Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen (35050-47)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35050-47)
Document­datum 21-01-2022
Publicatie­datum 21-01-2022
Nummer NDS1014797
Kenmerk kenmerk NDS1014797
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 1 november 2021 inzake stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen (Kamerstuk 35 050, nr. 47).

De fungerend voorzitter van de commissie Tellegen

Adjunct-griffier van de commissie Arends

Inhoud

I    Vragen en opmerkingen uit de fracties

  •  
    Inbreng van de leden van de    VVD-fractie
  •  
    Inbreng van de leden van de    D66-fractie
  •  
    Inbreng van de leden van de    SP-fractie
  •  
    Inbreng van de leden van de    PvdA-fractie
  •  
    Inbreng van de leden van de    GroenLinks-fractie
  •  
    Inbreng van de leden van de    ChristenUnie-fractie

II    Reactie van minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs

Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen en vragen wanneer de formele evaluatie van deze wet is voorzien.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen die zij aan de minister willen voorleggen.

Waarden democratische rechtstaat

De leden van de D66-fractie hebben via verschillende media vernomen dat prominente leden van de partij Forum voor Democratie eind december een stichting hebben opgericht voor basisonderwijs en dat deze leden ‘conservatieve’ en ‘niet zo woke scholen’ willen oprichten. Heeft de minister hier ook kennis van genomen? Zo ja, hoe verhouden de plannen voor deze scholen zich tot de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Vindt hij deze ontwikkeling wenselijk? Ook vragen zij hoe kansrijk de minister deze plannen acht. Is de minister van mening dat dergelijke scholen zouden voldoen aan de landelijk vastgestelde normen? Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat (nieuwe) scholen de waarden van de democratische rechtstaat respecteren en deze waarden ook uitdragen. Zij zijn bovendien van mening dat onderwijs altijd moet voldoen aan twee voorwaarden: onderwijs moet goed én veilig zijn. Is hij van mening dat dergelijke scholen goed en veilig onderwijs zouden kunnen bieden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Hoe verhouden deze geplande scholen zich tot de nieuwe wet over het bestuurlijk instrumentarium, welke binnenkort wordt besproken in de Tweede Kamer? Tevens vragen zij aan welke criteria de verwachte kwaliteit van deze geplande nieuwe scholen precies wordt getoetst.

Kansengelijkheid

De leden van de D66-fractie vragen voorts of de minister uiteen kan zetten welke redenen initiatiefnemers aandragen om een nieuwe school te starten? Zijn hier bijvoorbeeld parallellen te ontdekken met de coronacrisis? Hoe beoordeelt de minister dat van de 102 initiatieven, er maar 56 voor bekostiging in aanmerking willen komen? Hoe ziet hij dit in het kader van kansengelijkheid en de groei van het privaat onderwijs? Is hij het met deze leden eens dat dit een zorgelijke ontwikkeling is?

Gemeenten en kwaliteit

De leden van de D66-fractie vragen wat de exacte stand van zaken is in het kader van het aantal aanmeldingen. Zo zijn zij benieuwd of er gemeenten zijn waar het aantal aanvragen zo hoog is dat niet alle aanmeldingen gehonoreerd kunnen worden? Kan de minister een overzicht geven van alle 102 aanmeldingen? Waar voorziet de minister knelpunten in verband met de verhouding tussen het aantal aanvragen en de prognoses? Wat is in dit proces precies de rol van de gemeente? Wat gebeurt er bijvoorbeeld als een gemeente meerdere aanvragen krijgt maar daarvoor niet de financiële middelen heeft? Hoe zwaar weegt de minister de zienswijze van de gemeenten in dezen? Is de minister van mening dat als alle aanvragen gehonoreerd worden dit ten koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs? Wat betekent dit voor de levensvatbaarheid van bestaande scholen? Kan de minister uiteenzetten aan welke criteria nieuwe scholen precies moeten voldoen in het kader van het borgen van de kwaliteit van het onderwijs? Tot slot vragen zij of hij de opvatting van deze leden deelt dat de wet op zeer korte termijn geëvalueerd dient te worden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de brief over de stand van zaken aanvragen en ouderverklaringen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Zij hebben daar nog enkele vragen en opmerkingen over.

De leden vragen de minister hoeveel aanvragen er uiteindelijk zijn ingediend, nadat ook alle papieren aanvragen zijn binnengekomen via de mail of post. Hoe ziet de verdeling naar onderwijsconcept en denominatie eruit van al deze aanvragen? Kan de minister hier een overzicht van geven? Klopt het dat het voor initiatieven voor openbare scholen moeilijker is om de aanvraag rond te krijgen, omdat het verkrijgen van ouderverklaringen zonder vaste achterban lastiger is of de kosten van een marktonderzoek te hoog zijn? De leden maken zich zorgen over de garantiefunctie van het openbaar onderwijs nu er een leegloop kan ontstaan doordat allerlei nieuwe scholen opgericht worden en de eerste school in een nieuwbouwwijk geen openbare school hoeft te zijn. Kan de minister bevestigen dat de garantiefunctie van het openbaar onderwijs niet in gevaar komt in welke gemeente dan ook? Hoe houdt hij hier toezicht op en wanneer en hoe grijpt hij in indien dit wel het geval is, zo vragen de voornoemde leden.

De leden van de SP-fractie uiten tevens hun zorgen over de competitie die ontstaan naar aanleiding van de Wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. Initiatieven die van alles beloven, maar waarvan niet zeker gaat zijn dat ze het ook daadwerkelijk gaan waarmaken en kinderen van andere scholen weglokken. Is de minister het eens met de leden dat dit een ongewenst verschijnsel is dat met deze wet alleen maar is verergerd? En op welke wijze is de minister van plan dit in te dammen? Ten slotte vragen de eerder genoemde leden in hoeverre ondemocratische uitingen of gedragingen van bestuursleden of aan hen gelieerde partijen van initiatieven en hoe zij zich verhouden tot de parlementaire democratie meespelen in het uiteindelijk toekennen van de aanvraag? Zij vragen of dit op voorhand al kan leiden tot het niet mogen starten van een school of dat dit eerst moet blijken na onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) als de school al gestart is.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met zorg kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij hebben in 2019 tegen het wetsvoorstel Meer ruimte voor nieuwe scholen gestemd, omdat zij zich grote zorgen maakten over de kwalijke gevolgen ervan in de vorm van segregatie en kansenongelijkheid. Het wetsvoorstel zou immers leiden tot hokjesscholen en onwenselijke concurrentie in combinatie met een te beperkte rol van de gemeenten. Nu de wet op 1 november 2020 in werking is getreden tekent zich de kwalijke werking af. Hoe weegt de minister nu zelf dat er maar liefst 56 initiatieven een aanvraag hebben ingediend voor het in aanmerking brengen voor bekostiging? Hoe beziet hij de mogelijkheid dat het aantal scholen voor funderend onderwijs zo substantieel zal toenemen in het licht van de anders telkens zo sobere bekostiging van het onderwijs? Ziet hij dit als een doelmatige aanwending van onderwijsgeld? Welke overwegingen liggen ten grondslag aan zijn beoordeling?

Ten tijde van de wetsbehandeling wezen de grote steden, het openbaar onderwijs en ook de VO-raad op de grote risico's van toenemende segregatie. Er schuilt namelijk een heel groot risico in de Wet meer ruimte voor nieuwe scholen dat deze leidt tot zogenaamde hokjesscholen: scholen waar alleen kinderen met dezelfde achtergrond naartoe gaan. Waar het openbaar onderwijs voor iedereen is, dreigt het steeds meer zó te worden dat elk marginaal groepje ouders een eigen school wil oprichten, met een wildgroei aan bubbels als gevolg. Ziet ook de minister een dergelijke segregatie in het onderwijs als een risico? Zo ja, wat wil hij dan daartegen ondernemen? Zo neen, waarom niet?

In 2006 trad de initiatiefwet van de leden Hamer, Kraneveldt en Dijsselbloem 1 in werking, die scholen onder meer opdroeg met het onderwijs actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Destijds bepaalde de wet ook dat leerlingen kennis moeten hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten. In hoeverre kan deze gedachte nog gestalte krijgen op al de hokjesscholen die nu dreigen te ontstaan? Wil de minister ook de aanvragen ook op zulke aspecten laten toetsen?

Onder het kabinet-Balkenende IV heeft de toenmalige staatssecretaris Dijksma hard gewerkt aan beleid om segregatie tegen te gaan in samenwerking met gemeenten en scholen via de uitvoering van de lokale educatieve agenda. Welke gevolgen voorziet de minister nu van de komst van hokjesscholen voor de uitvoering van de lokale educatieve agenda? Bij het debat over het Wetvoorstel meer ruimte voor nieuwe scholen zegde de toenmalige minister Slob nog toe dat hij nader onderzoek zou laten doen naar toelatingsbeleid van scholen en segregatie. Wat is inmiddels de stand van zaken betreffende dat onderzoek? Op welke termijn kan de Kamer de bevindingen tegemoetzien?

Onlangs verscheen het bericht dat de Tocqueville Stichting een nieuwe zuil wil vormen voor eigen scholen voor zogenoemd ‘klassiek onderwijs in de geest van de levensbeschouwelijke visie en kernwaarden van het Renaissance Instituut’.2 Meent de minister dat het wenselijk is dat er aldus ook scholen kunnen worden opgericht op basis van partijpolitieke voorkeur? Past zo’n streven ook binnen de huidige tekst van artikel 23 van de Grondwet? Zou het dan niet wenslijk zijn de Grondwet te wijzigen, opdat deze gaat bepalen dat elke school zich moet houden aan de waarden van de democratische rechtstaat? Zo neen, waarom dan niet, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie danken de minister voor het toesturen van deze stand van zaken. De voornoemde leden hebben hier nog wel enkele vragen over.

Deze leden lezen dat 102 initiatieven een melding van een voorgenomen aanvraag hebben gedaan bij DUO3. In de periode van 1 juli tot en met 29 oktober zijn er 10.372 ouderverklaringen voor deze initiatieven afgegeven via de website van DUO. Kan de minister deze cijfers duiden? Zijn het bijvoorbeeld meer initiatieven dan verwacht? Zijn het meer of minder aanvragen dan voor de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen? Hoeveel aanvragen zijn echt nieuw of zitten er ook herhaalde aanvragen bij? Zijn de aanvragen van een andere aard dan de aanvragen van voorgaande jaren als je kijkt naar het type onderwijs dat de initiatieven willen geven, of de levensbeschouwelijke achtergrond van het onderwijs? Zitten er ook aanvragen tussen voor initiatieven die gestoeld zijn op politieke opvattingen? Zo ja, past dit binnen de wettelijke ruimte? Kan de minister hier een helder antwoord op geven? Zijn er initiatieven waarover zorgen bestaan over bijvoorbeeld de kwaliteit van het onderwijs? En zijn er zienswijzen door gemeenten ingediend? Zo ja, hoe worden deze betrokken bij het uiteindelijke oordeel, zo vragen de eerder genoemde leden.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de aanvragen komende maanden onder andere kwalitatief worden getoetst. De leden kennen het advieskader, maar willen graag weten hoe zo’n kwaliteitstoets van de inspectie er concreet uit ziet? Hoeveel dagen trekt de inspectie hiervoor uit en met wie wordt allemaal gesproken? Hoe wordt precies beoordeeld naar criteria als het onderschrijven van de rechtsstaat, rechtspraak en wetenschap door de nieuwe initiatieven? Deze leden vragen ook in hoeverre en of er voldoende gekeken wordt naar het voorkomen van verdere segregatie bij de oprichting van nieuwe scholen. Dat niet een bepaalde groep kinderen bevoordeeld wordt doordat er voor hen nieuwe scholen wordt opgericht, terwijl voor andere kinderen dit niet of amper zal gebeuren omdat deze ouders de weg naar nieuwe scholen niet weet te vinden? En dat kinderen daardoor nog minder met elkaar in aanraking komen? In hoeverre is dit bij deze nieuwe aangemelde initiatieven het geval? Zij vragen of dit wordt meegenomen in de toetsing.

Is er ook specifieke aandacht vooraf voor het aanbod van de nieuw op te richten school voor kinderen die zorg nodig hebben of anders leren, bijvoorbeeld omdat ze een handicap hebben, of hoogbegaafd zijn? Wordt ook vooraf getoetst of de gebouwen toegankelijk zijn voor alle kinderen?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de minister voor 1 juni 2022 zal besluiten welke scholen voldoen aan de gestelde voorwaarden en kunnen starten op 1 augustus 2023. Hoe verloopt het traject daartussen in? Worden scholen dan nog gemonitord in het proces richting opengaan? Is er in die periode ook nog een toetsing of zij zich daadwerkelijk houden aan voorgenomen besluiten en gecommuniceerde keuzes? Tot slot vragen zij hoe het toezicht verloopt na het openen van de scholen.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie zien de school als een gemeenschap waarin leraren, leerlingen en ouders samenwerken aan goed onderwijs. Ouders moeten in heel Nederland kunnen kiezen voor een school die past bij hun opvoeding en overtuiging, of dat nu bijzonder of openbaar onderwijs is. Deze leden hebben altijd gepleit voor meer ruimte voor initiatieven van ouders en zijn blij om te lezen dat er maar liefst 10.372 ouderverklaringen zijn afgegeven voor nieuwe scholen. Zij waarderen het dat de minister de Kamer informeert over de voortgang van het aantal nieuwe scholen in het kader van de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen. De leden lezen dat de ingediende aanvragen de komende maanden getoetst worden. De leden van de ChristenUnie-fractie willen graag nader ingaan op de zienswijze. Het aangenomen amendement-Westerveld/Van Meenen maakt het mogelijk voor gemeenten een dergelijke zienswijze in te dienen. In het kader van de kwaliteitstoetsing hebben de leden hierover enkele vragen aan de minister.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer in september 2019 vroegen de leden naar de kwaliteitstoets. Zij constateerden met de minister dat die uitvoering daarvan best ingewikkeld is. In het debat is destijds veel gewisseld over de rol van gemeenten in deze kwaliteitstoets.

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen hierover niets terug in deze brief, noch in de brief van 15 oktober 20214. De leden vragen de minister ten eerste of hij kan aangeven hoeveel en welke gemeenten er gebruik gemaakt hebben van de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen? Conform het amendement kunnen de zienswijzen over uiteenlopende zaken gaan. De leden vragen de minister welke onderwerpen er in de zienswijzen aan bod komen.

De leden lezen op de website van DUO dat de zienswijze een aanleiding kan zijn om de belangstellingsmeting of een andere deugdelijkheidseis uit de kwaliteitstoets opnieuw te beoordelen. Klopt het dat gemeenten dus door middel van een zienswijze invloed kunnen uitoefenen op een belangstellingsmeting en op de toetsing van deugdelijkheidseisen, zo vragen deze leden en zo ja, wat de wettelijke grond hiervoor is.

De leden constateren dat de rol van gemeenten rondom nieuwe scholen verandert door de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze. Ziet de minister dit ook? Zo ja, wat vindt de minister daar van? Zo nee, hoe worden de zienswijzen van de gemeenten dan gewogen, zo vragen de leden? Welke waarde wordt er gehecht aan de zienswijzen van gemeenten? En door wie? Zij vragen welke acties er door wie zijn ondernomen naar aanleiding van de ingediende zienswijzen.

In de wetsbehandeling van september 2019 is ook eventuele rechtsongelijkheid ter sprake gekomen rondom zienswijzen. Gemeenten kunnen er voor kiezen om een zienswijze in te dienen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe geborgd wordt dat initiatieven in gemeenten die geen zienswijzen indienen op dezelfde manier behandeld worden als initiatieven in gemeenten die wel zienswijzen indienen.

Het is de eerste keer dat de wet Meer ruimte voor nieuwe scholen in gebruik is en daarmee de eerste keer dat initiatieven op dergelijke wijze getoetst worden. De leden vragen of, en zo ja hoe de minister de Kamer zal informeren over het proces van kwaliteitstoetsing, de rol die DUO en de inspectie daarin aannemen of aan hebben genomen. Tot slot vragen de leden of de minister bereid is om bij de start van de nieuwe scholen in 2023, dus twee jaar na invoering van de wet, te onderzoeken of de wet inderdaad meer ruimte biedt aan scholen, of dat drempels eventueel nog meer verlaagd moeten worden en waarom wel of niet.

II Reactie van de minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs

1

   Kamerstuk 29 666

2

   “FVD zint op oprichten eigen basisonderwijs” in: De Telegraaf, 12 januari 2022.

3

   DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs

4

Kamerstuk 35 050, nr. 46


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.