MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Het TSE-stappenplan 2 Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015

1.

Tekst

 

|

2.

52010DC0384

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Het TSE-stappenplan 2 Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015 /* COM/2010/0384 def. */

[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 16.7.2010

COM(2010)384 definitief

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Het TSE-stappenplan 2Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015

SEC(2010)899

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Het TSE-stappenplan 2Een beleidsnota betreffende overdraagbare spongiforme encefalopathieën voor de periode 2010-2015

INHOUDSOPGAVE

  • 1. 
    Inleiding 4
  • 2. 
    Voor de periode 2010-2015 geplande maatregelen 5

2.1. Verdere herziening van de lijst/leeftijdsgrens voor gespecificeerd risicomateriaal (SRM) 5

2.1.1. De huidige wetgeving 5

2.1.2. Toekomstige beleidsopties 5

2.2. Verdere herziening van het voederverbod 6

2.2.1. De huidige wetgeving 6

2.2.2. Lopend onderzoek 7

2.2.3. De mogelijke geleidelijke opheffing van het voederverbod 7

2.3. Verdere herziening van de BSE-bewaking 8

2.3.1. De huidige wetgeving 8

2.3.2. Toekomstige beleidsopties 9

2.4. Verdere herziening van maatregelen voor de uitroeiing van scrapie 9

2.4.1. De huidige wetgeving 10

2.4.2. Eerder en lopend onderzoek 10

2.4.3. Toekomstige beleidsopties 10

2.5. Ruiming van cohorten runderen 11

2.5.1. De huidige wetgeving 11

2.5.2. Toekomstige beleidsopties 11

2.6. Snelle tests bij antemortem- en postmortemkeuringen 11

2.6.1. De huidige wetgeving 11

2.6.2. Lopende activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling van laboratoriumtests 12

2.6.3. Toekomstige beleidsoptie 12

  • 3. 
    Alternatieve scenario's voor het geval dat de positieve trend zich niet in alle lidstaten in hetzelfde tempo verder ontwikkelt 13
  • 4. 
    Conclusie 14

INLEIDING

In het eerste TSE[1]-stappenplan[2] werden de mogelijke toekomstige wijzigingen van de EU-maatregelen ten aanzien van TSE's op de korte, middellange en lange termijn in hoofdlijnen uiteengezet, waarbij voedselveiligheid en consumentenbescherming steeds op de eerste plaats kwamen. De meeste in het eerste TSE-stappenplan geplande maatregelen voor de korte en middellange termijn zijn intussen verwezenlijkt en de positieve trend die reeds in 2005 tijdens de BSE-epidemie (BSE: boviene spongiforme encefalopathie) kon worden waargenomen, heeft zich sindsdien voortgezet. Tegelijkertijd lijkt BSE minder gevolgen te hebben gehad voor de menselijke gezondheid dan aanvankelijk werd gevreesd.

Deze mededeling gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie dat de bijlagen bevat waarnaar in de mededeling wordt verwezen en dat onder meer een overzicht biedt van de in het kader van het eerste TSE-stappenplan voor de periode 2005-2009 behaalde resultaten.

Beoogd wordt om in de komende jaren de evaluatie van de maatregelen voort te zetten en tezelfdertijd een hoge mate aan voedselveiligheid te garanderen. De TSE-voorschriften zullen ook in de toekomst stapsgewijze veranderingen ondergaan, die berusten op een degelijke wetenschappelijke basis. De wetenschappelijke adviezen van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) moeten in dit verband ook in de toekomst een beslissende rol bij de afweging van beleidsopties blijven spelen. Voorts is het van het grootste belang om het onderzoek voort te zetten op de gebieden waar informatie ontbreekt of zich lacunes voordoen, zodat er geen afdoende beslissingen kunnen worden genomen.

Deze mededeling heeft tot doel de hoofdlijnen aan te geven van toekomstige eventuele wijzigingen, waardoor de maatregelen kunnen worden herzien die de EU eindelijk in staat zal stellen BSE in haar runderpopulatie definitief uit te roeien. Waakzaamheid is echter geboden en de situatie moet op de voet blijven worden gevolgd voor het geval BSE opnieuw de kop opsteekt of er een nieuwe TSE-agens bij de runderpopulatie optreedt.

Deze evaluatie dient in de eerste plaats gebaseerd te zijn op wetenschappelijke adviezen en technische kwesties in verband met de bestrijding en de handhaving van de nieuwe maatregelen.

VOOR DE PERIODE 2010-2015 GEPLANDE MAATREGELEN

Verdere herziening van de lijst/leeftijdsgrens voor gespecificeerd risicomateriaal (SRM)

Strategische doelstelling:

Het huidige niveau van consumentenbescherming garanderen en behouden door een veilige verwijdering van SRM te blijven waarborgen, zij het met een gewijzigde lijst/leeftijd op basis van nieuwe en voortschrijdende wetenschappelijke adviezen.

De huidige wetgeving

Gespecificeerd risicomateriaal (SRM) zijn de organen van een door BSE getroffen dier, waarvan aangenomen wordt dat zij de BSE-infectiviteit bevatten. Sinds 2000 is in de EU de verwijdering van SRM uit de voedsel- en voederketen verplicht. De verwijdering van SRM is de belangrijkste maatregel ter bescherming van de volksgezondheid. De lijst van SRM wordt vastgesteld op basis van wetenschappelijke kennis en strenge voorzorgsmaatregelen. De beperkingen op het gebruik van SRM omvatten een verbod op het gebruik van bepaalde producten bij de productie van afgeleide producten die in levensmiddelen en diervoeder worden gebruikt, zoals talg, gelatine, collageen en dicalciumfosfaat.

Toekomstige beleidsopties

Eventuele wijzigingen in de huidige lijst van SRM moeten berusten op nieuwe, voortschrijdende wetenschappelijke kennis; tegelijk moet het bestaande, hoge niveau van consumentenbescherming in de EU behouden blijven. Bij de lijst van uit de voedsel- en voederketen te verwijderen SRM moet echter ook rekening worden gehouden met de epidemiologische situatie, op basis van aan de hand van BSE-bewaking verkregen gegevens. De EFSA voert op het ogenblik een nieuwe beoordeling uit van de relevantie van de SRM-lijst bij kleine herkauwers en het definitieve advies dient eind 2010 beschikbaar te zijn. Aangezien het echter onmogelijk is de volledige uitschakeling van risico’s als realistisch doel in overweging te nemen bij risicomanagementbeslissingen, moet er bij het wetenschappelijke advies naar een kwantitatieve of semikwantitatieve aanpak worden gestreefd, waarbij de gunstige epidemiologische situatie inzake BSE in de Europese Unie in aanmerking wordt genomen. Het streven moet erop gericht zijn om de SRM-lijst van de EU in overeenstemming te brengen met de internationale normen van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE), (met name voor de ingewanden van runderen), voor zover deze berusten op degelijke wetenschappelijke inzichten, gebaseerd op kwantitatieve risicobeoordelingen. De huidige verplichting voor de lidstaten waar volgens de OIE-code[3] het BSE-risico verwaarloosbaar is, om SRM uit de voedsel- en voederketen te verwijderen, zou kunnen worden herzien indien meer lidstaten deze status bereiken, waarvoor geen SRM-lijst is vastgesteld.

Verdere herziening van het voederverbod

Strategische doelstelling:

Een herziening van bepaalde maatregelen in het kader van het huidige totale voederverbod, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

De huidige wetgeving

In juli 1994 is een verbod op het vervoederen van vleesbeendermeel van zoogdieren aan runderen, schapen en geiten ingevoerd. Om het risico van de aanwezigheid van verboden materiaal in voeders voor herkauwers door versleping te ondervangen werd op 1 januari 2001 dit gedeeltelijke verbod uitgebreid tot een in de hele EU geldend verbod op het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten (VDE) in voeder voor alle dieren die voor de voedselproductie worden gehouden, met enkele uitzonderingen zoals het gebruik van vismeel in diervoeder voor niet-herkauwers. Iedere aanwezigheid van verboden bestanddelen van dierlijke oorsprong in diervoeders betekent een inbreuk op het voederverbod, aangezien de wetgeving nultolerantie voorschrijft.

In de tabel hieronder worden de huidige bepalingen van het voederverbod toegelicht:

Andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren | Gezelschaps- en pelsdieren |

Herkauwers | Niet-herkauwers (m.u.v. vis) | Vis |

Verwerkte dierlijke eiwitten, m.u.v. bloed- en vismeel | n.t. | n.t. | n.t. | t. |

Bloedmeel van herkauwers | n.t. | n.t. | n.t. | t. |

Bloedproducten van herkauwers | n.t. | n.t. | n.t. | t. |

Gelatine van herkauwers | n.t. | n.t. | n.t. | t. |

Andere gehydrolyseerde eiwitten dan die afkomstig van niet-herkauwers of huiden van herkauwers | n.t. | n.t. | n.t. | t. |

Bloedmeel van niet-herkauwers | n.t. | n.t. | t. | t. |

Vismeel | n.t.[4] | t. | t. | t. |

Bloedproducten van niet-herkauwers | n.t. | t. | t. | t. |

Di- en tricalciumfosfaat van dierlijke oorsprong | n.t. | t. | t. | t. |

Gehydrolyseerde eiwitten afkomstig van niet-herkauwers of huiden van herkauwers | t. | t. | t. | t. |

Gelatine van niet-herkauwers | t. | t. | t. | t. |

Eieren, eiproducten, melk, zuivelproducten, biest | t. | t. | t. | t. |

Andere dierlijke eiwitten dan bovengenoemde | n.t. | t. | t. | t. |

  • t. 
    = toegestaan

n.t. = niet-toegestaan

Lopend onderzoek

In het kader van zijn jaarlijkse werkprogramma heeft het communautaire referentielaboratorium voor dierlijke eiwitten (CRL-AP) in diervoeders de waarde van de microscopische methode bij de kwantitatieve bepaling van dierlijke bestanddelen in diervoeders onderzocht (om de totale hoeveelheid dierlijke eiwitten in diervoeders te schatten die benodigd is om een tolerantieniveau in diervoeders in te voeren). De voorlopige bevindingen van deze evaluatie toonden aan dat de huidige methode niet betrouwbaar is voor kwantificering.

Daarnaast onderzoekt het CRL-AP de waarde van diverse nieuwe diagnosemethoden, waarmee kan worden vastgesteld van welke diersoort (herkauwers, varkens of pluimvee) de in diervoeders aangetroffen sporen van vleesbeendermeel afkomstig zijn. De verplichte behandeling van zoogdiereiwitten bij 133 °C en 3 bar gedurende 20 minuten levert zeer kleine fragmenten van dierlijke eiwitten op, die met de huidige analysemethoden moeilijk te detecteren zijn. De resultaten van dit onderzoek worden in de tweede helft van 2010 verwacht.

De mogelijke geleidelijke opheffing van het voederverbod

Bij de herziening van het huidige voederverbod moet worden uitgegaan van risicobeoordeling, maar moet tegelijk rekening worden gehouden met de controle-instrumenten die voorhanden zijn voor evaluatie (d.w.z. de beschikbaarheid van een betrouwbare test om vast te stellen van welke diersoort de sporen van vleesbeendermeel afkomstig zijn).

  • Tolerantieniveau voor VDE in voeders voor landbouwhuisdieren

Voor de toepassing van een risicogebaseerde aanpak wanneer verboden VDE zijn gedetecteerd, kan een bepaald tolerantieniveau worden vastgesteld.

In december 2009 heeft de Commissie de EFSA om een geactualiseerde kwantitatieve risicobeoordeling voor geringe hoeveelheden verwerkte dierlijke eiwitten in diervoeders verzocht. Dit EFSA-advies wordt eind 2010 verwacht. Op basis van de conclusies van de EFSA kan de invoering van een tolerantieniveau voor de aanwezigheid van een zeer geringe hoeveelheid VDE in diervoeder worden voorgesteld, zonder daardoor afbreuk te doen aan de huidige uitroeiingsmaatregelen.

  • Opheffing van het voederverbod voor niet-herkauwers (varkens, pluimvee, vis)

Momenteel worden voor voederdoeleinden verboden VDE voornamelijk gebruikt voor de productie van kunstmest, compost of brandstof voor cementfabrieken. Niettemin kunnen VDE een bron van eiwitten zijn voor landbouwhuisdieren die geen herkauwers zijn en die met kwalitatief hoogwaardige eiwitten moeten worden gevoederd. Aangezien een risico van overdracht van BSE van niet-herkauwers op niet-herkauwers zeer onwaarschijnlijk is, zou de opheffing van het verbod op het gebruik van VDE in diervoeders voor niet-herkauwers kunnen worden overwogen, zonder echter het bestaande verbod op hergebruik binnen dezelfde soort op te heffen (zo zouden bijvoorbeeld VDE van pluimvee alleen als voer voor varkens en varkens-VDE alleen als voer voor pluimvee kunnen dienen). Bovendien kan de EU door VDE in voeders voor niet-herkauwers opnieuw toe te staan de afhankelijkheid van andere bronnen van eiwitten verminderen.

Een dergelijke maatregel zou echter alleen aanvaardbaar zijn wanneer er gevalideerde analysemethoden beschikbaar zijn om vast te stellen van welke diersoort de VDE afkomstig zijn. Gezien de aan iedere controlemethode inherente beperking, zal verder de juiste kanalisatie van VDE van verschillende diersoorten een belangrijke rol spelen bij een herziening van het huidige voederverbod. De nuttige toepassing van VDE voor voederdoeleinden moet worden afgewogen tegen de investeringen die benodigd zijn om aan de kanalisatievoorschriften te voldoen.

Verdere herziening van de BSE-bewaking

Strategische doelstelling:

Verdere aanpassing van het BSE-toezichtssysteem voor runderen met een gerichtere bewaking onder gelijktijdige handhaving van de capaciteit om toezicht te houden op de ontwikkeling van de epidemiologische situatie en de doeltreffendheid van de geldende beschermende maatregelen te beoordelen.

De huidige wetgeving

De bewaking heeft tot doel om aan de hand van de ontwikkeling van de BSE-prevalentie in de loop van de jaren de effectiviteit van de bestrijdingsmaatregelen, zoals het voederverbod en de verwijdering van SRM, te kunnen volgen en beoordelen.

Volgens de TSE-wetgeving moet iedere lidstaat een jaarlijks BSE-toezichtsprogramma uitvoeren dat een screeningprocedure met daartoe goedgekeurde snelle tests omvat. Onder dit programma vallen minimaal alle runderen die ouder zijn dan 30 maanden en op normale wijze voor menselijke consumptie zijn geslacht (geslachte gezonde dieren) en alle runderen die ouder zijn dan 24 maanden en die gestorven/gedood zijn of die naar de noodslachting zijn gestuurd (risicodieren).

Een lidstaat die echter aan de hand van epidemiologische criteria kan aantonen dat er verbetering is opgetreden in de BSE-situatie op zijn grondgebied, kan bij de Commissie een aanvraag indienen om zijn toezichtsprogramma te mogen herzien. Sinds 2009 hebben 17 lidstaten[5] toestemming gekregen om hun toezichtsprogramma's te herzien en de leeftijdsgrens voor tests tot 48 maanden te verhogen, omdat hun epidemiologische situatie gunstig was en de EFSA positieve adviezen dienaangaande had uitgebracht.

De verhoging van de leeftijdsgrens voor de tests heeft ertoe geleid dat in 2009 het aantal in de EU uitgevoerde jaarlijkse tests met ongeveer 30% is afgenomen ten opzichte van 2008 (zie tabel 1 in bijlage III bij het werkdocument van de diensten van de Commissie); tegelijkertijd is het echter nog steeds mogelijk een betrouwbaar inzicht in de prevalentie en de ontwikkeling van BSE in de lidstaten te verschaffen. Dezelfde daling kan worden waargenomen bij de aan de detectie van een BSE-geval in het slachthuis verbonden kosten: deze zijn gedaald van 14,15 miljoen euro in 2008 tot 10,1 miljoen euro in 2009 (zie tabel 3 in bijlage III bij het werkdocument).

Toekomstige beleidsopties

Afhankelijk van de resultaten van de lopende toezichtsprogramma's kan een verdere herziening van de BSE-toezichtsprogramma's voor lidstaten die aan de epidemiologische criteria voldoen worden overwogen. Hierbij valt te denken aan:

  • de verdere stapsgewijze verhoging van de leeftijdsgrenzen voor tests op alle geslachte gezonde dieren en risicodieren;
  • het testen van een statistische steekproef van runderen vanaf een bepaalde leeftijd in iedere subpopulatie (geslachte gezonde dieren en risicodieren);
  • het testen van runderen in iedere subpopulatie op grond van hun geboortedatum en de effectieve uitvoering van het voederverbod.

Iedere optie voor de toekomst moet het mogelijk maken om op ieder willekeurig tijdstip een toename van de BSE-epidemie of het optreden van nieuwe TSE-stanmen vast te stellen. Daar de afgelopen jaren bij meer dan acht jaar oude dieren in de EU atypische BSE-gevallen gedetecteerd werden, mag een herziening van de BSE-bewaking met name de opsporing van deze gevallen niet in gevaar brengen. Voorts mogen als gevolg van de eengemaakte markt en het vrije verkeer van runderen tussen de lidstaten de praktische aspecten van de controle niet veronachtzaamd worden en ieder nieuw ingevoerd systeem moet gemakkelijk hanteerbaar blijven. Ten slotte dient de herziening van de BSE-bewaking op de middellange termijn niet te beletten dat de lidstaten hun OIE-status met betrekking tot het BSE-risico kunnen behouden.

Verdere herziening van maatregelen voor de uitroeiing van scrapie

Strategische doelstelling:

Aanpassing van de huidige uitroeiingsmaatregelen bij met TSE besmette koppels schapen en geiten aan de meest recente wetenschappelijke inzichten en ontwikkeling van duurzame instrumenten voor TSE-bestrijding bij koppels kleine herkauwers in de EU.

De huidige wetgeving

De huidige bepalingen voor de uitroeiing van TSE bij koppels schapen zijn gebaseerd op een combinatie van verschillende instrumenten (totale of selectieve ruiming van gevoelige dieren van besmette koppels, fokprogramma's om te selecteren op resistentie tegen TSE bij koppels van hoge genetische waarde, herbevolking met resistente dieren en verscherpte bewaking bij besmette koppels). Bij beslagen geiten is bij detectie van klassieke scrapie volledige ruiming van alle dieren vaak de enig geschikte optie.

Toch bestaan er speciale maatregelen voor gevallen van atypische scrapie, omdat de besmetting zich binnen een koppel slechts in beperkte mate verspreidt: de dieren hoeven niet te worden geruimd, maar zij moeten gedurende twee fokjaren aan een verscherpte TSE-bewaking worden onderworpen en mogen hun beslag niet verlaten.

Eerder en lopend onderzoek

Anders dan bij schapen bestaat er bij geiten geen duidelijk aangetoonde genetische resistentie tegen of genetische gevoeligheid voor TSE's. In 2008 leken de eindresultaten van een door de EU gefinancierd proefonderzoek op Cyprus om het effect vast te stellen van bepaalde genen op de resistentie tegen/gevoeligheid voor scrapie bij geiten erop te duiden dat er een verband zou kunnen bestaan tussen sommige genen en resistentie tegen/gevoeligheid voor klassieke scrapie bij geiten op Cyprus. Gezien het belang voor het EU-uitroeiingsbeleid bij de geitenpopulatie zijn er middelen beschikbaar gesteld voor de opstelling en implementatie van een protocol voor verdere studies ter aanvulling van de eerste bevindingen van het Cypriotische proefonderzoek. Dit in september 2009 afgeronde protocol beoogt het verzamelen van gegevens om nadere kennis te verwerven omtrent genetische resistentie tegen scrapie bij geiten. De eerste resultaten dienen in 2011 beschikbaar te zijn.

Voorts wordt momenteel door de EFSA en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) gezamenlijk een wetenschappelijke beoordeling verricht van een mogelijk verband tussen TSE's bij mensen en dieren. De resultaten van deze werkzaamheden zouden van groot belang kunnen zijn met het oog op het zoönotisch potentieel van TSE's bij kleine herkauwers.

Toekomstige beleidsopties

Door de hoge complexiteit van TSE's bij kleine herkauwers (voornamelijk als gevolg van de verscheidenheid aan prionstammen), de huidige onzekerheid aangaande hun zoönotisch potentieel en het grote aantal factoren die bepalen of scrapie binnen en tussen de koppels wordt overgedragen en voortbestaat moet de discussie over de toekomstige wettelijke maatregelen ter bestrijding van TSE bij kleine herkauwers worden voortgezet. Hierbij kunnen de volgende maatregelen worden overwogen:

  • vaststelling van de voorwaarden voor de certificering van beslagen kleine herkauwers met betrekking tot TSE op basis van de resultaten van snelle tests en de OIE-richtsnoeren om de onopzettelijke verspreiding van scrapie door besmette dieren die nog geen klinische symptomen vertonen te vermijden;
  • verdere aanpassing van de maatregelen tegen atypische scrapie indien wetenschappelijke gegevens bevestigen dat deze scrapiestam niet besmettelijk is;
  • benutting van de genetische resistentie bij geiten waneer nader onderzoek de genetische resistentie van bepaalde genotypes binnen de geitenpopulatie aantoont;
  • verdere bevordering van de genetische bescherming tegen scrapie bij schapen door middel van fokprogramma's (waarbij inteelt of genetische drift worden vermeden), aangezien deze programma's effect blijken te sorteren bij de bestrijding van de ziekte.

De beleidsopties voor de toekomst zullen in ieder geval voornamelijk op de toekomstige onderzoeksresultaten en wetenschappelijke adviezen betreffende TSE bij kleine herkauwers gebaseerd zijn.

Ruiming van cohorten runderen

Strategische doelstelling:

Herziening van het ruimingsbeleid bij met BSE besmette beslagen.

De huidige wetgeving

Bij bevestiging van een BSE-geval op een bedrijf voorzien de huidige voorschriften in het doden en volledig vernietigen van de runderen die behoren tot de "cohort"van het BSE-geval (d.w.z. runderen die twaalf maanden voor of na de geboorte van het zieke rund in hetzelfde beslag geboren zijn en die wellicht hetzelfde besmette voeder als het zieke dier hebben gehad). In afwijking hiervan kan een lidstaat worden toegestaan het doden en volledig vernietigen van dieren uit de cohort uit te stellen tot het eind van hun productieve leven. Slechts Duitsland heeft tot dusverre verzocht om deze afwijking te mogen toepassen en kreeg in 2007 toestemming hiertoe. Wanneer het bij het BSE-geval om een koe gaat, moeten bovendien haar laatste nakomelingen die zijn geboren in de laatste twee jaar voordat of in de periode nadat de eerste klinische verschijnselen van de ziekte zich hebben voorgedaan, volledig vernietigd worden.

Toekomstige beleidsopties

Aangezien het aantal onder cohortgenoten ontdekte positieve dieren in de EU thans zeer gering is (2 in 2008, 0 in 2009), zou als alternatief kunnen worden voorgesteld om het stelselmatig ruimen van de geboortecohort te beëindigen en toe te staan dat deze dieren voor menselijke consumptie worden geslacht, mits zij met negatief resultaat zijn getest voordat zij de voedselketen ingaan.

Snelle tests bij antemortem- en postmortemkeuringen

Strategische doelstelling:

De ontwikkeling van de beste tests voor de detectie van TSE's blijven bevorderen.

De huidige wetgeving

Voor het toezicht op TSE kunnen in de EU alleen de in de TSE-wetgeving vermelde tests worden gebruikt. Iedere snelle test moet grondig worden geëvalueerd op zijn analyseprestaties en moet door de EFSA aan de Commissie zijn aanbevolen voordat de test in de desbetreffende lijst wordt opgenomen.

Lopende activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling van laboratoriumtests

De Commissie heeft in 1999 de eerste evaluatie van de snelle diagnostische post-mortemtests op BSE bij runderen voltooid. Vervolgens zijn er nog meer evaluaties van snelle diagnostische tests op TSE's bij herkauwers uitgevoerd. Gezien de verdere ontwikkeling van andere tests besloot de Commissie in 2007 een open oproep te doen tot het indienen van blijken van belangstelling die betrekking had op ante- en postmortemtests voor de detectie van TSE bij grote (runderen) en kleine (schapen en geiten) herkauwers. Deze oproep gold voor een periode van vijf jaar en had tot doel om nieuwe tests te inventariseren en om vervolgens de tests te selecteren die op basis van de wetenschappelijke protocollen van de EFSA in aanmerking komen om in een evaluatieprogramma te worden opgenomen. De oproep biedt producenten van tests die reeds over tests in een vergevorderd stadium beschikken de mogelijkheid om deze te laten evalueren op hun deugdelijkheid voor gebruik in TSE-bewakingsprogramma's van de EU.

Toekomstige beleidsoptie

Wanneer gevalideerde antemortemtests beschikbaar zullen zijn, kan de optie om levende dieren te testen worden overwogen. Deze optie heeft voor de bestrijding van BSE bij runderen thans slechts een beperkt nut. Voor de certificering van beslagen kleine herkauwers zou deze optie echter uiterst waardevol kunnen zijn.

ALTERNATIEVE SCENARIO'S VOOR HET GEVAL DAT DE POSITIEVE TREND ZICH NIET IN ALLE LIDSTATEN IN HETZELFDE TEMPO VERDER ONTWIKKELT

De consumenten dienen overal in de EU in dezelfde mate beschermd te worden. Op grond van de uiteenlopende epidemiologische situatie in de diverse lidstaten zijn echter verdere wijzigingen in sommige lidstaten gerechtvaardigd, maar in andere niet. Daarom moeten bij de omzetting in de praktijk bepaalde wijzigingen tot een aantal lidstaten beperkt blijven. Zo werd bijvoorbeeld bij de aanpassing van het BSE-bewakingssysteem slechts 17 lidstaten toegestaan om hun BSE-toezichtsprogramma te wijzigen.

Ook al lijken alle indicatoren betreffende de prevalentie van BSE bij runderen erop te wijzen dat een toename van het aantal BSE-gevallen in de toekomst onwaarschijnlijk is, er moeten toch alternatieve scenario's worden overwogen indien de afname van BSE-gevallen niet in alle lidstaten bevestigd wordt.

In dat geval kan worden gedacht aan strengere maatregelen inzake SRM-verwijdering voor de lidstaten waar de BSE-gevallen in geringere mate afnemen. In het uiterste geval kan een tijdelijk uitvoerverbod worden overwogen, zodat de situatie in de lidstaat in kwestie kan worden verholpen zonder de andere lidstaten, waar de negatieve trend niet wordt bevestigd, te benadelen.

CONCLUSIE

De herziening van de maatregelen in verband met TSE's moet berusten op een deugdelijke beoordeling van de mogelijke risico’s voor de gezondheid van mens en dier en moet, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke gegevens en vernieuwingen, gericht zijn op handhaving of, indien vanuit wetenschappelijk oogpunt gerechtvaardigd, verhoging van het niveau van bescherming van de gezondheid van mens en dier. Het is echter onmogelijk de volledige uitschakeling van risico’s als realistisch doel in overweging te nemen bij risicomanagementbeslissingen op het gebied van voedselveiligheid, waarbij de kosten en de baten van risicobeperkende maatregelen zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen om de evenredigheid van de maatregel te garanderen. Het behoort tot de taak en de verantwoordelijkheid van de risicomanager om te beslissen welk risiconiveau aanvaardbaar is, rekening houdend met alle aspecten van een wetenschappelijke risicobeoordeling.

Daar iedere wijziging onderbouwd moet zijn door degelijke wetenschappelijke adviezen, is het van het grootste belang om het onderzoek voort te zetten op de gebieden waar informatie ontbreekt of zich lacunes voordoen, zodat er geen afdoende beslissingen kunnen worden genomen.

Voorts is uit de ervaringen van de afgelopen twee decennia gebleken dat BSE met name door derde landen voor protectionistische doeleinden is misbruikt. Daarom is een duurzaam en geloofwaardig kader van het grootste belang om te kunnen waarborgen dat de handel onder veilige en eerlijke omstandigheden kan plaatsvinden. De EU moet het voortouw nemen in de internationale organisaties voor normalisatie om Europese normen en beleidsstrategieën te bevorderen, en zij moet voor zover mogelijk haar wetgeving aanpassen aan internationale normen.

Bij het uitstippelen van onze strategie voor de toekomst is het ook van belang andere bedreigingen voor de gezondheid van mens en dier die de afgelopen jaren zijn opgetreden niet uit het oog te verliezen, zoals bijvoorbeeld salmonella en antimicrobiële resistentie. Bij de afweging van de wetenschappelijke inzichten wordt het steeds duidelijker dat er meer prioriteit moet worden gegeven aan maatregelen ter bestrijding van ziekten die van meer invloed op de volksgezondheid kunnen zijn dan TSE's en dat er dienovereenkomstig EU-financiering ter beschikking moet worden gesteld. Gezien de bemoedigende trends op het gebied van BSE kan worden overwogen meer aandacht te besteden aan deze andere bedreigingen.

[1] TSE=overdraagbare spongiforme encefalopathie (zie definitie in bijlage I bij het werkdocument van de diensten van de Commissie ).

[2] COM(2005) 322 definitief van 15 juli 2005.

[3] http://www.oie.int/eng/normes/mcode/en_chapitre_1.11.6.htm.

[4] Melkvervangers die vismeel bevatten en slechts bestemd zijn voor niet-gespeende herkauwers, zijn toegestaan.

[5] België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Cyprus, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Slovenië, Verenigd Koninkrijk en Zweden.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.