Verslag van een schriftelijk overleg inzake de geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad op 16 en 17 juli 2014 - Milieuraad

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 523 toegevoegd aan dossier 21501-08 - Milieuraad i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Milieuraad; Verslag van een schriftelijk overleg; Verslag van een schriftelijk overleg inzake de geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad op 16 en 17 juli 2014
Document­datum 12-08-2014
Publicatie­datum 12-08-2014
Nummer KST2150108523
Kenmerk 21501-08, nr. 523
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

21 501-08 Milieuraad

Nr. 523 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 17 juli 2014

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een fractie de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu inzake de geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad op 16 en 17 juli 2014 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 521).

De vragen en opmerkingen zijn op 10 juli 2014 aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van 15 juli 2014zijn deze door haar beantwoord.

De waarnemend voorzitter van de commissie, Tjeerd van Dekken

De adjunct-griffier van de commissie, Van Dijk

I Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Informele Milieuraad op 16 en 17 juli 2014 en het verslag van de Milieuraad van 12 juni 2014 en hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet aangeeft in te zetten op een brede participatie tijdens de VN Klimaattop (23 september 2014 te New York). De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris of hiermee ook de betrokkenheid van het bedrijfsleven bedoeld wordt. Hoe moet hier invulling aan worden gegeven volgens de Staatssecretaris? Is dat op dezelfde wijze als bij eerdere klimaattoppen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

Met betrekking tot de voorkeur van het kabinet inzake de overprestatie op het gebied van emissiereducties vragen de leden van de VVD-fractie wat de reactie van de Staatssecretaris is als de rest van de wereld dit verhoogde ambitieniveau van de EU niet omarmt? De leden van deze fractie vragen de Staatssecretaris of de EU dan hogere doelen dan de rest van de wereld nastreeft of dat de EU dan de doelen die met de rest van de wereld worden afgesproken nastreeft en niet meer dan dat.

Onder het kopje «Klimaatverandering: Klimaat- en Energiepakket 2030» lezen de leden van de VVD-fractie: «Onderdeel daarvan is dat de Voorzitter met de Commissie één op één in gesprek gaan met de lidstaten over de randvoorwaarden en mogelijke oplossingsrichtingen». Kan de Staatssecretaris aan de leden van deze fractie precies aangeven voor welke problemen oplossingsrichtingen worden gezocht? Welke problemen gaat het om en wat moeten oplossingsrichtingen opleveren, zo vragen deze leden.

De leden van de VVD-fractie lezen met instemming dat het kabinet kosteneffectiviteit een grotere rol wil geven in het vraagstuk van klimaatverandering. De leden van deze fractie hebben de vraag wat de verwachting is van de Staatssecretaris als het gaat om andere EU-landen. Hoe zal deze inzet ontvangen worden en wat gebeurt er als andere landen de kosteneffectiviteit niet willen omarmen?

Met betrekking tot klimaat- en energiedoelen hebben de leden van de VVD-fractie de vraag of de Staatssecretaris ook ETS-hervorming conform energieakkoord (toedeling rechten op basis van benchmark) onder de aandacht zal brengen.

De leden van de VVD-fractie vragen aan wat voor EU-doelstellingen met betrekking tot groene groei het kabinet denkt. De leden van deze fractie zouden graag willen weten wat de toegevoegde waarde voor Nederland hiervan zal zijn. Kan het kabinet verder ingaan op het principe dat milieubeleid kan fungeren als banenmotor? De leden van de VVD-fractie zouden graag willen weten wat groene banen precies inhouden, wat die banen mogen kosten en hoe het kabinet de genoemde monitoring ziet.

In het verslag van de Milieuraad van 12 juni 2014 lezen de leden van de VVD-fractie dat meerdere lidstaten neigen naar de optie om meer sectoren onder het ETS onder te brengen. De leden van deze fractie horen graag of Nederland hier ook voor gepleit heeft.

Wat was het effect van de inzet van Nederland inzake het voorstel Schone Lucht voor Europa, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Ook zouden de leden van deze fractie willen weten wat de argumenten zijn om ervoor te pleiten dat de voorgestelde normen met betrekking tot stookinstallaties nog strenger moeten zijn.

II Reactie van de Staatssecretaris

VN Klimaattop

De leden van de VVD fractie vragen hoe de Staatssecretaris vorm geeft aan de brede participatie tijdens de klimaattop in New York en of hiermee ook betrokkenheid van het bedrijfsleven bedoeld wordt. De referentie aan brede participatie in de geannoteerde agenda richt zich op de noodzaak van participatie bij het in Parijs (2015) te sluiten klimaatakkoord door zoveel mogelijk landen en in iedere geval de grootste economieën. Nederland hecht hierbij belang aan de erkenning van de rol van «niet-statelijke actoren» en wil dat in New York uitdragen. Dit kan onder andere door voor Nederland relevante internationale samenwerkingsinitiatieven - waar zowel landen als bedrijfsleven en regionale overheden in vertegenwoordigd zijn - te steunen. Ter voorbereiding op de top in New York trekt de regering samen op met het bedrijfsleven en enkele grote steden, en wordt gezocht naar de mogelijkheid hen daar een podium te geven.

Met betrekking tot de vragen van de leden van de VVD fractie over de overprestatie op het gebied van emissiereducties merk ik op dat het hier niet gaat om doelstellingen die de rest van de wereld ook op zich zou moeten nemen of zouden moeten omarmen. Waar het hier om gaat is dat de EU door succesvol ingezet beleid, hierbij enigszins geholpen door de economische crisis, op een reductiepad richting 2020 zit dat verder gaat dan wat afgesproken is onder het Kyoto Protocol. Vanwege de beperkte participatie van landen aan de tweede verplichtingenperiode van het Kyoto Protocol ziet Nederland geen noodzaak om deze overprestatie formeel om te zetten in een hogere reductiedoelstelling onder het Kyoto Protocol. Wel draagt de overprestatie bij aan de voor de 2-gradendoel stelling noodzakelijk emissiereductie vóór 2020.

Met betrekking tot de periode na 2020 en het nieuwe klimaatakkoord zal de EU (inclusief Nederland) net als alle andere landen naar vermogen een nationaal bepaalde bijdrage indienen. De EU doet dat op basis van de uitkomst van de discussie in de Europese Raad over het beleidskader klimaat en energie voor de periode 2020-2030.

EU Klimaat- en Energiebeleid 2020-2030

Leden van de VVD-fractie stellen de vraag of de Staatssecretaris kan aangeven voor welke problemen op het Europese klimaatdossier oplossingsrichtingen worden gezocht en wat deze oplossingsrichtingen moeten opleveren.

Een van de belangrijkste vragen die voorligt is de vraag hoe de opgave in de non-ETS sectoren zal worden verdeeld onder de lidstaten. Daarbij stellen de verschillende lidstaten diverse criteria voor met betrekking tot de verdeling van de opgave. Met betrekking tot de non-ETS emissies willen Midden- en Oost-Europese landen de huidige verdeling op basis van solidariteit voortzetten (criterium BNP per capita), terwijl West-Europese landen een grotere rol willen voor kosteneffectiviteit. Andere onderwerpen die deel uitmaken van het onderhandelingspakket zijn energievoorzieningszekerheid en de interconnectiviteit (en de financiering daarvan) alsmede hernieuwbare energie en energiebesparing. De definitieve lijst met punten die deel zullen uitmaken van het onderhandelingspakket zullen naar verwachting zeer kort voor de volgende ronde bilaterale gesprekken door de Commissie worden medegedeeld.

De leden van de VVD-fractie lezen met instemming dat het kabinet kosteneffectiviteit een grotere rol wil geven in het vraagstuk van klimaatverandering. De leden van deze fractie hebben de vraag wat de verwachting is van de Staatssecretaris als het gaat om andere EU-landen. Hoe zal deze inzet ontvangen worden en wat gebeurt er als andere landen de kosteneffectiviteit niet willen omarmen?

Zoals hierboven al aangegeven is, wil een substantieel aantal landen dat solidariteit - en dus verdeling op basis van BNP per capita - het uitgangspunt wordt. Een groot aantal andere landen vindt dat kosteneffectiviteit als leidend principe doorgevoerd moet worden, waarbij de (financiële) gevolgen voor andere terreinen in landen met een laag BNP niet uit het oog moeten worden verloren. Een optie is dat de voorzitter van de Europese Raad een compromis tussen deze twee principes zal presenteren.

Op de vraag van de VVD-fractie of de Staatssecretaris ook ETS-hervorming conform energieakkoord (toedeling rechten op basis van benchmark) onder de aandacht zal brengen, luidt het antwoord ja. Momenteel wordt hiervoor actief gelobbyd.

Groene groei

Voorgelegd zijn de vragen; aan welke EU-doelstellingen met betrekking tot groene groei denkt het kabinet? Wat zal de toegevoegde waarde voor Nederland hiervan zijn? Kan de Staatsecretaris het principe dat milieubeleid kan fungeren als banenmotor nader toelichten? Wat houden groene banen precies in, wat mogen die banen kosten en hoe ziet het kabinet de monitoring daarvan?

De maatschappelijke opgaven met betrekking tot groene groei kunnen niet alleen op nationaal niveau worden opgelost. Daarom is het van belang dat Europees beleid en nationaal beleid van de lidstaten zo goed mogelijk op elkaar aansluiten. Vergroening van de economie is noodzakelijk om het verdienvermogen van Nederland voor de langere termijn zeker te stellen, om de druk op het milieu te reduceren en om onze afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen. De toegevoegde waarde van goede doelstellingen en instrumentering op Europees niveau ligt in Europees beleid dat nationaal beleid ondersteunt en dat bijdraagt aan een meer gelijk speelveld. Door op een verstandige manier in te spelen op de economische kansen die vergroening biedt, ontstaan kansen voor nieuwe banen.

TNO schat dat een omschakeling naar een meer circulaire economie Nederland op termijn 54.000 banen kan opleveren. Het kabinet maakt geen onderscheid tussen groene banen en niet-groene banen. Het gaat er wel om werkgelegenheid te stimuleren binnen de groene groei opgave. Het aantal banen wordt al regulier gemeten door het CBS en Eurostat, op basis van overeengekomen definities, en is daarmee een belangrijke indicator voor het groene groei beleid. Het kabinet ziet graag dat Europees begrotingsgeld effectief wordt ingezet, werkgelegenheid creëert en bijdraagt aan het realiseren van de milieuopgaven.

Schone Lucht voor Europa

Op de vraag wat het effect is van de inzet is van Nederland inzake het voorstel Schone Lucht voor Europa kan ik antwoorden dat het vanuit het oogpunt van volksgezondheid en milieu het van belang is de luchtkwaliteit verder te verbeteren. Nog steeds overlijden jaarlijks mensen eerder als gevolg van luchtverontreiniging, kunnen bestaande ziektes verergeren, zoals aandoeningen aan hart- en vaatstelsel, luchtwegen en longen en worden ecosystemen getroffen door eutrofiëring. Daarom blijft het nodig door te gaan met het verbeteren van de luchtkwaliteit. De inzet van de Nederlandse regering is met de herziening van de Richtlijn Nationale Emissieplafonds (NEC-richtlijn, 81/2001/EC) en de nieuwe richtlijn voor middelgrote stookinstallaties dat deze negatieve effecten worden tegen gegaan. Nederland staat dan ook in beginsel positief tegenover de uitgangspunten van het voorstel tot wijziging van de NEC-richtlijn en het voorstel voor het beperken van de emissies voor middelgrote stookinstallaties (zie hiervoor de BNC-fiches).

Voor wat betreft het voorstel tot wijziging van de NEC-richtlijn voert Nederland op dit moment een kosten-batenanalyse uit. Wanneer de resultaten hiervan beschikbaar zijn, kan Nederland een positie innemen ten aanzien van het voorgestelde ambitieniveau. In algemene zin zal Nederland bij de Commissie blijven aandringen op ambitieus bronbeleid, zoals bijvoorbeeld het nader uitwerken van de richtlijn industriële emissies door het opstellen van BREF-documenten.

De Nederlandse regering pleit om meerdere redenen voor ambitieuze normen voor middelgrote stookinstallaties, bij voorkeur op het niveau dat Nederland heeft. De door de Commissie voorgestelde normen zijn minder streng. Ook met het oog op een gelijk speelveld in de gehele EU pleit Nederland voor deze ambitieuze normen. De Brusselse werkelijkheid is dat het Commissievoorstel is gebaseerd op de stand van zaken in de verschillende lidstaten in combinatie met de haalbaarheid van de voorgestelde normen en dat het eindresultaat een compromis zal zijn.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.