Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van LNV inzake CDM-advies 'Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet’ - Mestbeleid

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. R toegevoegd aan dossier 33037 - Mestbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Mestbeleid; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van LNV inzake CDM-advies 'Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet’
Document­datum 11-02-2020
Publicatie­datum 11-02-2020
Nummer KST33037R
Kenmerk 33037, nr. R
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2020

Vergaderjaar 2019-

33 037

Mestbeleid

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 februari 2020

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit1 hebben kennisgenomen van de brief2 van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 oktober 2019 inzake het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet». Vervolgens zijn op 12 november 2019 een aantal vragen gesteld.

De Minister heeft bij brieven van 13 december 2019 en 10 februari 2020 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Boer

1    Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA), N.J.J. van Kesteren (CDA) (voorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), De Blécourt-Wouterse (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), van der Linden (FVD) (ondervoorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Van Pareren (FVD), Prins-Modderaar (CDA), Recourt (PvdA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66)

2    Zie verslag nader schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019-2020, 33 037, Q.

kst-33037-R ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2020

Aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Den Haag, 12 november 2019

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief3 van 24 oktober 2019 inzake het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet». De leden van de fractie van de PvdA stellen het zeer op prijs dat u het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet» met uw appreciatie - weliswaar na voortdurende rappellering - aan de Kamer heeft doen toekomen en hebben de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van CDA, GroenLinks en OSF sluiten zich graag aan bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een belangrijke oorzaak van doelbewuste overtreding van de mestregels gelegen is in de relatief hoge mestafzetprijzen, welke fraude lucratief maakt. Die hoge prijzen zijn op hun beurt het gevolg van het structurele mestoverschot in Nederland. De bestuurlijke boetetarieven zijn sinds 2005 ongewijzigd gebleven terwijl de mestafzetkosten van met name varkensbedrijven en melkveebedrijven flink zijn gestegen. Volgens deze leden is evident dat - de schaal van -mestfraude de rechtstaat ondergraaft. Het is ook slecht voor het milieu (bodem, water, lucht) en brengt de bedrijven die wel eerlijk zijn (60-70%) in een ongewenste nadelige positie.

In het rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20164 wordt geconcludeerd dat de voornaamste oorzaak van de fraude bij de mestproducenten ligt. Zij produceren te veel mest. Dit volume moet omlaag. De algemeen gedeelde cijfers dat 30 tot 40% van de mest illegaal wordt verhandeld worden in het genoemde CDM-advies herhaald. (Bij presentaties door PBL over de recente Nationale analyse waterkwaliteit wordt vergelijkbare percentages «overbenutting» genoemd.) Tegen deze achtergrond hebben de leden van de PvdA-fractie de vragen gesteld over de prikkels die mest(-producenten) bewegen tot fraude (de prikkel om te frauderen met mestafzet). Uw brief van 24 oktober 2019 geeft deze leden aanleiding tot de volgende vragen.

In uw brief stelt u op basis van het CDM-onderzoek dat «De huidige boetebedragen beide elementen (het economisch voordeel alsook het bestraffend element) afdekken (...) Een verdere verhoging van de boetes ligt dan ook niet in de rede, ....»5 Het gaat daarbij om de maximale boetebedragen. Hoe vaak heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in de jaren 2016-2018 de (op basis van de omvang van de overtreding) een volledige bestuurlijke boete opgelegd en in hoeveel gevallen is volstaan met een lagere boete? Acht u het uitvoeringsbeleid bij het opleggen van bestuurlijke boetes door de RVO voldoende afschrikwekkend?

Op basis van het CDM-onderzoek stelt u dat «de huidige boetebedragen de beide elementen (namelijk het wegnemen van het economisch voordeel en het bestraffend elemen) afdekken. Een verdere verhoging van

3    Zie verslag nader schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019-2020, 33 037, Q.

4    R. Neve et al., «Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2016», december 2016.

5    Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019-2020, 33 037, Q, blz. 9.

de boetes ligt dan ook niet in de rede.. Een verdere verhoging van boetes zal dan ook de financiële draagkracht van bedrijven te boven kunnen gaan.» 6 De leden van de PvdA-fractie vragen wat de betekenis is van deze laatste zin. De huidige boetes raken de maximale financiële draagkracht van mestproducenten. De illegale meststroom gaat om circa 30 tot 40 procent van de mest. Kennelijk riskeert een groot aantal mestproducenten een boete die de maximale financiële draagkracht van hun bedrijf raken en de continuïteit van het bedrijf in de waagschaal stelt. De leden van de fractie van de PvdA vragen u of u in beeld heeft wat de mestproducenten ertoe brengt dergelijke risico's te nemen. Zo niet, hoe kunt u van oordeel zijn dat het huidige handhavingsbeleid effectief is? Zo ja, welke drijfveren zijn dat en welke betekenis heeft dit voor het handhavings-, mest- en sociaal beleid van de regering?

Het CDM stelt dat de afschrikwekkendheid van de boete ook wordt bepaald door de pakkans. U stelt in uw brief van 24 oktober 2019 dat u zich onverminderd inzet op het vergroten van de pakkans.Bij een pakkans van 22% of meer is volgens het CDM het - gemiddeld -niet lonend om te frauderen bij varkens- en rundveemest. De leden van de PvdA-fractie vragen u hoe groot de pakkans is in de vigerende handha-vingspraktijk? Is deze lager of hoger dan 22%? Ingeval deze lager is dan 22% is het volgens CDM lonend te frauderen, deelt u deze opvatting van het CDM? Wanneer de pakkans 22% of hoger is, hoe is het dan mogelijk dat - zoals algemeen wordt aangenomen - toch 30-40% van de mest illegaal wordt verhandeld? En ingeval de huidige pakkans niet bekend is, vragen deze leden op basis waarvan u constateert dat «Een verdere verhoging van de boetes dan ook niet in de rede ligt,..»8, terwijl de huidige pakkans niet bekend is?

In de brief van 24 oktober 2019 schrijft u dat de RVO bij recidive de volledige bestuurlijke boete uitschrijft.9 Tegelijkertijd schrijft het CDM dat bij recidive strafrecht wordt toegepast. Deze leden verzoeken u om een toelichting.

Het CDM-advies is gebaseerd op meningen en modellen. Er is geen empirisch onderzoek gedaan naar de sturende factoren van de fraude en ook niet naar de effectiviteit van de pakkans en de hoogte van boetes. Daarmee wordt geen antwoord gegeven op de vraag in of de huidige boetes afschrikwekkend zijn en voor welke situatie dat het geval is en voor welke situatie niet. Waarom heeft u geen empirisch onderzoek gedaan? Bent u voornemens dat alsnog te doen?

De totale mestproductie is ongeveer 40 miljoen kilogram fosfaat groter dan er ruimte is in Nederland. Deze mest moet worden verwerkt. Hoeveel mest is er verwerkt en geëxporteerd in de periode van 2016 - 2018?

Ten slotte merken de leden van de fractie van de PvdA op dat zij - in het licht van het bovengenoemde rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit -u eerder hebben gevraagd bij de appreciatie van het advies van het CDM de Minister van J&V te betrekken. Uit uw brief van 24 oktober 2019 blijkt niet of de Minister van J&V hiertoe in de gelegenheid is gesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen u de Minister van J&V zijn bespiegeling te laten geven op het advies van CDM, ook in relatie tot het rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit. Daarnaast zien zij graag dat de Minister van J&V zich uitspreekt over de vraag of de «Volumemaatregelen» die dit

6    Ibidem.

7    Ibidem.

8    Ibidem.

9    Zie verslag schriftelijk overleg: Kamerstukken I, 2019-2020, 33 037, Q, blz. 10.

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 12 december 2019.

Voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

N.J.J. van Kesteren

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 december 2019

Hierbij bericht ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, dat de schriftelijke vragen van de fracties van de PvdA, CDA, GroenLinks en OSF over het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet» (ingezonden 12 november 2019, kenmerk 165755.01u) niet binnen de gebruikelijke tijd termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle voor de beantwoording benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 10 februari 2020

Hierbij stuur ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (J&V), de antwoorden op de schriftelijke vragen die de leden van de PvdA-fractie hebben gesteld, en waarbij de leden van de fracties van CDA, GroenLinks en OSF zich hebben aangesloten, naar aanleiding van het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet» (ingezonden 12 november 2019, kenmerk 165755.01u).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.J. Schouten

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat/ Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 24 oktober 2019 inzake het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet». De leden van de fractie van de PvdA stellen het zeer op prijs dat u het CDM-advies «Analyse boetes bij overtreding Meststoffenwet» met uw appreciatie - weliswaar na voortdurende rappellering - aan de Kamer heeft doen toekomen en hebben de volgende vragen en opmerkingen. De leden van de fracties van CDA, GroenLinks en OSF sluiten zich graag aan bij de vragen van de leden van de PvdA-fractie.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat een belangrijke oorzaak van doelbewuste overtreding van de mestregels gelegen is in de relatief hoge mestafzetprijzen, welke fraude lucratief maakt. Die hoge prijzen zijn op hun beurt het gevolg van het structurele mestoverschot in Nederland. De bestuurlijke boetetarieven zijn sinds 2005 ongewijzigd gebleven terwijl de mestafzetkosten van met name varkensbedrijven en melkveebedrijven flink zijn gestegen. Volgens deze leden is evident dat - de schaal van -mestfraude de rechtstaat ondergraaft. Het is ook slecht voor het milieu (bodem, water, lucht) en brengt de bedrijven die wel eerlijk zijn (60-70%) in een ongewenste nadelige positie.

In het rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2016 wordt geconcludeerd dat de voornaamste oorzaak van de fraude bij de mestproducenten ligt. Zij produceren te veel mest. Dit volume moet omlaag. De algemeen gedeelde cijfers dat 30 tot 40% van de mest illegaal wordt verhandeld worden in het genoemde CDM-advies herhaald. (Bij presentaties door PBL over de recente Nationale analyse waterkwaliteit wordt vergelijkbare percentages «overbenutting» genoemd.) Tegen deze achtergrond hebben de leden van de PvdA-fractie de vragen gesteld over de prikkels die mest(-producenten) bewegen tot fraude (de prikkel om te frauderen met mestafzet). Uw brief van 24 oktober 2019 geeft deze leden aanleiding tot de volgende vragen.

In uw brief stelt u op basis van het CDM-onderzoek dat «De huidige boetebedragen beide elementen (het economisch voordeel alsook het bestraffend element) afdekken (...) Een verdere verhoging van de boetes ligt dan ook niet in de rede, Het gaat daarbij om de maximale boetebedragen. Hoe vaak heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in de jaren 2016-2018 de (op basis van de omvang van de overtreding) een volledige bestuurlijke boete opgelegd en in hoeveel gevallen is volstaan met een lagere boete? Acht u het uitvoeringsbeleid bij het opleggen van bestuurlijke boetes door de RVO voldoende afschrikwekkend?

In algemene zin merk ik op dat de overheid bij het bepalen van de hoogte van de boete in een concreet geval altijd rekening moet houden met het evenredigheidsbeginsel. Dit kan ertoe leiden dat niet het wettelijk maximum wordt opgelegd, maar er moet worden gematigd.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) houdt niet bij hoeveel van de opgelegde mestboetes gelijk zijn aan het wettelijke maximum, en hoeveel van de boetes lager zijn. Een meer specifieke beantwoording zou een individuele doorlichting van zaken vragen. Daar is op dit moment bij RVO.nl geen capaciteit voor beschikbaar.

In mijn brief aan de Tweede Kamer van 24 oktober 2019 (Kamerstuk 33 037, nr. 365) heb ik wel aangegeven dat ik de mogelijkheden ga verkennen voor het vaststellen van hogere boetetarieven voor grotere bedrijven en recidivisten. Dit heeft als doel de afschrikwekkende werking van mestboetes te vergroten.

Op basis van het CDM-onderzoek stelt u dat «de huidige boetebedragen de beide elementen (namelijk het wegnemen van het economisch voordeel en het bestraffend element) afdekken. Een verdere verhoging van de boetes ligt dan ook niet in de rede... Een verdere verhoging van boetes zal dan ook de financiële draagkracht van bedrijven te boven kunnen gaan». De leden van de PvdA- fractie vragen wat de betekenis is van deze laatste zin.

Een boete moet altijd evenredig zijn. Onvoldoende draagkracht kan een reden zijn om een boete te matigen. Het verder verhogen van het wettelijk maximum voor de boetes leidt er in dergelijke gevallen niet toe dat er daadwerkelijk hogere boetes worden opgelegd.

De huidige boetes raken de maximale financiële draagkracht van mestproducenten. De illegale meststroom gaat om circa 30 tot 40 procent van de mest. Kennelijk riskeert een groot aantal mestproducenten een boete die de maximale financiële draagkracht van hun bedrijf raken en de continuïteit van het bedrijf in de waagschaal stelt. De leden van de fractie van de PvdA vragen u of u in beeld heeft wat de mestproducenten ertoe brengt dergelijke risico's te nemen. Zo niet, hoe kunt u van oordeel zijn dat het huidige handhavingsbeleid effectief is? Zo ja, welke drijfveren zijn dat en welke betekenis heeft dit voor het handhavings-, mest- en sociaal beleid van de regering?

De Commissie Deskundigen Meststoffenwet heeft aangegeven dat er geen empirische informatie beschikbaar is over het verband tussen factoren aan de zijde van de overtreder en de fraudeprikkel. Ik heb de drijfveren waarnaar de leden van de PvdA-fractie vragen dan ook niet in beeld. Ik ben wel van mening dat de pakkans van ondernemers die doelbewust de regels overtreden omhoog moet. Juist daarom heb ik de versterkte handhavingsstrategie mest opgesteld. Een belangrijk element daarvan is meer risicogerichte handhaving. In de voortgangsrapportage, die ik de Tweede Kamer deze zomer heb toegestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 358) is te zien dat hiermee resultaten zijn geboekt. Het kan echter nog steeds beter en daarom blijf ik onverkort doorgaan met het implementeren van de maatregelen uit de versterkte handhavingsstrategie, zoals de invoering van «real time» verantwoording van mesttransporten die momenteel wordt voorbereid.

Het CDM stelt dat de afschrikwekkendheid van de boete ook wordt bepaald door de pakkans. U stelt in uw brief van 24 oktober 2019 dat u zich onverminderd inzet op het vergroten van de pakkans.

Bij een pakkans van 22% of meer is volgens het CDM het - gemiddeld -niet lonend om te frauderen bij varkens- en rundveemest. De leden van de PvdA-fractie vragen u hoe groot de pakkans is in de vigerende handha-vingspraktijk? Is deze lager of hoger dan 22%? Ingeval deze lager is dan 22% is het volgens CDM lonend te frauderen, deelt u deze opvatting van het CDM? Wanneer de pakkans 22% of hoger is, hoe is het dan mogelijk dat - zoals algemeen wordt aangenomen - toch 30-40% van de mest illegaal wordt verhandeld? En ingeval de huidige pakkans niet bekend is, vragen deze leden op basis waarvan u constateert dat «Een verdere verhoging van de boetes dan ook niet in de rede ligt,.», terwijl de huidige pakkans niet bekend is?

De door de CDM genoemde pakkans van 22% komt voort uit een modelberekening. Het is niet goed mogelijk om de pakkans in de praktijk vast te stellen. Ten algemene ben ik wel van mening dat de pakkans omhoog moet en daar is de versterkte handhavingsstrategie mest dan ook op gericht. Ik verwijs hiervoor naar mijn voorgaande antwoord. Ten aanzien van de hoogte van de boetebedragen heeft de CDM aangegeven dat het economische voordeel van overtredingen hiermee ruimschoots wordt weggenomen. Een algehele verhoging van de boetes ligt daarom niet in de rede. Op onderdelen kan een verhoging echter wel bijdragen aan een effectiever mestbeleid. Daarom heb ik aangekondigd differentiatie van boetebedragen te verkennen op basis van bedrijfsomvang en recidive.

In de brief van 24 oktober 2019 schrijft u dat de RVO bij recidive de volledige bestuurlijke boete uitschrijft.A Tegelijkertijd schrijft het CDM dat bij recidive strafrecht wordt toegepast. Deze leden verzoeken u om een toelichting.

In bestuurlijke boetestelsels waar RVO.nl zich op richt, is recidive een veelvoorkomende strafverhogende factor. Dit wordt ook omschreven in het Boetebeleid Meststoffenwet van RVO.nl. Tegelijkertijd kan recidive aanleiding geven tot een strafrechtelijke afdoening. Of daar aanleiding toe is, wordt van geval tot geval bekeken.

Het CDM-advies is gebaseerd op meningen en modellen. Er is geen empirisch onderzoek gedaan naar de sturende factoren van de fraude en ook niet naar de effectiviteit van de pakkans en de hoogte van boetes. Daarmee wordt geen antwoord gegeven op de vraag in of de huidige boetes afschrikwekkend zijn en voor welke situatie dat het geval is en voor welke situatie niet. Waarom heelt u geen empirisch onderzoek gedaan? Bent u voornemens dat alsnog te doen?

Het doel van het onderzoek was om te bepalen of de boetes voldoende afschrikwekkend zijn, door de hoogte van de boetes af te zetten tegen het economisch gewin van niet-naleving van de regelgeving. Het CDM-advies voorziet daarin. De CDM heeft aangegeven dat er geen empirische informatie beschikbaar is over het verband tussen factoren aan de zijde van de overtreder en de fraudeprikkel, met andere woorden wat de drijfveren zijn voor ondernemers om de regels niet na te leven. In zijn algemeenheid kan worden verondersteld dat het economisch gewin van niet-naleving een belangrijke drijfveer is voor iemand die de regels overtreedt. Daarom zijn de kosten van (legale) mestafzet vergeleken met de boetes. Daarnaast zal de gepercipieerde pakkans een rol spelen, op dat aspect ben ik hiervoor op ingegaan. Uit de praktijk hoor ik ook regelmatig dat de mestregelgeving erg complex is, waardoor naleving van de regels voor ondernemers niet altijd eenvoudig is. Dat begrijp ik en dat is een van de redenen dat ik de herbezinning op het mestbeleid ben gestart. In dit traject is intensief met ondernemers en andere partijen gesproken om praktijkinformatie te vergaren. Ik ben voornemens om dat te blijven doen, ook via het boerenpanel dat in het kader van de herbezinning op het mestbeleid is ingesteld. Ik vind het om deze redenen niet nodig om nader empirisch onderzoek te laten verrichten.

De totale mestproductie is ongeveer 40 miljoen kilogram fosfaat groter dan er ruimte is in Nederland. Deze mest moet worden verwerkt. Hoeveel mest is er verwerkt en geëxporteerd in de periode van 2016 - 2018?

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid (LNV) laat de verwerking en export van mest jaarlijks monitoren door het Nederlands Centrum voor Mestverwaarding (NCM). Hieronder treft uw Kamer de

 

Gerealiseerde export en verwerking van dierlijke mest (mln kg fosfaat)

 

Jaar

 
 

2016

2017

2018

Export dierlijke mest

39,9

38,6

35,0

Verwerken van mest via verbranding

8,7

8,7

5,3

Verwerking van mest via mestkorrels

5,9

6,9

6,1

Totaal

54,5

54,2

46,4

Gerealiseerde export en verwerking van

 

Jaar

 

dierlijke mest (mln kg stikstof)

2016

2017

2018

Export dierlijke mest

41,0

37,2

35,9

Verwerken van mest via verbranding

10,8

10,8

8,2

Verwerking van mest via mestkorrels

7,5

8,3

7,9

Productie mineralenconcentraat

0,9

1,6

2,0

Biologische behandeling van mest

2,1

2,3

2,5

Totaal

62,3

60,2

56,5

Ten slotte merken de leden van de fractie van de PvdA op dat zij - in het licht van het bovengenoemde rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit -u eerder hebben gevraagd bij de appreciatie van het advies van het CDM de Minister van J&V te betrekken. Uit uw brief van 24 oktober 2019 blijkt niet of de Minister van J&V hiertoe in de gelegenheid is gesteld. De leden van de PvdA-fractie vragen u de Minister van J&V zijn bespiegeling te laten geven op het advies van CDM, ook in relatie tot het rapport Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit. Daarnaast zien zij graag dat de Minister van J&V zich uitspreekt over de vraag of de «Volumemaatregelen» die dit kabinet thans heeft ingezet, voldoende zijn om het dreigingsbeeld substantieel te veranderen ten opzichte van dat van 2016.

De Minister van J&V heeft kennisgenomen van het CDM-advies. In het Dreigingsbeeld milieucriminaliteit 2016 wordt met betrekking tot mestfraude gesteld dat het voor mestproducenten lastig is hun overtollige mest af te zetten en dat ze een hoge mestafzetprijs moeten betalen. De motivatie om kosten te besparen is groot. Verder concluderen de onderzoekers in het dreigingsbeeld dat het stelsel van regelgeving zo uitgebreid is, dat het lastig of slecht te handhaven is. In het CDM-advies wordt gesteld dat de pakkans omhoog moet. Toezicht en handhaving wordt uitgevoerd door RVO.nl en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), onder verantwoordelijkheid van de Minister van LNV. Om toezicht en handhaving meer effectief te laten zijn en naleving van de regels door de branche te bevorderen, zet ik in op de voortgang van de uitwerking van de Versterkte Handhavingsstrategie Mest (Kamerstuk 33 037, nr. 311). Of de volumemaatregelen gaan zorgen voor minder mest en de motivatie tot het plegen van mestfraude verminderen is lastig te voorspellen. Ik verken samen met de Minister van J&V de mogelijkheden om bij de boetes in de Meststoffenwet meer onderscheid te maken naar de aard van de overtreder (grootte van het bedrijf) en naar recidive om te komen tot een effectiever mestbeleid. Ook is het Ministerie van J&V, samen met het OM, een partner bij de versterkte handhavingsstrategie.

10 Nederlands Centrum voor Mestverwaarding, Landelijke rapportage en inventarisatie export en verwerking dierlijke mest 2019. De gegevens betreffen de tabellen 4.10 en 4.11 in het rapport. Online beschikbaar via: https://www.mestverwaarding.nl/storage/article/files/2019/10/ 5db1fceb2b362.pdf

Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2019-2020, 33 037, R 11


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.