Brief regering; ABF-rapportage Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021 - Integrale visie op de woningmarkt

Deze brief is onder nr. 848 toegevoegd aan dossier 32847 - Integrale visie op de woningmarkt.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Integrale visie op de woningmarkt; Brief regering; ABF-rapportage Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021
Document­datum 01-12-2021
Publicatie­datum 01-12-2021
Nummer KST32847848
Kenmerk 32847, nr. 848
Commissie(s) Binnenlandse Zaken (BIZA)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021-2022

32 847

Integrale visie op de woningmarkt

Nr. 848    BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN

KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 1 december 2021

Voor de bouw van voldoende, goede betaalbare woningen op de juist plek hebben we overheden, corporaties en marktpartijen hard nodig.

Onderdeel van die samenwerking zijn de bestuurlijke afspraken die ik heb gemaakt met de provincies over de plancapaciteit. Ik voer daarbij regie op een overmaat aan plancapaciteit ten opzichte van de bouwopgave, omdat er altijd plannen uitvallen of vertragen. De afspraak is dat provincies - met uitzondering van de krimpregio's - 130% plancapaciteit realiseren. Bestuurlijk is afgesproken om het woningtekort in 2035 - en zo mogelijk eerder - naar maximaal 2% terug te brengen. Daarbij zijn voor de periode 2021 tot en met 2030 bestuurlijke afspraken met de provincies gemaakt voor de bouw van 900 duizend woningen. Via monitoring van de plancapaciteit en via de Nationale Woningbouwkaart houden we zicht op de voortgang. Op die manier kunnen we gericht bijsturen als de voortgang stokt.

De nieuwe inventarisatie plancapaciteit en de actuele Nationale Woningbouwkaart geven het meest recente beeld in deze voortgang. Beide zijn als bijlage gevoegd1 bij deze brief. In deze brief licht ik het actuele beeld toe dat naar voren komt uit deze inventarisatie plancapaciteit en uit de actuele Nationale Woningbouwkaart.

De rapportage geeft aan dat de woningbouwproductie in 2020 op peil is gebleven met 80 duizend woningen erbij, ondanks de knelpunten rondom stikstof, PFAS en de coronacrisis. Op basis van de cijfers tot nu verwacht ik dezelfde uitkomst voor 2021. De inventarisatie plancapaciteit die ABF Research2 in opdracht van het Ministerie van BZK heeft uitgevoerd, laat ook een duidelijk resultaat zien van de gezamenlijke inspanningen om te zorgen voor meer plancapaciteit. Op nationaal niveau is er 135% plancapaciteit ten opzichte van de netto woningbouwopgave. Daarmee

1    Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

2    ABF (2021) Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021, r2021-0096LG, Delft.

kst-32847-848 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021

zijn er, rekening houdend met planuitval en vertraging, voldoende plannen om de opgave te realiseren. De rapportage laat ook een verhoging zien van de «harde» plancapaciteit voor de komende vijf jaar, plannen waarvan de procedures al zijn doorlopen.

Ruim voldoende woningbouwplannen voor de woningbouwopgave

Op landelijk niveau is de beschikbare netto plancapaciteit toegenomen tot 1.044.500 woningen voor de periode 2021 tot en met 2030. Dit is een toename van 83.200 woningen. Deze toename komt grotendeels doordat de inventarisatie over één jaar extra gaat ten opzichte van de vorige inventarisatie. Vooral in de provincies Noord-Brabant, Noord-Holland, Utrecht en Flevoland is er meer plancapaciteit als gevolg van uitbreiding van de inventarisatieperiode met één jaar.

Voor de komende tien jaar (2021 tot en met 2030) bedraagt de bruto woningbouwopgave 892 duizend woningen1 wat vrijwel overeen komt met de bestuurlijk afgesproken 900 duizend. Naar verwachting zullen er 118 duizend woningen aan de voorraad worden onttrokken door sloop en samenvoeging, waardoor de netto uitbreiding van de woningvoorraad (netto opgave) 774.600 woningen bedraagt. Op nationaal niveau is er 135% aan woningbouwplannen ten opzichte van de geraamde netto opgave. Dat is ook nodig omdat er altijd plannen uitvallen of vertragen. Wanneer ik hiermee rekening hou zijn er landelijk ruim voldoende plannen om te voorzien in de woningbouwopgave (zie tabel 1).

Tabel 1: Bruto woningbouwopgave en netto uitbreiding versus netto plancapaciteit per provincie, 2021 t/m 2030

 

Provincie

Bruto nieuwbouw*

Raming sloop*

Netto uitbreiding

Netto plancapaciteit

Verhouding plancapaciteit en opgave

Groningen

16.500

4500

12.000

21.100

176%

Friesland

15 300

4500

10800

18 100

168%

Drenthe

9 900

3.000

6900

14400

209%

Overijssel

41 600

7 100

34.500

45.100

131%

Flevoland

35 400

800

34600

48300

140%

Gelderland

94 900

10.000

84900

92600

109%

Utrecht

92 700

7400

85300

116800

137%

Noord-Holland

199 800

23900

175900

241 700

137%

Zuid-Holland

230 200

36.900

193300

280200

145%

Zeeland

7 100

2600

4500

10 500

233%

Noord-Brabant

130 600

11 200

119 400

132300

111%

Limburg

18 400

5900

12 500

23400

187%

Nederland

892 400

117 800

774 600

1 044 500

135%

  • • 
    HeuwttnJW is inclusief transformatie en splisingen. Sloep e mclusef fiiKtieveranOerng en samenvoegng van woningen Bron: ABF (2021) Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021, r2021-0096LG, Delft.

Meer woningen in harde plannen voor de korte termijn

Om de woningbouwplannen te realiseren, is het belangrijk dat die plannen met voldoende snelheid van de grond komen. Het aandeel harde plannen biedt inzicht in de mate waarin er juridische zekerheid is dat het woningbouwplan gerealiseerd kan worden. Bij een «hard» woning-bouwplan zijn de wettelijke procedures doorlopen. Meestal gaat het om een door de gemeenteraad vastgesteld bestemmingsplan. Daarom brengt de inventarisatie ook in beeld of het gaat om «zachte» plancapaciteit of om «harde» plancapaciteit.

Ik ben blij dat de rapportage een verhoging laat zien van de harde plancapaciteit en vooral het aantal woningbouwplannen daarin voor de komende vijf jaar. Daarmee is immers een belangrijke voorwaarde ingevuld voor de gewenste verhoging van de woningbouwproductie. Een vergelijking van het aantal harde woningbouwplannen met de bouwopgave is vooral voor de korte termijn interessant. Gemiddeld is er 83% harde plancapaciteit voor de netto woningbouwopgave voor de korte termijn (zie Tabel 2). Dit betekent dat een groot deel van de verwachte uitbreiding van de woningvoorraad voor de periode tot en met 2025 op dit moment vastligt in harde vastgestelde bestemmingsplannen.

Tabel 2: Verhouding netto harde plancapaciteit en netto bouwopgave naar provincie, 2021 t/m 2025

 

Provincie

Bruto nieuwbouw*

Raming sloop*

Netto uitbreiding

Netto harde plancapaciteit

Verhouding harde plancapaciteit en opgave

Groningen

8 000

2 200

5800

5.900

102%

Friesland

7.000

2200

4800

7600

158%

Drenthe

4 700

1 500

3.200

7.300

228%

Overijssel

20 200

3400

16 800

13 000

77%

Flevoland

16.300

400

15 900

15 000

94%

Gelderland

47 900

4900

43000

30.000

70%

Utrecht

41 900

3.600

38300

25600

67%

Noord-Holland

95 800

11 600

84200

69500

83%

Zuid-Holland

102 500

18000

84500

68900

82%

Zeeland

4 100

1.300

2.800

6.000

214%

Noord-Brabant

71 000

5500

65500

49700

76%

Limburg

10 000

2900

7.100

10 800

152%

Nederland

429 400

57 400

372000

309300

83%

  • • 
    Nieuwbouw is inclusief transformatie en spltsmgen, Sloop e mclusef functweranderng en samenvoegng van woningen

Bron: ABF (2021) Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021, r2021-0096LG, Delft.

De ABF-rapportage laat zien dat er harde woningbouwplannen zijn voor 372 duizend woningen voor de periode tot en met 2030 (zie Tabel 3). Dit is een toename van 37.200 ten opzichte van de vorige inventarisatie. Voor de korte termijn (tot en met 2025) is voorzien in 669 duizend woningen in plannen, waarvan 309 duizend «hard» zijn. Dat is 46% van alle woningen in de plannen voor de eerstvolgende vijf jaar.

Landelijk beeld niet gelijk verdeeld

Het landelijke beeld van de plancapaciteit is niet gelijk verdeeld over de provincies (zie Tabel 1). De verhouding tussen de totale plancapaciteit en opgave voor de komende tien jaar is het laagst in Gelderland (109%) en Noord-Brabant (111%).

Het aandeel woningen in harde plannen voor de lange termijn is in de provincies Utrecht (25%) en Zuid-Holland (28%) het laagst (zie Tabel 3). Voor de korte termijn is het aandeel woningen in harde plannen het laagst in de provincie Zuid-Holland (37%). Overigens kan uit een laag aandeel harde plannen niet op voorhand de conclusie worden getrokken dat er te weinig voortvarend wordt gewerkt aan de woningbouwplannen. Zo zijn omvangrijke woningbouwplannen waarvoor spoedig gekoerst wordt op vaststelling van het bestemmingsplan, nog niet meegenomen in deze inventarisatie. Daarnaast worden zachte woningbouwplannen vaak pas als sluitstuk in het proces «hard» gemaakt, gelijktijdig met de vergunningverlening. Ik blijf over dit onderwerp in goed overleg met de provincies en zal daarbij ook het achterliggende beeld bespreken en of er bijsturing nodig is om de harde plancapaciteit op te hogen.

Tabel 3: Aantal en aandeel harde woningbouwplannen naar provincie, 2021 t/m 2030

 

Provincie

 

Hard

 

Aandeel hard in totaal aantal woningen in plannen

2021 t/m 2025

2026 t/m 2030

2021 t/m 2030

2021 t/m 2025

2026 t/m 2030

2021 t/m 2030

Groningen

5.900

700

6.600

41%

10%

31%

Friesland

7 600

2 500

10.100

82%

28%

56%

Drenthe

7 300

2.500

9800

73%

55%

68%

Overijssel

13.000

2.600

15.600

44%

17%

35%

Flevoland

15000

7.100

22.100

63%

29%

46%

Gelderland

30.000

4 200

34 200

45%

16%

37%

Utrecht

25600

3.200

28.800

45%

5%

25%

Noord-Holland

69.500

20.700

90 200

46%

22%

37%

Zuid Holland

68.900

10.700

79.600

37%

11%

28%

Zeeland

6 000

900

6.900

70%

45%

66%

Noord-Brabant

49.700

7.200

56.900

52%

20%

43%

Limburg

10.800

800

11.600

56%

19%

50%

Nederland

309 300

63.000

372 300

46%

17%

36%

Bron: ABF (2021) Inventarisatie plancapaciteit oktober 2021, r2021-0096LG, Delft.

Inzicht in de betaalbaarheid van de woningbouwplannen

Ik maak mij niet alleen hard voor het bouwen van voldoende woningen, maar ook voor het bouwen van meer betaalbare woningen. Bijvoorbeeld via de Woningbouwimpuls, de regeling voor vermindering van de verhuurdersheffing en de Taskforce nieuwbouw corporaties. Om inzicht te krijgen in het aandeel betaalbare woningen van de woningbouwplannen, is daarom bij deze inventarisatie ook het prijssegment van de plannen opgevraagd. De inventarisatie geeft inzicht in het prijssegment voor 37% van alle plannen, dat zijn 386 duizend woningen. Van die 386 duizend woningen in voorbereiding, is het aandeel gereguleerde huurwoningen 35%, middeldure huur 17%, dure huur 6%, goedkope koop 5%, middeldure koop 14% en 23% dure koop.

Bovenstaand beeld is dus niet compleet, bijvoorbeeld omdat nog niet bij alle plannen het prijssegment bekend is. Daarnaast zijn bovenstaande cijfers ook vertekend. Er is vooral veel informatie over woningbouwplannen waarin betaalbare woningen zijn opgenomen, zoals aanvragen van subsidies in het kader van de Woningbouwimpuls. Ik ben blij met de eerste inzichten en het hoge aandeel betaalbare woningen dat daarin gepland staat, maar ik vind het belangrijk dat we samen een meer compleet beeld hebben van het aandeel betaalbare woningen in de plannen. Alleen op die manier weten we of we op de goede weg zitten om voldoende betaalbare woningen te realiseren. Daarom ga ik verder in gesprek met de provincies om ervoor te zorgen dat het inzicht in het aandeel betaalbare woningen in de plannen uitgebreid kan worden naar alle gemeenten.

Nationale Woningbouwkaart: gemeentelijke plannen in beeld

Onderdeel van de regie op de plancapaciteit is de samenwerking met provincies en gemeenten bij het monitoren van de woningbouwplannen. De cijfers uit de monitoring worden verbeeld in de Nationale Woningbouwkaart. Een actuele versie van deze kaart is als bijlage bij deze brief bijgesloten. De kaart toont de gemeentelijke woningbouwplannen voor de komende tien jaar tot en met 2030. Voor deze kaart hebben de provincies cijfers op gemeenteniveau aangeleverd. De informatie uit de monitoring van de woningbouw zal de komende periode in overleg met VNG en IPO verder aangevuld en uitgebreid worden. Zo is nu nog niet duidelijk in hoeverre projecten waarbij gebouwen tot woningen worden getransformeerd, in alle inventarisaties zijn opgenomen. Mogelijk is de capaciteit, door het ontbreken van een deel van deze projecten, groter dan uit de inventarisatie blijkt. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 wederom een actuele versie toezenden.

Woningen in kleinere dorpen en kernen

Tijdens de plenaire vergadering in de Eerste Kamer op 16 maart 2021 van het initiatiefwetsvoorstel-Nijboer2 is door het Eerste Kamerlid Raven de vraag gesteld of er buiten de Randstad ook in kleinere dorpen en kernen meer gebouwd moet worden. Dat onderschrijf ik. Een aanzienlijk deel van de woningen zal worden gerealiseerd buiten de Randstad en een deel daarvan ook in kleine dorpen en kernen. Ik zal dit onderwerp aankaarten in de gesprekken over de plancapaciteit. Over de uitkomsten van deze gesprekken zal ik u in het tweede kwartaal van 2022 informeren.

Versnellen besluitvorming en juridische procedures

Het kan soms jaren duren voordat er daadwerkelijk gestart wordt met de realisatie van woningbouwplannen. Soms blijven bouwplannen lang op de tekentafel liggen of in een latere fase in de planontwikkeling hangen. Om dat vlot te trekken kijk ik ook naar het versnellen van processen en procedures van woningbouwprojecten. In mijn brief van 12 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik aangegeven dat ik een nieuw programma opstart, gericht op het versnellen van besluitvormingsprocessen en juridische procedures.3 Tijdens het wetgevingsoverleg over het begrotingsonderdeel Wonen en Ruimte van 15 november jl. met de Tweede Kamer heb ik toegezegd de Kamer te informeren over de huidige stand van zaken van het programma Versnellen van processen en procedures.4

Ik kan daarover vermelden dat ik inmiddels met betrokken partijen de eerste fase van het programma ben gestart. Daarbij breng ik in kaart wat oorzaken zijn van lange doorlooptijden van woningbouw en hoe we knelpunten kunnen verminderen of wegnemen. Daarbij kijk ik naar de reguliere woningbouw, woningbouw op tijdelijk beschikbare locaties, de kansen van conceptueel/industrieel bouwen en naar transformatie. Transformatie als onderdeel van het programma is ook in lijn met de motie van de leden Koerhuis en Boulakjar.5 De resultaten van de eerste fase verwacht ik in het eerste kwartaal van 2022, waarna ik de Kamer daarover verder zal informeren. De tweede fase van het programma zal onder meer gericht zijn op het doorvoeren van versnellingen en verbeteringen in de uitvoering en op de praktische handvatten. Een nieuw Kabinet kan daarmee op grond van de uitgevoerde probleemanalyse een voortvarende start maken.

Inzet op de realisatie van de woningbouwplannen

We zijn er nog niet: er moet nog veel werk verzet worden om te zorgen voor voldoende goede, betaalbare woningen op de juiste plek. Dat begint met goed inzicht in de woningbouwplannen door heel Nederland en partnerschap met medeoverheden, corporaties en marktpartijen bij de verdere realisatie van de plannen. In mijn eerdere brieven van 9 juni 2021, 5 oktober 2021 en 5 en 12 november 2021 (Kamerstuk 32 847, nrs. 754, 818, 827 en 828) heb ik aangeven hoe ik inzet op drie sporen om de woningbouw van 900.000 woningen te realiseren en het tekort in te lopen.

Dat doe ik via de 14 grootschalige woningbouwlocaties, met gebruik van de Woningbouwimpuls voor het bouwen van meer (betaalbare) woningen door heel Nederland en door het oplossen van knelpunten om woningbouwprojecten vlot te trekken. Over de voortgang blijf ik u uiteraard informeren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.H. Ollongren

Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 32 847, nr. 848 6

1

Dit is de optelsom van nieuwbouw, transformatie en woningsplitsing, inlopen woningtekort en vervangende nieuwbouw in het kader van sloop. Ongeveer driekwart van de bruto bouwopgave betreft het accommoderen van de verwachte toename van het aantal huishoudens (groei woningbehoefte). Ca 9% betreft het inlopen van het woningtekort naar 2% en nog eens 15% is nodig om gesloopte (sloop, brand e.d., samenvoegingen en functieverandering) woningen te vervangen. ABF (2021) Vooruitzichten bevolking, huishoudens en woningmarkt: Prognose en Scenario's 2021-2035, r2021-0025LG, Delft.

2

   Kamerstuk 35 488.

3

   Brief over integrale visie op de woningmark Kamerstuk 32 847, nr. 828.

4

   Kamerstuk 35 925 VII, nr. 94.

5

   Kamerstuk 35 925 VII, nr 60.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.