Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst over de stand van zaken bij de uitwerking van suggesties voor verbetering van de giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling - Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. W toegevoegd aan wetsvoorstel 34552 - Belastingplan 2017 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017); Verslag van een nader schriftelijk overleg met de staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst over de stand van zaken bij de uitwerking van suggesties voor verbetering van de giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling
Document­datum 25-02-2020
Publicatie­datum 25-02-2020
Nummer KST34552W
Kenmerk 34552, nr. W
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2020

Vergaderjaar 2019-

34 552

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2017)

VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 25 februari 2020

De leden van de vaste commissie voor Financiën1 hebben kennisgenomen van de antwoordbrief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 november 20192 naar aanleiding van schriftelijke vragen inzake zijn brief van 8 april 2019 met hierin de stand van zaken omtrent de eerder aangekondigde verbetering van de giftenaftrek en de regeling ANBI's en SBBI's, vergezeld van het rapport «Uitwerking verbeteropties giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling»3.

Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de CDA-fractie op

20    december 2019 nadere vragen gesteld aan de Minister van Financiën.

De Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst heeft op

21    februari 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Financiën,

Van Dooren

1    Samenstelling:

Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Wever (VVD), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA), Frentrop (FVD) (voorzitter), Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Karimi (GL) (ondervoorzitter),

Van der Linden (FVD), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), Van Wely (FVD), Van der Voort (D66)

2    Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V.

3    Kamerstukken I, 2018-2019, 34 552, U.

kst-34552-W ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN

Aan de Minister van Financiën Den Haag, 18 december 2019

De leden van de vaste commissie voor Financiën hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoordbrief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 november 20191 naar aanleiding van schriftelijke vragen inzake zijn brief van 8 april 2019 met hierin de stand van zaken omtrent de eerder aangekondigde verbetering van de giftenaftrek en de regeling ANBI's en SBBI's, vergezeld van het rapport «Uitwerking verbeteropties giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling»2.

De commissie voor Financiën heeft in haar vergadering van 3 december 2019 besloten in nader schriftelijk overleg te treden naar aanleiding van deze brief van 27 november 2019. In dit kader wensen de leden van de fractie van het CDA graag nog enkele nadere vragen aan u voorleggen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

Het antwoord over het tegenvallende gebruik van de SBBI-regeling3, leidt bij de leden van de CDA-fractie tot de aanvullende vraag of de feitelijke beperking van de rechtsvormeis tot verenigingen niet een verklaring vormt voor dit lage gebruik? Staat deze beperking niet op gespannen voet met het neutraliteitsbeginsel? Zouden in dit verband ook gewone giften aan SBBI's (ook als het geen steunstichtingen SBBI's zijn) aftrekbaar moeten worden gemaakt?

Staat antwoord 2 inzake het onzekerheidsvereiste en de sterftekans alsmede de suggestie om de eis dat de periodieke gift moet eindigen uiterlijk bij overlijden te schrappen4 niet op gespannen voet met het goedkeurend beleid dat bij een (oudedags)lijfrente op twee levens bij echtgenoten niet hoeft te worden voldaan aan het 1%-criterium5? In de zaak van de Hoge Raad van 3 mei 20136, (waar het draaide om een gift die afhankelijk was gemaakt van het leven van een moeder en haar zoon) heeft de Belastingdienst bovendien geen probleem gemaakt van de twee levens en de sterftekans. Zijn dit geen sterke aanwijzingen dat het hier wel degelijk gaat om een koerswijziging in het beleid van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst met als belangrijkste motief om het gebruik van de periodieke giftenaftrek in te perken? De leden van de CDA-fractie verwijzen in dit verband ook naar de artikelen van prof. dr. Sigrid Hemels in het Weekblad Fiscaal Recht 2014/10607 en 10928. Uit de praktijk vernemen de leden van de CDA-fractie dat musea en andere goede doelen die grote schenkingen krijgen, veel last hebben van de overlijdenseis, want het betekent dat ze bij overlijden in enorme problemen kunnen komen. Stel dat je een miljoen krijgt toegezegd in de vorm van een periodieke schenking om een groot kankeronderzoek op te zetten: kun je dan wel verplichtingen voor 5 jaar aangaan als je niet 100% zeker weet of je het hele bedrag ook daadwerkelijk krijgt? Een kerk die zo'n gift krijgt, kan die wel beginnen met de restauratie of moet die eigenlijk wachten tot alle termijnen binnen zijn? En wat te doen als museum als je weet dat het aanvaarden van een periodiek geschonken schilderij kan betekenen dat je met een gedeeld eigendom of schuld aan de erfgenamen kunt komen te zitten? Dat kan dus betekenen dat kunstwerken voor het openbaar kunstbezit verloren gaan en bepaalde projecten geen doorgang kunnen vinden, omdat ANBI's het risico van vooroverlijden niet durven te nemen. De leden van de CDA-fractie vernemen graag uw reactie hierop. Naar aanleiding van het antwoord op vraag 49 wijzen de leden van de CDA-fractie erop dat uit de in opdracht van het Ministerie uitgevoerde evaluatie van onderzoeksbureau Dialogic blijkt dat in de periode 2008 tot en met 2014 slechts circa 2.000 bedrijven van de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting gebruik hebben gemaakt, hetgeen overeenkomt met 0,5% van alle vennootschapsbelastingplichtigen10. Gezien de onmiskenbare grote bijdrage die bedrijven leveren aan het algemeen belang (in het kader van onder andere hun maatschappelijk verantwoord ondernemen-beleid) kan het niet anders dat de overgrote meerderheid van het Nederlandse bedrijfsleven deze uitgaven als zakelijke kosten in aftrek brengt van hun winst. Hoe zou een verhoging van het plafond van artikel 16 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 dan kunnen bijdragen aan hogere budgettaire derving, zoals u stelt?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de beantwoording van de gestelde vragen met belangstelling en bij voorkeur binnen vier weken na dagtekening van deze brief tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,

P.M.L. Frentrop

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN - FISCALITEIT EN BELASTINGDIENST

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 21 februari 2020

Hierbij bied ik u mijn reactie aan op de nadere vragen van de leden van de fractie van het CDA inzake de regeling ten aanzien van ANBI's en SBBI's. Deze vragen zijn gesteld naar aanleiding van de antwoordbrief van 27 november 201911 op de schriftelijke vragen inzake de brief van 8 april 2019 van de Staatssecretaris van Financiën. In die brief was de stand van zaken opgenomen omtrent de eerder aangekondigde verbetering van de giftenaftrek en de regeling ANBI's en SBBI's, vergezeld van het rapport «Uitwerking verbeteropties giftenaftrek en ANBI/SBBI-regeling».12

De Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst,

J.A. Vijlbrief

Antwoorden op de vragen gesteld in het kader van een schriftelijk overleg over de antwoordbrief van 27 november 201913

Het antwoord over het tegenvallende gebruik van de SBBI-regeling14, leidt bij de leden van de fractie van het CDA tot de aanvullende vraag of de feitelijke beperking van de rechtsvormeis tot verenigingen niet een verklaring vormt voor dit lage gebruik. Zij vragen of deze beperking niet op gespannen staat voet met het neutraliteitsbeginsel en of in dit verband ook gewone giften aan SBBI's (ook als het geen steunstichtingen SBBI's zijn) aftrekbaar zouden moeten worden gemaakt.

In de praktijk hebben SBBI's vaak de rechtsvorm vereniging maar dit is geen vereiste. Alle rechtsvormen - ook buitenlandse - kunnen kwalificeren als een SBBI.15 Zoals in het antwoord is vermeld, wordt het aantal SBBI's niet geregistreerd.16 De vraag of de SBBI-regeling doelmatig en doeltreffend is, is, gelet op het summiere beeld dat van het bereik van de regeling kan worden verkregen, volgens de evaluatie niet goed te beantwoorden. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het gebruik van de SBBI-regeling tegenvalt. De vraag van deze leden of ook gewone giften aan SBBI's (ook als het geen steunstichtingen SBBI's zijn) aftrekbaar moeten worden gemaakt, zou ik ontkennend willen beantwoorden. De reden is dat het bij giften moet gaan om bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Een verplichte contributie aan de vereniging is geen gift. Indien gewone giften (dus andere dan periodieke giften) aan SBBI's aftrekbaar zouden worden, wordt het voor leden/donateurs fiscaal aantrekkelijk om een zo laag mogelijke contributie aan SBBI's verschuldigd te zijn en een grotere bijdrage als gewone gift te doneren. Aannemelijk is dat verenigingen hiermee rekening zullen houden bij het vaststellen van de hoogte van de contributie. Dat is de reden dat uitsluitend periodieke giften aan verenigingen in aanmerking komen voor de giftenaftrek. Het is zeer de vraag of het aftrekbaar maken van gewone giften aan SBBI's per saldo tot verhoging van de inkomsten voor de SBBI's zou leiden. Wat wel zeker is, is dat de voor het aftrekbaar maken van gewone giften aan SBBI's noodzakelijke wetswijziging gepaard gaat met een structurele lastenrele-vante derving die moet worden gedekt door een andere maatregel binnen de belastingen.

De leden van de fractie van het CDA hebben enkele aanvullende vragen over het antwoord inzake het onzekerheidsvereiste en de sterftekans bij periodieke giften.

Zo vragen deze leden of dat antwoord op vraag 2 niet op gespannen voet staat met het goedkeurend beleid dat bij een (oudedags)lijfrente op twee levens bij echtgenoten niet hoeft te worden voldaan aan het 1%-crite-rium17 en wijzen deze leden op het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 2013.18 Deze leden vragen of dit geen sterke aanwijzingen zijn dat het hier wel degelijk gaat om een koerswijziging in het beleid van het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst met als belangrijkste motief om het gebruik van de periodieke giftenaftrek in te perken.

In genoemd arrest van de Hoge Raad betrof het geschil in rechte niet de afhankelijkheid van twee levens maar kortgezegd de vraag of nu de verplichting tot het doen van periodieke uitkeringen in natura na het overlijden van de erflater onder algemene titel op de erfgenamen is overgegaan, de belanghebbende erfgenaam in het jaar van voldoening van de periodieke uitkeringen de giftenaftrek kan toepassen. Deze vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. In hun eerdere vraag wezen de leden van de fractie van het CDA op de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant van 27 augustus 2015. Zoals in antwoord 2 is aangegeven, betrof die uitspraak uitsluitend de kwestie of een gift afhankelijk van twee levens kwalificeert voor de periodieke giftenaftrek. Het ontkennende antwoord van de Rechtbank is geheel in lijn met de geldende wet- en regelgeving zoals hier door de Belastingdienst uitvoering aan wordt gegeven, Er is van een koerswijziging dan ook geen sprake.

Voorts wijzen deze leden op signalen dat er goede doelen zijn die grote schenkingen ontvangen en door de overlijdenseis in de problemen kunnen komen. Zij vragen daarop mijn reactie. De periodieke giftenaftrek kan een bijdrage leveren aan een langdurige betrokkenheid van donateurs bij ANBI's en bij verenigingen. Dit vindt het kabinet van groot belang. Dit onderwerp krijgt een vervolg via een (uitvoerings-)overleg tussen de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) en het Ministerie van Financiën. Daarbij worden verschillende aspecten bij dit onderwerp bezien. Zo speelt de vraag of dit vaak voorkomt, het type periodieke giften, hoe dit in de praktijk wordt geregeld en of het wenselijk is de erfgenamen te confronteren met een (omvangrijke) financiële verplichting. Indien dit zou uitmonden in de conclusie dat het onzeker-heidsvereiste en de sterftekans bij periodieke giften op andere wijze geformuleerd zou moeten worden of zou moeten vervallen, vergt dat wetswijziging. Daarbij moeten ook bijvoorbeeld de budgettaire effecten en uitvoeringsaspecten in kaart worden gebracht.

Naar aanleiding van het antwoord op vraag 419 vragen de leden van de CDA-fractie hoe een verhoging van het plafond van artikel 16 Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) kan leiden tot een hogere budgettaire derving, zoals in dat antwoord is vermeld. Zoals de leden van de CDA-fractie omschrijven bestaan er twee manieren waarop bedrijven in de vennootschapsbelasting hun bijdrage aan het algemeen belang ten laste van de winst kunnen brengen. Het gaat hier over uitgaven die kwalificeren als zakelijke kosten of uitgaven die kwalificeren als giften uit vrijgevigheid, niet zijnde zakelijke kosten. Voor deze niet-zakelijke giften bestaat de giftenaftrek. Een verhoging van het genoemde plafond leidt tot een lastenrelevante structurele budgettaire derving. Deze budgettaire derving dient te worden gedekt met een lastenverzwaring elders.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 34 552, W 6

1

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V.

2

   Kamerstukken I, 2018-2019, 34 552, U.

3

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V, blz. 6

4

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V, blz. 6-7

5

   Zie Staatscourant 2019, 30 558, onderdeel 4.3. van het verzamelbesluit lijfrenten

6

   ECLI:NL:HR:2013:BY8105, BNB 2013/162

7

   Weekblad Fiscaal Recht (2014), «Periodieke giften: een tweeluik. Deel I: Oorsprong en weerslag in de Wet IB 2001», 1060

8

   Weekblad Fiscaal Recht (2014), «Periodieke giften: een tweeluik. Deel II: Loskomen van de historie», 1092

9

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V, blz. 7-8

10

   Kamerstukken II 2016-2017, 34 552, nr. 77, bijlage Dialogic, «Evaluatie giftenaftrek», Utrecht 19 december 2016, p. 30.

11

   Kamerstukken I, 2018-2019, 34 552, U.

12

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V.

13

   Kamerstukken I, 2018-2019, 34 552, U.

14

   Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V, blz. 6.

15

   Zie Kamerstukken II 2009/10, 31 930, nr. 13, p. 12 en nr. 40, p. 44.

16

   Kamerstukken II 2016/17, 34 552, nr. 77, p. 29. Evaluatie van de praktijk rondom ANBI's en SBBI's januari 2017 en de evaluaties giftenaftrek.

17

   Zie Staatscourant 2019, 30 558, onderdeel 4.3. van het verzamelbesluit lijfrenten.

18

   ECLI:NL:HR:2013:BY8105, BNB 2013/162.

19

Kamerstukken I, 2019-2020, 34 552, V, blz. 7-8.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.