Brief regering; Reactie op het verzoek van het lid Kops over het aantal windmolens dat nodig is voor de energietransitie - Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Deze brief is onder nr. 189 toegevoegd aan dossier 32813 - Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Kabinetsaanpak Klimaatbeleid; Brief regering; Reactie op het verzoek van het lid Kops, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 17 april 2018, over het aantal windmolens dat nodig is voor de energietransitie
Document­datum 14-05-2018
Publicatie­datum 15-05-2018
Nummer KST32813189
Kenmerk 32813, nr. 189
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 189 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2018

Uw Kamer heeft een schriftelijke reactie gevraagd op het nieuwsbericht «dichtdraaien gaskraan ruïneert ons landschap» in De Telegraaf van 14 april jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 74, Regeling van Werkzaamheden). Uw Kamer heeft terecht aandacht voor de ruimtelijke impact van de klimaat- en energietransitie. Ik begrijp ook dat het beeld dat in het artikel in De Telegraaf wordt geschetst geen aantrekkelijk vooruitzicht is. Dit beeld wil ik ontkrachten: er zullen in Nederland geen 130.000 windmolens verschijnen.

Wind op land in een kostenefficiënt klimaatbeleid

Ik heb met uw Kamer meerdere malen gesproken over de ambitieuze klimaatdoelstellingen van het kabinet om de uitstoot van broeikasgassen met 49% te beperken in 2030, en de ruimtelijke impact en kosten van deze klimaattransitie voor de samenleving. In het proces van het Klimaatakkoord ben ik hierover in gesprek. Het kabinet zet in op een zo kostenefficiënt mogelijke transitie. Zo houden we de kosten laag, wat nodig is om draagvlak voor deze transitie te behouden. Kostenefficiëntie is daarom een essentieel uitgangspunt bij de keuze van maatregelen die worden genomen.

Windenergie past in principe bij een kosteneffectief Klimaatbeleid, zoals ook blijkt in de op 26 april jl. aan uw Kamer toegestuurde notitie «kosten energie- en klimaattransitie 2030» van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) (Kamerstuk 32 813, nr. 186). Maar dit geldt niet voor alle 130.000 windmolens die de Telegraaf voorziet. Het PBL gaat uit van een maximaal potentieel aan windenergie op land in 2030 van 9.000 MW, wat bij een gemiddelde turbinegrootte van 4 MW ruim 2.000 turbines betekent. Ook na 2030 zal het aantal van 130.000 niet worden behaald. Niet alle benodigde CO2-reductie wordt immers bereikt met windturbines op land. Ook andere reductiemogelijkheden zoals energiebesparing, wind op zee, zon-pv, biomassa, geothermie en CO2-afvang en -opslag zullen deel uitmaken van de totale mix. De opgave van minimaal 49% CO2-reductie in 2030 is dermate ambitieus dat alle vormen van duurzame energieopwekking nodig zullen zijn, waaronder ook wind op land. Daarbij zet het kabinet ook in op wind op zee (Kamerstukken 33 561 en 30 196, nr. 42). Ik heb u op 3 mei jl. bericht dat de uitrol van wind op zee geen invloed heeft op de wind-op-land-afspraken (Kamerstuk 33 612, nr. 67). De doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020, zoals afgesproken in het Energieakkoord, staat niet ter discussie.

Ruimtelijke inpassing van de klimaat- en energietransitie

De klimaat- en energietransitie zal een effect hebben op hoe Nederland eruitziet. Duurzame energie is, meer dan fossiele energie, zichtbaar in het landschap. Zoals het kabinet in zijn brief over de kabinetsinzet voor het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 163) op 23 februari jl. heeft aangeven, is een goede ruimtelijke inpassing van de maatregelen uit het Klimaatakkoord dan ook van groot belang. De nieuwe ruimtevraag, gecombineerd met het huidige en toekomstige ruimtebeslag van andere functies, onderstreept de grote omvang van de operatie en de noodzaak tot innovatief ruimtelijk ontwerp en een belangrijke rol voor ruimtelijke regie op regionaal niveau.

De ruimtelijke impact van de te nemen maatregelen weegt daarom mee bij de totstandkoming van het Klimaatakkoord. Zo nemen ruimtelijke experts deel aan de verschillende sectorale klimaattafels en zal ook het PBL aandacht besteden aan de ruimtelijke en financiële impact van de voorgestelde maatregelen bij de doorrekening van het Klimaatakkoord.

De afspraken uit het Klimaatakkoord vormen belangrijke input voor de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De beide trajecten van NOVI en Klimaatakkoord worden om die reden gesynchroniseerd. De NOVI is vervolgens de basis voor de inbedding van de klimaat- en energietransitie in de fysieke leefomgeving en voor de doorwerking in andere instrumenten onder de Omgevingswet. Dit is ook met uw Kamer besproken door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) tijdens het Algemeen Overleg NOVI van 18 april jl.

Na de zomer ontvangt u van de Minister van BZK een uitwerking van de hoofdlijnen van de NOVI en voor het eind van het jaar een ontwerp van de NOVI. Via de Regionale Energie- en Klimaatstrategieën, zoals afgesproken tussen kabinet en decentrale overheden in het Interbestuurlijk Programma (Kamerstuk 29 362, nr. 266), krijgen afspraken uit het Klimaatakkoord hun ruimtelijke doorwerking op regionaal niveau.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.