleen betalen aan deze reserves.
Vraag van het lid van de 50PLUS-fractie:
Hoeveel pensioenfondsen hebben tot dusverre besloten niet in te varen, en welke zijn dat? Kunt u voor elk van die pensioenfondsen aangeven om hoeveel deelnemers, slapers en gepensioneerden het gaat en wat de omvang is van het vermogen van elk van die fondsen?
Antwoord op vraag van het lid van de 50PLUS-fractie:
Tot dusver verwacht 77% van de pensioenfondsen in te varen. Dit zijn 123 fondsen/kringen. Een kleiner deel (37) geeft aan niet in te varen. Een deel van deze fondsen verwacht te liquideren. 26 fondsen zijn voornemens om dit binnen 5 jaar te doen. Daarnaast is een deel van de fondsen/kringen al gesloten of is er sprake van een bijzondere situatie zoals een bijstortings-verplichting van de werkgever die komt te vervallen indien met invaart naar het nieuwe pensioenstelsel. Als Minister ga ik niet in op de casuïstiek van individuele pensioenfondsen.
Vragen die het lid Van Rooijen heeft gesteld tijdens de Algemeen Financiële beschouwingen, 19 november 2024:
Vraag 1:
Voorzitter. Een paar jaar later was het oorlog. Wil deze regering werkelijk het lot tarten dat Hendrik Colijn blijvend zal achtervolgen? In de kern zijn er twee uiterst relevante juridische bezwaren tegen de nieuwe wet. Ten eerste de motivering om zo diep in te grijpen in de rechten van de mensen. Ons pensioensysteem zou niet meer bij de tijd zijn. Voor zover ons pensioensysteem werkelijk in de problemen is gekomen, ligt dat niet aan het stelsel, maar aan de door De Nederlandsche Bank opgelegde te krappe, verkeerde rekenrente. Graag een reactie.
Antwoord vraag 1:
De verplichtingen van het pensioenfonds worden verdisconteerd met rekenrente waarvoor de risicovrije rente zoals De Nederlandsche Bank deze publiceert op haar website wordt gebruikt. Het gebruik van een rekenrente hoger dan de risicovrije rente zou betekenen een grote herverdeling van de jonge generatie naar de oude generatie. Immers, het extra rendementen wordt bij een hogere rekenrente alvast ingerekend in de pensioenuitkeringen van gepensioneerden terwijl het risico om dit hogere rendement te behalen nog moet worden gelopen door werkenden. Het is daarbij maar de vraag of dat rendement in toekomst zal worden behaald.
Een dergelijke herverdeling van jong naar oud leidt tot nieuwe generatie-discussies en daar is met de invoering van de Wet toekomst pensioenen juist afscheid van genomen.
Vraag 2:
Het tweede juridische bezwaar is de stapeling van ingrepen die stuk voor stuk misschien bespreekbaar hadden kunnen zijn, maar die allemaal bij elkaar buiten proportie zijn en de wetgeving kwetsbaar maken voor succesvolle juridische aanvechting achteraf. Dan is de schade inmiddels aangericht en niet meer te herstellen. De juridische risico's omtrent het invaren en de implementatie van de pensioenwet zijn enorm. Het
eerdergenoemde advies van professor Peters waarschuwt voor de gevolgen van rechtsontneming van gepensioneerden, zeker als ook nog de dekkingsgraad tegenvalt en de eerste kortingen zichtbaar worden. Zijn advies heeft als strekking dat de regering bij vragen naar onrechtmatigheid en aansprakelijkheid bij de pensioenhervorming niet steeds kan uitgaan van het eigen gelijk, maar ook serieus rekening dient te houden met andere uitkomsten. Voorts wijst hij erop dat de wezenlijke inhoud van het individuele bezwaarrecht in verband met het invaren niet wordt geëerbiedigd. Als wordt geoordeeld dat het invaren in strijd is met het EVRM en/of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kan de Staat hiervoor aansprakelijk zijn. Heeft u dat gehoord, Minister?
Antwoord vraag 2:
Bij de totstandkoming van de Wtp is de juridische houdbaarheid van invaren uitvoerig getoetst en in de memorie van toelichting toegelicht. Ook uit analyses zoals die van professor Peters volgt dat invaren juridisch houdbaar is. De juridische risico's rondom het invaren zijn mij bekend en ik heb kennisgenomen van het advies van professor Peters. Zoals ik heb aangegeven in mijn reactie daarop15, en met name ten aanzien van de aansprakelijkheidsrisico's, ben ik het met professor Peters eens dat het aansprakelijkheidsrisico van de Staat beperkt is. Een groot deel van de verantwoordelijkheid bij het invaren ligt nu eenmaal bij de sociale partners en de pensioenfondsen. Indien de Staat aansprakelijk wordt gesteld acht ik de kans dat het EHRM dat beroep zal honoreren klein, vanwege de motivatie van de inbreuk en dat de inbreuk te rechtvaardigen is. Het valt evenwel nooit uit te sluiten dat deelnemers de Staat zullen aanspreken. Ook zal een wijziging van stelsel, en vooral in een omvang zoals deze, nooit geheel foutloos kunnen verlopen. Hierop is de sector echter voldoende voorbereid, zodat daar waar nodig hersteltrajecten zullen plaatsvinden.
Vraag 3:
Professor Peters vraagt dringend aandacht voor de stapeling van kwetsbaarheden die tezamen het risico nog verder vergroten. Eenmaal ingevaren is er geen herstel meer mogelijk. Dan komen de claims en dan komt de aansprakelijkheid. Is de regering daar klaar voor? Zijn ook de werkgevers en de pensioenfondsen daar klaar voor, zo vraag ik.
Antwoord vraag 3:
De aansprakelijkheid van de Staat is beperkt, omdat de Wtp het invaren slechts faciliteert. Het is aan de werkgevers en pensioenfondsen om een eventueel besluit tot invaren goed in te vullen. Daarvoor geldt dat (inrichting van) de evenwichtige belangenafweging waar onder andere de fasen van de besluitvorming, de risicobeheersmaatregelen vanuit het risicoraamwerk, de toetsing door het interne toezicht en de rol van de toezichthouders een belangrijk onderdeel zijn. Wet- en regelgeving zijn daarbij kaderstellend.
Met een dergelijk inrichting zorgen werkgevers/ sociale partners en pensioenfondsen uiteindelijk voor de gewenste zorgvuldigheid die nodig is bij de besluitvorming over de evenwichtigheid.
Zo moet een pensioenfonds in ieder geval kunnen aantonen dat de datakwaliteit voor, tijdens en na de transitie geborgd is. Fouten in de data dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden en/of dienen gedetecteerd te worden door het uit voeren van controles. Maar ook dan is het niet uit te sluiten dat er, in de toekomst, alsnog fouten naar voren komen. Pensioenuitvoerders moeten er dan ook voor zorgen dat zij gemaakte
fouten kunnen herstellen. Een deelnemer moet immers krijgen waar hij recht op heeft op grond van de pensioenregeling.
Vraag 4:
Ik had ook een vraag gesteld over het verschil tussen de rendementen van de pensioenfondsen in Nederland en Canada de laatste vijftien jaar. Kan de Minister daar iets over zeggen? Want dat hoort toch echt bij de vraag hoe je belegt en hoe je dat goed doet. Ik wees op het feit dat die vreselijke risicovrije rente wordt afgedekt, waardoor er 170 miljard is verdampt bij de pensioenfondsen. Kunt u daar nog iets over zeggen?
Antwoord vraag 4:
Pensioenfondsen keren geen vermogen uit maar een levenslange uitkering. Omdat de hoogte van de pensioenuitkering gevoelig is voor de rente, dekken pensioenfondsen een deel van hun neerwaartse renterisico af onder meer met rentederivaten. Op het moment dat de rente stijgt zoals in de afgelopen twee jaar het geval was, daalt het vermogen van het pensioenfonds, maar dalen de verplichtingen van pensioenfondsen nog veel harder. Het resultaat is een stijging van de dekkingsgraden van pensioenfondsen, waardoor indexaties van pensioenuitkeringen weer mogelijk zijn. Met andere woorden, een stijging van de rente, leidt tot een stijging van de pensioenuitkering, en dat is wat relevant is voor de deelnemers en pensioengerechtigden.
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 067, CF
12
Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, CB.
Kamerstukken II 2024/2025, 36 578, nr.10.
Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, CB, p.16.
Zie ook artikel 1 Pensioenwet.
Zo lang het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, hebben fondsen tot 1 januari 2027 de tijd. Dat betekent dat fondsen uiterlijk op 1 januari 2027 zouden moeten invaren.
Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen | De Nederlandsche Bank
Solidariteitsreserve en risicodelingsreserve I De Nederlandsche Bank
Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen I De Nederlandsche Bank
Q&A Redenen voor DNB om een verbod op invaren op te leggen I De Nederlandsche Bank
Zie ook de memorie van toelichting bij de Wtp - Kamerstukken II 36 067, nr. 3 (pagina 80)
Kamerstukken II 2024/2025, 36 578, nr.10.
Kamerstukken I 2024/2025, 36 067, CB, p.16.
Zie ook artikel 1 Pensioenwet.
Kamerstukken 2024-2025, 32 043, nr. 668
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.