Brief regering; Reactie op verzoek commissie inzake fictieve verloning van aanvullende beurzen - Wetenschapsbudget

Deze brief is onder nr. 243 toegevoegd aan dossier 29338 - Wetenschapsbudget.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wetenschapsbudget; Brief regering; Reactie op verzoek commissie inzake fictieve verloning van aanvullende beurzen
Document­datum 26-03-2021
Publicatie­datum 07-04-2021
Nummer KST29338243
Kenmerk 29338, nr. 243
Commissie(s) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2020-2021

29 338

Wetenschapsbudget

Nr. 243    BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN

WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 maart 2021

In uw brief van 19 november 2020 verzoekt de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mij om informatie omtrent de aangenomen motie van het lid Van der Molen c.s. - waarin werd verzocht om de fictieve verloning van de aanvullende beurzen bij alle instellingen in heel Nederland te regelen.1 Met deze brief geef ik antwoord op dit verzoek.

Ik kan niet het fictief verlonen van aanvullende beurzen stelselbreed regelen. Dit aangezien de feitelijke invulling van de relatie van de promotiestudent en/of beurspromovendus, die al dan niet een aanvullende beurs ontvangt, met de universiteit bepalend is voor hun fiscale behandeling door de Belastingdienst. Het uitvoeren van deze motie zou zodoende betekenen dat OCW aan alle universiteiten voorschrijft hoe zij de relatie met de hun promovendi dienen vorm te geven. Dit verhoudt zich niet tot de autonomie van de instellingen en het gemengde promotiestelsel dat Nederland altijd heeft gekend. Hieronder licht ik toe waarom deze motie niet uitvoerbaar is.

Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen verschillende typen promovendi die al dan niet met een beurs aan de universiteit (of onderzoeksinstelling) onderzoek verrichten. Op dit moment zijn de promovendi te verdelen in vier categorieën: werknemer-promovendi, (internationale) beurspromovendi, buitenpromovendi, en sinds het experiment promotie-onderwijs promotiestudenten. De universiteiten registreren hun werknemer-promovendi en zijn bezig met de implementatie van de registratie van de andere categorieën. Daarom beschik ik nu nog niet over cijfers waaruit blijkt hoeveel beurspromovendi aan Nederlandse universiteiten zijn verbonden en hoeveel daarvan een aanvullende beurs ontvangen. U ontvangt eind 2021 de eindevaluatie van het experiment promotieon-

1 Kamerstuk 29 338, nr. 199

kst-29338-243 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2021

derwijs. Bij deze eindevaluatie zal ik de ontwikkelingen inzake de aantallen per categorie promovendi meenemen.

Beurspromovendi, buitenpromovendi en promotiestudenten zijn niet in dienst van de universiteit maar zij sluiten wel een promotie-overeenkomst met de universiteit. De rechtspositie van deze categorieën promovendi is in de praktijk afhankelijk van de relatie met de universiteit en de wijze waarop hier feitelijk uitvoering aan wordt gegeven. Ondanks dat er geen sprake is van een dienstverband of aanstelling kan er fiscaal toch sprake zijn van een zogenoemde fictieve dienstbetrekking.1 De universiteit kan de promotie-overeenkomst met de promovendus en de praktische invulling hiervan vooraf laten toetsen door de Belastingdienst. Bij het experiment promotieonderwijs betrokken universiteiten (de Rijksuniversiteit Groningen, hierna: RUG en Erasmus Universiteit Rotterdam, hierna: EUR) heeft een dergelijke beoordeling plaatsgevonden en geleid tot de vaststelling dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.

Verder zijn de beurspromovendi te verdelen in twee groepen: de beurspromovendi die een promotietraject volgen met een externe beurs van een andere instantie dan de universiteit (over het algemeen buiten Nederland) en beurspromovendi die een externe beurs via de universiteit ontvangen.

Naast het verschil in typen promovendi is er ook een verschil in de manier van financiering. Werknemer-promovendi kunnen worden aangesteld vanuit de eerste geldstroom, andere financieringsmogelijkheden zijn via de tweede geldstroom (bijdrage via NWO en KNAW voor een specifiek onderzoek) en via derde geldstroom (contractonderzoek in opdracht van het bedrijfsleven, (inter)nationale overheden, de EU en non-profitorganisaties).

Bij de deelname aan het experiment promotieonderwijs krijgen alle promotiestudenten een beurs uit het profileringsfonds van de universiteit. Deze beurs wordt gefinancierd uit de zogenoemde eerste geldstroom. Mede uit sociale overwegingen hebben de deelnemende universiteiten aan het experiment ervoor gekozen om deze beurzen aan promotiestudenten niet als bruto bedrag uit te betalen, maar om deze fictief te verlonen.2

Daarnaast zijn er ook internationale promovendi die met een beurs uit het land van herkomst onderzoek verrichten aan de Nederlandse universiteiten. In het verleden zijn er gevallen geweest van internationale beurspromovendi die een beurs uit het land van herkomst ontvingen die onvoldoende werd geacht door de IND om rechtmatig in Nederland te verblijven. Op verzoek van de IND zijn de beurzen door de verstrekker (in het land van herkomst) verhoogd.

Bij de eerste aanvraag voor deelname aan het experiment promotieonderwijs (2016-2018) hebben de RUG en de EUR de groep internationale beurspromovendi als promotiestudenten meegenomen in het experiment. De internationale beurspromovendi met een lagere beurs dan het richtbedrag voor de promotiestudent kregen van de RUG en de EUR een aanvullende beurs (de zogenoemde top-up beurs) door middel van fictieve verloning. Bij de tweede deelnameronde (2020-2022) van het experiment promotieonderwijs heeft de RUG aangegeven de internationale beurspromovendi niet langer als onderdeel van het experiment als promotiestudent mee te nemen. De internationale beurspromovendi met een lage beurs krijgen echter nog steeds een aanvullende (top-up) beurs van de RUG door het fictief verlonen. Sinds 1 januari 2019 kunnen deze beurzen ook buiten de kaders van het experiment verstrekt worden met de goedkeuring van de Belastingdienst.

Gelet op al het voorgaande is de feitelijke invulling van de relatie van de promotiestudent en beurspromovendus met de universiteit bepalend voor hun fiscale behandeling. Er bestaan geen wettelijke regels voor deze promovendi als zodanig. De feitelijke situatie kan daarom per promovendus of per universiteit verschillen. Hierdoor is niet in zijn algemeenheid aan te geven hoe de inkomsten van deze promovendi fiscaal behandeld worden. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van (fictieve) dienstbetrekking of de inkomsten kunnen belast worden als resultaat uit overige werkzaamheden, zoals bedoeld in de Wet IB 2001. Zoals hierboven aangegeven, kan de feitelijke invulling vooraf worden beoordeeld door de Belastingdienst, waardoor duidelijkheid kan worden verkregen over de fiscale behandeling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021,29 338, nr. 243 3

1

   Bij fictieve dienstbetrekking dient te zijn voldaan aan de drie elementen van een arbeidsverhouding. Er moet sprake zijn van het verrichten van arbeid, betaling van loon, en een gezagsverhouding.

2

   Fictief verlonen is sinds mei 2016 mogelijk gemaakt door de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelatie (DBA). Fictief verlonen ontzorgt de ontvanger van de beurs voor het betalen van belasting en geeft hun goede inbedding in het Nederlandse sociale systeem, zoals recht op doorbetaling bij ziekte- en zwangerschapsverlof of het aanvragen van toeslagen.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.