36 418 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024)

E TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 30 november 2023

De nota naar aanleiding van het verslag heeft de commissie aanleiding gegeven tot het stellen van de volgende nadere vragen.

Inleiding

De leden van de BBB-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van de regering op de door hen gestelde vragen. Zij hebben nog een aantal vervolgvragen en hanteren hierbij dezelfde indeling zoals aangehouden in het vorige verslag.

De leden van GroenLinks-PvdA-, D66- en de PvdD-fractie danken de regering voor de beantwoording van de vragen en hebben nog enkele nadere vragen aangaande de frisdrankbelasting. Zij zien uit naar de beantwoording en het plenaire debat.

De fractieleden van D66 hebben overigens ook nog afzonderlijk een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag. Deze leden hebben nog een aantal opmerkingen en vragen.

De leden van het CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en hebben een aantal vervolgvragen.

De leden van de D66-fractie bedankt de regering voor de heldere beantwoording van de vragen. Hierbij stellen zij nog enkele aanvullende vragen.

De leden van de Volt-fractie hebben de duidelijke antwoorden van de regering op prijs gesteld. Er resteren voor hen echter nog een tweetal vragen. Deze vragen willen zij graag stellen in dit tweede verslag, ook al volgen zij gedeeltelijk uit de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het voorstel voor de Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit2.

Het lid van 50PLUS-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag en heeft nog een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Algemeen

De leden van de BBB-fractie merken op dat de regering, op de vraag of zij bereid is het advies van de Raad van State te volgen en alleen in het Belastingpakket 2024 maatregelen op te nemen die een budgettaire samenhang hebben met de begroting van volgend jaar, antwoordt dat bij het Belastingplan 2024 hier noodgedwongen voor gekozen is om uitvoeringsredenen die samenhangen met een noodzakelijke datum van inwerkingtreding van 1 januari 2024 voor deze maatregelen.

Het klopt dat vele van de andere fiscale maatregelen in separate wetsvoorstellen zijn opgenomen en vandaar dat de BBB-fractieleden de volgende vervolgvragen stellen. Is de regering bereid om bij toekomstige Belastingplanpakketten het aantal andere fiscale wetsvoorstellen zo veel als mogelijk te beperken en de behandeling van deze andere fiscale wetsvoorstellen beter te spreiden over het jaar? Het uitgangspunt zou kunnen zijn dat het Belastingplanpakket in volgende jaren dan alleen beperkt blijft tot het Belastingplan aangevuld met die fiscale wetsvoorstellen die niet eerder in een jaar behandeld konden worden, waarbij het tevens belangrijk is dat deze wetsvoorstellen in werking treden per 1 januari van het daaropvolgende jaar. Is het mogelijk en is de regering bereid om hiervoor een fiscale wetgevingskalender over meerdere jaren vast te stellen en deze vooraf af te stemmen met de Tweede Kamer?

Brief over voorbereidingen arrest Hoge Raad box 3 en tegenbewijs over meerdere jaren3

Kan de regering bevestigen dat bij een onverhoopt negatieve uitspraak van de Hoge Raad, aangiften voor bepaalde vermogensbestanddelen kunnen (moeten) worden ingediend op basis van de eigen opgave van belastingplichtigen? Welke vermogensbestanddelen, behalve effecten, betreft dit? Graag ontvangen deze leden een overzicht. Zij verwijzen hierbij tevens naar hun vervolgvragen bij het volgende onderwerp.

Brief over verfijning box 34

De regering geeft aan dat volgens de Landsadvocaat een vermogensaanwasbelasting vanuit het perspectief van artikel 1 van het Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en artikel 14 van het EVRM op stelselniveau niet tot juridische risico’s leidt. Kan de regering bevestigen dat een vermogensaanwasbelasting in individuele gevallen ook niet kan leiden tot een schending van deze artikelen, namelijk een individuele en buitensporige last? Kan de regering bevestigen dat zij het risico op massale (bezwaar)procedures hierover niet of nauwelijks aanwezig acht?

Kan de regering bevestigen dat de belastingheffing van de eerste woning box 3 op basis van een netto forfaitair rendement niet leidt tot een schending van artikel 1 van het Protocol bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM? Het is naar de mening van de leden van de BBB-fractie principieel onjuist om het eigen gebruik als inkomen te belasten, aangezien het een consumptieve besteding betreft en het object geen reguliere inkomsten genereert. Graag ontvangen zij een reflectie van de regering hierop.

Leidt de aftrekbaarheid van werkelijke kosten in de praktijk niet tot een grotere administratieve lastenplicht en vele discussies met de Belastingdienst? Voorziet de regering hierdoor geen grote uitvoeringsproblemen, zowel bij de belastingplichtigen als bij de Belastingdienst?

Deze leden zijn van mening dat het stelsel niet complexer wordt voor de burger en in de uitvoering door bij de berekening van het jaarlijkse rendement een aftrek toe te staan ter hoogte van een bedrag gelijk aan de inflatie vermenigvuldigd met het (gemiddeld) vermogen. Zij vernemen graag de visie van de regering op dit punt.

Brief over aftrek periodieke giftenaftrek en verwachte effecten op algemeen nut beogende instellingen (hierna: ANBI’s)5

Wat vindt de regering van de dekking zoals opgenomen in het aangenomen amendement-Grinwis c.s.6, waarmee het maximum voor excessief lenen van de eigen BV verder beperkt wordt na de zeer recente invoering in het Belastingplan 2023?

Algemeen Belastingplan

Over het Belastingplan 2024 hebben de leden van de BBB-fractie de navolgende vragen.

Verhoging van de tabaksaccijns

De regering geeft aan dat contact vanuit de overheid met de tabaksindustrie en belanghebbenden niet is toegestaan, tenzij dat noodzakelijk is in verband met uitvoeringstechnische kwesties die rijzen bij vastgesteld beleid of vastgestelde regelgeving. Hiervoor wordt verwezen naar een brief van toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Eerste Kamer.7 Voor de volledigheid merken deze leden op dat, naar zij begrepen hebben, er toen ook een protocol gepubliceerd is («Protocol over de wijze van omgang met de tabaksindustrie»8) dat bepaalt dat de overheid (parlementariërs maken daar geen onderdeel van uit) terughoudend en transparant moet zijn in contacten met de tabaksindustrie om het volksgezondheidbeleid te beschermen tegen beïnvloeding door de belangen van die industrie. Voornoemde leden vragen zich dan ook af of de zeer ruime interpretatie zoals de regering die in casu voorstaat en op basis waarvan het kabinet en de ambtenaren niet in gesprek zullen gaan met de tabakssector over de tabaksaccijnsverhogingen, juist is.

De leden van de BBB-fractie voorzien zeer grote nadelige gevolgen van de verhoging van de tabaksaccijns voor de ondernemers in de grensregio’s. Vandaar dat deze leden graag de navolgende vragen beantwoord zouden zien.

Per april 2023 is de grootste accijnsverhoging ooit doorgevoerd op tabak (de verhoging van 2024 is nog hoger), waarbij de structurele opbrengst in 2023 werd geschat op € 147 miljoen in 2023 (zie Belastingplan 2023). Op dit moment wordt aangegeven dat er een opbrengst verwacht wordt van € 3.192 miljoen. Hoe verhoudt deze inschatting van de opbrengst zich met de laatste cijfers over de grensverkopen, waarbij in het derde kwartaal 36% van alle shag in het buitenland werd gekocht en 25% van de sigaretten9 en waarbij in het oosten en het zuiden inmiddels meer dan de helft van de rokers zijn pakjes koopt in het buitenland.

De regering geeft aan dat de gedragseffecten zijn berekend over de totale grondslag als percentage van de verhoging. Kan zij aangeven hoeveel miljoen het gedragseffect is waarmee in het Belastingplan 2023 en 2024 gerekend is (het totaal van de verhoging per 1 april 2024)? Hoe verhoudt het totaal van de gedragseffecten zich tot de totale opbrengst? Kan de regering een indicatie geven welk gedeelte van het totale gedragseffect gezien wordt als grenseffect?

De regering geeft aan dat voor tegenvallende of afwijkende opbrengsten geen dekking of beleidswijziging noodzakelijk is. Dat is echter van geen belang voor de ondernemers in de grensregio’s. Voor deze ondernemers is het van groot belang dat de genomen maatregelen geëvalueerd worden en eventueel teruggedraaid. Dit staat los van de begrotingsregels. Kan de regering aangeven hoe zij voornemens is deze effecten te evalueren? Neemt de regering deze effecten mee bij de evaluatie van de grenseffecten op alcohol en andere producten, zoals ook verzocht is in de aangenomen motie-Erkens c.s.10?

De evaluatie van de grenseffecten op alcohol en overige producten wordt voor de zomer per brief aan de Tweede Kamer gedeeld. Is de regering bereid consequenties aan deze evaluatie te verbinden, zoals het terugdraaien van per 2024 ingegane verhogingen? Kan de regering toezeggen dat de effecten van de evaluatie substantieel zullen meewegen in verdere te nemen maatregelen?

In zijn brief van 10 mei 2022 betreffende het periodiek monitoren van grenseffecten geeft de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst het volgende aan:

«Wat betreft de accijns op tabak is het mogelijk om het Empty Pack Survey periodiek te herhalen. Mijn voorstel is om dit te doen bij grote beleidswijzigingen en in andere jaren één keer in de twee jaar. Bij grote beleidswijzigingen zal het kabinet bezien of aanvullend onderzoek (bijvoorbeeld in de vorm van een enquête) gewenst is.»11

Daarnaast schrijft hij het volgende in voornoemde brief:

«In onderstaande tabel wordt samengevat wat we de komende jaren met de Tweede Kamer zullen delen rondom grenseffecten.»12

Is de regering voornemens de geplande EPS-meting13 in 2024 uit te voeren? Wanneer kunnen de resultaten daarvan verwacht worden? Welke consequenties worden verbonden aan de uitkomsten van het EPS-onderzoek als blijkt dat de grenseffecten substantieel zijn toegenomen?

Verhoging accijnstarief op zware stookolie

Uit de praktijk bereiken de leden van de BBB-fractie signalen waarbij de conclusies op basis van de gestelde onderzoeken en de representativiteit van deze onderzoeken sterk in twijfel worden getrokken. Daarom zouden voornoemde leden graag de navolgende vragen beantwoord zien.

Kan de regering verduidelijken hoeveel controles hebben plaatsgevonden en of dit heeft plaatsgevonden voor verschillende specifieke soorten en merken olie? Kan de regering bevestigen dat het onderzoek waar nu verstrekkende conclusies aan worden verbonden, betrekking heeft op olie waar dit wetsvoorstel op ziet, en kan zij tevens bevestigen dat dit onderzoek representatief is? Kan zij de Kamer informeren welke olie (met welke specificaties) betrokken is in de onderzoeken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en het douanelaboratorium?

Is de regering bekend met het feit dat het zwavelgehalte van dieselvervangende stookolie niet vele malen hoger kan zijn dan het zwavelgehalte van gasolie, omdat het dan namelijk niet als dieselvervangende stookolie kan kwalificeren?

Wat betreft de vergelijking die wordt gemaakt met stookolie voor de scheepvaart, hebben de BBB-fractieleden de navolgende vragen. Is de regering zich ervan bewust dat de vroegere stookolie voor zeeschepen niet vergelijkbaar is met de innovatieve stookoliën die momenteel op de markt verkrijgbaar zijn? In hoeverre heeft de regering rekening gehouden met het feit dat innovatieve stookoliën minder vervuilend kunnen zijn dan gasolie en zelfs een bijdrage kunnen leveren aan het reduceren van de CO2-uitstoot? Is zij zich ervan bewust dat de grondslag voor de tariefverhoging mogelijk onjuist of op zijn minst onvolledig is?

De regering geeft aan dat de maatregel biodiesel niet raakt. Is de regering ervan op de hoogte dat er ook biodieselproducten op de markt zijn waarvoor het tarief van stookolie moet worden toegepast en die wel degelijk door de maatregel worden geraakt? Is zij ervan op de hoogte dat deze producten een milieuvriendelijker alternatief kunnen zijn dan de huidige fossiele brandstoffen en dat de financiële stimulans om deze producten te gebruiken door de tariefverhoging geheel tenietgaat?

De regering stelt dat met de accijnsverhoging het ongelijke speelveld in de brandstoffenmarkt wordt weggenomen. Kan zij de milieuconsequenties overzien van het gelijktrekken van het tarief op het gebruik van innovatieve stookoliën en biobrandstoffen die minder milieuvervuilend zijn? Heeft de regering onderzocht in hoeverre deze tariefswijzigingen het behalen van de klimaatdoelstellingen bemoeilijken c.q. vertragen?

Aangenomen amendementen

De leden van de BBB-fractie hebben hierover de volgende vragen.

Amendement-Van der Lee c.s.14

Tarief box 2 en lenen uit eigen BV

Deze leden beschouwen de verhoging van het box 2-tarief als een «boete op ondernemen»: het hogere tarief moet ook worden betaald over winsten die in het bedrijf zijn gebleven. Deze ondernemers betaalden in het verleden al een hogere vennootschapsbelasting over hun winst (soms wel tot 35%) en als ze besluiten om in de toekomst de winst uit de onderneming te halen, moeten ze nog een keer een hogere belasting betalen. Deze materieel terugwerkende kracht leidt tot een onredelijke uitkomst. Ondernemers die in het verleden de winst niet uitkeerden, maar opnieuw hebben geïnvesteerd, konden hun bedrijf daarmee laten groeien en daarmee werkgelegenheid creëren. Nu worden zij gestraft voor hun ondernemerschap! Deelt de regering deze visie van de leden van de BBB-fractie?

Kan de regering aangeven waar het omslagpunt ligt, of omslagpunten liggen, om fiscaal te kiezen voor ondernemen in box 1 of voor ondernemen in de BV?

Klopt het dat de incidentele kasopbrengst van de verhoging van het box 2-tarief door gedragseffecten € 1,5 miljard beloopt? Kan de regering bevestigen dat door deze maatregel nog voor 31 december 2023 € 5,5 miljard aan eigen vermogen uit ondernemingen wordt gehaald? Klopt het dat dat geld dan dus niet meer kan worden gebruikt om te investeren, terwijl dat juist nu hard nodig is?

Welk bedrag in 2024 wordt onttrokken aan het eigen vermogen van ondernemingen als gevolg van de verlaging van het maximum voor lenen van de eigen BV naar € 500.000?

Inkoop eigen aandelen

Meermaals wijst de regering in de nota naar aanleiding van het verslag dat er gezien het korte tijdpad tot de plenaire behandeling in de Eerste Kamer, onvoldoende tijd is om een impactanalyse te maken. Tevens geeft de regering aan dat de macro-effecten en de effecten voor het MKB onzeker zijn. De leden van de BBB-fractie willen graag een geïnformeerde afweging kunnen maken van de voor- en nadelen van de maatregel waarvan de regering zelf wijst op de schadelijke effecten. Kan de regering de Kamer voor de plenaire behandeling alsnog voorzien van een eerste inschatting van deze economische en maatschappelijke effecten? En kan, al dan niet met behulp van marktpartijen, een analyse worden gemaakt van de impact van de maatregel? Kan daarbij worden ingegaan op zowel de impact op de huidige Nederlandse multinationale ondernemingen als op de toekomstige groeibriljanten in Nederland, zeg maar de huidige start- en scale-ups die te zijner tijd naar de beurs gaan en dan ook een keuze moeten maken over de locatie van hun hoofdkantoor?

De regering geeft aan dat de afschaffing van de inkoopfaciliteit ertoe zal leiden dat beursgenoteerde bedrijven Nederland zullen verlaten, dat Nederland bij de keuze van vestiging wordt overgeslagen en dat bedrijven zich vestigen in een land waar inkoop van aandelen niet belast is met dividendbelasting. Voorts geeft de regering aan dat er geen goede alternatieven zijn om de nadelige gevolgen van de afschaffing van de inkoopfaciliteit (volledig) te voorkomen, anders dan het behoud van de inkoopfaciliteit. Kan de regering aangeven of er überhaupt positieve effecten te verwachten zijn van de voorgenomen maatregel en, zo ja, welke dit zijn?

Kent de regering het artikel «Zorgen over vestigingsklimaat: «Ik moet aandeelhouders uitleggen waarom ik nog in Nederland zit»» in het FD van 17 november 2023? Deelt zij de zorgen die in dit artikel worden uitgesproken? Kan zij reageren op de passage: «Ook Nederlandse bedrijven zullen zich volgens hem achter de oren krabben. «Als dit doorgaat, dan gaan bedrijven als ASML en NXP een holding in het buitenland oprichten.»

Een topbestuurder van een grote onderneming, die anoniem wil blijven, bevestigt dit beeld: «Ik moet mijn aandeelhouders uitleggen waarom ik nog in Nederland zit.»»? Heeft de regering signalen ontvangen van ondernemingen die inderdaad voor deze keuze komen te staan als de inkoopvrijstelling wordt geschrapt?

Is het correct te veronderstellen dat het afschaffen van de inkoopfaciliteit uiteindelijk ook ten nadele komt van pensioenfondsen en beleggingsinstellingen, en daardoor indirect ook de waarde van de oudedagsvoorzieningen van vele werknemers wordt geraakt?

Deelt de regering de analyse van deze leden dat zonder inkoopfaciliteit er sprake is van een drievoudige heffing van 1) winstbelasting (25,8%) bij de vennootschap over de operationele resultaten, 2) niet-verrekenbare dividendbelasting (17,65%) bij de vennootschap bij de inkoop van aandelen, en 3) inkomstenbelasting box 3 (36%) bij de aandeelhouder over het rendement op aandelen?

Kan de regering bevestigen dat ook onder het huidige stelsel met een inkoopfaciliteit, dividend of aandeleninkoop nimmer onbelast is, omdat dit altijd belast wordt op het niveau van de aandeelhouder-natuurlijk persoon?

En kan de regering bevestigen dat de inkoop van aandelen niet kan worden gekwalificeerd als een sluiproute om dividendbelasting te ontwijken?

Amendement-Omtzigt c.s.15 en amendement-Grinwis c.s.16

Wat zijn de gevolgen voor de administratieve lasten en uitvoeringskosten indien vanaf de tweede 20-maandsperiode wordt overgestapt naar de ETK17-regeling?

Ziet de regering mogelijkheden om de 30%-regeling inhoudelijk aan te passen zodat deze beter gericht wordt? En is de regering bereid om parallel aan de voorziene evaluatie, daar onderzoek naar te doen in overleg met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat? Is zij het met de BBB-fractieleden eens dat het daarbij van belang is ook het bedrijfsleven te betrekken, zowel grote als kleine ondernemingen?

Naar aanleiding van de reactie op de vragen van de D66-fractieleden over of de 30%-regeling niet te generiek is, hebben de leden van de BBB-fractie de volgende vragen. Welke opties zijn beschikbaar om de deskundigheid te bewijzen? Op welke wijze zou schaarsheid aan deskundigheid in Nederland inzichtelijk gemaakt kunnen worden? Welke voor- en nadelen ziet de regering bij het op een andere wijze toetsen van deskundigheid?

Op welke termijn kan de Kamer een inhoudelijke reactie verwachten van de regering op de motie-Hermans/Omtzigt18, die verzoekt om het deskundigheidsvereiste in de 30%-regeling zo snel mogelijk aan te scherpen? Hoe betrekt de regering het brede bedrijfsleven (van multinationals tot start-ups) bij het uitwerken van een methodiek om schaarste/deskundigheid te bewijzen?

Zoals de regering aangeeft, is in de eerdere evaluatie aangegeven door Dialogic dat de regeling de schatkist geld oplevert. Kan de regering aangeven ten aanzien van welke belastingmiddelen zij een derving van de inkomsten verwacht als gevolg van de voorgestelde versobering?

Kan de regering aangeven wat de gevolgen zijn van de voorgestelde versobering van de 30%-regeling voor het MKB in Nederland op het vlak van werkgelegenheid en overigens?

Is de regering bereid om de voorgestelde aanpassing van de 30%-regeling uit te stellen totdat de evaluatie van de regeling in 2024 heeft plaatsgevonden? De getrapte afbouw zoals voorgesteld, biedt volgens deze leden daartoe de mogelijkheid.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA, D66 en de PvdD gezamenlijk

In steeds meer landen, waaronder het Verenigd Koninkrijk, zijn haverdrank en andere plantaardige alternatieven apart gecategoriseerd en worden apart en lager belast, zo merken de leden van GroenLinks-PvdA-, D66- en de PvdD-fractie op. In Nederland vallen dergelijke dranken in dezelfde categorie als frisdranken en worden daarom via de verbruiksbelasting op dezelfde manier belast. Heeft de regering de voorbeelden in het buitenland betrokken in het beleid aangaande dergelijke dranken? Hoe kijkt zij inmiddels aan tegen verbruiksbelasting voor haverdrank en andere plantaardige alternatieven? Voornoemde leden vragen zich af hoe een uitzondering van de verbruiksbelasting voor dranken er uitvoeringstechnisch uit zou kunnen zien. Erkent de regering dat een uitzondering voor dergelijke dranken in lijn zou zijn met het kabinetsbeleid op het gebied van de klimaatdoelstelling en de Nationale Eiwitstrategie? En dat het niet-uitzonderen van die dranken derhalve een contraproductief effect heeft op dat kabinetsbeleid en doelstellingen van de European Green Deal? Is de regering bereid de keuze inzake dit dossier te heroverwegen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hechten aan zorgvuldige besluitvorming over maatregelen die een grote impact hebben op het Nederlandse vestigingsklimaat en de Nederlandse internationale concurrentiepositie. Kan de regering toelichten hoe zij in dit kader aankijkt tegen het feit dat belastingplichtigen in Nederland door de Tweede Kamer overvallen worden met en door aanzienlijke en rigoureuze belastingverzwaringen, waaronder met name het afschaffen van de inkoopfaciliteit voor beursgenoteerde bedrijven, het verder verhogen van de tarieven van box 2 en 3 met gevolgen voor het globale evenwicht, de versobering van de 30%-regeling in het zicht van een evaluatie in 2024, en het structureel verhogen van de bankenbelasting?

Globaal evenwicht

Deze leden danken de regering voor de overzichten met gemiddelde belasting- en premiedruk. Kan de regering verklaren waarom de box 1-inkomstenbelastingdruk bij de DGA19 zo substantieel afwijkt van de percentages die zijn opgenomen in de overzichten die in 2022 zijn berekend over 2024, zoals opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2023? Dit verschil loopt bijvoorbeeld bij € 100.000 op tot 9,3%, wat doet vermoeden dat een andere rekenmethodiek is gehanteerd. Is hier sprake van? Indien het antwoord bevestigend luidt, kan de regering uitleggen waarom er een andere rekenmethodiek is gehanteerd? En kunnen de overzichten gestoeld op de oude rekenmethodiek ook opgesteld en gedeeld worden?

Inkoop eigen aandelen

De regering geeft aan dat door het korte tijdsbestek geen ramingsmemo’s zijn opgesteld en dat deze dus ook niet zijn gecertificeerd door het Centraal Planbureau. De leden van de VVD-fractie wensen een integrale afweging te kunnen maken van de voor- en nadelen van voorliggende ingrijpende maatregelen. Kan de regering aangeven hoe zij dit informatietekort zal oplossen voorafgaand aan de plenaire behandeling van het Belastingplan? Kan alsnog een ramingsmemo worden opgesteld? Zo ja, kunnen daarin zowel eerste- als tweede-orde-effecten worden meegenomen? En kan de regering daarbij ook de bandbreedte aangeven waarin de daadwerkelijke eerste- en tweede-orde-gedragseffecten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, welk uitstel is nodig om voldoende informatie boven tafel te krijgen, zodat een afgewogen oordeel mogelijk is?

Klopt het dat de raming alleen rekening houdt met eerste-orde-gedragseffecten, te weten a) de mate waarin de inkoop van eigen aandelen wordt voortgezet, en b) de mate waarin dit wordt vervangen door reguliere dividenduitkeringen? En is dit gelijk aan het totale bedrag van € 2,7 miljard, gecorrigeerd voor het 70% gedragseffect? En welk deel daarvan is het bedrag aan belaste inkoop van aandelen, en welk deel is het gevolg van hogere verrekenbare dividendbelasting?

Klopt het dat de raming van € 770 miljoen geen rekening houdt met a) dat aandeleninkoop wordt vervangen door terugbetalen van kapitaal, en b) dat door zetelverplaatsing Nederland ook geen dividendbelasting of bankenbelasting meer zal ontvangen van deze ondernemingen? Wat zou het betekenen voor de raming als de vijf Nederlandse beursfondsen met de grootste dividenduitkering in 2022 hun zetel zouden verplaatsen?

De regering heeft uitvoerig uitgelegd dat er verschillende bedrijfseconomische overwegingen zijn om aandelen in te kopen. Tegelijkertijd gaat de regering ervan uit dat slechts een klein deel van de inkoop zal worden voortgezet. Is het correct aan te nemen dat als beide waar zijn, ondernemingen die in de toekomst willen blijven inkopen, dat niet meer doen in Nederland maar door middel van zetelverplaatsing in het buitenland aandelen zullen inkopen?

Kan de regering exact aangeven welke gedragseffecten wel zijn meegenomen in de raming en welke niet? Kan zij aangeven wat wordt bedoeld met een totaal gedragseffect van 70%? Hoe zou de raming eruitzien als dit 90% is of 50%?

Kan de regering uitleggen waarom in de budgettaire raming niet de effecten op andere belastingopbrengsten of tweede-orde-effecten in de economie meegenomen zijn? Leidt dat niet tot een te gunstige inschatting wat betreft de effecten op de schatkist?

Kan de regering aangeven voor welke bedragen Shell, Unilever en DSM dividend hebben uitgekeerd in de jaren na hun vertrek uit Nederland?

De regering geeft aan dat als inkoop duurder wordt, beursfondsen op zoek zullen gaan naar andere vormen van onbelaste kapitaaldistributie of Nederland zullen verlaten. Door deze gedragseffecten is de opbrengst voor het afschaffen van de faciliteit zeer lastig in te schatten. Betekent dit dat om die reden deze gedragseffecten niet zijn meegenomen in de raming?

Wat zou het voor de raming betekenen als de vijf Nederlandse beursfondsen die momenteel het meest aandelen inkopen, hun zetel zouden verplaatsen, rekening houdend met het directe verlies aan dividendbelasting, bankenbelasting en eventueel andere belastingen?

Is het correct om te veronderstellen dat de bij de inkopende vennootschap gebruteerde dividendbelasting op geen enkele wijze verrekend kan worden met de heffing bij de aandeelhouder van wie de aandelen ingekocht zijn? Zo ja, ontstaat daarmee inderdaad driedubbele belastingheffing; vennootschapsbelasting en dividendbelasting bij de vennootschap, en inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting bij de aandeelhouder?

Vennootschapsbelasting

De regering geeft aan dat de opbrengst van de vennootschapsbelasting in 2022 14% van de totale belastingontvangsten bedroeg. Kan zij aangeven hoe hoog dat percentage in 2023 en 2024 volgens de ramingen uitkomt?

Kan de regering aangeven op welk niveau dit percentage in de ons omringende landen ligt en wat het OESO20-gemiddelde is?

Kan de regering aangeven welke beleidsmaatregelen hebben geleid tot de scherpe stijging in vennootschapsbelastingdruk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

Leden van diverse fracties, waaronder ook de leden van de CDA-fractie, hebben vragen gesteld over de gevolgen van de ingediende moties en amendementen bij het Belastingplan 2024. De beantwoording van die vragen stelt de leden van de CDA-fractie niet gerust. In de antwoorden lezen zij onder meer dat aan de oproep van de regering om – wat betreft dekking, wetstechnische elementen en uitvoeringsgevolgen van de moties en amendementen – de nodige voorzichtigheid te betrachten, geen gehoor is gegeven. Er zijn amendementen ingediend, vooruitlopend op evaluaties, die ten koste gaan van voorspelbaarheid, degelijkheid en daarmee een betrouwbare overheid. En verschillende amendementen hebben – als voornoemde leden door de beantwoording heen lezen – ook nog eens een negatieve impact op het vestigingsklimaat en op de internationale concurrentiepositie van Nederland. Het indienen van amendementen is een recht van de Tweede Kamer. Echter, de leden van de CDA-fractie vragen zich af of de regering – mede gezien de toch wel ernstige bezorgdheid die uit de beantwoording spreekt – nog mogelijkheden ziet om de schade te beperken.

Op de vragen van deze leden naar de inperking van de giftenaftrek, geeft de regering uitvoerig antwoord waarbij vooral wordt aangegeven welke ongewenste situatie de regering met deze maatregel wil voorkomen.

In het verleden zijn door het Ministerie van Financiën in diverse sectoren goede ervaringen opgedaan door bij convenant met de betreffende sector afspraken te maken over het voorkomen van ongewenste situaties. Dit kan naar beide kanten helderheid geven. Hoe beoordeelt de regering de suggestie om met de goede doelensector een convenant af te sluiten waarin afspraken worden gemaakt over het voorkomen van de genoemde ongewenste situatie? Zou dit niet een elegantere oplossing zijn dan het opleggen van (fiscale) regelgeving vanuit de overheid?

Deze leden hebben al vorig jaar bij de behandeling van het Belastingplan een inflatieneutrale belastingheffing ter sprake gebracht. Dit brengt hen nu tot de vraag of de regering voornemens is om de € 500.000-grens van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap jaarlijks te indexeren.

Op de vraag van de CDA-fractie naar het ontbreken van informatie bij middelgrote en kleine brouwerijen over het omzetten van de grondslag van bieraccijns van graden Plato naar alcoholpercentage, antwoordt de regering dat naast de wet, die al twee jaar bekend is, ook relevante lagere regelgeving voor de bierbrouwerijen uitgewerkt is in de Implementatieregeling richtlijnen accijns 2023 van 6 februari 2023. Daarin wordt onder andere beschreven hoe het alcoholpercentage dient te worden bepaald. De regering is dan ook niet van mening dat deze wijziging te snel wordt doorgevoerd. Dit antwoord vinden de CDA-fractieleden erg kort door de bocht. Het enkele feit dat een bericht in de Staatscourant heeft gestaan, wil niet zeggen dat er niet veel – vooral kleinere – brouwerijen met veel vragen zitten. Het verbaast voornoemde leden dat de sector aangeeft op geen enkele wijze betrokken te zijn geweest bij de invoering van de ABV21 en bij het opstellen van de meetmethode.

Klopt het dat de wijziging van PLATO naar ABV een budget-neutrale maatregel is, dus dat een eventueel uitstel van deze maatregel geen gevolgen heeft voor het Belastingplan 2024? En als dit inderdaad het geval is, wat zijn dan nog de belemmeringen om alsnog het gesprek met de sector over een zorgvuldige invoering aan te gaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Giftenaftrek

De regering heeft aangegeven dat zij tracht de toename van zeer hoge periodieke giften aan ANBI’s tegen te gaan door middel van maatregelen die voortvloeien uit het Belastingplan 2023, zo merken de leden van de D66-fractie op. Zo is de aftrek van periodieke giften aan ANBI’s begrensd tot € 250.000 per kalenderjaar. Uit de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op algemeen nut» is gebleken dat enkel een uitbreiding van capaciteit van het ANBI-team niet de meest effectieve manier is om het toezicht te verbeteren.22 Er is nu uiteindelijk gekozen om de informatiepositie van het ANBI-team te versterken en zo het toezicht op de inhoudelijke toetsing van ANBI-voorwaarden te verbeteren.

Kan de regering toelichten of nog maatregelen zijn overwogen om het ANBI-team te versterken? En kan zij duiden hoe de informatiepositie van het ANBI-team precies wordt versterkt?

Verfijningen box 3

Forfaits worden volgens de Algemene Rekenkamer niet stelselmatig geëvalueerd of geactualiseerd. In het rapport «Forfaits in het belastingstelsel»23 inventariseerde de Algemene Rekenkamer 48 bestaande forfaits in het Nederlandse belastingstelsel. Het rapport liet zien dat de helft van deze forfaits sinds 2010 niet meer was geactualiseerd. Sommige forfaits waren zelfs sinds 1980 al niet meer aangepast.

De werklast bij de verschillende bezwaar-, beroeps- en herstelprocedures bij de Belastingdienst is inmiddels opgelopen van ongeveer 10 fte in 2019 tot 495 fte tussen 2022 en 2025. Kan de regering aangeven welke maatregelen zij neemt op basis van deze uitkomsten van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer?

Vragen en opmerkingen van de leden van de Volt-fractie

Het antwoord op de vragen van de leden van de Volt-fractie over de fiscale maatregelen industrie en elektriciteit is duidelijk.24 Zij begrijpen dat een dubbele energiebelasting niet wenselijk en redelijk is, en dat daarom voor die specifieke, toekomstige regeling een horizonbepaling niet zinvol is. Er blijven wel vier vragen over die in meer algemene zin van toepassing zijn op de fiscale regelingen.

Kan de regering een overzicht geven van de geplande toekomstige evaluaties van de fiscale regelingen? En kan de regering toezeggen dat in een toekomstige evaluatie het niet-ontvangen bedrag van de regeling wordt vermeld, zowel vanaf het beginpunt van de regeling als vanaf 1 januari 2024?

Is de regering het met deze leden eens dat een horizonbepaling als zodanig nuttig is bij de instelling van fiscale regelingen en dus als default moet worden ingebouwd? Ziet zij redenen waarom in specifieke gevallen een horizonbepaling niet zou moeten worden opgenomen?

Vragen en opmerkingen van het lid van de 50PLUS-fractie

1. Kan de regering in navolging van het antwoord op pagina 18 van de nota naar aanleiding van het verslag aangeven welke tarieven in de inkomstenbelasting het resultaat waren van de belastinghervorming 2001, zo vraagt het lid van de 50PLUS-fractie. Kan zij tevens in een tabel weergeven hoe de belastingtarieven in de inkomstenbelasting zich hebben ontwikkeld tussen de belastinghervorming van 2001 en de invoering van de inkomensafhankelijke heffingskortingen in 2013?

a. Was de stijging van de tarieven over deze periode, in relatief opzicht, groter voor de groep niet AOW gerechtigden of voor de groep wel AOW gerechtigden?

b. Deelt de regering de conclusie van deze fractie dat de belastingtarieven, tussen de belastinghervorming van 2001 en de invoering van de inkomensafhankelijke heffingskortingen in 2013, zeer fors omhoog zijn gegaan ter financiering van hogere en later ook inkomensafhankelijke kortingen?

c. Deelt de regering de conclusie van deze fractie dat hogere middeninkomens tussen 2001 en 2013 enerzijds steeds hogere tarieven voorgeschoteld kregen en anderzijds in 2013 ook nog (deels of geheel) buitengesloten werden van de nieuwe inkomensafhankelijke heffingskortingen?

d. Deelt de regering de conclusie van het lid van de 50PLUS-fractie dat na 2013 de afbouw van de inkomensafhankelijke heffingskortingen ervoor heeft gezorgd dat steeds minder belastingplichtigen de volledige heffingskorting kunnen verzilveren door verdere verhogingen van het afbouwpercentage en/of het verlagen van de afbouwpunten?

e. Kan de regering in aantallen en in procenten aangeven hoeveel belastingplichtigen in 2011 de maximale algemene heffingskorting (hierna: AHK) en arbeidskorting konden claimen en verzilveren, hoeveel belastingplichtigen in 2014 de maximale AHK en arbeidskorting konden claimen en verzilveren, en hoeveel belastingplichtigen in 2024 nog de maximale AHK en arbeidskorting kunnen claimen en verzilveren?

f. Deelt de regering de conclusie van deze fractie dat een stelsel van inkomstenbelasting met inkomensafhankelijke heffingskortingen meer ruimte biedt om meer gericht te sleutelen aan de koopkrachtuitkomsten, maar dat het ook gelegenheid heeft geboden om een deel van de belastingplichtigen uit te sluiten van lastenverlichting? Indien nee, waarom niet?

2. Kan de regering in een tabel weergeven hoe het tarief van de tweede schijf tot AOW zich heeft ontwikkeld vanaf de belastinghervorming van 2001 tot heden? Kan zij tevens in een tabel weergeven hoe de tweede schijf vanaf AOW zich heeft ontwikkeld vanaf de belastinghervorming van 2001 tot heden?

a. Deelt de regering de conclusie van het lid van de 50PLUS-fractie dat de verhoging van de tweede schijf, zowel tot als vanaf de AOW-leeftijd, aanzienlijk is geweest en dat met de opbrengsten van de verhogingen van deze tarieven, de verdere verhoging van de inkomensafhankelijke heffingskortingen is gefinancierd?

b. Was de stijging van de tweede schijf over deze periode, in relatief opzicht, groter voor de groep tot AOW of voor de groep vanaf AOW?

3. Kan de regering in navolging van het antwoord op pagina 18 van de nota naar aanleiding van het verslag, bevestigen dat de beperking van het aanvangspunt van het toptarief progressief verloopt tot een inkomen van ongeveer € 100.000 per jaar, maar dat het degressief verloopt voor inkomens boven € 100.000?

a. Deelt de regering de zienswijze van deze fractie dat dit een maatregel is die de hoogste inkomens ontziet naarmate zij nog meer verdienen? Is het ontzien van de allerhoogste inkomens een doel van de regering? Waarom wordt hiervoor gekozen?

4. Kan een overzicht worden gegeven van de twee miljoen AOW’ers die belasting betalen? Kan de regering deze groep weergeven in een tabel, met categorieën van € 5.000 vanaf een inkomen van € 15.000 tot > € 100.000?

5. Klopt de observatie dat ongeveer 600.000 AOW’ers, van de twee miljoen belastingplichtige AOW’ers, worden getroffen door de beperking van de inflatiecorrectie naar de tweede schijf? Zo nee, wat is het goede getal?

6. Wat is in 2024 naar verwachting het aantal alleenstaande respectievelijke het aantal samenwonende gepensioneerden in de inkomensgroepen van alleen AOW, AOW plus € 5.000, AOW plus € 10.000 en vervolgens oplopend tot AOW plus € 50.000 of meer? Indien de gegevens over 2024 niet beschikbaar zijn, verzoekt het lid van de 50PLUS-fractie de gegevens over 2022 toe te zenden.

a. Wat is van deze inkomenscategorieën de bijdrage aan de maatregelen ter beperking van de inflatiecorrectie in de tweede schijf en het toptarief? Graag ontvangt deze fractie de informatie apart voor samenwonenden en alleenstaanden.

7. Wat is de rechtvaardiging van deze extra belasting van in totaal € 337 miljoen structureel (voor amendering) voor de gepensioneerden met een bescheiden pensioen die nog een indexatieachterstand hebben van 15 tot 20%?

8. Hoeveel belastingplichtigen zouden eerder zijn overgegaan naar het tarief van de tweede schijf bij een volledige beperking van de inflatiecorrectie in 2024? Wat zou de extra belastingopbrengst dan in totaal zijn geweest?

a. Kan de regering deze vraag daarnaast ook apart beantwoorden voor het deel AOW’ers?

9. Hoeveel belastingplichtigen zouden eerder zijn overgegaan naar het toptarief bij een volledige beperking van de inflatiecorrectie in 2024? Wat zou de extra belastingopbrengst zijn geweest?

a. Kan de regering deze vraag daarnaast ook apart beantwoorden voor het deel AOW’ers?

10. Hoeveel AOW’ers zouden eerder naar het tarief van de tweede schijf gaan als de inflatiecorrectie in het geheel niet zou worden toegepast in elk van de jaren 2025–2028? Graag ontvangt het lid van de 50PLUS-fractie de informatie in aantallen en in (extra) opbrengst.

11. Hoeveel belastingplichtigen zouden eerder naar het toptarief gaan als de inflatiecorrectie in het geheel niet zou worden toegepast in elk van de jaren 2025 tot en met 2028 bij een jaarlijkse inflatie van 3%?

a. Kan de regering deze vraag daarnaast ook apart beantwoorden voor het deel AOW’ers?

12. Hoeveel AOW’ers zitten in 2023 nog uitsluitend in de eerste schijf en hoeveel waren dat er in 2020? Wat vindt de regering van de ontwikkeling van het aantal AOW’ers in de eerste schijf?

13. Uit het antwoord op vraag 29 van het lid van de 50PLUS-fractie blijkt dat ongeveer € 0,2 miljard van de budgettaire opbrengst van € 1,6 miljard afkomstig is van gepensioneerden. Kan hieruit worden afgeleid dat er relatief weinig gepensioneerden zijn met een inkomen boven het inkomen waar het toptarief aanvangt? Zo nee, waarom niet?

14. Kan worden aangegeven hoeveel AOW’ers een inkomen hebben tussen € 80.000 en € 90.000 en vervolgens per groep van € 10.000 tussen € 90.000 en € 150.000?

15. Hoe groot is de totale groep belastingbetalers met een inkomen tussen € 150.000 en € 500.000 (graag weergegeven met categorieën van € 50.000)? Kan de regering in aantallen en procenten aangeven welk deel gepensioneerd is?

16. Op pagina 19 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat uit CBS-data blijkt dat «zich op dat lagere punt van de inkomensverdeling een grotere groep gepensioneerden bevindt». Kan de regering deze stelling inzichtelijk maken in een tabel?

17. Op pagina 19 van de nota naar aanleiding van het verslag is een tabel gegeven met de opbrengst van de Bosbelasting in recente jaren. Klopt het dat de opbrengst in de eerste jaren zeer beperkt opliep en dat de opbrengst van de Bosbelasting eigenlijk nu pas «serieus geld» begint op te leveren? Kan de regering de tabel nog uitbreiden met de verwachting van de opbrengst van de Bos-belasting in 2024 en 2025?

18. Kan de regering als aanvulling op de tabel over de opbrengst van de Bos-belasting ook per jaar weergeven hoeveel AOW-gerechtigde belastingplichtigen meebetalen aan de opbrengst, van 2021 tot en met 2025?

19. Op pagina 19 van de nota naar aanleiding van het verslag wordt gesteld dat het budgettaire belang van de arbeidskorting op ongeveer € 14,4 miljard zou zijn uitgekomen als er sinds 2001 louter endogene verhogingen hadden plaatsgevonden. In werkelijkheid wordt er in 2024 ruim € 34 miljard uitgetrokken voor de arbeidskorting. Kan de regering de ontwikkeling van het budgettaire belang van de arbeidskorting tussen 2001 en 2024 afzetten tegen de ontwikkeling van het budgettaire belang van de AOW, van de ouderenkorting, van de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over dezelfde periode?

20. In navolging van het antwoord van de regering op pagina 20 van de nota naar aanleiding van het verslag met een tabel, waarvoor dank, wil het lid van de 50PLUS-fractie de regering vragen om dezelfde tabel te tonen zonder het effect van de arbeidskorting, omdat verreweg de meeste gepensioneerden hier toch geen aanspraak op maken. Voor gepensioneerden is in deze exercitie enkel het effect van de lagere eerste schijf relevant.

21. Als het nieuwe kabinet in het regeerakkoord € 20 miljard euro nodig heeft voor nieuw beleid en € 10 miljard voor begrotingsconsolidatie, hoeveel jaar zouden alle schijfgrenzen dan bevroren moeten worden om de benodigde € 30 miljard volledig te dekken, uitgaande van een inflatie van 2%, 3% of 4%? Kan de regering in haar antwoord duidelijk aangeven of het gaat om ex ante- of ex post-cijfers?

22. In het antwoord van de regering op vragen van de leden van de BBB- en de VVD-fractie op pagina 33 en verder van de nota naar aanleiding van het verslag wordt de afschaffing van de inkoopfaciliteit eigen aandelen vergeleken met andere Europese landen. Hierover de volgende vragen.

a. Kan de regering ook een kwalitatieve vergelijking geven van de in Nederland voorgenomen maatregel met de recent ingevoerde «4% buyback tax» in de Verenigde Staten? Kan de regering daarnaast ook de verwachte opbrengst in de Verenigde Staten en in Nederland weergeven als percentage van het bbp? Zijn de Nederlandse plannen financieel ambitieus of juist niet in vergelijking met de maatregelen in de Verenigde Staten?

b. Kan worden aangegeven hoe het proces van zetelverplaatsing van een Nederlandse vennootschap naar het buitenland verloopt? Kan worden ingeschat in welke mate gebruik zou kunnen worden gemaakt van deze optie? Hoeveel zetelverplaatsingen hebben plaatsgevonden sinds 2010?

c. Door het amendement-Van der Lee c.s.25 wordt de inkoopfaciliteit eigen aandelen in de dividendbelasting afgeschaft, maar pas in 2025. Is de regering bereid om te overwegen om zo spoedig mogelijk in 2024 een wetsvoorstel in te dienen om de inkoopfaciliteit weer in te voeren zoals die tot 2025 bestaat?

d. Onderdeel van het amendement-Van der Lee c.s. is de extra verhoging van het tarief box 2 en 3 met 2% in 2024. Is de regering bereid een voorstel te overwegen om tot een andere dekking te komen dan deze extra tariefverhoging? Zo ja, welke alternatieve dekkingsmogelijkheden overweegt zij dan?

23. Is de regering bereid de versobering van de 30%-regeling van het amendement-Omtzigt c.s.26 te heroverwegen in het licht van de toegezegde versnelde evaluatie en te komen met een wetsvoorstel dienaangaande?

24. Naar aanleiding van de antwoorden van de regering op pagina 76 en verder van de nota naar aanleiding van het verslag over de financiering van de AOW, concludeert deze fractie dat de Rijksbijdrage aan het AOW-fonds en de BIKK27 samen in 2024 verantwoordelijk zijn voor 52% van de totale «financieringsbehoefte» van de AOW.

a. Deelt de regering dan ook de zienswijze van deze fractie dat de AOW-premie dus voor meer dan de helft reeds is gefiscaliseerd? Indien nee, waarom niet? Graag ontvangt voornoemd lid een toelichting indien van toepassing.

b. Kan de regering de reeks van de «BIKK en Rijksbijdrage als % van de uitgaven» uitbreiden met de jaren vanaf 2013?

c. Kan de regering de opbrengst van de AOW-premie en de hoogte van de Rijksbijdrage AOW toevoegen aan de gegeven tabel als percentage van het bbp? Dit mag ook apart, maar het lid van de 50PLUS-fractie ontvangt graag wel de informatie voor dezelfde jaren, van 2013 tot en met 2028.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de nota naar aanleiding van het tweede verslag graag uiterlijk vrijdag 1 december 2023. Met de ontvangst van deze nota acht de commissie het wetsvoorstel gereed voor plenaire behandeling op 11 en 12 december 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Ballekom

De wnd. griffier van de vaste commissie voor Financiën, Van Luijk


X Noot
1

Samenstelling:

Kroon (BBB) (ondervoorzitter), Van Wijk (BBB), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Martens (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Karimi (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Rosenmöller (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD) (voorzitter), Van de Sanden (VVD), Vogels (VVD), Bovens (CDA), Bakker-Klein (CDA), Aerdts (D66), Moonen (D66), Van Strien (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken 36 432.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 36 203, F.

X Noot
4

Kamerstukken I 2023/24, 32 140/ 36 202, P.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 36 202, Y.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 60.

X Noot
7

Kamerstukken I 2015/16, 32 011, C.

X Noot
9

Kantar TNS.

X Noot
10

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 115.

X Noot
11

Kamerstukken II 2021/22, 35 927, nr. 128, p. 6.

X Noot
12

Kamerstukken II 2021/22, 35 927, nr. 128, p. 7.

X Noot
13

Empty Pack Survey.

X Noot
14

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11.

X Noot
15

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 63.

X Noot
16

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 69.

X Noot
17

Extraterritoriale kosten.

X Noot
18

Kamerstukken II 2023/24, 36 410, nr. 15.

X Noot
19

Directeur-grootaandeelhouder.

X Noot
20

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

X Noot
21

Alcohol by Volume.

X Noot
22

Kamerstukken II 2022/23, 36 107, nr. 9, p. 7.

X Noot
24

Kamerstukken I 2023/24, 36 432, C, p. 5.

X Noot
25

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 11.

X Noot
26

Kamerstukken II 2023/24, 36 418, nr. 63.

X Noot
27

Rijksbijdrage in de kosten van kortingen.

Naar boven