Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda voor de Informele Raad WSBVC te Stockholm op 3 en 4 mei 2023 (Kamerstuk 21501-31-700) - Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 703 toegevoegd aan dossier 21501-31 - Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde Agenda voor de Informele Raad WSBVC te Stockholm op 3 en 4 mei 2023 (Kamerstuk 21501-31-700)
Document­datum 19-04-2023
Publicatie­datum 19-04-2023
Nummer KST2150131703
Kenmerk 21501-31, nr. 703
Commissie(s) Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2022-

2023

21 501-31

Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken

Nr. 703

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 april 2023

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 12 april 2023 inzake de geannoteerde Agenda voor de Informele Raad WSBVC te Stockholm op 3 en 4 mei 2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 700).

De vragen en opmerkingen zijn op 17 april 2023 aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 19 april 2023 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie,

Kuza

De adjunct-griffier van de commissie,

Van de Broek

kst-21501-31-703 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2023

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Deze leden betreuren het dat er nog geen discussiestukken zijn gedeeld door het Zweedse voorzitterschap.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de terughoudendheid van het kabinet ten aanzien van de vierde actielijn van het Europees Jaar van de Vaardigheden. Zij onderschrijven de noodzaak van het stimuleren van leven lang ontwikkelen en de bijdrage die dit levert aan de krapteaanpak. Nu het Jaar mede in het teken staat van kennisuitwisseling, vragen zij of de Minister inzichtelijk kan maken op welke wijze leven lang ontwikkelen in andere lidstaten vorm krijgt. Is er in andere landen sprake van een verdergaande toespitsing op kraptesectoren? Welke lessen kan Nederland trekken uit de vormgeving van dit beleid in andere landen?

Met de start van het Jaar van de Vaardigheden in het vooruitzicht op 9 mei a.s. kijk ik er naar uit om beter beeld te krijgen bij hoe andere lidstaten invulling geven aan leven lang ontwikkelen (LLO). In het kader van het Europees Semester vinden regelmatig onderlinge vergelijkingen van beleidsinspanningen van lidstaten en beleidsintervisie plaats, waarbij onder andere kennis wordt opgedaan over beleidsinterventies op LLO-terrein gericht op het stimuleren van deelname aan scholing. Aangezien de kennisuitwisseling in het kader van het Europees Jaar van de Vaardigheden nog moet starten, is het op dit moment te vroeg om reeds lessen voor Nederland te identificeren.

In Europees verband is doorlopend veel aandacht voor de aanpak van arbeidsmarktkrapte. Zo zijn er diverse studies uitgevoerd door de Commissie1, Eurofound2 en de Europese Arbeidsautoriteit3. Deze studies laten zien dat de arbeidstekorten in de gehele Unie zijn toegenomen, en dat de tekorten het grootst zijn in de zorg, de bouw en technische beroepen. Dergelijke tekorten worden mede gedreven door de digitale en groene transities waardoor een mismatch tussen vraag en aanbod van vaardigheden ontstaat. In de studie van Eurofound komt naar voren dat de oorzaken van krapte per sector, beroep en regio verschillen en een verschillende beleidsaanpak vergen. Dit kan variëren van het ontwikkelen van vaardigheden, aantrekkelijk(er) maken van bepaalde sectoren en beroepen, activeren van onbenut arbeidspotentieel en verbeteren van matching tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De studie bevestigt dat het aanpakken van arbeidsmarktkrapte niet beperkt is tot het ontwikkelen van vaardigheden.

Het kabinet heeft uw Kamer op 24 juni 2022 geïnformeerd over de brede aanpak van arbeidsmarktkrapte.4 Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 15 juli 2022 geïnformeerd over de drie grote knelpunten die aan het probleem van een tekort aan technici (en ICT-personeel) ten grondslag liggen en nader onderzoek vergen.5

De leden van de VVD-fractie zijn sceptisch over de boodschappen van het rapport High Level Group report on the future of the social welfare state. Deze leden zijn het eens dat er voor best practices gekeken kan worden naar buurlanden, maar hebben vragen over de Europese ontwikkelingen op dit gebied. Wat is de inschatting van de Minister over deze ontwikkelingen? Verwacht zij grote Europese harmonisatie op dit gebied?

Het rapport van de High-Level Group is aanbevelend van aard en geeft de lidstaten die daar behoefte aan hebben handreikingen om het eigen beleid tegen het licht te houden. Ik herken veel van de observaties en aanbevelingen uit het rapport hetgeen mij sterkt in de op diverse beleidsterreinen ingeslagen weg. Zo wil het kabinet de leer- en ontwikkelcultuur versterken om een bijdrage te leveren aan een goed werkende, toekomstbestendige arbeidsmarkt waarin het vanzelfsprekend is dat mensen zich een leven lang blijven ontwikkelen.6

Gezien het rapport slechts aanbevelingen doet aan de lidstaten, verwacht ik naar aanleiding van dit rapport geen grootschalige Europese harmonisatie. Daarbij teken ik aan dat veel van de gebieden die het rapport bestrijkt een nationale aangelegenheid zijn.

Kan de Minister in dit verband toelichten waar op gedoeld wordt met «opwaartse sociale convergentie»?

Een van de gemeenschappelijke doelstellingen van de Europese Unie is opwaartse economische en sociale convergentie. Met opwaartse sociaaleconomische convergentie, wordt doorgaans bedoeld dat de welvaartsverschillen tussen lidstaten kleiner worden en tegelijkertijd gemiddeld op een hoger niveau komen te liggen. Mede dankzij Europese samenwerking en de daaruit volgende opwaartse sociaaleconomische convergentie hebben mensen in de Unie relatief vaak een hoge levensstandaard en kunnen zij rekenen op een hoge mate van sociale bescherming en welvaartsdeling.

In november 2017 is door de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd. Deze pijler dient «als kompas [...] voor een hernieuwde convergentie binnen Europa». Recente Europese initiatieven die zijn voortgekomen uit de Pijler, zoals de Richtlijn Raamwerk Europese Minimumlonen, de Richtlijn Beloningstransparantie, en de Raadsaanbeveling Minimuminkomen, hebben lidstaten handvatten aangereikt om in sociaaleconomische zin opwaarts naar elkaar te convergeren.

De leden van de VVD-fractie ondersteunen de inzet van de Minister ten aanzien van het beperken van de exportduur van uitkeringen in het kader van de herziening van Verordening 883/2004. Deze leden vragen of de Minister hierin het Europese krachtenveld kan schetsen. Daarnaast vragen zij of en zo ja hoe er in de herziening en in de Nederlandse inzet daarin aandacht is voor verbeterde informatie-uitwisseling tussen de uitvoerders van sociale zekerheid in verschillende landen. Voorgenoemde leden lezen daarnaast in de bijgevoegde beslisnota dat het Zweedse voorzitterschap mogelijk een voorstel zal gaan doen tot wijziging van het Raadsmandaat bij de Corepervergadering van 24 april. Deze leden vragen de Minister of zij een inschatting kan maken van de inhoud van dit wijzigingsvoorstel en de mate waarin hier recht wordt gedaan aan de Nederlandse prioriteiten in dit dossier.

Krachtenveld

Gezien de vertrouwelijkheid van de onderhandelingen kan ik geen uitspraken doen over de individuele posities van andere lidstaten. In algemene zin kan ik wel aangeven dat het krachtenveld complex is. De reikwijdte van het herzieningsvoorstel is breed en bestaat uit wijzigingen op verschillende terreinen. Op dit moment concentreren de onderhandelingen zich op het werkloosheidshoofdstuk en het hoofdstuk over A1-verklaringen en detacheringen. De onderhandelingen over de overige hoofdstukken op het gebied van langdurige zorg, gegevensuitwisseling en gezinsbijslagen zijn reeds afgerond, wachtende op een totaalakkoord. De brede reikwijdte van het herzieningsvoorstel zorgt er voor dat een groep lidstaten het voorstel om uiteenlopende redenen kan steunen. Tegelijkertijd zijn er lidstaten die om uiteenlopende redenen bezwaren hebben tegen het herzieningsvoorstel. Deze laatste groep bestaat uit Nederland en gelijkgezinde lidstaten met zorgen over het hoofdstuk werkloosheid enerzijds en uit lidstaten met zorgen over het hoofdstuk met betrekking tot de A1-verklaringen anderzijds.

Coreper

Naar verwachting zal er een Coreper-vergadering plaatsvinden in de week van 24 april, waarin het Zweeds voorzitterschap een voorstel zal doen tot wijziging van het Raadsmandaat met betrekking tot de openstaande onderdelen. Het compromisvoorstel zal dus toezien op het hoofdstuk detachering en A1-verklaringen en op het hoofdstuk werkloosheid. Op het moment van schrijven, hebben wij nog geen definitieve stukken van het Zweedse voorzitterschap ontvangen ter voorbereiding op de Coreper-vergadering. Mijn verwachting is dat het Zweedse Voorzitterschap in het werkloosheidshoofdstuk zal vasthouden aan een verruiming van de exportmogelijkheden en nieuwe voorstellen zal doen met betrekking tot de duur van premiebetaling voordat het werkland een uitkering moet verstrekken. Nederland heeft in de laatste Raadswerkgroep opnieuw aangegeven tegen verruiming van de exportmogelijkheden in het werkloosheidshoofdstuk te zijn en aangegeven dat er een substantiële termijn van premiebetaling nodig is voordat het werkland bevoegd wordt. In afwachting van het Zweedse voorstel tot wijziging van het Raadsmandaat, trekt Nederland actief op met de groep gelijkgezinde lidstaten die dezelfde soort bezwaren heeft bij wijziging van het werkloosheidshoofdstuk. Deze groep alleen is niet voldoende voor een blokkerende minderheid. Daarom zoekt Nederland ook samenwerking met lidstaten die zorgen hebben over het hoofdstuk met betrekking tot de A1-verklaringen. Ik zal uw Kamer nader informeren als er meer ontwikkelingen zijn.

Informatie-uitwisseling

Ik ben van mening dat betere samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de nationale uitvoeringsorganisaties van lidstaten cruciaal is voor betere handhaving. Gedurende de onderhandelingen heeft Nederland zich de afgelopen jaren dan ook ingezet voor verbeterde handhavingsmogelijk-heden op een breed terrein, namelijk zowel bij de export van uitkeringen als bij de aanpak van fraude en misbruik met A1-verklaringen. Betere afspraken over gegevensuitwisseling (zoals bulkgegevensuitwisseling) en invordering zijn onderdeel van het pakket waarover reeds overeenstemming bestaat. In de onderhandelingen die nu nog voortduren over het hoofdstuk werkloosheid, is onderdeel van de Nederlandse inzet dat de export van werkloosheidsuitkeringen gepaard moet gaan met betere afspraken over handhaving en samenwerking bij arbeidsbemiddeling.

De leden van de VVD-fractie steunen de inzet van de Minister ten aanzien van het vaststellen van een Kaderovereenkomst voor grensoverschrijdend telewerk en spreken de wens uit dat met name de buurlanden de genoemde overeenkomst zullen ondertekenen.

De leden van de VVD-fractie vragen welke lidstaten meer flexibiliteit wensen ten aanzien van het rechtsvermoeden in de Richtlijn platformwerk. Hoe ziet deze wens tot meer flexibiliteit er concreet uit? Kan daarbij worden aangegeven hoe het kabinet deze wensen beoordeelt en of zij mogelijkheden ziet om daarbij aan te sluiten? Kan inzichtelijk gemaakt worden welke wijzigingen er in de meest recente compromistekst aangebracht zijn ten opzichte van het compromisvoorstel van de Raad van 8 december jl.?

De recente compromistekst die voorlag in de Raadswerkgroep van 27 maart jl. heeft de rubricering »Limité». Dat betekent dat door vroegtijdige openbaarmaking van het document, of onderdelen daarvan, het onderhandelingsproces nadelig zou kunnen worden beïnvloed. De leden van de Eerste en de Tweede Kamer hebben toegang tot Limité-documenten via het «Delegates Portal» wanneer de documenten het niveau van Coreper hebben bereikt.

In algemene zin kan ik wel opmerken dat enkele lidstaten de drempel voor het activeren van het rechtsvermoeden willen verhogen. Enkele andere lidstaten wensen de criteria gesloten te formuleren waarmee het ook moeilijker wordt het rechtsvermoeden te activeren. Hun standpunt is ongewijzigd ten opzichte van de Raad van 8 december jl.7

Lidstaten zoals Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten zien graag een effectief, toekomstbestendig rechtsvermoeden met een goede publiekrechtelijke inbedding. Ik blijf me in EU-verband inzetten voor een effectieve richtlijn die platformwerkers daadwerkelijk ondersteunt, en een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande situatie.

Zoals ik aangaf in het Commissiedebat vraagt een algemene oriëntatie flexibiliteit van alle lidstaten, zowel van lidstaten die bedenkingen hebben bij het Commissievoorstel, maar ook van Nederland en de ons gelijkgezinde lidstaten. Nederland kijkt in dat kader ook actief met gelijkgestemde lidstaten naar alternatieve formuleringen, onder andere ten aanzien van het rechtsvermoeden, om tot een gekwalificeerde meerderheid in de Raad te komen.

Verslag Formele Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid 13 maart 2023

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de uiteenzetting over de Richtlijn platformwerk. Deze leden wensen nogmaals te onderstrepen dat zij van mening zijn dat de positie van het Europees Parlement veel te verstrekkend is en een groot risico met zich meebrengt dat daadwerkelijke zelfstandigen ten onrechte worden aangemerkt als werknemer. Kan de Minister nogmaals toezeggen dat de appreciatie ten aanzien van de Europees Parlement (EP-)positie ondubbelzinnig negatief is?

Conform mijn toezegging gedaan tijdens het Commissiedebat van 9 maart jl. over de Formele Raad WSB van 13 maart jl. heb ik Uw Kamer in het Verslag van diezelfde Formele Raad8 mijn eerste appreciatie gegeven van het standpunt van het Europees Parlement over het richtlijnvoorstel. Daarbij heb ik opgemerkt dat ik nog vragen heb bij het weerlegbaar rechtsvermoeden zoals nu voorgesteld door het EP en een voorkeur heb voor het rechtsvermoeden zoals voorgesteld door de Commissie. Met het rechtsvermoeden zoals voorgesteld door het EP is de kans namelijk groter dat èchte zelfstandigen ten onrechte als werknemer worden gekwalificeerd. Platforms worden immers vermoed werkgever te zijn, zonder dat er voldaan dient te zijn aan aanvullende criteria die wijzen op gezag, zoals in het Commissievoorstel het geval is. Het standpunt van het EP is daarmee minder evenwichtig dan het Commissievoorstel. Uit het standpunt van het EP blijkt bovendien niet aan hoeveel criteria moet zijn voldaan en of alle criteria even zwaar wegen. Op deze punten van het richtlijnvoorstel geeft het Commissievoorstel meer richting.

Ik acht het van belang dat er in de uiteindelijke tekst van de richtlijn sprake is van een goede balans tussen de duurzame ontwikkeling van platform-bedrijven en de bescherming van werknemers. Die balans wordt in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie beter gewaarborgd dan in het standpunt van het EP. Tegelijkertijd bevat het voorstel van het EP ook interessante elementen, bijvoorbeeld ten aanzien van dataportabiliteit.

Ten aanzien van de doorwerking van het eventuele Rechtsvermoeden in het nationale arbeidsrecht vragen deze leden of er een inschatting gemaakt kan worden van de gevraagde capaciteit bij bevoegde autoriteiten en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten.

Ik ben met de betrokken toezichthouders en uitvoeringsorganisaties in overleg met het oog op de juridische en uitvoeringstechnische haalbaarheid van het richtlijnvoorstel. Daarbij merk ik wel op dat tekst van de richtlijn nog kan veranderen tijdens de onderhandelingen in de Raad en voorts in de trilogen met het Europees Parlement en de Europese Commissie. Derhalve kan pas nadat de richtlijntekst definitief is vastgesteld in het kader van de implementatie van de richtlijn een formele uitvoeringstoets worden uitgevoerd.

Fiche versterken van de sociale dialoog

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche over het versterken van de sociale dialoog. Deze leden delen de observatie dat Nederland een grote historie heeft met een sterk ontwikkelde sociale dialoog, en een grote polder. Niet alle andere Europese landen hebben het op deze manier georganiseerd, en deze leden vragen zich af of er niet te veel appels met peren worden vergeleken in deze gesprekken. De inrichting van Nederland is bijvoorbeeld fundamenteel anders dan in Spanje of in Tsjechië. Hoe zorgt de Minister voor balans in deze discussie?

Het klopt dat er tussen lidstaten verschillen bestaan voor wat betreft de inrichting en mate van ontwikkeling van de sociale dialoog. Daarom heeft het kabinet in het BNC-fiche ook benadrukt dat het waarde hecht aan de erkenning van de verschillen tussen nationale systemen en aan de rol en autonomie van sociale partners binnen het stelsel.9 De Commissie erkent dit eveneens en heeft daarom gekozen voor een juridisch niet-bindende Raadsaanbeveling, waarbij voldoende rekening dient te worden gehouden met de nationale praktijk. Tijdens de onderhandelingen in de Raadswerk-groep is dit punt verder verduidelijkt: lidstaten krijgen voldoende ruimte om op een wijze die past binnen de nationale kaders invulling te geven aan de streefdoelen en aanbevelingen zoals genoemd in het voorstel voor een Raadsaanbeveling.

Deze leden zijn blij om te lezen dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Smals om de positie van zelfstandigen breder in de polder en Stichting van de Arbeid (StvdA) te versterken (Kamerstuk 29 544, nr. 1096). Deze leden zijn nieuwsgierig naar de status van de gesprekken. Kan de Minister hier meer over delen?

De gesprekken met de StvdA zijn bijna afgerond en u wordt hierover uiterlijk volgende maand nader geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de informele raad te Stockholm. Deze leden hebben nog wel enkele vragen en verzoeken aan de Minister.

De leden van de D66-fractie zijn zeer verheugd dat er een concept-Kaderovereenkomst ligt wat betreft telewerken en sociale zekerheid. Deze leden hopen dat er op fiscaal gebied ook snel een dergelijke overeenkomst ligt en verzoeken de Minister en de Staatssecretaris om hier vaart in te houden. Deze leden lezen dat de Kaderovereenkomst op 1 juli in werking kan treden, mits minimaal twee lidstaten de overeenkomst ondertekenen. Deze leden gaan ervan uit dat het voor Nederland noodzakelijk is dat zowel Duitsland als België tekenen. Is het de verwachting van de Minister dat onze buurlanden de Kaderovereenkomst gaan tekenen?

Het kabinet vindt hybride werken een positieve ontwikkeling en vindt het belangrijk om deze ontwikkeling te faciliteren. Hybride werken past bij de huidige tijd. Ik ben dan ook zeer verheugd dat er een concept Kaderovereenkomst ligt die voor de sociale zekerheid telewerken tot 50% mogelijk maakt. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda, zal Nederland de Kaderovereenkomst gaan ondertekenen. Daarbij ben ik in het bijzonder verheugd dat ik kan mededelen dat onze buurlanden Duitsland en België hebben laten weten ook van plan te zijn de overeenkomst te gaan ondertekenen. Dit biedt duidelijkheid en is goed nieuws voor thuiswerkende grenswerkers.

Op het gebied van de fiscaliteit wil het kabinet graag een thuiswerkre-geling in de belastingverdragen met de buurlanden opnemen. Hiervoor is een verdragsaanpassing nodig en dat vergt meer tijd. Nederland voert daarover bilaterale gesprekken met onze buurlanden. Nederland agendeert dit onderwerp ook binnen de Benelux, de EU en de OESO. Internationale overeenstemming over dit thema kan immers ook bijdragen aan (gelijkvormige) oplossingen in bilateraal verband.

Nederland blijft zich, in lijn met de oproep van de leden van de fractie van D66, dus inzetten om ook op het terrein van de fiscaliteit tot een regeling voor thuiswerkende grenswerkers te komen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de actielijnen van het Europees Jaar van de vaardigheden. Een belangrijk onderdeel van het Europees Jaar van de Vaardigheden 2023 zijn extra investeringen in opleiding en bijscholing: deze worden doeltreffender en inclusiever. De leden de D66-fractie vinden dit belangrijk. Deze leden zijn van mening dat iedereen een eerlijke kans moet hebben om mee te doen.

Deze leden verzoeken de Minister naast haar huidige inzet ook het belang van inclusieve investeringen in bijscholing onder de aandacht te brengen. Deze leden juichen daarnaast alle vier de actielijnen toe, ook de actielijn die ingaat op arbeidsmigratie. Deze leden zien arbeidsmigratie niet als slechts het sluitstuk van de krapteaanpak, maar als een cruciaal onderdeel van de oplossing. Deze leden zijn bang dat de terughoudende houding van het kabinet nadelig uit zal pakken voor het toekomstige arbeidsaanbod. Deze leden zien dat andere landen, zoals buurland Duitsland, een meer actieve aanpak hanteren. De leden van de D66-fractie zijn bang dat een aanhoudend terughoudende houding zal resulteren in het missen van de boot. Deze leden vragen daarom of de positie van Duitsland en andere landen de Minister niet aanzet om haar positie te heroverwegen.

Duitsland kampt, net als Nederland, met arbeidsmarktkrapte. Het is begrijpelijk dat de Duitse regering inzet op vermindering van de arbeidsmarktkrapte. Dit geldt evenzeer voor Nederland. Om de maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat het hoofd te bieden, hebben we voldoende goed opgeleid personeel nodig. Het kabinet maakt andere keuzes bij het oplossen van de arbeidsmarktkrapte dan Duitsland.

Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. Voor het oplossen van de arbeidsmarktkrapte is het kabinet van mening dat eerst mensen aan een baan moeten worden geholpen die nu nog aan de kant staan. In Nederland zijn er op dit moment 1,1 miljoen mensen die (meer) zouden willen werken. Mensen staan «aan de kant» als zij bijvoorbeeld langdurig werkloos zijn (83.000 mensen), of beschikbaar zijn maar niet naar werk gezocht hebben (162.000 mensen). Daarnaast wordt in Nederland in vergelijking met andere EU-lidstaten relatief veel in deeltijd gewerkt. Van de genoemde 1,1 miljoen mensen, willen er 505 duizend deeltijdwerkers meer uren werken en zijn daarvoor direct beschikbaar.10 Hierbij heb ik ook aandacht voor het belang van praktijkleren van statushouders en dat zij snel aan het werk kunnen.11 Het kabinet beschouwt het stimuleren van mensen om meer te gaan werken daarom ook als één van de oplossingen voor deze uitdagingen. Ook is er wat het kabinet betreft nog ruimte voor werkgevers om hun arbeidsvoorwaarden te verbeteren. Hogere salarissen, vaste contracten en goede arbeidsomstandigheden helpen bij het aantrekken en behouden van personeel.

Het kabinet werkt hard aan de uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren. Nog te vaak worden arbeidsmigranten behandeld als tweederangsburger. Mensen die hier komen werken hebben recht op fatsoenlijke woon- en werkomstandigheden. We moeten daarom niet te lichtzinnig denken over meer arbeidsmigratie. Ook dient er voldoende aandacht te zijn voor de beschikbaarheid van en druk op voorzieningen zoals huisvesting, zorg, onderwijs, openbare orde en veiligheid en sociale cohesie.

In augustus 2022 is de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld. Deze zal naar verwachting eind 2023 een rapport opleveren. Migratie, als belangrijke factor in de bevolkingsontwikkeling, wordt hierbij nadrukkelijk betrokken. Het kabinet kijkt hier met veel interesse naar uit en wil dit rapport benutten voor het beleid op de langere termijn.

Ook vragen deze leden hoe deze terughoudendheid zich volgens de Minister verhoudt ten opzichte van de passages in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 34 788, nr. 77) over circulaire migratie.

Het kabinet ziet arbeidsmigratie van buiten de EU, met uitzondering van kennismigratie, als sluitstuk van de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt. In het coalitieakkoord is opgenomen dat als onderdeel van afspraken met derde landen over het terugnemen van uitgeprocedeerde asielzoekers en migranten zonder rechtmatig verblijf, beleid wordt gemaakt om gerichte visumverlening en tijdelijke, kleinschalige legale en circulaire arbeidsmigratie via pilots/stapsgewijs mogelijk te maken binnen strikte wederzijdse afspraken. Hierbij dient ook aandacht te zijn voor het absorptievermogen van Nederland en de aanbevelingen uit het rapport van Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer).

Daarnaast zijn deze leden benieuwd of de Minister denkt dat de invulling van de grote krapte op de arbeidsmarkt, zeker in cruciale sectoren, helemaal ingevuld kan worden met vakkrachten uit Nederland/Europa?

Ook voor cruciale sectoren, zoals de zorg en techniek, hanteert het kabinet het uitgangspunt dat werkgevers eerst moeten kijken naar onbenut potentieel binnen Nederland. Zo zijn er binnen de zorg veel mensen die in deeltijd werken en hebben aangegeven meer uren te willen werken.

De kennismigrantenregeling is gericht op het aantrekken van vakspecifieke kennis, die momenteel niet in Nederland voor handen is en waar ook niet snel aan te komen is.

Ook zijn deze leden benieuwd naar de mening van de Minister ten aanzien van de effecten op onze concurrentiepositie. Al in 2025 zijn er bijvoorbeeld 800.000 mensen nodig van buiten de Europese Unie (EU) voor de productie van batterijen. Welke effecten zou het niet komen van deze mensen hebben op de economie?

Negatieve effecten op het Europese concurrentievermogen dienen zoveel als mogelijk opgevangen te worden. In februari 2022 lanceerde de Commissie een nieuwe European Battery Academy om vaardigheden voor het snelgroeiende batterij-ecosysteem in Europa te stimuleren. Het kabinet is positief over de bijdrage van de Academy aan de ontwikkeling van benodigde vaardigheden om de transitie te bevorderen, ook indien deze aansluit bij de bestaande onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten. Voor internationaal talent dat een bijdrage kan leveren aan de Nederlandse kenniseconomie, de concurrentiekracht en het innovatief vermogen, heeft Nederland een uitnodigend beleid. Het kabinet heeft daarom ook steun uitgesproken voor de ambitie van de Commissie om talent van buiten de EU dat een bijdrage kan leveren aan de kenniseconomie als kennismigrant, aan te trekken.12

Wat betreft het agendapunt «High Level Group report on the future of the social welfare state» valt het de leden van de D66-fractie op dat het alleen gaat over de kwaliteit van kinderopvang, en niet over de toegankelijkheid daarvan. De leden van de D66-fractie verzoeken de Minister om het belang van brede toegankelijkheid van kinderopvang te benadrukken.

Zoals toegelicht in de Geannoteerde Agenda, acht ik het bevorderen van het welzijn van kinderen van groot belang. Alle kinderen moeten kunnen participeren en zich op verschillende vlakken kunnen ontwikkelen, zonder barrières. Daarvoor is ook een toegankelijke kinderopvang van groot belang. Dit zal ik tijdens het betreffende agendapunt op de Informele Raad naar voren brengen.

De leden van D66-fractie steunen de lijn van de Minister ten aanzien van de herziening van Verordening 883/2004 i en verzoeken de Minister om updates te blijven geven van relevante ontwikkelingen. Hetzelfde geldt voor de inzet ten aanzien van het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk.

Conform de met Uw Kamer gemaakte informatieafspraken ten aanzien van de herziening van Verordening 883/2004 i en het EU-voorstel Verbetering van Arbeidsvoorwaarden bij Platformwerk informeer ik Uw Kamer periodiek over de voortgang van de onderhandelingen en zal ik Uw Kamer tijdig informeren zodra een akkoord in de onderhandelingen aanstaande is inclusief de opties die voorliggen ter besluitvorming. Zie verder ook de antwoorden op vragen over verordening 883/2004 i en het richtlijnvoorstel platformwerk elders in deze beantwoording.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie maken graag van de gelegenheid gebruik tot het stellen van vragen over de agendastukken voor de Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 3-4 mei 2023.

Kaderovereenkomst thuiswerken en sociale zekerheid

De leden van de CDA-fractie zijn verheugd met het bericht over de Kaderovereenkomst tussen landen om voor sociale zekerheid mogelijk te maken dat grenswerkers meer thuis kunnen werken net als hun collega's. Deze leden hebben hierbij enkele vragen. Verwacht de Minister dat Nederland deze Kaderovereenkomst telewerken met onze buurlanden Duitsland en België kan ondertekenen? Is een dergelijke kaderovereenkomst van onbepaalde duur of er is sprake van een horizonbepaling? Zijn er uitvoeringslasten te verwachten en zo ja, in welke mate? Heeft de Minister er een beeld bij of een dergelijke kaderovereenkomst ook een oplossing kan zijn voor het nog openstaande fiscale vraagstuk van telewerken? Verwacht het kabinet dat hierop ook (spoedig) een oplossing wordt gevonden?

Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda, zal Nederland de Kaderovereenkomst gaan ondertekenen. Daarbij ben ik in het bijzonder verheugd dat ik kan mededelen dat onze buurlanden Duitsland en België hebben laten weten ook van plan te zijn de overeenkomst te gaan ondertekenen. Dit biedt duidelijkheid en is goed nieuws voor thuiswerkende grenswerkers.

De Kaderovereenkomst zelf wordt aangegaan voor vijf jaar en kan steeds met vijf jaar verlengd worden. Er is geen sprake van een horizonbepaling, maar mijn inzet blijft dat een structurele oplossing voor grensoverschrijdend telewerken in de Verordening 883/2004 i zal moeten landen. Werkgevers of werknemers die tot 50% in het woonland willen telewerken zonder dat de socialezekerheidswetgeving van het woonland van toepassing wordt kunnen een aanvraag indienen bij de SVB voor een zogeheten artikel 16 overeenkomst. De maximale duur van deze artikel 16 overeenkomst is drie jaar en de duur zal worden vermeld in een A1-verklaring. Na drie jaar kan een nieuwe artikel 16 overeenkomst worden aangevraagd.

Ik ga ervanuit dat de vraag naar uitvoeringslasten ziet op de uitvoeringskosten, namelijk kosten verbonden aan het implementeren en uitvoeren van de overeenkomst en het beoordelen van situaties van grensoverschrijdend telewerken. De SVB is daarvoor verantwoordelijk. Er worden zeer veel aanvragen verwacht. Zoals ik ook heb aangegeven in de Geannoteerde Agenda vraagt de uitvoering van de Kaderovereenkomst veel van de SVB. De SVB zal een portaal moeten bouwen om aanvragen in behandeling te nemen, de ICT-infrastructuur moeten inrichten en ongeveer 20 fte aan nieuwe medewerkers moeten werven en opleiden. De SVB verwacht dat dit incidenteel ongeveer € 800.000 zal kosten en structureel € 2 miljoen per jaar. Dit zijn voorlopige ramingen. Ik zal de SVB vragen om een uitvoeringstoets te doen op de implementatie van de Kaderovereenkomst als in de EU overeenstemming is over de technische details hiervan. Pas daarna is namelijk duidelijk hoe de SVB de ICT-infrastructuur kan gaan inrichten. Ik zal uw Kamer hierover informeren.

De inrichting van de uitvoering van de Kaderovereenkomst zoals hierboven beschreven kost een jaar de tijd, maar dit jaar is er niet. Zoals ik heb geschreven in de stand van de uitvoering van december 2022 is een Europese oplossing voor de SVB onuitvoerbaar bij minder dan een jaar voorbereidingstijd. Daarom heb ik de SVB gevraagd om te gaan werken met een noodscenario. In mei stuur ik uw Kamer een brief waarin ik uitgebreider schets wat dit noodscenario inhoudt voor de burger.

Het kabinet zet zich in om ook op het terrein van de fiscaliteit tot een regeling voor thuiswerkende grenswerkers te komen. Hiervoor is een aanpassing van de bilaterale belastingverdragen nodig. Zoals hierboven aangegeven voert Nederland hierover gesprekken met onze buurlanden en agendeert Nederland dit onderwerp ook binnen de Benelux, de EU en de OESO. Hoewel de sociale zekerheid en de fiscaliteit verschillende rechtsgebieden zijn met verschillende uitgangspunten, zet Nederland zich ervoor in om discoördinatie tussen de belasting- en premieheffing daar waar mogelijk te voorkomen.

Thema's agenda informele Raad: vaardigheden en toekomst verzorgingsstaat

De leden van de van de CDA-fractie vragen wat het beeld is dat kabinet heeft bij de EU ideeën en initiatieven rond het EU Visiestuk toekomst sociale verzorgingsstaat. In welke mate hebben die naar verwachting impact op reeds bestaande kabinetsvoornemens of leidt dit tot eventueel tot nieuwe kabinetsvoornemens?

Ik herken veel van de observaties en aanbevelingen uit het rapport hetgeen mij sterkt in de op diverse beleidsterreinen ingeslagen weg. Ik geef daar graag twee voorbeelden van.

Ook in Nederland wordt het bevorderen van het welzijn van kinderen van groot belang geacht. Alle kinderen moeten kunnen participeren en zich op verschillende vlakken kunnen ontwikkelen, zonder barrières, bijvoorbeeld via de Gelijke Kansen Alliantie13.

Ik deel eveneens de kijk op het waarborgen van inclusieve sociale zekerheid. In het coalitieakkoord is daarom vastgesteld dat het sociaal minimum iedere vier jaar wordt herijkt om vast te stellen of het toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Daartoe heeft het kabinet advies gevraagd aan de Commissie sociaal minimum, welke haar eindrapport uiterlijk in juni 2023 zal opleveren.14

Eerste fase raadpleging EU-sociale partners richtlijn EU ondernemingsraad (EOR)

Met betrekking tot de EU resolutie herziening richtlijn EU Ondernemingsraden hebben de leden van de CDA-fractie een aantal vragen. Ziet de Minister aan aanleiding tot herziening van de richtlijn Europese ondernemingsraden? Zo ja, kan dit nader worden toegelicht?

Het Europees Parlement (EP) heeft het initiatief genomen om de richtlijn EU Ondernemingsraden (EOR-richtlijn) te herzien. Hiervoor heeft het EP een voorstel bij de Europese Commissie ingediend. De aanleiding voor de wens van de EP om de EOR-richtlijn te wijzigen, is dat de huidige richtlijn uit 1994 stamt (met een herschikking in 2009). Intussen is het landschap veranderd. Zo zijn er veel multinationale ondernemingen bijgekomen. Uit het initiatiefrapport van het EP15 en het consultatiedocument van de Commissie16 komt naar voren dat het potentieel van medezeggenschap op Europees niveau met de huidige EOR-richtlijn niet volledig benut wordt. Deze motivering is voor mij op hoofdlijnen herkenbaar, maar ik vind het nog prematuur om te concluderen of dat voldoende aanleiding geeft voor herziening van de richtlijn. De Commissie is op 11 april een consultatieronde gestart waarin aan de Europese sociale partners gevraagd wordt of zij Europees optreden wenselijk achten. Ik wacht de uitkomsten van deze consultatie met interesse af.

Kan het kabinet een schets geven van de verwachtingen in tijd en inhoud voor een eventuele herziening van de richtlijn Europese ondernemingsraden en eventuele impact op hier gevestigde ondernemingen?

Het is nog niet duidelijk of en wanneer een inhoudelijk voorstel zal komen, en als er een voorstel komt, of dit vanuit de Europese sociale partners, of vanuit de Commissie zal komen.

Als de Commissie voornemens is om op één van de gebieden genoemd in artikel 153 van het Verdrag van de Werking van de Europese Unie (VWEU) op te treden, dan dienen de Europese sociale partners te worden geraadpleegd. De Commissie heeft op 11 april de eerste consultatieronde over de mogelijke richting van EU-optreden ten aanzien van herziening van de richtlijn Europese Ondernemingsraden (EOR-richtlijn) geopend. Tijdens deze consultatieronde wordt aan de Europese sociale partners gevraagd of zij Europees optreden wenselijk achten. Mochten Europese sociale partners van mening zijn dat dit wenselijk is, dan worden zij een tweede keer geraadpleegd, ditmaal over de inhoud van het voorstel. Na zowel de eerste als de tweede raadpleging kunnen de Europese sociale partners ook aan de Commissie aangeven dat zij zelf over de herziening van de EOR-richtlijn willen onderhandelen. Mochten zij voornemens zijn om zelf over de EOR-richtlijn een overeenkomst te sluiten, dan hebben zij hiervoor negen maanden de tijd. Mochten Europese sociale partners niet zelf willen onderhandelen, dan kan na de tweede fase de Europese Commissie zelf met een voorstel komen.

Men bevindt nu aan het begin van de consultatiefase. Over het tijdpad en de uiteindelijke inhoud van een eventuele herziening van de richtlijn is nu nog niet veel zeggen. Hiermee is op dit moment ook nog niet duidelijk wat de eventuele impact zal zijn voor in Nederland gevestigde ondernemingen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 21 501-31, nr. 703 13

1

   Skills shortages and structural changes in the labour market during COVID 19 and in the context of the digital and green transitions - Thematic Review 2023, European Commission.

2

   https://www.eurofound.europa.eu/publications/report/2021/tackling-labour-shortages-in-eu-member-states.

3

   Report on Labour Shortages and Surpluses 2021, European Labour Authority.

4

   Kamerstuk 29 544, nr. 1115.

5

   Kamerstuk 29 544, nr. 1120.

6

Kamerstuk 30 012, nr. 147.

7

Kamerstuk 21 501-31, nr. 690, Kamerstuk 21 501-31, nr. 692.

8

   Kamerstuk 21 501-31, nr. 692.

9

   Verwijzing fiche

10

   De overige groep (374.000 mensen) van deze 1,1 miljoen mensen is onder andere te verklaren door (standaard) frictiewerkloosheid of het volgen van een opleiding. De verwachting is dat deze groep mensen vanzelf werk vindt of bijvoorbeeld bezig is met om- en bijscholing.

11

   Kamerstuk 32 824, nr. 381.

12

Kamerstuk 22 112, nr. 3442.

13

   Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 660.

14

   Kamerstuk 35 925-XV, nr. 153.

15

   Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL)).

16

   First-phase consultation of social partners under Article 154 TFEU on a possible revision of the European Works Council Directive (Directive 2009/38/EC i), C(2023) 2330.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.