Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022

Dit verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden is onder nr. 8 toegevoegd aan wetsvoorstel 35925 B - Vaststelling begroting gemeentefonds 2022 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022; Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden; Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Document­datum 13-10-2021
Publicatie­datum 13-10-2021
Nummer KST35925B8
Kenmerk 35925 B, nr. 8
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021

2022

35 925 B

Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022

Nr. 8

VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 14 oktober 2021

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De vragen zijn op 1 oktober 2021 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 14 oktober 2021 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De fungerend voorzitter van de commissie,

Martin Bosma

De griffier van de commissie,

De Vos

kst-35925-B-8 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021

Vraag 1:

Hoe wordt de omvang van het gemeentefonds bepaald? Als blijkt dat gemeenten te weinig geld hebben, hoe wordt het gemeentefonds dan verhoogd?

Antwoord:

De omvang van het Gemeentefonds wordt bepaald door het toevoegen van middelen via de normeringssystematiek (het accres) of het toevoegen (of onttrekken) van middelen, gerelateerd aan taken die worden overgeheveld naar (of van) gemeenten. Bij nieuwe beleidsvoornemens (of wijzigingen in bestaand beleid) is artikel 2 van de Financiële verhoudingswet van toepassing en gaan Rijk en gemeenten in gesprek over de bekostigingswijze.

Ook overleggen de fondsbeheerders en medeoverheden periodiek over de financiële verhoudingen.

Vraag 2:

Is er een goed beeld van het voorzieningenniveau van gemeenten? Is inzichtelijk in hoeverre het voorzieningenniveau van gemeenten is gedaald of gestegen?

Antwoord:

In opdracht van BZK heeft onderzoeksinstituut Cebeon afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de financiële positie en het voorzieningenniveau van gemeenten.1 Cebeon concludeerde op basis van kwalitatief onderzoek dat door financiële druk het voorzieningenniveau bij gemeenten verschraalde. Uit het onderzoek komt naar voren dat het om verschillende redenen complex is, en daarmee op dit moment niet mogelijk is om een eenduidig kwantitatief beeld te maken van de ontwikkeling van het voorzieningenniveau van gemeenten. Zo ontbreken voor veel voorzieningen geschikte indicatoren, die voor alle gemeenten beschikbaar zijn. Reeds bestaande indicatoren zijn niet altijd eenduidig te interpreteren om tot een landelijk beeld te komen. Uit het onderzoek van Cebeon blijkt wel dat het daadwerkelijk sluiten van voorzieningen nu nog niet op grote schaal voorkomt. Ik ben met gemeenten in gesprek over hoe te kunnen komen tot een overkoepelend beeld van het voorzieningenniveau.

Vraag 3:

Wat voor effect hebben incidentele investeringen van het Rijk voor de gemeentefinanciën?

Antwoord:

In principe geldt dat bij incidentele investeringen van het Rijk het accres (en daarmee de algemene uitkering voor gemeenten) zal toenemen in het jaar van de incidentele investering. De algemene uitkering van het Gemeentefonds is namelijk gekoppeld aan de uitgaven van het Rijk, via de zogeheten «samen-trap-op, samen-trap-af» systematiek, ofwel de normeringssystematiek. Het gaat hierbij om een evenredige tred tussen de groei van de rijksuitgaven en de indexatie van de fondsen. Nadat de incidentele investering stopt, zal op eenzelfde wijze het accres weer afnemen.

Vraag 4:

Klopt het dat gemeenten verplicht zijn een meerjarig sluitende begroting in te dienen? Zo ja, klopt het dat gemeenten dan ook verplicht zijn de opschalingskorting en bestaande tekorten op onder andere Jeugdzorg in hun begroting te verwerken?

Antwoord:

De Gemeentewet schrijft voor dat de begroting van een gemeente reëel en structureel sluitend moet zijn. Als dat niet lukt, dan dient in de meerjarenraming dat evenwicht tot stand te worden gebracht.

Vanwege de financiële druk bij gemeenten en in het licht van de corona-crisis, is de jaarlijkse oploop van de opschalingskorting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 incidenteel geschrapt. Dit betekent dat de korting voor deze drie jaren gelijk is gebleven aan de korting van 2019 (€ 300 miljoen). Een beslissing over 2023 en verder is aan een nieuw kabinet2. Op dit moment is de opschalingskorting over 2023 en verder dus nog volledig in de raming van de gemeentefondsuitkering verwerkt. Gemeenten houden in hun begroting over 2023 en verder ook rekening met handhaving van de volledige opschalingskorting, oplopend tot € 975 miljoen. In het antwoord op vraag 13 is een tabel opgenomen met de volledige oploop van de opschalingskorting.

Vanwege de tekorten in de jeugdzorg zijn voor 2021 en 2022 extra middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten (respectievelijk € 1,0 en € 1,6 miljard)3. Tegelijk hebben Rijk en gemeenten zich gecommitteerd aan het opstellen van de Hervormingsagenda voor het maken van afspraken over maatregelen waarmee het jeugdstelsel op de lange termijn beter houdbaar wordt. Rijk, VNG en IPO hebben afgesproken dat alle gemeenten in de jaarschijven 2023 tot en met 2025 van de meerjarenraming de bedragen uit de uitspraak van de Commissie van Wijzen, die ten grondslag lag aan de Hervormingsagenda, als stelpost mogen opnemen in de begroting. Vanuit behoedzaamheid en in het licht van de afspraken rond de Hervormingsagenda dat gemeenten ook zelf kostenbesparende maatregelen kunnen nemen, geldt hiervoor een maximum van 75% van het deel dat gemeenten op basis van de verdeling zouden krijgen.

De stelpost is geen budgettaire garantie. Een nieuw kabinet zal moeten besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.

Vraag 5:

Hebben gemeenten in deze begroting voldoende structurele middelen beschikbaar om een meerjarig sluitende begroting op te kunnen stellen?

Antwoord:

Het hangt van de individuele situatie per gemeente af, of een gemeente in staat is om een meerjarig sluitende begroting in te dienen. Voor het jaar 2022 is het financieel perspectief voor gemeenten verbeterd, onder andere doordat het kabinet, bovenop de eerder toegezegde € 300 mln.,

€ 1,3 miljard extra beschikbaar heeft gesteld voor de jeugdzorg en de oploop van de opschalingskorting van € 270 mln. in 2022 is geschrapt. Daarnaast is het accres door intensiveringen van het kabinet in 2022 ca.

€ 600 mln. hoger dan geraamd bij de meicirculaire. Besluitvorming over dossiers die betrekking hebben op de jaren 2023 en verder, is aan een volgend kabinet. Zoals bij vraag 4 aangegeven zijn, om onnodige bezuinigingen bij gemeenten te voorkomen, afspraken gemaakt met VNG en toezichthouders over de verwerking van de middelen voor jeugdzorg in de meerjarenraming van de begroting.

Vraag 6:

Wie kan er ingrijpen als gemeenten aantoonbaar tekort komen voor het uitoefenen van hun taken? Moet dan per keer een arbitragecommissie worden ingesteld?

Antwoord:

Rijk en gemeenten voeren structureel overleg over de financiële verhoudingen. In deze overleggen is aandacht voor de financiële positie van gemeenten en provincies en eventuele financiële problematiek op specifieke beleidsterreinen. Bij nieuwe beleidsvoornemens geldt artikel 2 van de Financiële verhoudingswet en gaan Rijk en gemeenten in gesprek over de bekostigingswijze. In sommige gevallen wordt extern onderzoek gedaan naar de kosten, zoals bij de uitvoeringskosten van het Klimaatak-koord. Daarnaast worden soms monitoringsafspraken gemaakt, zoals bij het WMO-abonnementstarief. Specifiek voor de jeugdzorg hebben Rijk en gemeenten gezamenlijk afspraken gemaakt over de mogelijkheid tot het instellen van een arbitragecommissie. Dit is de Commissie van Wijzen geworden, die, inmiddels haar oordeel heeft gegeven. Uiteindelijke besluitvorming over bekostiging en eventuele afspraken over monitoring of arbitrage is onderwerp van overleg tussen het Rijk en de VNG.

Voor de toekomst vind ik het van belang dat wordt ingezet op een gedegen afwegingsproces, waarbij bij de vormgeving van nieuw beleid dat de decentrale overheden raakt nog beter inzichtelijk wordt gemaakt wat de effecten (impact) voor medeoverheden (en inwoners) zijn. Dit zowel op bestuurlijk als financieel vlak, waarbij aandacht is voor uitvoering, organisatie, capaciteit en deskundigheid.

Vraag 7:

Wat is de investeringsruimte van gemeenten? Is er een gezamenlijk investeringsplan, bijvoorbeeld voor klimaat, van Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Hieronder is een weergave van de netto-investeringsquote4 van gemeenten in de jaren 2009-2020. Hierin is te zien dat de investeringen bij gemeenten in de periode 2009 tot 2014 zijn afgenomen en sindsdien redelijk stabiel zijn gebleven.

Netto-investeringsquote

 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

8,10%

6,30%

4,90%

3,60%

2,80%

1,20%

0,70%

0,70%

1,00%

1,40%

0,80%

0,80%

Omdat gemeenten werken met een baten-lasten stelsel, worden investeringen geactiveerd en afgeschreven via de exploitatie. Gemeenten vinden ruimte in hun structurele baten en lasten om investeringen te financieren.

Provincies, gemeenten, waterschappen en Rijk werken op veel beleidsterreinen samen, zoals op het gebied van infrastructuur, klimaat en woningbouw. De samenwerking op deze terreinen leidt tot investeringen om maatschappelijke doelen te bereiken. Koepels hebben hiervoor ook de gezamenlijk de agenda «Krachtig Groen» gepresenteerd voor de komende kabinetsperiode. Deze agenda wordt bij die gesprekken tussen Rijk en medeoverheden betrokken. Specifieke afspraken over investeringen verschillen per beleidsterrein. In sommige gevallen wordt gezamenlijk geïnvesteerd door middel van cofinanciering, bijvoorbeeld op het terrein van mobiliteit en infrastructuur.

Op het gebied van wonen hebben overheden zich de afgelopen jaren gezamenlijk ingespannen om jaarlijks 75.000 woningen toe te voegen aan de voorraad. Om dit te bereiken zijn ook financiële instrumenten ingezet, waarbij in een aantal gevallen gekozen is voor een gezamenlijke investering. Het gaat hierbij om de volgende regelingen:

  • • 
    Woningbouwimpuls
  • • 
    Volkshuisvestingsfonds
  • • 
    Flexpools

Op het gebied van de energietransitie wordt samengewerkt in de RES regio's en het NP RES om de benodigde investeringen mogelijk te gaan maken. De specifieke afspraken verschillen per beleidsterrein.

Vraag 8:

Zijn de lokale lasten voor particulieren de afgelopen jaren gemiddeld gezien gestegen, gelijk gebleven of gedaald, en zo ja in welke mate? Kunt u hierbij een onderscheid maken tussen huurders en huizenbezitters?

Antwoord:

De ontwikkeling van de lokale lasten worden jaarlijks gepubliceerd in de Atlas van de lokale lasten van het Centrum voor Onderzoek naar de Economie van de Lagere Overheden (COELO). Voor de lokale woonlasten (ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing) is de ontwikkeling van de gemiddelde tarieven in de periode 2011-2021, op basis van de COELO-cijfers, hieronder weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen één- en meerpersoonshuishoudens met een koop- of huurwoning.

Voor heffingen, waaronder de afvalstoffenheffing en rioolheffing geldt dat zij maximaal kostendekkend mogen zijn en bij de meeste gemeenten zijn deze heffingen dat ook volledig. De ontwikkeling van de tarieven van deze heffingen houdt verband met stijgende kosten. Vooral voor de afvalstoffenheffing is vanaf 2019 een hogere jaarlijkse stijging te constateren, omdat het tarief voor de landelijke afvalstoffenbelasting is verhoogd en de kosten van verwerking per eenheid zijn toegenomen.

Lokale woonlasten (ozb, afvalstoffen- en rioolheffing)

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een meerpersoonshuishouden met een koopwoning in de periode 2011-2021 zich als volgt ontwikkeld:

 

Bedragen in Euro's

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

672

682

692

696

708

712

713

714

738

771

811

OZB

234

241

249

256

263

267

270

272

280

291

305

Afvalstoffen-/reinigingsheffing

265

263

260

255

256

254

250

249

262

282

305

Rioolheffing

173

178

183

186

189

192

192

193

196

199

201

1 ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting.

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een meerpersoonshuishouden met een huurwoning in de periode 2011-2021 zich als volgt ontwikkeld:

 

Bedragen in Euro's

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

359

360

358

355

359

358

355

353

366

388

411

OZB

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Afvalstoffen-/reinigingsheffing

265

263

260

255

256

254

250

249

262

282

305

Rioolheffing

94

97

98

100

103

105

105

104

105

106

106

1 afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting.

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een eenpersoonshuishouden met een koopwoning in de periode 2011-2021 zich als volgt ontwikkeld:

 

Bedragen in Euro's

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

611

621

632

636

646

650

648

650

671

700

738

OZB

234

241

249

256

263

267

270

272

280

291

305

Afvalstoffen-/reinigingsheffing

220

218

217

212

212

209

204

203

214

229

249

Rioolheffing

157

178

166

168

171

175

174

175

178

181

184

1 ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting.

Volgens de gegevens uit de jaarlijkse COELO-Atlas hebben de gemiddelde lokale woonlasten voor een eenpersoonshuishouden met een huurwoning in de periode 2011-2021 zich als volgt ontwikkeld:

 

Bedragen in Euro's

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

Woonlasten1

287

287

287

284

286

283

280

279

290

306

326

OZB

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

Afvalstoffen-/reinigingsheffing

220

218

217

212

212

209

204

203

214

229

249

Rioolheffing

67

69

70

72

74

75

76

76

77

78

78

1 afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting.

Gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling

De gemiddelde jaarlijkse ontwikkeling van de bovenstaande heffingen over de periode 2011-2021 is als volgt. Hierbij moet opgemerkt worden dat de gemiddelde stijging van de inflatie in deze periode 1,6% is.

 
 

Ontwikkeling

Ontwikkeling

Ontwikkeling

Ontwikkeling

 

Meerpersoons

Meerpersoons

Eenpersoons

Eenpersoons

 

koopwoning

huurwoning

koopwoning

huurwoning

Woonlasten1

  • 1,9%
  • 1,4%
  • 1,9%
  • 1,3%

OZB

  • 2,7%

n.v.t.

  • 2,7%

n.v.t.

Afvalstoffen-/reinigingsheffing

  • 1,4%
  • 1,5%
  • 1,3%

1,3%

Rioolheffing

  • 1,5%
  • 1,2%
  • 1,7%

1,5%

1 ozb, afvalstoffenheffing en rioolheffing minus een eventuele heffingskorting, voor huishoudens met een huurwomningen exclusief ozb.

Vraag 9:

Zijn de lokale lasten voor kleine ondernemers in de afgelopen jaren gemiddeld gezien gestegen, gelijk gebleven of gedaald en zo ja, in welke mate?

Antwoord:

De gemiddelde lokale lasten voor ondernemers zijn lastig vast te stellen en te vergelijken. Gemeenten hebben namelijk de mogelijkheid om verschillende lokale heffingen in te stellen die verschuldigd zijn door ondernemers. Zo kunnen onder andere worden geheven: onroerende zaakbelasting voor eigenaren en/of gebruikers, rioolheffing, precariobe-lasting, reclamebelasting, BIZ-heffing en leges. Gelet op de verschillende lokale keuzes, in combinatie met de grote verscheidenheid aan heffingen en de zeer grote diversiteit van ondernemers, wordt de gemiddelde ontwikkeling van de lokale lasten voor een (kleine) ondernemer door het COELO niet jaarlijks in kaart gebracht.

Vraag 10:

Kunnen de beslisnota's die aan deze begroting ten grondslag hebben gelegen met de Kamer worden gedeeld?

Antwoord:

Per 1 juli 2021 is het kabinet van start gegaan met het actief openbaar maken van onderliggende departementale nota's die door bewindspersonen zijn gebruikt bij de besluitvorming over stukken die aan de Kamers worden gezonden. De implementatie hiervan krijgt gefaseerd vorm. Per 1 juli is een start gemaakt met de openbaarmaking van beslisnota's behorend bij wetsvoorstellen en beleidsvormende brieven. De uitbreiding naar actieve openbaarmaking van beslisnota's bij begrotingsstukken is voor een later moment voorzien. Daarom zijn er geen beslisnota's die ten grondslag liggen aan de begroting actief openbaar gemaakt. De totstandkoming van de begroting is een langdurig en complex proces. Het is helaas niet haalbaar om alle notities die daar bij een rol hebben gespeeld op korte termijn te inventariseren en toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer graag zal honoreren, bijvoorbeeld ten aanzien van een of meer bepaalde onderdelen van de begroting

Vraag 11:

Waarom is de opschalingskorting ingesteld? Welke onderbouwing en berekening lag daar destijds aan ten grondslag?

Antwoord:

De opschalingskorting is ingesteld in het regeerakkoord Rutte II.

De onderbouwing voor de beoogde besparing is toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, vermindering van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens is bij de besparing uitgegaan van een daling van het aantal gemeenteambtenaren, doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken (opschalen).

Bij invoering is uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100-150 gemeenten in 2025.

Vraag 12:

Klopt het dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de Eerste Kamer heeft gezegd dat ze van mening is dat er geen goede argumenten meer zijn voor de opschalingskorting? Zo ja, waarom wordt er geen voorstel gedaan om de opschalingskorting terug te draaien?

Antwoord:

Tijdens het debat in de Eerste Kamer over de verhouding tussen de centrale overheid en de decentrale overheden op 11 mei 2021 heb ik inderdaad aangegeven dat de beleidsmatige onderbouwing voor de opschalingskorting ontbreekt.

Vanwege de financiële druk bij gemeenten is de jaarlijkse oploop van de opschalingskorting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 incidenteel geschrapt.

Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.

Vraag 13:

Wat is de voorziene oploop van de opschalingskorting? Hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak van het Centraal Planbureau (CPB) dat er geen wettelijke basis is voor de opschalingskorting? Waarom hanteert het CPB andere bedragen voor de opschalingskorting?

Antwoord:

Hieronder is de voorziene oploop van de opschalingskorting te zien zoals deze nu wordt gehanteerd door het Rijk en het CPB.

Opschalingskorting Gemeentefonds kabinet (in mln. euro) Totale korting (kabinet) incl. bevriezing 2020/2021/2022

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

60

120

180

240

300

300

 
 

2022

2023

2024

2025

2026 e.v.

 

300

700

835

975

975

Opschalingskorting Gemeentefonds CPB (in mln. euro)

  • 6. 
    Totale korting (CPB) incl. bevriezing 2020/2021/2022

2015

2016

2017

2018

2019

2020

60

120

180

240

300

300

 
 

2022

2023

2024

2025

2026 e.v.

 

300

375

480

619

 

Tabel: Opschalingskorting gemeentefonds. De huidige CPB-raming van de opschalingskorting loopt tot en met 2025. Bij het Centraal Economisch Plan 2022 (te verschijnen voorjaar 2022) zal ook voor 2026 worden geraamd. De CPB-reeks is op basis van het actuele beleid, dus inclusief de bevriezing 2020/2021/2022.

Verschil Rijk-CPB benadering opschalingskorting

Er is geen verschil in de ramingen van het CPB en het Rijk voor de huidige kabinetsperiode. Wel verschilt de verdere oploop in de komende kabinetsperiode voor de korting bij het Gemeentefonds.

In de regel neemt het CPB in een middellangetermijnverkenning (MLT) voorafgaand aan de verkiezingen de ombuigingen in een volgende kabinetsperiode mee die nu al zijn verankerd in wetgeving. De opschalingskorting is op dit moment nog niet op een dergelijke manier verankerd en wordt dus niet volledig meegenomen in de MLT (2022-2025). Bij een nieuw regeerakkoord beoordeelt het CPB opnieuw op welke wijze het CPB de in het regeerakkoord vastgelegde intensiveringen en besparingen in het gemeentelijk domein meeneemt. Dezelfde systematiek heeft het CPB in de MLT voorafgaand aan de verkiezingen van 2017 toegepast. In de MLT voorafgaand aan de verkiezingen in 2017 heeft het CPB om dezelfde reden de oploop in de opschalingskorting in de jaren 2018-2021 niet meegenomen. Bij de beoordeling van het regeerakkoord van Rutte III heeft het CPB de oploop van de opschalingskorting voor de jaren 2018-2021 vervolgens wel meegenomen in de daaropvolgende raming. Het niet meenemen van de oploop in de opschalingskorting door het CPB is daarmee het gevolg van de algemene regel van het CPB dat het in de MLT-raming voorafgaand aan een kabinetsperiode de besparingen meeneemt die verankerd zijn in wet- of regelgeving. Het is geen inhoudelijke beoordeling van de haalbaarheid van de opschalingskorting.

Vraag 14:

Hoe is destijds rekening gehouden met gemeenten die al «opgeschaald» waren? Waren zij uitgezonderd van de korting? Zo nee, welk aandeel van de opschalingskorting nemen de 100.000+ gemeenten in totaal voor hun rekening? Idem voor de G4?

Antwoord:

Bij invoering hiervan is uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100-150 gemeenten in 2025. De hieruit volgende besparing is vervolgens uit het Gemeentefonds gehaald. Aangezien de algemene uitkering verdeeld wordt middels een vaste verdeelsleutel, hebben de 100.000+ gemeenten en de G4 grosso modo hetzelfde aandeel in de korting als het aandeel dat zij hebben in de algemene uitkering van het Gemeentefonds.

Vraag 15:

Is er onderzoek gedaan naar de (mogelijke) effecten van de opschalingskorting, bij aanvang of na invoering? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Bij de invoering van de opschalingskorting is uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100-150 gemeenten in 2025. Voor zover mij bekend is er indertijd geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten. Ook is er na invoering verder geen onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de opschalingskorting.

Vraag 16:

Klopt het dat de opschalingskorting het investerend vermogen van gemeenten aantast of beperkt?

Antwoord:

De opschalingskorting zorgt voor een daling van de algemene uitkering en daarmee minder inkomsten voor gemeenten. Gemeenten zijn autonoom in het bepalen waar ze de middelen uit de algemene uitkering en een gedeelte van hun eigen inkomsten aan besteden. Een daling van de inkomsten kan er dus toe leiden dat gemeenten besluiten minder te investeren. Het kabinet heeft de oploop van de opschalingskorting voor de jaren 2020, 2021 en 2022 geschrapt, waardoor meer financiële ruimte is ontstaan. Een volgend kabinet besluit over de opschalingskorting in de jaren 2023 en verder.

Vraag 17:

Hoe lang werkt de opschalingskorting nog door en hoe hoog is het bedrag nog in totaal van deze bezuiniging?

Antwoord:

Voor de komende kabinetsperiode 2022-2025 staat voor de gemeenten nog € 675 mln. opschalingskorting in de boeken. Vanaf 2015 tot en met 2021 hebben gemeenten al € 300 mln. van de korting ingeboekt. Het gaat in totaal om € 975 mln. structureel. In het antwoord op vraag 13 is dit in tabelvorm te zien.

Vraag 18:

Waarom krijgen gemeenten in 2022 geen middelen om de afspraken uit het Klimaatakkoord uit te voeren? Betekent dit dat de uitvoering van het Klimaatakkoord een jaar later begint?

Antwoord:

Het is niet juist dat gemeenten in 2022 geen middelen krijgen om de afspraken uit het Klimaatakkoord uit te voeren. Het kabinet heeft, in afwachting van besluitvorming door het nieuwe kabinet over het advies van de ROB, besloten om in de begroting 2022 in totaal € 72,5 mln. beschikbaar te stellen voor de continuering van de klimaatakkoordtaken van gemeenten, ondersteuning van medeoverheden en de Regionale Energie Strategieën (RES). Dit om te voorkomen dat de uitvoering van het Klimaatakkoord stil zou komen te vallen.

Vraag 19:

Waarom is voor het tekort vanwege de Jeugdzorg maar voor één jaar geld vrijgemaakt? Hoe moeten gemeenten het tekort in de jaren erna oplossen?

Antwoord:

Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden. Gezien de urgentie van het onderwerp wordt, vooruitlopend op besluitvorming hierover door een nieuw kabinet, nu al gestart met het voorbereiden van een beter houdbaar jeugdstelsel op de lange termijn. Het Rijk en de VNG, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), committeren zich aan het opstellen van een Hervormingsagenda, die bestaat uit de combinatie van een set van maatregelen en een financieel kader met als doel een structureel beter houdbaar jeugdstelsel, een verbetering van de toegang tot de jeugdzorg en de kwaliteit en effectiviteit hiervan. Deze Hervormingsagenda omvat zowel afspraken over maatregelen die passen binnen het huidige stelsel, als het starten met de voorstellen voor aanpassing van nationale wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten.

Naar aanleiding van de afspraken over de incidentele middelen jeugdzorg voor 2021 en 2022 en de afspraken rond de Hervormingsagenda zijn Rijk, VNG en IPO 15 juli jongstleden tot afspraken gekomen over de meerjarenraming voor de jeugdzorg in de gemeentelijke begrotingen. Partijen hebben afgesproken dat alle gemeenten in de jaarschijven 2023 tot en met 2025 een maximum van 75% van de bedragen van de meerjarenraming onder de Hervormingsagenda van de Commissie van Wijzen als stelpost mogen opnemen in de begroting. De stelpost is geen budgettaire garantie. Het gaat hier om afspraken die gehanteerd kunnen worden voor het toezicht op de meerjarenraming in de gemeentebegroting voor 2022. Vanuit behoedzaamheid en in het licht van de afspraken rond de Hervormingsagenda dat gemeenten ook zelf kostenbesparende maatregelen kunnen nemen, is besloten tot een maximum van 75% van het deel dat gemeenten op basis van de verdeling zouden krijgen.

Vraag 20:

Is de uitspraak van de arbitragecommissie bindend? Zo nee, kan dat betekenen dat een nieuw kabinet de gemeenten geen extra geld voor Jeugdzorg geeft?

Antwoord:

Uitgangspunt is recht te doen aan de uitspraak van de Commissie van Wijzen. Naar aanleiding van deze uitspraak hebben Rijk en VNG afspraken gemaakt voor 2022. Daarnaast committeren het Rijk en de VNG zich om, in samenwerking met andere betrokken partijen (o.a. cliënten, aanbieders en professionals), een hervormingsagenda op te stellen (zie ook vraag 19).

In artikel 2 van het instellingsbesluit van de Commissie van Wijzen is opgenomen dat het oordeel van de Commissie een zwaarwegend advies is. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten over de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 35 925 B, nr. 8 11

1

Cebeon, Gemeenten in de Knel.

2

   Zie de Antwoorden op vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) over de opschalingskorting op het gemeentefonds, kamerstuk ah-tk-20212022-10 (vergaderjaar 2021-2022).

3

   Zie de brieven Jeugdzorg van 22 april en 3 juni 2021, Kamerstukken 31 839, nummer 774 en 779, vergaderjaar 2020-2021.

4

De netto investeringsquote is de totale investeringen in vaste activa minus de afschrijvingen op vaste activa gedeeld door de totale inkomsten.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.