Verslag - Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media

Dit verslag is onder nr. 5 toegevoegd aan wetsvoorstel 35042 - Wijziging van de Mediawet 2008 onder meer in verband met aanpassing van de nieuwedienstenprocedure i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media; Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader); Verslag
Document­datum 02-11-2018
Publicatie­datum 02-11-2018
Nummer KST350425
Kenmerk 35042, nr. 5
Commissie(s) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2018-

2019

35 042

Wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media

Nr. 5

VERSLAG

Vastgesteld 2 november 2018

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave    blz.

Algemeen deel    1

1.1.    Aanscherping procedure voor instemming Minister

van OCW met nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal    2

1.2.    Modernisering procedures benoeming raden van

toezicht en besturen    6

1.3.    Modernisering bestuur en verduidelijking positie

Ster    7

1.4.    Technische verbeteringen in verband met taken

Commissariaat voor de Media    10

1.5.    Overige technische wijzigingen    10

Artikelsgewijs deel    11

Algemeen deel

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend wijzigingsvoorstel. Zij hebben nog enkele vragen.

kst-35042-5 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig wetsvoorstel. Deze leden hebben de volgende vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen van de Mediawet 2008. Zij hebben begrip voor de vijf aspecten in het wetsvoorstel die de regering wil aanpassen. Zij benadrukken daarbij het belang van een pluriform, goed functionerend en onafhankelijk publiek mediabestel voor een democratische rechtsstaat als Nederland. Ondanks de stelselverantwoordelijkheid van de Minister van OCW dient politieke afhankelijkheid zo min mogelijk invloed te hebben op de vormgeving en het beleid van de publieke omroep. Zij benadrukken hierbij dat goed en extern toezicht op de publieke omroep onmisbaar is en onderstrepen de rol die onder andere het Commissariaat voor de Media hierin vervult. In dit kader hebben de aan het woord zijnde leden enkele vragen over het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media. Deze leden hebben nog enkele vragen.

Deze leden vragen hoe deze voorstellen zich verhouden tot het voornemen om een nieuwe visie voor de publieke omroep te ontwikkelen. Ziet de regering deze voorstellen als «no regret» maatregelen die zullen passen binnen elke nieuwe visie? Of kan de nieuwe visie mogelijk haaks staan op deze voorstellen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorgestelde voorstel ter wijziging van de Mediawet 2008 in verband met aanscherping van de nieuwedienstenprocedure, modernisering van procedures voor de benoeming van raden van toezicht en besturen, modernisering van het bestuur en verduidelijking van de positie van de Ster, alsmede technische verbeteringen onder meer in verband met taken van het Commissariaat voor de Media en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorgestelde wijzigingen in de Mediawet 2008. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

  • 1. 
    Onderwerpen

1.1. Aanscherping procedure voor instemming Minister van OCW met nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de aanscherping van de nieuwedienstenprocedure marktverstoring tussen publieke en commerciële media-instellingen beter in kaart zal brengen bij een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal. Deze wijziging draagt eraan bij dat de publieke omroep de markt beter aanvult en marktverstoring zoveel mogelijk wordt voorkomen. De leden lezen dat de markteffectenanalyse door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) alleen toegepast wordt bij nieuwe of significant gewijzigde aanbodkanalen. Wanneer is er sprake van een «significant gewijzigd aanbodkanaal» en wie beoordeelt dit? Het is voor deze leden onduidelijk welke definitie hiervan in het wijzigingsvoorstel gehanteerd wordt, terwijl dit de effectiviteit van het wetsvoorstel kan beïnvloeden. Wanneer zal de beleidsregel hierover naar de Kamer worden gezonden die de voorganger van de huidige Minister van OCW had aangekondigd? Hoe vaak verwacht de regering dat er een nieuw aanbodkanaal geïntroduceerd zal worden en hoe vaak verwacht zij dat een bestaand aanbodkanaal significant wordt gewijzigd? Hoe vaak is dit in de afgelopen tien jaar gebeurd als de huidige definitie wordt aangehouden? Zijn alle huidige aanbodkanalen voorzien van een gedetailleerde profiel-of taakomschrijving op basis waarop een eventuele significante wijziging kan worden vastgesteld? De voornoemde leden zouden hier graag een overzicht van krijgen. Zij vragen de regering ook hoe zij kan garanderen dat aanbodkanalen gedetailleerd genoeg communiceren over hun wijzigingsplannen, zodat belanghebbenden gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om een handhavingsverzoek in te dienen bij het Commissariaat. Geldt de nieuwedienstenprocedure zowel bij de wettelijke verplichte aanbodkanalen als bij de specifieke aanbodkanalen? Waarom heeft de regering ervoor gekozen om geen markteffectenanalyse uit te voeren op de bestaande aanbodkanalen? Welke bezwaren ziet de regering om de markteffecten van het huidige publieke media-aanbod te laten inventariseren? Welke kosten zouden hiermee gemoeid zijn, zo vragen deze leden. Waarom heeft de regering gekozen voor een eenmalige markteffectenanalyse en niet voor een periodieke? Welke bezwaren ziet de regering om de markteffecten periodiek te keuren om te beoordelen of de markt tussentijds veranderd is? Als de analyse van de ACM uitwijst dat er sprake is van marktverstoring, is er dan de mogelijkheid om een nieuwe dienst of aanbodkanaal terug te draaien? Zo ja, wie neemt dat besluit en wie voert het uit?

Deze leden lezen dat het voorliggend wijzigingsvoorstel belanghebbenden een extra gelegenheid biedt voor het naar voren brengen van zienswijzen. Dit gebeurt nog voordat het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur om advies worden gevraagd en voordat de ACM wordt verzocht een markteffectenanalyse uit te voeren. Zijn de voornoemde instellingen vrij om de ingediende zienswijzen volledig naast zich neer te leggen? Wie bepaalt of de ingediende zienswijzen van belanghebbende betrokken worden bij het advies respectievelijk de analyse? Wat is het juridische verschil tussen de instrumenten «advies» en «analyse»? Waarom heeft de regering besloten om de ACM alleen een analyse te laten uitvoeren en geen advies te laten uitbrengen? Worden definitieve besluiten van de Minister na het voltooien van de nieuwedienstenprocedure aan de Kamer voorgelegd?

De voornoemde leden lezen dat landelijke publieke mediadiensten op grond van artikel 2.21a van de Mediawet 2008 de mogelijkheid hebben om te experimenteren met een nieuw aanbodkanaal zonder dat daarvoor eerst de nieuwedienstenprocedure hoeft te worden doorlopen, maar dat dergelijke experimenten wel beperkt zijn in omvang en duur. Kan de regering toelichten aan welke regels dergelijke experimenten gebonden zijn en kan de regering een overzicht geven van experimenten die onder dit artikel in het verleden gestart zijn?

De leden van de CDA-fractie lezen dat wordt voorgesteld om voortaan over een aanvraag voor instemming met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal van de landelijke publieke omroep, een markteffectenanalyse te laten uitvoeren door de ACM. Hoelang zal gemiddeld een markteffectenanalyse door de ACM duren? Hoe heeft de Kamer inzicht in de vormgeving van de markteffectenanalyse door de ACM? Op welke wijze zal deze markteffectenanalyse worden gewogen? Klopt het dat de ACM de uitkomst van de toets voorlegt aan het Commissariaat voor de Media en het dus onderdeel uitmaakt van een bredere afweging? Wat zouden de voor- en nadelen zijn om deze aanscherping van deze procedure in te laten gaan met ingang van de nieuwe concessieperiode? Deze leden lezen verder dat de Minister de ACM kan vragen ook een markteffectenanalyse te laten uitvoeren bij een uitbreiding van aanbod op regionaal niveau, maar dat de Minister dat niet verplicht is. Waarom is het landelijk wel verplicht en regionaal niet? Welke scenario's zijn voor de regering denkbaar dat de Minister een regionaal aanbod door het ACM zou laten toetsen? Verder lezen deze leden dat als op het definitieve besluit van de Minister van OCW direct beroep bij de bestuursrechter openstaat, de bezwaarfase wordt overgeslagen. Zou de regering de achterliggende reden kunnen aangeven waarom de bezwaarfase wordt overgeslagen?

De leden van de D66-fractie zijn allereerst positief over het voorstel dat de procedure voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal verduidelijkt en aangescherpt wordt ten opzichte van de huidige regeling. Zij lezen dat de Omroepmededeling 2009 hiertoe een procedure verlangt waarbij de afweging van de publieke waarde versus de markteffecten plaatsvindt bij een «significant nieuwe dienst» - in Nederland is voor de invulling hiervan gekozen voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal. De aan het woord zijnde leden vragen in dit verband op welke wijze besloten wordt dat de betreffende procedure in werking gaat? Voor een nieuw aanbodkanaal lijkt hen dat vanzelfsprekend, maar wat dient te worden verstaan onder een «significant gewijzigd aanbodkanaal?» Wie bepaalt dat een aanbodkanaal dusdanig wijzigt of gewijzigd is, dat het aanbodkanaal aan de procedure onderworpen dient te worden? Hoe drastisch dienen dergelijke wijzigingen te zijn? Is de toepassing van de procedure enkel mogelijk wanneer een nieuwe concessieperiode zich aandoet of kan hier ook op andere momenten sprake van zijn? Indien dit eerste het geval is, waarom? Is er geen situatie denkbaar dat een aanbodkanaal gedurende een lopende concessieperiode significant wijzigt? Waarom niet, zo willen deze leden weten. Kan de regering ter illustratie een situatie weergeven waarin zij wel en wanneer zij niet verwacht dat de procedure in werking gaat?

Kan de regering voorts toelichten hoe en wanneer de procedure van toepassing zal zijn op nieuwe of significant gewijzigde aanbodkanalen van de publieke omroep voor internet?

Ten slotte vragen de aan het woord zijnde leden op dit punt wat de verwachte doorlooptijd van de procedure voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal zal zijn. Zij wijzen erop dat juist in het veranderende mediabestel, waarin regelmatig nieuwe soorten diensten zich aandienen, enige snelheid gewenst is om een flexibel toepasbaar systeem te kunnen realiseren. Is de regering dat met deze leden eens? Zo ja, hoe lang zou een dergelijke procedure volgens de regering maximaal moeten duren, zo vragen zij de Minister.

De voornoemde leden zijn positief over voorgestelde rol van de ACM om een markteffectenanalyse uit te voeren bij een aanvraag voor instemming met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal. Zij vragen waarom het hier «slechts» gaat om een analyse en naar aanleiding hiervan geen advies of aanbeveling van de ACM wordt verlangd? De aan het woord zijnde leden zouden juist de ACM een geschikte partij achten om hier wel een uitspraak over te doen. Kan de regering tevens aangeven of de analyses van de ACM publiekelijk beschikbaar worden?

Voorts begrijpen deze leden op dit punt de noodzaak om de handhavingstaak van het Commissariaat voor de Media te versterken. Kan de regering een toelichting geven op de «gerezen vragen» ten aanzien van de aangescherpte handhavingstaak, zoals gesteld in de memorie van toelichting?

De aan het woord zijnde leden vragen of de aanvraag voor een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal, de zienswijzen hierop, de adviezen van het Commissariaat voor de Media en de Raad voor Cultuur en de rapportage van de ACM hierover publiekelijk raadpleegbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet? Kan de regering voorts aangeven of het hierop gebaseerde ontwerpbesluit van de Minister van OCW voorgelegd zal worden aan de Kamer?

De voornoemde leden begrijpen dat de aanpassing van de nieuwedien-stenprocedure voor de Regionale Publieke Omroep (RPO) op één punt afwijkt, te weten de markteffectenanalyse van de ACM. De leden lezen dat hiertoe geen verplichting voor de Minister bestaat. Waarom is dit zo bepaald? Vloeit deze verplichting niet voort uit de Omroepmededeling 2009?

De leden lezen voorts dat voor de RPO op grond van artikel 2.21 van de Mediawet 2008 ook de mogelijkheid bestaat om te experimenteren met een nieuw aanbodkanaal zonder dat daarvoor eerst de nieuwediensten-procedure doorlopen moet worden. Kan de regering toelichten of hier inderdaad behoefte toe bestaat onder de regionale publieke media-instellingen? In hoeverre verwacht de regering dat zij van deze mogelijkheid tot experimenteren gebruik zullen maken, zo vragen deze leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vinden het van belang dat de publieke omroep met de tijd meegaat. Wat is de reactie van de regering op het signaal van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) dat aanscherping van de procedure voor instemming van de Minister van OCW met een nieuw of significant gewijzigd aanbodkanaal ervoor kan zorgen dat de NPO minder snel kan inspelen op nieuwe ontwikkelingen in het medialandschap? Wat is de reactie van de regering op het signaal dat de vele extra stappen die nu worden ingebouwd zullen leiden tot aanzienlijke vertraging? Deze leden vragen dit ook in het licht van de toename van het aandeel van grote buitenlandse mediabedrijven in het Nederlandse medialandschap.

De leden van de SP-fractie lezen dat de procedure voor een nieuw aanbodkanaal wordt aangescherpt. Genoemde lezen vragen waarom nu voor deze aanscherping wordt gekozen, terwijl de Kamer nog komt te spreken over het gehele omroepbestel na 2021. Klopt het dat deze aanscherping niet noodzakelijk is om in overeenstemming te zijn met regels opgelegd vanuit Europa? Verder vragen deze leden of het klopt dat de werkelijke procedure dat er nu een goedkeuring wordt gegeven in praktijk niet een half jaar duurt, maar langer? Hoe gaat deze wijziging voorkomen dat de invloed van grote buitenlandse mediabedrijven op ons publieke omroepbestel groter wordt, aangezien genoemde leden dit als een eventueel probleem zien voor de toekomst van ons omroepbestel. Deze leden vragen verder naar de noodzaak om een wettelijke verplichting in te stellen dat de ACM een markteffectenanalyse moet uitvoeren. Is het nu al mogelijk om het ACM te vragen een dergelijke analyse uit te voeren? Wat zijn de lasten voor nieuwe aanbieders die deze wetswijziging met zich meebrengt, zo willen deze leden weten.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de nieuwediensten-procedure wordt aangescherpt. Deze leden hebben bedenkingen bij nut en noodzaak hiervan. Hoe verhoudt deze verzwaarde procedure zich tot de breed gehoorde roep om een slagvaardige publieke omroep die efficiënt en snel kan reageren op de elkaar steeds sneller opvolgende ontwikkelingen in het medialandschap? Bovendien heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media aangekondigd dat hij naar een ander mediabestel wil gaan toewerken vanaf 2021. Is het wijzigen van de huidige procedure dan op dit moment verstandig? Is het niet beter om dit te betrekken bij de besprekingen over de toekomst van het mediabestel, vragen deze leden.

De leden constateren dat de wijziging van de nieuwedienstenprocedure ook gaat gelden voor regionale omroepen. Ook voor regionale omroepen betekent dit dat het ingewikkelder wordt om een nieuw aanbodkanaal te realiseren. Dit terwijl de regering zelf ook in de memorie van toelichting stelt dat de regionale publieke omroepen in een zich snel ontwikkelend medialandschap flexibel moeten kunnen reageren op nieuwe ontwikkelingen en kansen. Deze leden vragen de regering om hier nader op in te gaan en toe te lichten waarom de wijziging van de nieuwedienstenpro-cedure nodig en wenselijk is.

1.2. Modernisering procedures benoeming raden van toezicht en besturen

De leden van de VVD-fractie lezen dat er voor de benoemingsprocedures bij de raad van toezicht van de NPO en RPO is aangesloten bij de huidige weigeringsgronden van de Minister. Wat verandert er in de praktijk bij de benoemingsprocedures in het publieke mediabestel door de voorgestelde wijziging? Hebben er in de afgelopen tien jaar benoemingen plaatsgevonden die door het voorliggende voorstel mogelijk niet plaatsgevonden zouden hebben? Zo ja, hoeveel en bij welke organisaties? Heeft de Minister nog voldoende instrumenten om zijn stelselverantwoordelijkheid voor een pluriform, goed functionerend en onafhankelijk publiek mediabestel te kunnen dragen, zo vragen deze leden.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering het onwenselijk vindt om één generieke benoemingsprocedure voor alle organisaties toe te passen en daarom voor maatwerk te kiezen. Zij begrijpen deze keuze, maar vragen wel of de regering nog nadelen verwacht vanwege de grotere complexiteit die dit met zich meebrengt, door de grotere hoeveelheid verschillende regels. Verder lezen deze leden dat de regering van mening is dat de huidige gronden voor schorsing en ontslag van bestuurders en toezichthouders uit de Mediawet 2008 en de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen voldoende gelimiteerd en objectief zijn. Hoe kijkt de regering naar het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen»1, dat aangeeft bij de huidige benoemings-, schorsings- en ontslagprocedures nog kansen te zien om de procedures op sommige punten aan te scherpen, dan wel te formaliseren? Deze leden lezen verder dat er een specifiek op het Commissariaat voor de Media toegesneden benoemingsprocedure komt. De regering geeft aan dat zij een versterkt accent plaatst op onafhankelijkheid. Kan de regering aangeven hoe deze uitvoering zich verhoudt met de motie van de leden Paternotte/Van der Molen2 waarin wordt verzocht om een zodanige inrichting van de procedure voor het benoemen, herbenoemen en ontslaan van leden van het Commissariaat voor de Media dat volstrekte onafhankelijkheid van politieke bemoeienis gewaarborgd is? Kortom, in hoeverre en op welke wijze is er in het voorstel van de regering nog wel sprake van afhankelijkheid van politieke bemoeienis en waarom heeft de regering hiervoor gekozen, zo vragen deze leden.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de rol van de Minister van OCW bij de benoeming van de leden van de raden van toezicht van de NPO en de RPO verkleind is. In het kader van een onafhankelijk publiek mediabestel begrijpen de leden deze keuze. Wel hebben zij enkele vragen over de nieuwe benoemingsprocedure. De leden van de D66-fractie benadrukken hierbij het belang van een transparante procedure.

De leden lezen dat voor het opstellen van de profielschets de raad van toezicht zienswijzen opvraagt bij de raad van bestuur, het college van omroepen en de centrale ondernemingsraad. Kan de regering toelichten hoe zwaarwegend deze zienswijzen zullen zijn in de totstandkoming van de profielschets? Hoe wordt transparantie in dit proces gewaarborgd?

Vervolgens wordt in de benoemingsprocedure ook een representatieve maatschappelijke adviesraad gevraagd om een zienswijze te geven. Hoe wordt deze adviesraad samengesteld? Op welke wijze wordt de zienswijze van deze adviesraad opgesteld en hoe zwaar weegt deze in de besluitvorming, zo vragen zij.

Voor de uiteindelijke selectie wordt door de raad van toezicht een onafhankelijke benoemingsadviescommissie ingesteld. Aan welke voorwaarden dient deze adviescommissie te voldoen? Hoe wordt deze samengesteld en hoe worden zowel transparantie als onafhankelijkheid hierin gewaarborgd? Deze leden lezen dat de onafhankelijke benoemingsadviescommissie niet direct advies uitbrengt aan de Minister, maar dat dit via de raad van toezicht verloopt. Dit is conform het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen»3, maar in dit advies werd daarbij opgemerkt dat wanneer gekozen wordt voor het instellen van een benoemingsadviescommissie, de verantwoordelijkheid voor werving en selectie eenduidig bij dit orgaan dient te liggen. Op welke wijze wordt dit geborgd? Kan de regering aangeven of zij verwacht dat na de aanbeveling van de benoemingsadviescommissie, de raad van toezicht ofwel de Minister van deze aanbeveling afwijkt?

De leden ondersteunen voorts het voorstel dat het advies aan de Minister van OCW voor de voordracht wordt gemotiveerd en hiermee inzichtelijk wordt gemaakt hoe de procedure is verlopen en welke afwegingen hierin zijn gemaakt. Wordt deze motivatie publiekelijk openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?

Kan de regering reflecteren op de transparantie rondom het huidige benoemingsproces van de leden van de raden van bestuur en raden van toezicht van de NPO en RPO? In hoeverre vergroten de voorgestelde wijzigingen deze transparantie, zo vragen zij.

Voor wat betreft NOS en NTR: kan de regering toelichten wat de verhouding tussen de raden van bestuur en de raden van toezicht tussen de NPO en de NOS en NTR zijn? Wie is qua beleid waar verantwoordelijk voor en in hoeverre functioneren deze organen onafhankelijk van elkaar, zo willen deze leden weten.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen wat de vergoeding van de personen in de raden van toezicht is. Kan de regering hiervan een overzicht geven? Kan de regering nader ingaan op de eisen aan de nevenfuncties van de mensen in de raden van toezicht: welke eisen worden hieraan gesteld? Hoe wordt gewaarborgd dat deze mensen onafhankelijk zijn? Kan de regering nader ingaan op diversiteit in besturen en raden van toezicht? Heeft de regering hier een beeld van? Hoe wordt diversiteit aangemoedigd, zo vragen deze leden.

De leden constateren dat de regering ook de mogelijkheid onderzoekt om de publieke omroep reclamevrij te maken. Wat zou dit betekenen voor de positie van de Ster? Zou dit invloed hebben op het onderhavige voorstel, zo vragen deze leden.

1.3. Modernisering bestuur en verduidelijking positie Ster

Modernisering bestuursstructuur en benoemingsprocedures Ster

De leden van de D66-fractie zijn positief over het voorstel dat de Ster naast een bestuur een raad van toezicht krijgt en hiermee opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit zowel het rapport «De governance van de Ster» van Twynstra Gudde4 als het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen»5. Door de onderzoekers van Twynstra Gudde werden verder expliciete aanbevelingen gedaan wat betreft de samenstelling van de raad van toezicht, onder andere de mogelijkheid tot het voordragen van kandidaten door de NPO, het aanstellen van een onafhankelijke voorzitter van de raad van toezicht en niet meer te werken met waarnemers vanuit het Ministerie van OCW. Waarom is aan deze aanbevelingen geen opvolging gegeven, zo vragen deze leden.

Net als bij de benoemingsprocedure van de leden van de raden van toezicht van de NPO en RPO lezen deze leden voorts dat ook bij de benoemingsprocedure voor de leden van de raad van toezicht van de Ster een onafhankelijke benoemingsadviescommissie niet direct advies uitbrengt aan de Minister, maar dat dit via de raad van toezicht verloopt. Dit is conform het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instellingen», maar in het advies werd daarbij opgemerkt dat wanneer gekozen wordt voor het instellen van een benoemingsadviescommissie, de verantwoordelijkheid voor werving en selectie eenduidig bij dit orgaan dient te liggen. Op welke wijze wordt dit geborgd? Kan de regering aangeven of zij verwacht dat na de aanbeveling van de benoemingsadviescommissie, de raad van toezicht dan wel de Minister van deze aanbeveling afwijkt?

De voornoemde leden vragen in dit kader waarom op sommige andere punten in de benoemingsprocedure voor de leden van de raad van toezicht van de Ster wordt afgeweken van de voorgestelde benoemingsprocedure van de leden van de raad van toezicht van de NPO en RPO. Waarom behoudt de Minister bij de Ster instemmingsrecht bij de profielschetsen? De leden wijzen erop dat ook het Commissariaat voor de Media aan deze bevoegdheid twijfelt en dat deze optie niet genoemd wordt in het advies «Verkenning benoemingen publieke media-instel-lingen»6. De leden vragen derhalve een uitgebreidere toelichting waarom de regering voor het behoud van deze vorm van politieke invloed heeft gekozen en de suggestie van het Commissariaat voor de Media niet heeft overgenomen, namelijk het voorgestelde instemmingsrecht van de Minister van OCW op de profielschetsen te vervangen door de mogelijkheid voor de Minister van OCW om een zienswijze te geven. Waarom is voorts als tweede afwijking van de benoemingsprocedure van de raden van toezicht van de NPO en RPO bij de benoemingsprocedure van de raden van toezicht van de Ster een extra weigeringsgrond toegevoegd? In hoeverre zijn de positie en verantwoordelijkheden van de Ster in vergelijking met de NPO en RPO dusdanig anders dat de benoemingsprocedure van de leden van de raad van toezicht op dit punt volgens de regering dient af te wijken?

Ten slotte begrijpen deze leden dat met de voorgestelde wijzigingen tevens de Governancecode Publieke Omroep op de Ster zal worden toegepast. Zij merken op dat uit recente berichtgeving7 echter blijkt dat deze Governancecode nog niet op alle punten wordt nageleefd. Zo houden media-organisaties nevenactiviteiten van topfunctionarissen niet up-to-date en worden deze niet op de website vermeld, ondanks dat de Governancecode Publieke Omroep dit voorschrijft. De aan het woord zijnde leden stelden de Minister hier al eerder schriftelijke vragen over8. Op welke wijze gaat de regering ervoor zorgen dat de Governancecode Publieke Omroep door elke instelling waarop de code van toepassing is wordt nageleefd, zo vragen deze leden.

Verduidelijking positie Ster in het publieke omroepbestel

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoe het voorstel omtrent de verduidelijking van de positie van de Ster zich verhoudt tot de opgave om de structureel dalende Ster-inkomsten op te vangen. In hoeverre kan het voorliggende voorstel een belemmering vormen bij eventuele plannen van de NPO om toekomstbestendig te worden? Zijn er oplossingen bekend die de NPO overweegt om de dalende Ster-inkomsten op te vangen die in strijd zijn met het voorliggende voorstel of die een wettelijke aanpassing benodigd? Waarom heeft de regering er voor gekozen om niet te wachten op het toekomstplan van de NPO?

De leden van de D66-fractie ondersteunen het voorstel om in de wet duidelijkheid te geven over de positie van de Ster in het publieke omroepbestel en de reikwijdte van de bevoegdheden van de NPO ten aanzien van de Ster. Kan de regering met voorbeelden illustreren welke problematiek in de huidige praktijk hiermee opgelost tracht te worden?

De onderzoekers van Twynstra Gudde9 gaven op dit punt aan dat, om de Ster te kunnen laten anticiperen op de nieuwe hedendaagse ontwikkelingen in kijk- en luistergedrag en de advertentiemarkt, goede afstemming en samenwerking tussen de Ster, de NPO en de omroepen noodzakelijk is. Ondanks het voorstel van de regering om de wettelijke status van de Ster te verhelderen, is het deze leden nog onduidelijk hoe de NPO, de Ster en de omroepen bewogen gaan worden om tot een gezamenlijke, integrale aanpak voor het genereren van inkomsten te komen. Zij zijn hier immers allen van afhankelijk, maar werken hierin nog onvoldoende doelmatig samen, zo wordt door de onderzoekers van Twynstra Gudde geconstateerd. Kan de regering hierop reflecteren en aangeven hoe deze gezamenlijke taakopdracht, met behulp van de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel, in de praktijk tot uiting zullen komen? Kan de regering in dit verband aangeven hoe uitvoering is gegeven aan de tevens in het onderzoek van Twynstra Gudde aangehaalde motie van het lid Verhoeven10, waarin de regering werd verzocht met voorstellen te komen hoe de regels over reclame- en telewinkelboodschappen op internet op vergelijkbare wijze kunnen worden vormgegeven als de regels over reclame- en telewinkelboodschappen op radio en tv, zo vragen deze leden.

Extra sturingsinstrument voor Minister van OCW

De leden van de D66-fractie lezen dat de Minister van OCW bij ernstige taakverwaarlozing van de Ster noodzakelijke voorzieningen kan treffen. Kan de regering illustratief toelichten wat bedoeld worden met ernstige taakverwaarlozing en welke noodzakelijke voorzieningen dan getroffen kunnen worden? Welke voorwaarden liggen ten grondslag aan de keuze voor de Minister van OCW om wel of niet in te grijpen?

Ten slotte merken deze leden op dat hoewel zij positief staan tegenover de modernisering en verduidelijking van het bestuur van de Ster, hiermee niet beantwoord wordt aan de impliciete perverse prikkel met als gevolg de teruglopende Ster-inkomsten. Op welke wijze acht de regering de voorgestelde wijzigingen hier een bijdrage aan te leveren? Juist in deze context achten deze leden dit vraagstuk extra relevant.

1.4.    Technische verbeteringen in verband met taken Commissariaat voor de Media

De leden van de VVD-fractie lezen dat de toestemming van het Commissariaat voor de Media voor commercieel radioaanbod wordt vervangen door een registratieplicht. Dit zal een afname betekenen in regeldruk omdat de toestemming vijf jaar geldig is en de voorgestelde registratie slechts eenmalig hoeft te gebeuren. Klopt het dat er geen afmeldingsplicht is? En zo ja, hoe blijft het register dan up-to-date?

Deze leden lezen een aantal wijzigingen van de taken van het Commissariaat voor de Media. Heeft de regering verdere uitbreiding van de taken voor het Commissariaat voor de Media overwogen? Zo ja, welke afweging heeft de regering gemaakt bij het wel of niet toekennen van taken in deze aanpassing van de Mediawet 2008? Van welke taken heeft de regering gemeend deze op dit moment niet op te nemen in de wijziging? Welke taak ziet de regering voor het Commissariaat voor de Media in het toezien op voldoende persvrijheid bij publieke en private media-organisaties op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau? De leden vragen waarom de regering heeft besloten deze rol voor het Commissariaat voor de Media niet op te nemen in deze wijziging. Welke taak ziet de regering voor het Commissariaat voor de Media en de ACM bij het bewaken van een gelijkwaardig speelveld en het bewaken van eerlijke concurrentie bij de markt voor kabelaars, daar de kabelmarkt in Nederland in handen is van twee partijen? Waarom heeft de regering een dergelijke rol voor het betreffende probleem niet opgenomen in deze wijziging van de wet, zo willen deze leden weten.

1.5.    Overige technische wijzigingen

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de bewering van de NPO klopt dat de wijziging van artikel 2.148a (Mediawet 2008: verduidelijking indexering rijksmediabijdrage) voor 2018 een vermindering van twee miljoen euro op het budget van de NPO zou betekenen en dat dit zou optellen tot 25 miljoen euro in 2029. Deelt de regering de mening dat, in dat geval, dit geen technische wijziging meer zou zijn. Kan de regering nader in gaan op de reden van deze wijziging, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie vragen naar de technische wijziging van artikel 2.148a, tweede lid. Klopt het dat deze wijziging een bezuiniging betekent op de publieke omroep, bovenop de al eerder toegezegde bezuiniging vanwege de dalende Ster-inkomsten? Klopt het dat dit niet beoogd is in het amendement in Kamerstuk 33 541, nr. 34 en dat dit betekent dat dit nadeel voor de NPO oploopt tot 25 miljoen in 2029? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen, zo willen zij weten.

  • 2. 
    Regeldruk

De leden van de D66-fractie verbazen zich over het gegeven dat de regering geen verdere kwantificering kan geven van de regeldruk voor de ACM die de uitvoering van de met dit wetsvoorstel voorgestelde markteffectenanalyse bij een nieuwedienstenprocedure met zich meebrengt. Is de regering het met hen eens dat dergelijke analyses in ieder geval in aanloop naar een nieuwe concessieperiode naar verwachting uitgevoerd zullen moeten worden? Deze leden kunnen zich voorstellen dat in een dergelijke periode meer gevraagd wordt van de capaciteit bij de ACM. Op welke wijze garandeert de regering dat de ACM aan deze mogelijk verhoogde capaciteitsvraag kan voldoen, vragen deze leden de Minister.

  • 3. 
    Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De leden van de CDA-fractie lezen dat naar aanleiding van kritische opmerkingen van het Commissariaat voor de Media en in het licht van het belang van de onafhankelijkheid van het mediabestel, de bepaling dat de Minister zou moeten instemmen met de opgave van de verwachte inkomsten van de Ster, uit het voorstel is geschrapt. Zij zijn benieuwd wat de kritische opmerkingen precies inhielden en of het schrappen van deze bepaling effecten zou kunnen hebben op de hoogte van de verwachte Sterinkomsten.

  • 4. 
    Consultatie

De leden van de VVD-fractie lezen dat er tijdens de openbare internetcon-sultatie door verschillende partijen verzocht is om het gehele palet van aanbodkanalen van de publieke omroep periodiek te toetsen. Kan de regering uitgebreid onderbouwen waarom zij hier niet voor kiest? Ziet de regering ook voordelen aan een periodieke analyse van het mediaveld? Wat zouden de financiële gevolgen zijn van een periodieke markteffecten-analyse van het bestaande media-aanbod, bijvoorbeeld bij de start van elke concessieperiode? Wat zouden de gevolgen voor de regeldruk zijn?

De leden van de D66-fractie lezen dat de internetconsultatie heeft geleid tot twaalf reacties. Is de regering bereid deze consultaties openbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Welke aanbevelingen uit de consultaties zijn niet overgenomen?

Op welke wijze zijn de NPO, RPO en de omroepen geconsulteerd over de voorgestelde wetswijzigingen? Kan de regering de inbreng van de NPO, RPO en de omroepen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet, zo vragen zij.

Deze leden vinden de bij de consultatie ingekomen suggestie om de nieuwedienstenprocedure niet alleen bij een nieuwe of significant gewijzigd aanbodkanaal in te zetten, maar dit periodiek ook te laten gelden voor het gehele palet van aanbodkanalen, interessant. De regering wijst deze suggestie af en verwijst naar de mogelijkheid om een handha-vingsverzoek bij het Commissariaat voor de Media in te dienen wanneer een belanghebbende, bijvoorbeeld een marktpartij, van mening is dat er sprake is van een significant gewijzigd aanbodkanaal of een nieuw aanbodkanaal waar geen instemmingsbesluit van de Minister van OCW voor is. Hoe vaak is een dergelijk handhavingsverzoek gedaan en hoe vaak is dit door het Commissariaat voor de Media uitgevoerd? Wat waren hiervan de uitkomsten?

Aan welke vijf organisaties uit de mediasector is een conceptversie van het wetsvoorstel voor zover het betrekking heeft op de Ster ter consultatie voorgelegd? Waarom is dit geen algemene internetconsultatie geweest? Kan de regering de vijf binnengekomen reacties aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.

Artikelsgewijs deel

Artikel I, onder G en O (artikelen 2.51 en 2.72)

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben een vraag over het nieuw voorgestelde artikel 2.51. Dit lijkt erop te duiden dat omroepen straks geen media-aanbod meer als nevenactiviteit of als verenigingsactiviteit mogen verspreiden. Dit kan bijvoorbeeld een forse belemmering opleveren bij het aangaan van publiek-private samenwerkingen. Klopt het dat de voorgestelde wijzigingen een inperking van de mogelijkheden opleveren ten opzichte van de huidige Mediawet? In hoeverre vindt de regering dit wenselijk, zo vragen zij.

Artikel 1, onder W (artikel 2.148a, tweede lid)

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering met deze wijziging voorstelt de indexering te beperken tot het deel van het budget van de landelijke publieke mediadienst dat afkomstig is uit de rijksmediabijdrage, dus niet meer op de Ster-inkomsten. Hoe zal dit toegepast worden in de lopende concessieperiode? Hoe verhoudt zich dat tot de brief die de Minister naar het schijnt aan de NPO heeft gestuurd, waarin de rijksbijdrage (inclusief Ster) neerwaarts is bijgesteld? Kan de regering aangeven of het voor de hand ligt deze beperktere indexatie in te laten gaan met ingang van de nieuwe concessieperiode? Klopt het dat door het niet indexeren van de Ster-inkomsten, de NPO financieel meer afhankelijk wordt van de inkomsten uit de Ster, omdat men het ontbreken van indexatie hier alleen kan oplossen door meer reclame-inkomsten te genereren? Hoe weegt de regering dat in relatie tot de publieke opdracht van de NPO, zo vragen zij.

Artikel I, onder CC (artikel 3.20)

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regering schrijft dat er in de huidige praktijk commerciële televisieprogrammakanalen zijn die structureel niet de norm halen dat vijftig procent van de duur van het programma-aanbod moet bestaan uit Europese producties in de zin van artikel 1 van de Europese richtlijn. De regering geeft hierbij aan dat het met name gaat om nichekanalen van (kleine) mediadiensten gericht op een zeer specifieke markt zoals kinderen of zeer specifiek aanbod zoals Amerikaanse misdaadseries. Deze leden vragen de regering, waarom het wenselijk is naast tijdelijke ook structurele ontheffingen te kunnen verlenen aan de hand van het voorbeeld van de specifieke markt «kinderen» en welke omstandigheden zijn veranderd met als gevolg dat een tijdelijke ontheffing geen oplossing meer biedt voor deze partijen.

Artikel I, onder DD (artikel 3.25)

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering voorstelt dat het Commissariaat voor de Media de bevoegdheid krijgt om in bijzondere gevallen ook aan commerciële mediadiensten geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van het ondertitelingsvereiste van 50 procent. De regering geeft aan dat bijzondere gevallen bijvoorbeeld betrekking kunnen hebben op de aard van de zender. Deze leden horen graag meer achtergrond wat de aard van de zender heeft te maken met het wel of niet ondertitelen? De leden zouden graag zien dat de regering nader uiteenzet om welke bijzondere gevallen het precies gaat, waarom voor deze bijzondere gevallen is gekozen en welke criteria bepalen wanneer het gaat om een geheel of gedeeltelijke ontheffing? De regering geeft verder aan dat het door de relatief hoge kosten van ondertiteling niet altijd mogelijk is om aan het vereiste van 50 procent te voldoen. Deze leden vragen of er dan niet sprake is van een structureel probleem dat de kosten van ondertiteling (te) hoog zijn in plaats van dat er sprake is van een bijzonder geval? Deze leden vragen de Minister wat de gevolgen zijn zouden als het voorstel om in bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk ontheffing te kunnen verlenen van het ondertitelingsvereiste van 50 proces niet door zou gaan.

Artikel I, onder EE (artikel 7.3)

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de Minister van OCW bevoegd is besluiten van het Commissariaat voor de Media te schorsen en te vernietigen. Zij wijzen echter op het feit dat het Commissariaat voor de Media toeziet op de onafhankelijkheid, pluriformiteit en toegankelijkheid van audiovisuele media. Wat deze leden betreft gaat het daarbij niet alleen om onafhankelijkheid van commerciële invloeden maar ook om onafhankelijkheid van politieke en bestuurlijke beïnvloeding. Hiertoe is door de leden Paternotte en Van der Molen in 2017 tevens in een aangenomen motie11 verzocht. De aan het woord zijnde leden verzoeken de regering daarom, de noodzaak te onderbouwen om artikel 22 van de Kaderwet zbo's van toepassing te laten zijn op de Mediawet 2008. Op welke wijze bevordert dit de positie van het Commissariaat voor de Media en de mogelijkheid om onafhankelijk van welke politieke bemoeienis dan ook te kunnen toezien op de audiovisuele media? De leden verzoeken om een toelichting op de noodzaak van deze maatregel.

De voorzitter van de commissie,

Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie,

Alberts

Tweede Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 35 042, nr. 5 13

1

   https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2017/03/22/kamerbrief-over-reactie-verkenning-publieke-media-benoemingen. 22 maart 2017. Mr. I. Brakman, prof. dr. ir. R. Goodijk en prof.mr. S. Zijlstra.

2

   Kamerstuk 32 827, nr. 119.

3

   Zie voetnoot 1.

4

   De governance van de Ster, 29 juni 2016. Kamerstuk 32 827, bijlage bij nr. 99.

5

   Zie voetnoot 1.

6

   Zie voetnoot 1.

7

   Artikel «Schnabbelaar ongemoeid», De Telegraaf, 23 oktober 2018.

8

   Aanhangsel Handelingen II, 2018-2019, nr. 2018Z19102.

9

   Zie voetnoot 4.

10

   Kamerstuk 33 750 VIII, nr. 73.

11

Zie voetnoot 2.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.