Nota Nota 'Een Cultuur van Ontwerpen - visie architectuur en ruimtelijk ontwerp' - Architectuur en Ruimtelijke Ordening

Deze nota is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 31535 - Architectuur en Ruimtelijke Ordening.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Architectuur en Ruimtelijke Ordening; Nota Nota 'Een Cultuur van Ontwerpen - visie architectuur en ruimtelijk ontwerp' 
Document­datum 08-07-2008
Publicatie­datum 01-04-2009
Nummer KST121145
Kenmerk 31535, nr. 2
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
Verkeer en Waterstaat (VW)
Wonen, Wijken en Integratie (WWI)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

31 535

Architectuur en Ruimtelijke Ordening

Nr. 2

NOTA

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1

Doelstelling en ambitie van het architectuur-

 
 

beleid

2

1

Het ontwerp in positie

2

2

Ieder zijn rol

4

3

Prioriteiten in het architectuurbeleid 2009–2012

7

Hoofdstuk 2

Speerpunten 2009–2012

7

1

Ontwerp voorop: structurele verankering in

 
 

rijksprojecten en -programma’s

7

2

Versterken stedenbouw en regionaal ontwerp

10

3

Herbestemming en herontwikkeling

12

Hoofdstuk 3

Een goed architectuurklimaat, verder bouwen

 
 

aan de basis

14

1

Basisinfrastructuur

14

2

Stimuleren van goed opdrachtgeverschap

15

3

Europees aanbesteden

18

4

Rijksopdrachtgeverschap

18

5

Kwaliteitsinstrumenten

20

6

Erfgoed: verder met Belvedere

21

7

Onderwijs en publiek debat

22

8

Internationaal

23

Hoofdstuk 4

Financiën en verantwoording

24

1

Financieel kader

24

2

Overzicht van acties

25

HOOFDSTUK 1 DOELSTELLING EN AMBITIE VAN HET ARCHITECTUURBELEID

1 Het ontwerp in positie

In Nederland doet zich een merkwaardige paradox voor. Nederlandse architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten staan internationaal hoog aangeschreven. Het ontwerp is een exportproduct. Met werk over de hele wereld vertegenwoordigen ontwerpers een toenemend economisch belang. Tegelijk groeit de onvrede over hoe Nederland er zelf uitziet. Er leeft een breed gedeeld gevoel dat Nederland verrommelt, zowel onder het publiek als onder vakmatig of politiek betrokkenen.

Het huidige ongenoegen wordt sterk bepaald door de snelle ruimtelijke veranderingen en het gebrek aan samenhang waarmee deze gestalte krijgen. Blijkbaar lukt het niet om het ontwerptalent zo in te zetten dat dit leidt tot een bevredigend ruimtelijk resultaat. Het ontwerp wordt onvoldoende in positie gebracht om effect te sorteren. Dat is een probleem, omdat juist ontwerpers in staat zijn bij te dragen aan een mooie en herkenbare leefomgeving, waar veel te beleven is. Zij kunnen vanuit een culturele benadering de ruimte zo vormgeven dat deze duurzaam, functioneel en aantrekkelijk is. De Romeinse architect Vitruvius beschreef de essentie van de bouwkunst al als de kunde om degelijkheid, functionaliteit en schoonheid te combineren. Die kunde moeten we in Nederland veel beter benutten. Niet alleen incidenteel voor bijzondere projecten, maar als vaste waarde bij iedere ruimtelijke ingreep. Het kabinet ziet de structurele versterking van de rol van het ontwerp als voorwaarde voor een mooi en cultureel rijk Nederland. Dat is de focus van het nieuwe architectuurbeleid.

Werken aan een mooier en duurzamer Nederland

Een stevige inbreng van het ontwerp is noodzakelijk om Nederland mooier te maken, maar het is niet de enige voorwaarde voor een mooi en duurzaam Nederland. Het architectuurbeleid maakt deel uit van het beleid van het kabinet voor een duurzame ruimtelijke inrichting. De uitgangspunten voor het ruimtelijke beleid zijn vastgelegd in de Nota Ruimte. Dit kabinet intensiveert de aandacht op een aantal specifieke onderdelen. Het steviger verankeren van het ontwerp, via het architectuurbeleid, is er een van. Via het ruimtelijk beleid lopen er in het kader van het programma Mooi Nederland initiatieven om de verrommeling tegen te gaan. Onder dat programma vallen onder meer een nieuwe Innovatieregeling Mooi Nederland, het stimuleren van ruimtelijke kwaliteit in de snelwegomgeving en het veiligstellen van snelwegpanorama’s, het bevorderen van de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen en het instellen van kwaliteitsteams. Via de Agenda Landschap zet het kabinet in op het behouden, herstellen en ontwikkelen van landschap met kwaliteit, waarbij onder meer wordt ingezet op nieuwe manieren van financiering en organisatie. De Modernisering van de Monumentenzorg maakt de omslag naar een gebiedsgericht monumentenbeleid, dat een actuele betekenis geeft aan het verleden. Deze en andere initiatieven leiden in hun onderlinge samenhang tot een Nederland dat mooier en duurzamer is ingericht.

Actuele ruimtelijke opgaven

Veel mensen hebben behoefte aan een onderscheidende, herkenbare leefomgeving. Gebouwen en gebieden winnen aan belevingswaarde als ze een uitgesproken identiteit hebben. Die kan geworteld zijn in het verleden of in de omgeving, maar ook worden ingebracht door een sterk nieuw ontwerp. Een sterke identiteit draagt ook bij aan de duurzaamheid. Een duurzame ingerichte leefomgeving kan zijn functie in sociaal, economisch, cultureel en ecologisch opzicht gedurende lange tijd blijven vervullen. Het is een leefomgeving die is voorbereid op de verwachte klimaatverandering en het gebruik van schone en vernieuwbare energie-

bronnen, waarin mensen gezond kunnen leven en waar ze niet snel op zijn uitgekeken.

Mits goed ontworpen en ingepast, bieden nieuwe ruimteclaims en ontwikkelingen aanknopingspunten voor een ruimtelijke inrichting die duurzaam, functioneel en aantrekkelijk is. Ze kunnen worden benut om nieuwe ruimtelijke verbanden te leggen, karakteristieke elementen te versterken of toe te voegen, kwetsbare kwaliteiten te beschermen en te werken aan een duurzame energie- en waterhuishouding. Deze algemeen gestelde opgave zal per gebied anders uitvallen. In grote lijnen is een onderscheid aan te brengen in ontwerpopgaven voor het stedelijk domein, het landelijk domein en de gebieden waar zij elkaar treffen: het stadslandschap.

  • 1. 
    In het stedelijk domein ligt vooral een verdichtingsopgave. De ruimte in de stad moet intensiever worden gebruikt, om het landelijk gebied zo veel mogelijk open te houden. Middelen daarvoor zijn bijvoorbeeld hoogbouw, meervoudig ruimtegebruik en herbestemming. De verdichting mag niet ten koste gaan van een goed functionerende openbare ruimte. Die is van vitaal belang voor het stedelijke leven, de kwaliteit van de leefomgeving en de gezondheid van de bewoners. De openbare ruimte moet in al zijn verschijningsvormen veilig, toegankelijk en uitnodigend zijn, van woonstraten tot stadssnelwegen en van pleinen tot parken. De mogelijkheden voor verdichting hangen nauw samen met de stedenbouwkundige betekenis van verschillende delen van de stad. Traditionele, maar nog altijd actuele verdichtingslocaties zijn centrumgebieden, knooppunten van openbaar vervoer en in onbruik rakende haven- en industrieterreinen middenin de stad.
  • 2. 
    In het landelijk domein is de opgave om de ruimtelijke en functionele veranderingen zo te begeleiden, dat er een duurzaam en karakteristiek landschap ontstaat. Recente marktontwikkelingen leiden tot schaalvergroting in de landbouw. Dat brengt vraagstukken met zich mee over de inpassing van zeer grote bedrijven in het landschap, bijvoorbeeld rond de megastallen. Tegelijk zijn ontwikkelingen gaande die leiden tot een diverser gebruik van het landschap. Natuurontwikkeling, recreatie en waterbeheer leggen toenemende claims op de ruimte. Al deze veranderingen spelen zich af in landschappen die een belangrijke plaats innemen in de belevingswereld van bewoners en bezoekers. De transformaties in het landelijk domein vragen om nieuwe ontwerpstrategieën, gericht op een duurzaam en gevarieerd ruimtegebruik.
  • 3. 
    Het stadslandschap is het raakvlak tussen het stedelijk en het landelijk domein. Het landschap draagt bij aan de kwaliteit van de stedelijke leefomgeving. Zo is het nationale landschap Laag Holland onlosmakelijk verbonden met het stedelijk gebied van de Noordvleugel van de Randstad. De aangesterkte band tussen stad en land leidt tot nieuwe kansen en innovatieve oplossingen, bijvoorbeeld in de sfeer van neveninkomsten voor het agrarische bedrijf en de toegankelijkheid en beleef-baarheid van het landschap. Het stadslandschap wordt ook beïnvloed door infrastructuur en grootschalige stedelijke functies, zoals bedrijventerreinen en windturbines. In combinatie met landschappelijke kwaliteiten, leidt dit stedelijk gebruik tot nieuwe ontwerpopgaven. Het kan echter ook tot spanningen leiden. Niet het hele stadslandschap leent zich voor stedelijke bestemmingen. Te vaak komen stedelijke functies op een lichtzinnige en eigenstandige manier in het landschap terecht. Zeker bij bedrijventerreinen ontbreekt vaak een ruimtelijk ontwerp van voldoende niveau. Hetzelfde geldt voor recreatieve functies zoals paardenhouderijen en grootschalige leisure-centra. De opgave is deze sectorale ontwikkelingen vorm te geven met meer

verband, onderling en met de omgeving, en een hogere kwaliteitsstandaard.

In geen van de drie domeinen is het nog denkbaar om nieuwe ontwikkelingen vorm te geven zonder rekening te houden met de lokale ruimtelijke en historische context. Herbestemming en herontwikkeling winnen aan belang. Het programma Belvedere heeft onder het motto «behoud door ontwikkeling» veel inzicht opgeleverd in de mogelijkheden om invulling te geven aan de rol en betekenis van cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting. Tegelijkertijd moet worden ingespeeld op globale trends en ontwikkelingen. Het anticiperen op de klimaatverandering speelt in alle domeinen, en in bepaalde delen van Nederland wordt het relevant om strategieën te ontwikkelen voor het omgaan met een dalende bevolkingsomvang.

Rol van het ontwerp

Architectuur en ruimtelijk ontwerp kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan het formuleren van passende antwoorden op deze opgaven. Het vinden van inventieve oplossingen, het ontwerpend onderzoeken van de mogelijkheden, het integreren van verschillende belangen, het verbeelden van een toekomstperspectief, het formuleren van beeldkwaliteitscriteria en natuurlijk het ontwerpen van wat er uiteindelijk gebouwd of aangelegd wordt - het zijn allemaal onderdelen van een ruimtelijk ontwikkelingsproces waarbij een substantiële inbreng vanuit de ontwerpdisciplines noodzakelijk is.

Ruimtelijk ontwerpen is een wezenlijk onderdeel van de Nederlandse cultuur. Als klein land in de delta van Rijn, Maas en Schelde, met een hoge ruimtedruk, heeft Nederland een lange historie in het welbewust vormgeven van de leefomgeving. Die culturele betekenis wil het kabinet nieuw leven inblazen. De nieuwe opgaven bieden de kans om het plezier in de maakbaarheid van de leefomgeving terug te vinden. In het architectuurbeleid richt het kabinet zich daarom niet alleen op de ontworpen en gebouwde werkelijkheid, maar ook op de attitude en mentaliteit van degenen die verantwoordelijk zijn voor een trefzeker, zorgvuldig en gewetensvol vormgegeven Nederland: opdrachtgevers, ontwerpers, regelstellers en gebruikers.

2 Ieder zijn rol

De uitdaging voor opdrachtgevers en ontwerpers is om de «kunst van het maken» te combineren met maatschappelijke betrokkenheid. Zij moeten met durf, vernuft en creativiteit te werk gaan. Het maken van ruimtelijke kwaliteit is een kwestie van lange adem, van het vasthouden aan uitgangspunten en ambities van begin tot eind. Het kabinet stimuleert dat door de voorwaarden te scheppen voor een klimaat waarin wordt gedebatteerd en gepubliceerd over architectuur en ruimtelijk ontwerp, waarin het onderwijs van hoog niveau is en waarin ontwerpers in samenwerking met hun opdrachtgevers tot hoogwaardige prestaties kunnen komen.

Goed opdrachtgeverschap is om die reden een centraal element in het architectuurbeleid. Goed opdrachtgeverschap combineert deskundigheid, creativiteit en bezieling. De «opdrachtgevers» vormen een zeer diverse groep van organisaties (in zowel de publieke als de private sfeer) en personen. Een voor het architectuurbeleid relevant onderscheid is dat tussen professionele opdrachtgevers en incidentele opdrachtgevers.

Professionele opdrachtgevers: cultureel besef loont Professionele opdrachtgevers zijn met name projectontwikkelaars, corporaties en overheden. In het landelijk domein hebben ook natuur- en

landschapsbeheerders die rol. Steeds meer opdrachtgevers werken vanuit een cultureel besef. Zij doen dat vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en vanuit zakelijke overwegingen. Een goed ontwerp voegt economische waarde toe aan de gebouwde werkelijkheid. Die waardecreatie is echter mede afhankelijk van wat er in de omgeving gebeurt. De waarde van een woongebouw of kantoor hangt samen met de kwaliteit van de bebouwing eromheen, maar ook met de kwaliteit van de openbare ruimte. Die vaststelling benadrukt de behoefte aan duidelijke samenbindende kaders. Private opdrachtgevers vragen daar in toenemende mate ook zelf om.

Voor deze professionele opdrachtgevers is het belangrijk dat architectonische prestaties publiekelijk gewaardeerd worden en dat zij bij het verwezenlijken van hun ambities kunnen kiezen uit een grote groep gekwalificeerde ontwerpers. Een stimulerend architectuurbeleid voor deze groep is een beleid dat bijdraagt aan een hoog niveau van het ontwerpvak en een podium biedt voor presentatie van en reflectie op de door hen gerealiseerde projecten.

Incidentele opdrachtgevers: behoefte aan oriëntatie, informatie en begeleiding

Incidentele opdrachtgevers vormen een sterk gemêleerde groep van mensen en organisaties die slechts één of enkele keren een opdracht verlenen aan een ontwerper, meestal voor een gebouw of een buitenruimte voor eigen gebruik. Denk aan ondernemers die een kantoor of bedrijfshal laten bouwen en het groeiende aantal mensen dat individueel of collectief zijn eigen huis laat bouwen. Veel scholen en zorginstellingen zijn bezig met hun huisvesting, waarbij de terugtredende overheid de ontwikkeling van de accommodaties voor een groter deel overlaat aan de instellingen zelf.

Deze incidentele opdrachtgevers hebben meer dan professionele opdrachtgevers behoefte aan kennis. Zij zijn niet gepokt en gemazeld in het bouwproces en de meesten komen voor het eerst in aanraking met alle procedures die daaromheen hangen. Zij zijn bovendien niet allemaal op de hoogte van de meerwaarde die inschakeling van een ontwerper kan bieden. Om tot goede prestaties te komen, hebben deze groepen vooral behoefte aan oriëntatie, informatie en begeleiding, toegesneden op hun opgave. Het architectuurbeleid bevat ook daar initiatieven toe.

Ontwerpers: innovatie en maatschappelijke verantwoordelijkheid De beste resultaten komen voort uit een open confrontatie tussen de visies van opdrachtgever en ontwerper. Ontwerpers hebben de verantwoordelijkheid om de visie van de opdrachtgever te verrijken. Dat kan leiden tot een hoger ambitieniveau. Ontwerpers moeten kunnen aantonen wat de meerwaarde is van hun ontwerp, zowel maatschappelijk als bedrijfseconomisch. Dat veronderstelt een maatschappelijk engagement, een zekere mate van eigenzinnigheid en kennis van de actuele technische mogelijkheden. Onderwijs, kennisuitwisseling en debat zijn de aangewezen middelen om dat te bevorderen.

Om de goede (internationale) positie van het Nederlandse ontwerp te kunnen handhaven is het nodig dat ontwerpers zich blijven vernieuwen en nieuw toptalent zich kan ontwikkelen. Jonge architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten moeten de kans krijgen zich in hun meest creatieve en artistieke periode te manifesteren, niet alleen in woord en beeld maar ook door daadwerkelijke realisatie van hun ontwerpen. Dit vergt zowel een alerte houding van de beroepsgroep zelf als een bewuste keuze van opdrachtgevers om ruimte te geven aan jonge ontwerpers, ook binnen de kaders van nieuwe contractvormen en Europese aanbestedingen.

Overheden: nieuwe vormen van samenwerking

In de ruimtelijke ordening geldt sinds het vaststellen van de Nota Ruimte het uitgangspunt «decentraal wat kan, centraal wat moet». Dit betekent dat het rijk (als opdrachtgever en als regelsteller) alleen stuurt op zaken die een nationaal belang vertegenwoordigen. Van provincies en gemeenten wordt, op hun schaalniveau, hetzelfde verwacht.

Voor gebieden waar veel staat te gebeuren en waar veel belangen tegelijk spelen, worden processen van gebiedsontwikkeling opgezet, waarin verschillende overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen werken aan een gezamenlijk resultaat. Deze aanpak omvat de schaalniveaus van buurt tot regio. Gebiedsontwikkeling stelt nieuwe eisen aan de onderlinge samenwerking. De routines moeten nog groeien. Het ontwerp kan daarbij nog veel effectiever worden ingezet in de verkennende, planvormende en uitvoerende fase. Provincies en gemeenten zijn volop bezig om daartoe initiatieven te nemen, bijvoorbeeld in de vorm van bouwmeesters, kwaliteitsteams en ontwerpateliers. Het architectuurbeleid bevat maatregelen om de ontwerpinzet verder te stimuleren, aansluitend op provinciale en lokale initiatieven.

Burgers: aanmoedigen van de groeiende belangstelling Ook particulieren tonen een toenemende interesse in en betrokkenheid bij het ontwerp van hun woning en ontwikkelingen in hun woonomgeving. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de belangstelling voor de lokale architectuurcentra, de Open Monumentendagen en de Dag van de Architectuur, en het groeiende particuliere opdrachtgeverschap. Die belangstelling onderstreept het culturele belang van de ruimtelijke inrichting. Zowel private als publieke opdrachtgevers zoeken en vinden manieren om de betrokkenheid van burgers op een professionele manier in hun werk te integreren. Dat leidt tot participatie bij planvormingsprocessen in allerlei vormen en gradaties. Het architectuurbeleid wil beide aspecten verder bevorderen: de interesse en de betrokkenheid van het brede publiek.

Geschiedenis van het architectuurbeleid

Al bijna twee decennia voert het rijk een architectuurbeleid, waarin bouwbeleid en cultuurbeleid hand in hand gaan. Het doel van de eerste architectuurnota Ruimte voor Architectuur (1991) luidde: het scheppen van gunstige voorwaarden voor de totstandkoming van architectonische kwaliteit. Architectonische kwaliteit werd in de nota omschreven als een integrale waardebepaling op basis van drie samenhangende criteria: de culturele waarde, de gebruikswaarde en de toekomstwaarde. De nota legde de grondslag voor een bestel van architectuurinstellingen en een architectuurklimaat dat elders ter wereld zijn weerga niet kent. Stimuleren van goed opdrachtgeverschap, zowel bij het rijk zelf als bij andere overheden en andere partijen, en het bevorderen van een vroegtijdige inzet van het ontwerp stonden en staan nog steeds centraal. Voor de uitvoering van belangrijke onderdelen het beleid werden instellingen opgericht als het Nederlands Architectuurinstituut, het Stimuleringsfonds voor Architectuur, het Berlage Instituut, Architectuur Lokaal en Europan. De nota werd ondertekend door de ministers van het toenmalige WVC en VROM.

Met de tweede architectuurnota De architectuur van de ruimte (1997) werd het werkterrein verbreed. Naast architectuur kwamen stedenbouw, landschapsarchitectuur en infrastructuur in beeld. Andere ministeries sloten zich aan: de ministers van OCW, VROM, LNV en VenW ondertekenden de nota.

In Ontwerpen aan Nederland (2001) gaf het rijk invulling aan het motto «practice what you preach» met de introductie van tien Grote Projecten.

Met het Actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005) is het architectuurbeleid meer in verbinding gebracht met de nota Belvedere. Deze nota uit 1999 bevatte een strategie om op een ontwikkelingsgerichte wijze om te gaan met cultuurhistorische waarden in het landschap en in de stad, onder het motto «behoud door ontwikkeling». In het Actieprogramma Ruimte en Cultuur kregen de tien Grote Projecten uit 2001 een vervolg met dertien deels nieuwe voorbeeldprojecten. De introductie van dergelijke projecten zorgde ervoor dat ook de ministeries van Economische Zaken, van Defensie en van Buitenlandse Zaken zich aansloten bij het architectuurbeleid.

3 Prioriteiten in het architectuurbeleid 2009-2012

Als culturele activiteit heeft het ruimtelijk ontwerp in potentie een grote samenbindende kracht. Juist aan die samenbindende, culturele kracht bestaat veel behoefte in de huidige tijdsspanne met zijn grote opgaven en veranderende rollen en verantwoordelijkheden. Elke ruimtelijke ingreep is een culturele daad. Dat besef staat aan de basis van het architectuurbeleid.

Het architectuurbeleid 2009-2012 bevat drie nieuwe speerpunten. Deze dragen bij aan een structurele versterking van de architectuur en het ruimtelijk ontwerp in de inrichting van Nederland. Ze zijn nodig om het ontwerp in de positie te brengen om effectief bij te dragen aan de noodzakelijke samenhang, duurzaamheid en pluriformiteit in de ruimtelijke ontwikkeling. Het gaat om de volgende speerpunten:

  • het verankeren van het ontwerp in rijksprojecten en -programma’s («Ontwerp voorop»);
  • het versterken van de positie van stedenbouw en regionaal ontwerp;
  • het bevorderen van herbestemming en herontwikkeling van waardevolle gebouwen en gebieden die hun functie verliezen.

Tegelijkertijd staat, net als in voorgaande nota’s, het bevorderen van een goed architectuurklimaat centraal in het beleid. Het kabinet zet hierin een aantal nieuwe accenten, vooral om specifieke groepen opdrachtgevers te kunnen ondersteunen en om de rol van het erfgoed in de ruimtelijke ontwikkeling te verstevigen. Onder dit laatste punt vallen ook de activiteiten die het gedachtegoed van Belvedere (cultuurhistorie als vertrekpunt en inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting) een vaste plaats in het beleid moeten geven, nadat dit programma in 2009 afloopt. Bijzondere nieuwe impulsen zijn een laboratorium voor particulier opdrachtgeverschap en het instellen van een leerstoel Ontwerp aan de Technische Universiteit Delft.

HOOFDSTUK 2 SPEERPUNTEN 2009–2012

1 Ontwerp voorop: structurele verankering in rijksprojecten en -programma’s

Het rijk zet in zijn eigen rol als opdrachtgever de stap van incidentele impulsen en voorbeeldprojecten naar een structurele en vroegtijdige aandacht voor het ontwerp. Dit is een stap van grote betekenis: in alle relevante rijksprojecten en -programma’s krijgt het ontwerp voortaan een vaste en sterke positie. Maatregelen daartoe hebben de vorm van protocollen en andere vaste afspraken en enkele bijzondere voorzieningen om opgedane kennis te delen met decentrale overheden.

De structurele rijksbrede verankering van de ontwerpinzet is nieuw. Bij rijksgebouwen is de structurele en vroegtijdige aandacht voor het

ontwerp er van meet af aan geweest, maar deze krijgt nu een bredere toepassing bij de ministeries van VROM, VenW en LNV. Er zijn al rijks-projecten en -programma’s in uitvoering die daarbij tot voorbeeld mogen strekken. Zo werkt het project Randstad 2040 met ontwerpateliers, die beelden over de toekomst van de Randstad ontwikkelen. In de voorbereiding van de beleidsnota over het IJsselmeergebied zijn landschapsarchitecten betrokken bij het identificeren van de kernkwaliteiten van het gebied. Deze zullen uiteindelijk worden benut voor het opstellen van voorwaarden voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Ruimte voor de Rivier is een voorbeeld van een programma dat al in uitvoering is, en waarin de ontwerpdimensie een sterke positie heeft gekregen.

Met het College van Rijksadviseurs beschikt het rijk over een team van experts op verschillende ontwerpdisciplines, dat een belangrijke rol heeft in het formuleren van en vasthouden aan de kwaliteitsambities.

Protocollen en afspraken voor vroegtijdige ontwerpinbreng Protocollen of vaste afspraken in een andere vorm zijn het beste instrument om een vroegtijdige structurele ontwerpinbreng te borgen. Zulke afspraken kunnen het besluitvormingsproces niet alleen verbeteren, maar ook versnellen. De Commissie Snelle Besluitvorming Infrastructuur (de Commissie-Elverding) concludeerde dat een brede verkenningsfase wenselijk is waarin bewoners, decentrale overheden en milieuorganisaties eerder en ruim betrokken zijn en waarin sprake is van een gebiedsgewijze benadering. Juist in die fase kan een ontwerpinbreng helpen om de ambities te bepalen en mogelijke oplossingsrichtingen te identificeren.

De projecten die medegefinancierd worden uit het Nota Ruimte-budget lenen zich uitstekend voor vaste ontwerpafspraken. Dit budget bedraagt 1 miljard euro tot 2014 en is bedoeld om plannen uit de Nota Ruimte uit te voeren. Het geld is bedoeld voor complexe projecten, waarin aan integrale gebiedsontwikkeling wordt gewerkt. Het kabinet heeft 23 projecten van provincies en gemeenten geselecteerd. Drie daarvan hebben inmiddels subsidie toegewezen gekregen.

Het al bestaande «Vormgevingsprotocol» voorde ontwerpkwaliteit van infrastructuurwordt voor alle grote infrastructuurprojecten ingevoerd. Daarbij gaat het om aanleg-, beheer- en onderhoudsprojecten. Dit protocol is een middel om de vormgevingskwaliteit te waarborgen binnen het uitgangspuntvan «markt, tenzij...», waarbij marktpartijen als opdrachtnemer in principe de ontwerp- en bouwopgave op zich nemen. Het protocol voorziet onder meer in een vooraf op te stellen ambitiedocument en de inbreng van adviserende ontwerpers gedurende het hele proces, aan de kant van zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Rijkswaterstaat heeft hier sinds 2007 ervaring mee opgedaan.

Er worden architectonische specificaties voor rijkswegen opgesteld, bijvoorbeeld voor bermen, verlichting, viaducten en geluidsschermen. Voor een aantal aspecten van het wegontwerp worden specificaties op netwerkniveau gemaakt, waarbij ook het onderliggende wegennet wordt betrokken. Voor de snelwegen A2, A4, A12 en A27 zijn al specificaties ontwikkeld. Rijkswaterstaat zal deze toepassen en periodiek actualiseren. Om de kwaliteitsambities ook tijdens de uitvoering overeind te houden, ontwikkelt Rijkswaterstaat in samenwerking met de Federatie Welstand een systeem van welstandstoetsing op routeniveau. De ministeries van VenW, VROM en LNV hebben onder de noemer routeontwerp een manier van werken ontwikkeld waarbij samenhang ontstaat in het ontwerp van een snelweg en zijn omgeving. Deze werkwijze zal nu een vaste plek krijgen in het werkproces van de betrokken ministeries en rijksdiensten. Het wordt toegepast op het hele hoofdwegennet en verankerd in de rele-

vante beleidsprogramma’s en uitvoeringsprogramma’s bij de ministeries van VenW, VROM, LNV en OCW. Rijkswaterstaat en de Dienst Landelijk Gebied (DLG) nemen de ambities en de werkwijze op in hun werkpakket en hun onderlinge samenwerkingsovereenkomst.

Er komen protocollen voor het landelijk gebied. Deze zijn gericht op de kwaliteitsborging van planontwikkeling, zowel bij de projecten van het ministerie van LNV als bij de projecten van de DLG. In het landelijk en het stadslandschappelijk domein heeft het rijk veel middelen beschikbaar gesteld voor de ontwikkeling en vormgeving van het landelijk gebied. De verantwoordelijkheid voor de wijze waarop het landelijk gebied wordt ontwikkeld en vormgegeven ligt bij de provincies. Deze vragen op hun beurt aan de DLG om projecten te ontwikkelen, waarbij de provincie verantwoordelijk blijft voor het proces en de keuzes die worden gemaakt. Zo vormt het ontwerp van de robuuste verbindingen en de natuurontwikkeling binnen de ecologische hoofdstructuur een culturele opgave met nationale betekenis. Het ministerie van LNV stimuleert de DLG tot het versterken en borgen van de integrale ontwerpkwaliteit. Ook in de afspraken tussen het ministerie van LNV en Staatsbosbeheer wordt vastgelegd op welke wijze landschapsarchitectuur en cultuurhistorie structureel aandacht krijgen. In het kader van de Agenda Landschap zullen deze protocollen en afspraken voor het landelijk gebied verder worden ontwikkeld.

De onderwerpen in deze paragraaf vormen geen limitatieve opsomming van thema’s waarvoor afspraken over een goede en vroegtijdige ontwerp-inbreng nodig zijn. Andere relevante rijksprojecten en -programma’s zijn bijvoorbeeld Randstad Urgent, het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT), de Structuurvisie Snelwegomgeving, de mobiliteitsaanpak, de Agenda Landschap, het Waterplan, het Beheersplan Rijkswateren en de ontwikkeling van Nederlandse ambassades en residenties in het buitenland (nieuwbouw, inbouw en renovatie). In verkenningen, planstudies, structuurvisies en andere documenten kunnen de protocollen en afspraken worden opgenomen.

Samenwerken met decentrale overheden

Veel rijksprojecten en -programma’s krijgen gestalte in samenwerking met provincies, waterschappen en gemeenten. Dat is zeker het geval bij processen van gebiedsontwikkeling, waarbij vaak ook maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven participeren. Om het ontwerp ook in die samenwerkingsverbanden tot zijn recht te laten komen, is het belangrijk om te werken vanuit een gedeelde visie op de mogelijkheden van het ontwerp.

Op drie onderwerpen zijn daar specifieke acties voor ingesteld of in voorbereiding: de Nieuwe Hollandse Waterlinie, het routeontwerp en het ontwerpen met water. Alle drie zijn het onderwerpen waarvoor in het architectuurbeleid in voorgaande perioden bijzondere projecten zijn georganiseerd, en die inmiddels aan een bredere toepassing toe zijn.

Voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie is het Pact van Rijnauwen gesloten. Het rijk en de betrokken provincies hebben hierin afspraken gemaakt over de uitvoering van zo’n 150 projecten binnen het project voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie, in de periode tot en met 2011. Het Pact markeert een volgende stap in een succesvolle samenwerking die al enige tijd loopt. Er functioneert een Liniecommissie, waarin de betrokken ministeries en provincies samenwerken. Door het inmiddels gegroeide vertrouwen in elkaars commitment kunnen de gezamenlijke doelstellingen, zoals beschreven in het Linieperspectief «Panorama Krayenhoff», worden gerealiseerd. Daarin zijn expliciete ontwerpeisen geformuleerd. De vele

verschillende projecten zijn gegroepeerd in zeven gebiedsgerichte projectenveloppen, opgesteld door de provincies. Een onafhankelijk kwaliteitsteam bewaakt de kwaliteit en de samenhang tussen alle projecten en projectenveloppen.

Het rijk zal het initiatief nemen om te komen tot een interbestuurlijk Expertteam Infrastructuur en Gebiedsontwikkeling van rijk en provincies. Dit zal het huidige Steunpunt Routeontwerp opvolgen. Het Expertteam verbindt de verschillende schaalniveaus en organisaties en zal inspirerend en faciliterend zijn voor de beleidsagenda’s, de uitvoeringsprogramma’s en specifieke acties. Het Expertteam zal de focus primair richten op een beperkt aantal routes. Te denken valt aan de A1, de A6/A9, de A15 en de A58.

De actie «Ruimtelijk Ontwerpen met Water» uit het Actieprogramma Ruimte en Cultuur krijgt een vervolg in de vorm van een verbredingsactie. De resultaten en ervaringen van de verschillende pilots tonen de meerwaarde aan van een vroegtijdige ontwerpinbreng, toepassing van een methodiek van onderzoekend ontwerpen en het koppelen van de water-opgaven met andere ruimtelijke opgaven en hun culturele dimensie. Ze zijn ook relevant voor andere decentrale partijen dan zij die deelnamen aan de pilots. De betrokken partijen zullen de lessen en ervaringen uitdragen. Er wordt samenwerking gezocht met onder meer de Unie van Waterschappen en het Nirov (het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting) om de ervaringen breder uit te zetten. Een mogelijke manier is het faciliteren van waterschappen en andere regionale partijen met ontwerpateliers.

De ministers van VROM, LNV en VenW sturen voor 1 januari 2009 een plan van aanpak voor het speerpunt «Ontwerp voorop» naar de Tweede Kamer.

2 Versterken stedenbouw en regionaal ontwerp

Het kabinet wil de positie van het stedenbouwkundig ontwerp versterken. Dat is nodig in brede zin, zowel in de vakontwikkeling als in de toepassing. Stedenbouw is de discipline die de menselijke stede (of «plaats») ontwerpt, door bebouwing en ruimten in samenhang met elkaar te benaderen en ontwikkelingen op verschillende schaalniveaus met elkaar in verband te brengen. De potentiële waarde van het stedenbouwkundig ontwerp op het projectoverstijgende niveau (van buurt tot regio) komt in de huidige praktijk onvoldoende tot zijn recht. De onvrede over de kwaliteit van de leefomgeving is daar voor een belangrijk deel op terug te voeren. Bij veel actuele opgaven is de kwaliteit van het resultaat in hoge mate afhankelijk van die projectoverstijgende samenhang en de wijze waarop ontwerpprestaties uit het verleden doorwerken.

Stedenbouw als vak: verzwakte positie

De positie van de discipline stedenbouw, waar Nederland in een groot deel van de twintigste eeuw vermaard om was, is verslechterd en misschien wel gemarginaliseerd. Het institutionele ontwerp bij grote gemeenten is verzwakt en bij kleinere gemeenten verdwijnt de stedenbouwkundige expertise langzamerhand. Inschakeling van stedenbouwkundigen uit de markt gebeurt vaak op ad-hocbasis. Een frisse blik kan de creativiteit bevorderen, maar kan ten koste gaan van de continuïteit. De gemeente is de aangewezen partij om het «geheugen van de stad» te bewaken. Ook dat vereist stedenbouwkundige expertise. Te vaak ontbreekt die broodnodige lange adem.

De ontwikkeling in het vak zelf heeft echter ook bijgedragen aan de verzwakte positie van de stedenbouw. Architecten en landschapsarchitecten begaven zich op het terrein van de stedenbouw en verdrongen daardoor van twee kanten de zelfstandige positie van het vak. Daar komt bij dat in de stedenbouw, net als in de planologie, de survey (het onderzoek dat aan een plan voorafgaat) enigszins in onbruik is geraakt. Het contact met onderzoekers en het inruimen van tijd voor gedegen analyse en vooronderzoek is voor ontwerpers en opdrachtgevers geen vanzelfsprekendheid meer. Ook het onderwijs heeft een rol gespeeld. Nog steeds wordt op te veel plekken een onvolledig of niet bij de praktijk passend curriculum aangeboden. Stedenbouw blijkt een onbekend vak te zijn, waardoor onvoldoende jongeren over de juiste vooropleiding beschikken en ervoor kiezen.

Bijzondere complexiteit op regionale schaal

Door de opkomst van de netwerkstad is de regio nadrukkelijker tot het toepassingsgebied van de stedenbouw gaan behoren. De landschapsarchitectuur heeft op dat schaalniveau een lange ontwerptraditie, maar voor stedenbouwkundige opgaven zijn de strategieën nog volop in ontwikkeling. Dat gaat bijvoorbeeld over het verknopen van regionale vervoersnetwerken en het onderscheiden en realiseren van verschillende woon- en werkmilieus. De effectieve inzet van het ontwerp stuit hier, nog meer dan op gemeentelijk niveau, op de complexiteit van het opdrachtgeverschap. Ook de lange adem van het opdrachtgeverschap ligt op regionaal niveau moeilijker, omdat de opdrachtgever vaak een tijdelijke stuurgroep van verschillende partijen is.

Aanpak

Het kabinet neemt het initiatief om de verzwakte positie van de stedenbouw als integrerende discipline te versterken en een effectieve inzet van het ontwerp op het regionale niveau te verbeteren. Dit gebeurt via drie sporen.

  • 1. 
    Het vergroten van de aantrekkingskracht van het vak stedenbouw.
  • 2. 
    Het vergroten van de vakkennis bij overheden, andere opdrachtgevers en ontwerpers.
  • 3. 
    Het verbeteren van de samenhang tussen beleid, praktijk en onderzoek.

Hiertoe worden de volgende instrumenten ingezet:

– In overleg met de onderwijsinstellingen worden maatregelen genomen om de nieuwe aanwas van het beroepspotentieel te stimuleren.

– In overleg met architectuurinstellingen, vak- en beroepsorganisaties (met name de BNSP, de NVTL en het Nirov) en onafhankelijke stichtingen op het gebied van stedenbouw en regionaal ontwerp (zoals de EFL-Stichting en de Eo Wijers Stichting) wordt een palet aan maatregelen uitgewerkt die zijn gericht op kennisuitwisseling, de opbouw van stedenbouwkundige expertise en het opereren in ontwerpprocessen op regionale schaal.

– Met de Innovatieregeling Mooi Nederland (zie kader) worden innovatieve projecten van overheden en maatschappelijke organisaties ondersteund waarbij sprake is van een bijzondere ambitie ten aanzien van het regionale ontwerp en de inzet van stedenbouwkundige expertise. Er wordt binnen de regeling speciaal budget gelabeld voor dat type projecten.

Innovatieregeling Mooi Nederland

In 2009 zal de Innovatieregeling Mooi Nederland in werking treden. Deze innovatieregeling is gericht op het stimuleren van concrete initiatieven bij andere overheden en maatschappelijke organisaties die bijdragen aan een mooi en duurzaam Nederland. Op basis van jaarlijks te kiezen thema’s komen verschillende onderwerpen aan bod en kan worden aangesloten op de actualiteit. Denk hierbij aan nieuwe vormen van inpassing van windturbines in het landschap, de uitdaging om een intensivering van bestaand stedelijk gebied te koppelen aan meer groen en blauw in de stad en de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen. Een vast en herkenbaar onderdeel van deze regeling betreft het stimuleren van goed ontwerp op (boven)lokaal schaalniveau voor zowel het stedelijk als het landelijk gebied.

Voor dit speerpunt is een budget beschikbaar dat oploopt van 1,5 miljoen euro in 2009 tot 3 miljoen per jaar in de periode van 2010 tot en met 2012. Een deel van dit budget wordt ingezet als onderdeel van de Innovatieregeling Mooi Nederland. Na de zomer van 2008 zullen de ministers van OCW en VROM een brief aan de Tweede Kamer sturen over de uitwerking van dit speerpunt.

3 Herbestemming en herontwikkeling

Het derde speerpunt is het ontwerpen voor herbestemming en herontwikkeling. Karakteristieke gebouwen, complexen en landschappen dragen sterk bij aan een pluriforme leefomgeving. Versterking van de positie van de architectuur betekent ook dat zorgvuldig wordt omgegaan met de ontwerpprestaties uit het verleden, juist als die onder druk staan van ruimtelijke en functionele veranderingen. Het rijk wil de kennisontwikkeling en uitvoeringspraktijk voor die opgave stimuleren.

Naar het zich laat aanzien zullen de komende jaren op grote schaal gebouwen, complexen en terreinen vrijkomen. Binnen het stedelijke en het stadslandschappelijke domein gaat dat bijvoorbeeld om schoolgebouwen, gevangenissen, postkantoren, religieus erfgoed, psychiatrische instellingen, industriële complexen en defensieterreinen, maar ook om leegstand op bedrijventerreinen en in woonwijken. In het landelijk domein worden agrarische gronden omgezet naar natuur of waterberging en komen agrarische gebouwen vrij door de schaalvergroting in de landbouw.

Vooral als die gebouwen, complexen en terreinen karakteristiek zijn voor hun omgeving of hun (voormalige) gebruik, is herbestemming of herontwikkeling wenselijk. Zij bepalen in hoge mate het onderscheid met andere gebieden. Binnen hun eigen omgeving hebben zij daardoor een samenbindende werking.

Via het project Belvedere en de cultuurimpuls ISV (het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing) heeft het rijk de afgelopen jaren initiatieven ondersteund die zich richten op die herbestemmings- en herontwikkelingsopgave en de noodzakelijke samenwerking daarbij tussen cultuurhistorici en ontwerpers. Maar voor een adequaat anticiperend beleid, is meer kennis noodzakelijk van de achterliggende oorzaken en trends en van mogelijke oplossingen.

Het rijk ziet de herbestemming en herontwikkeling als een van de belangrijkste opgaven voor het versterken van de culturele betekenis van de leefomgeving in de komende jaren. De aanstaande modernisering van de monumentenzorg is er mede op gericht om een eventueel noodzakelijke functieverandering beter te begeleiden en te faciliteren. Vooruitlopend

daarop wil het kabinet herbestemming hoger op de maatschappelijke agenda krijgen, als kans om door een inventieve combinatie van historische waarden en eigentijdse ontwerpoplossingen tot een eigenzinnige vernieuwing te komen. Voortbordurend op de eerdere activiteiten, neemt het rijk daarvoor twee nieuwe initiatieven, gericht op de kennisontwikkeling over herbestemming en op de herontwikkeling in krachtwijken.

Kennisprogramma herbestemming

Om adequaat in te kunnen spelen op functieverlies en herbestemming is kennis nodig over achterliggende oorzaken en trends, en over mogelijke oplossingen. Een eerste vooronderzoek op initiatief van het College van Rijksadviseurs in samenwerking met regionale welstandsorganisaties toont aan dat de kennis over leegstand en herbestemming beperkt, moeilijk toegankelijk en versnipperd is. Dit onderzoek, de «Oude Kaart van Nederland», heeft uitgewezen dat met name gemeenten behoefte hebben aan informatie over, kennis van en inzicht in leegstand en herbestemming. Een kennisinfrastructuur ontbreekt nog en daardoor is het maken van goed beleid voor leegstandsbeheer en herbestemming moeilijk, zo niet onmogelijk.

Met de instelling van een tweejarige kennisprogramma geeft het kabinet een vervolg aan het eerste inventariserende onderzoek. Het programma stimuleert gemeenten en andere beheerders en eigenaren om strategieën ontwikkelen met betrekking tot leegstand en herbestemming. Dit gebeurt door een impuls te geven aan de ontwikkeling en beschikbaarheid van kennis bij gemeenten en hun adviseurs.

Impuls herbestemming en herontwikkeling krachtwijken Waardevol en karakteristiek cultureel erfgoed dat door herbestemming en herontwikkeling kan worden behouden en gerevitaliseerd, is een «waardemaker» in wijken en gebieden. Daarnaast fungeert cultureel erfgoed voor bewoners als herkenningspunt in de wijk. Zij hechten zich aan dit erfgoed en het is voor hen een deel van de identiteit van hun woonomgeving. Versterking van herkenbaarheid en functionaliteit door herbestemming en herontwikkeling van waardevol en karakteristiek erfgoed leidt tot grotere publieke waardering en daarmee tot een grotere binding aan de wijk. In economische zin vertaalt de waardecreatie zich in verbetering van het investeringsklimaat en uiteindelijk in hogere vastgoedprijzen en afnemende beheerlasten. Uit onderzoek naar aanleiding van de cultuurimpuls ISV blijkt dat wijken met een herkenbare identiteit, met waardevolle gebouwen, monumenten of een nieuw icoon het relatief goed doen.

Het rijk wil een impuls geven aan de revitalisering van (historische) architectuur en stedenbouw door processen, plannen en projecten te ondersteunen in gebieden die zo’n impuls goed kunnen gebruiken: de veertig krachtwijken. Net als in andere wijken vragen veel kerken, schoolgebouwen, nutsgebouwen, fabrieken en publieke voorzieningen hier om herbestemming. Karakteristieke wooncomplexen in deze wijken hebben soms ingrijpende renovaties nodig om de woonfunctie te kunnen behouden. Ook kwaliteiten die voortkomen uit de stedenbouwkundige opzet verdienen aandacht bij de herstructurering, net als het groen en de openbare ruimte. Het ontwerp, mits tijdig ingezet, kan op alle schaalniveaus oplossingen aandragen voor verbetering van de ligging, vormgeving, identiteit, duurzaamheid en gebruiksgemak.

Het rijk wil aanjager en inspirator zijn door de inzet van expertise en financiële middelen. De middelen zijn bestemd voor ontwerp en planontwikke-ling (ontwerpend onderzoek, prijsvragen, ontwerpateliers), casusgericht onderzoek (mogelijkheden voor nieuwe functies en gebruikers, oplossingen voor exploitatieproblemen, cultuurhistorische waardestellingen)

en voor investeringen in het proces van herbestemming en herontwikkeling, met name in de fase dat het probleemeigenaarschap nog niet voldoende helder is.

Het rijk is in de wijkaanpak servicegericht naar bewoners, gemeenten, woningcorporaties en andere betrokkenen, en dat geldt ook voor deze impuls. Bij het inbrengen van expertise zal worden geprofiteerd van bestaande kennisinitiatieven en kenniscentra, bijvoorbeeld bij de Landelijke Alliantie Krachtwijken waarin de bij de wijkaanpak betrokken maatschappelijke partners zijn verenigd, bij het Transformatieplatform van de branchevereniging voor woningcorporaties Aedes en bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten met het project vroeg-naoorlogse wijken. De accountmanagers betrokken bij de kracht-wijken van het ministerie van VROM/WWI hebben een signaleringsfunctie en de Rijksadviseur voor Cultureel Erfgoed zal adviseren over de te ondersteunen projecten.

Aanpak

Na de zomer van 2008 zullen de ministers van OCW en WWI een brief aan de Tweede Kamer sturen over de uitwerking van dit speerpunt. Voor het Kennisprogramma Herbestemming is een budget beschikbaar van 400 000 euro in 2009 en 650 000 euro in 2010. Voor de «Impuls herbestemming en herontwikkeling krachtwijken» is een budget voor beschikbaar van 2 miljoen per jaar over de periode van 2009 tot en met 2012.

HOOFDSTUK 3 EEN GOED ARCHITECTUURKLIMAAT, VERDER BOUWEN AAN DE BASIS

Naast de nieuwe speerpunten in het vorige hoofdstuk, bestaat het architectuurbeleid uit een groot aantal acties die tezamen zorgen voor een goed architectuurklimaat. Het kabinet zet een aantal nieuwe accenten, maar in veel gevallen continueren de acties bestaand beleid. De basis van het architectuurbeleid wordt versterkt door voort te bouwen op de verworvenheden van het verleden en het krachtige geheel van instellingen en initiatieven dat zich inmiddels heeft ontwikkeld. Onderzoek, ontwikkeling, ondersteuning en het bieden van een podium voor presentatie en debat zijn blijvende functies van dit stelsel. De architectuurinstellingen geven met hun beleidsprogramma’s voor de komende jaren een actuele invulling aan die functies.

1 Basisinfrastructuur

De infrastructuur van architectuurinstellingen zoals die ontwikkeld is in de afgelopen twintig jaar blijft intact. In de operatie «Verschil maken» heeft het kabinet de subsidiesystematiek voor de cultuursector gewijzigd. In de nieuwe systematiek worden instellingen die tot de basisinfrastructuur gerekend rechtstreeks door het rijk gesubsidieerd. Andere instellingen kunnen een beroep doen op de fondsen.

Voor de architectuursector vervullen het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) als sectorinstituut en het Stimuleringsfonds voor Architectuur (SfA) vaste functies in de basisinfrastructuur. Het SfA verstrekt projectsubsidies voor kennisontwikkeling en kennisuitwisseling met als doel de kwaliteit van architectuur, stedenbouw en landschapsarchitectuur te bevorderen en belangstelling daarvoor te wekken bij een breed publiek. Het NAi ondersteunt de sector en geeft er gezicht aan door tentoonstellingen, debat en reflectie, educatie en (internationale) promotie, mede op grond van de zeer waardevolle architectuurcollectie en -bibliotheek. Beide instellingen hebben een beleidsplan ingediend voor de periode 2009 tot en met 2012.

Het SfA zal de rol van het ontwerp in integrale gebiedsontwikkeling op lokaal en regionaal niveau meer aandacht geven. Verder richt het fonds zich onder andere op de bevordering van excellentie van ontwerpers, versterking van goed opdrachtgeverschap en stimulering van cultureel burgerschap. Tegen deze achtergrond verstrekt het SfA projectsubsidies voor jaarprogramma’s van lokale architectuurcentra, voor ontwerpend onderzoek en voor «best practices». Internationale projecten kunnen eveneens voor een bijdrage in aanmerking komen. En zolang het Belvedere-programma loopt worden subsidies in dat kader verstrekt.

Het NAi wil zijn functie als podium voor zowel de vakwereld als voor een breder publiek versterken. Er wordt meer nadruk gelegd op de maatschappelijke context van architectuur en op de urgente ruimtelijke opgaven. De functie als knooppunt van (internationale) netwerken van kennis en informatie zal verder worden geïntensiveerd, onder meer door samenwerking met andere sectoren als design en mode.

Andere instellingen kunnen in de basisinfrastructuur een plek toebedeeld krijgen in een drietal categorieën. Voor de categorie «ontwikkelinstelling» zijn aanvragen ingediend door Architectuur Lokaal (opdrachtgeverschap en steunpunt ontwerpwedstrijden), Europan (woningbouwprijsvraag voor jonge architecten in Europees verband) en Archiprix (prijs voor de beste afstudeerplannen). Voor de categorie «postacademische instelling» is door het Berlage Instituut een aanvraag ingediend en de Internationale Architectuurbiënnale Rotterdam heeft zich aangemeld als «internationaal festival».

2 Stimuleren van goed opdrachtgeverschap

In een goed architectuurklimaat komen ontwerpers en hun opdrachtgevers samen tot goede prestaties. Het opdrachtgeverschap is daar in al zijn verscheidenheid (professioneel en incidenteel, publiek en privaat) een cruciale factor in. Opdrachtgevers bereiken de beste resultaten als ze werken vanuit visie, ambitie en vasthoudendheid. In de verwezenlijking van hun ideeën is een goede samenwerking met de ontwerper fundamenteel. De selectie van de ontwerper is een eerste, bepalende stap. De maatregelen en aanbevelingen over aanbestedingsprocedures en de Wet op de architectentitel (beschreven in volgende paragrafen) zijn daar belangrijk bij. Deze zijn vooral gericht op professionele opdrachtgevers die grote projecten uit te voeren hebben. Voor incidentele opdrachtgevers stelt het rijk daar een aantal gerichte acties naast.

Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, de Gouden Piramide De jaarlijkse Rijksprijs voor inspirerend opdrachtgeverschap, de Gouden Piramide, is ingesteld om de deskundige, creatieve en bezielende inbreng van opdrachtgevers te bevorderen. De prijs bestaat uit een geldbedrag van 50 000 euro en een speciaal ontworpen trofee. De jury staat onder leiding van de Rijksbouwmeester. Er wordt veel publiciteit gegeven aan de prijs en de inzendingen, zowel voor de vakwereld met een uitgebreide publicatie, als voor het brede publiek met een serie tv-programma’s over de nominaties.

In de periode 2009–2012 worden twee rondes op het schaalniveau Architectuur en twee rondes op het schaalniveau Gebiedsontwikkeling georganiseerd. Projecten die voor de architectuurronde in aanmerking komen, zijn gebouwen of ensembles van gebouwen (inclusief hergebruik, renovatie en restauratie), interieurarchitectuur, civieltechnische ontwerpen (zoals een brug of een sluizencomplex) of omgevingsarchitectuur (zoals een plein of een park). Bij gebiedsontwikkeling gaat het om ruimtelijke projecten. Dat kunnen bijvoorbeeld woonwijken, bedrijventerreinen of

omvangrijke infrastructurele werken zijn, maar ook transformaties van het landelijk gebied (projecten voor natuur, landbouw, recreatie of landschapsontwikkeling). Extra energie zal worden ingezet om het aantal inzendingen in de categorie gebiedsontwikkeling te vergroten.

Laboratorium particulier opdrachtgeverschap

Steeds meer gemeenten realiseren een deel van hun woningbouwopgave in particulier of collectief opdrachtgeverschap. Bekende voorbeelden zijn Roombeek in Enschede of het Homeruskwartier in Almere, maar er zijn tal van (kleinere) projecten burgers zelf hun woningen kunnen ontwikkelen. Het kabinet streeft naar een groter aandeel particulier opdrachtgeverschap en vindt dat daarbij meer aandacht uit moet gaan naar de culturele dimensie: dat mensen met het ontwerpen en bouwen van hun eigen huis en woonomgeving de stad vormgeven. Die notie is zowel bij de particulieren als bij de vakwereld van architecten, stedenbouwkundigen en gemeentebesturen nog te weinig doorgedrongen.

De culturele dimensie van het particulier opdrachtgeverschap zal worden versterkt en verdiept. Met een gerichte extra impuls wordt de kennis en kunde binnen de stedenbouw en architectuur versterkt en wordt de ondersteuning van burgers verbeterd. Dit krijgt de vorm van een «laboratorium» waarin architecten, stedenbouwers, bestuurders en burgers samen verkennen en afspreken hoe burgers meer ruimte kunnen krijgen en tegelijkertijd de architectonische en stedenbouwkundige kwaliteit kan worden geborgd.

Het laboratorium is gericht op projecten van individueel en collectief opdrachtgeverschap in uiteenlopende prijsklassen. Het wordt in overleg met deskundige partijen uitgewerkt, waarbij wordt aangesloten op het initiatief van de minister van WWI voor een kennisnetwerk en een landelijke kenniscampagne voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Het kabinet trekt voor het laboratorium particulier opdrachtgeverschap in 2009 een bedrag uit van 300 000 euro en in 2010 750 000 euro.

Ondersteuning van opdrachtgevers in het landelijk gebied Het aanzien van het landschap wordt bepaald door een groot aantal investerings- en desinvesteringsbeslissingen, vaak op kleine schaal. Deze beslissingen worden voor het merendeel genomen door decentrale overheden, natuur- en landschapsorganisaties, landbouw- en recreatiebe-drijven en burgers. Ze variëren van een megastal tot een nieuw moerasgebied en van de erfinrichting tot bosaanleg. Ieder voor zich hebben deze ingrepen soms maar een beperkte invloed, maar als ze niet samenhangen met de landschappelijke omgeving kunnen ze gezamenlijk de oorzaak zijn van een verdere verrommeling.

Het rijk heeft hier geen rol als opdrachtgever in, maar kan wel de culturele inzet van deze organisaties en particulieren stimuleren. Instrumenten daarvoor zijn het ter beschikking stellen van kennis, voorbeeldprojecten, prototypeontwikkeling en bevorderen dat decentrale overheden de samenbindende kracht van het ontwerp benutten. Via dit type maatregelen wil het kabinet bevorderen dat het ontwerp een rol van betekenis heeft bij processen als de schaalvergroting van de landbouw, de opkomst van energielandschappen en de transformatie naar consumptielandschappen.

Bedrijventerreinen

Het kabinet wil de kwaliteit en de ruimtelijke inpassing van bestaande en nieuw aan te leggen bedrijventerreinen bevorderen. Om inzicht te krijgen in de mogelijke oplossingen die de ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen kunnen vergroten, heeft het kabinet vijf pilots geselecteerd.

Naast een leereffect voor rijk, provincies, regio en gemeenten, kunnen de pilots ook inspiratie opleveren. Ze krijgen tot en met 2010 ondersteuning bij het planproces. Hierbij valt te denken aan de inzet van expertise op het vlak van ontwerp, regelgeving en financiële instrumenten. Daarnaast moet ruimtelijke kwaliteit bij de planning, ontwerp en aanleg van bedrijventerreinen in het algemeen meer aandacht krijgen.

Scholenbouwprijs

Sinds 1992 kent de minister van onderwijs iedere twee jaar de Scholenbouwprijs toe. Aanvankelijk werd de prijs afwisselend aan verschillende schooltypen toegekend, maar sinds 2000 is er iedere twee jaar een prijs voor scholen in het primair onderwijs en in het voortgezet onderwijs. In januari 2009 wordt er voor het eerst ook een publieksprijs uitgereikt. Met de scholenbouwprijs wil het kabinet opdrachtgevers stimuleren om gebouwen te realiseren die in alle opzichten goed zijn: die aansluiten bij het onderwijsconcept en die duurzaam, economisch, flexibel en gezond zijn. Winnaars en genomineerden worden uitgebreid gedocumenteerd in het Scholenbouwprijsboek.

Service Centrum Scholenbouw

Op initiatief van de ministeries van Financiën en OCW is een Service Centrum Scholenbouw opgericht voor innovatieve aanbestedingen, bijvoorbeeld door publiek-private samenwerking. Dit centrum ondersteunt opdrachtgevers in de scholenbouw. Dat is wenselijk, omdat de opgave waar zij zich voor gesteld zien steeds complexer wordt. Het onderwijs is meer dan vroeger geïntegreerd in zijn ruimtelijke en maatschappelijke omgeving. Als brede school of multifunctioneel centrum moet een schoolgebouw extra functies in zich opnemen. En binnen de wijkaanpak kan de scholenbouw deel uitmaken van gebiedsgerichte vernieuwingsoperaties. Ook de renovatie van schoolgebouwen is in toenemende mate een opgave.

Het servicecentrum begeleidt pilots van scholenbouwprojecten, waarbij wordt gekozen voor een innovatieve aanbesteding. In een of meer pilots wordt onderzocht hoe de kwaliteit van het ontwerpproces kan worden gewaarborgd. De begeleiding van deze pilot(s) kan resulteren in een instrument voor opdrachtgevers in de scholenbouw. Ook kan een dergelijke pilot inzicht geven in de gewijzigde rol van de architect bij geïntegreerde contractsvorming. Vanuit het architectuurbeleid zal aan het servicecentrum meerwaarde worden gegeven door de rol van het ontwerp en de expertise van ontwerpers te benutten in deze aanbestedingsprocessen.

Ziekenhuis- en zorgsector

Opdrachtgevers in de ziekenhuis- en zorgsector krijgen ondersteuning via het in oprichting zijnde Centrum Zorg en Bouw, dat ondergebracht zal gaan worden bij TNO. Het huidige College Bouw Zorginstellingen gaat hierin op. Dit nieuwe Centrum Zorg en Bouw zal zich inzetten voor een kwaliteitsimpuls in de bouw en verbouw van huisvesting van zorginstellingen. De terugtredende rol van de overheid hierin, leidt tot nieuwe huisves-tingsopgaven voor de sector zelf.

De samenwerking tussen het rijk, zorginstellingen en architectuurinstellingen krijgt gestalte via «Architecture in Health», het innovatieplatform voor architectuur en zorg.

3  Europees aanbesteden

De procedures voor de aanbesteding van werken, leveringen en (architecten-)diensten behoren transparant te zijn, non-discriminatoir en objectief. Hiervoor zijn heldere beoordelingsmethodes met gespecificeerde vragen, geobjectiveerde doelen en meetbare criteria nodig.

De complexiteit van Europese aanbestedingen vraagt om gespecialiseerde kennis. Bij gunning op basis van de economisch meest voordelige inschrijving is van belang dat er een goed evenwicht is tussen de beoordeling op prijs én op kwaliteit. De Europese richtlijn biedt hiertoe op zich voldoende mogelijkheden. Op het gebied van infrastructuur zijn goede ervaringen opgedaan. Bij architectenselecties voor gebouwen blijkt in de praktijk vaak dat in de selectieprocedures juridische en administratieve aspecten veel nadruk te krijgen zonder dat de richtlijn daartoe verplicht. Voorkomen moet worden dat opdrachtgevers en aanbestedingsbureaus onnodig drempels opwerpen door minimumeisen te stellen die niet in verhouding staan tot de complexiteit van de opdracht. Jonge en/of kleine architectenbureaus vallen hierdoor buiten de boot. Dat gaat ten koste van architectonische diversiteit en vernieuwing.

De Rijksbouwmeester zal met betrokken partijen, waaronder de Bond van Nederlandse Architecten, nader in kaart brengen hoe de mogelijkheden die de huidige regelgeving biedt beter kunnen worden benut (bijvoorbeeld door prijsvragen). Opdrachtgevers zullen in de toepassing daarvan worden gestimuleerd en ondersteund, aan de hand van een op te stellen leidraad.

4  Rijksopdrachtgeverschap

In het opdrachtgeverschap van het rijk spelen uitvoerende diensten als de Rijksgebouwendienst, Rijkswaterstaat en het Gemeenschappelijk Ontwikkelingsbedrijf een grote rol. Zij zijn vaak de directe opdrachtgever van de ontwerpers. De Rijksbouwmeester heeft al sinds 1806 een rol in de uitvoering, maar treedt tegenwoordig vooral ook op als adviseur. Het aantreden van het eerste College van Rijksadviseurs in 2005 heeft die adviserende rol kracht bijgezet. Op twee punten zal de komende jaren een nieuw accent in het rijksopdrachtgeverschap worden gezet, naast de acties die voortkomen uit het speerpunt «Ontwerp voorop»: in de ontwerpprioritei-ten bij rijkshuisvesting en in de positie van het ontwerp in nieuwe aanbestedingsprocedures.

College van Rijksadviseurs

De Rijksbouwmeester adviseert de Rijksgebouwendienst en andere bouwende ministeries over het ontwerp en architectenselecties, over monumenten en cultureel erfgoed en beeldende kunst in het kader van de percentageregeling. De Rijksbouwmeester heeft ook een sleutelrol in het architectuurbeleid. Sinds 2005 is de Rijksbouwmeester voorzitter van het College van Rijksadviseurs, dat verder bestaat uit rijksadviseurs voor het landschap, de infrastructuur en het cultureel erfgoed.

De leden van het college kunnen zowel gevraagd als ongevraagd advies uitbrengen aan de betrokken bewindspersonen. Het college bestaat in die zin uit onafhankelijke adviseurs in de zuiverste betekenis van het woord. Wel vallen de rijksadviseurs binnen de politieke verantwoordelijkheid van de eigen bewindspersoon (VROM, LNV, VenW, OCW). De Rijksbouw-meester is deskundig op het gebied van architectuur en stedenbouw en de drie rijksadviseurs brengen specifieke kennis in van de andere terreinen. Het college is hierdoor in staat integraal te adviseren. Het college concentreert zich op de rol, het profiel en betekenis van het ontwerp en de

ontwerpende disciplines. De focus ligt op het aansturen en stimuleren van het ontwerpend onderzoek en op ontwerpkwaliteit.

Rijkshuisvesting

De Rijksgebouwendienst zorgt voor een effectieve en efficiënte huisvesting voor ministeries en rijksdiensten, het koninklijk huis en de Colleges van Staat, met het realiseren en onderhouden van bijvoorbeeld belastingkantoren, rechtbanken en gevangenissen. Met het instandhouden van monumenten en de zorg voor een passende (her)bestemming draagt de Rijksgebouwendienst bij aan het behoud van ons cultureel erfgoed. Herbestemming en herontwikkeling vragen om intensieve samenwerkingsvormen binnen het rijk, tussen het rijk en gemeenten en tussen het rijk en private partijen. De Rijksgebouwendienst wil met de realisatie van herbestemmingsopgaven laten zien hoe op verantwoorde wijze een bijdrage kan worden geleverd aan de ontwikkeling van een gebouw, plek of gebied. Samen met andere vastgoedorganisaties binnen het rijk wordt een werkwijze ontwikkeld die ook voor andere partijen toepasbaar is.

In lijn met afspraken van het kabinet over duurzaam inkopen, ligt het accent de komende jaren op «verduurzaming» van de rijkshuisvesting in combinatie met aantrekkelijke architectuur. Het rijk wil de markt stimuleren door zelf een voorbeeld te stellen, en bij alle inkopen duurzaamheid als zwaarwegend argument mee te wegen. Bij de rijkshuisvesting vertaalt zich dat in een hoge Greencalc-score. Greencalc+ is een instrument waarmee gebouwen beoordeeld worden op duurzaamheid in materiaal-, energie- en watergebruik. Het rijkshuisvestingsbeleid richt zich verder op een goede stedenbouwkundige inpassing van gebouwen en op de toepassing van de Percentageregeling Beeldende Kunst. Het ministerie van LNV heeft in 2002 vastgelegd dat 1% van het totale huisvestingsbudget beschikbaar is voor de kwaliteit van de buitenruimte bij werklocaties, een regeling waarmee goede ervaringen zijn opgedaan.

Een belangrijke opgave voor de komende jaren is de verbetering van de rijkshuisvesting, met het oog op een grotere flexibiliteit en betere samenwerking tussen de ministeries («de nieuwe rijkswerkplek»). Ontwerpend onderzoek wordt ingezet om invulling te geven aan een efficiënt en inspirerend werkklimaat voor rijksambtenaren.

Geïntegreerde aanbestedingscontracten

Traditioneel kent een bouwproces één opdrachtgever, die voor de verschillende onderdelen van het bouwproces – ontwerp, realisatie, onderhoud en exploitatie – contracten afsluit met afzonderlijke opdrachtnemers. Tegenwoordig vindt de uitvoering van bouwprojecten vaak plaats in publiek-private samenwerking (PPS). Daarbij sluit het rijk of een andere overheid een geïntegreerd contract af, waarbij het ontwerp, de bouw, de financiering, het beheer en facilitaire ondersteuning bij het aannemende consortium komen te liggen. Deze contracten kunnen bestaan uit combinaties van onderdelen DBFMO (design, build, finance, maintain, operate). Voordelen zijn de integrale aanpak van meet af aan en het integrale risicobeheer. Daarnaast biedt deze contractvorm marktpartijen meer ruimte voor innovatie.

De positie van de architect verandert hierdoor, want de architect maakt meestal deel uit van het consortium. Omdat bij deze vorm van contracten de communicatie met de gebruiker beperkt is en een vastomlijnd programma van eisen ontbreekt, moeten ontwerpers uit outputspecificaties en een ambitiedocument kunnen destilleren wat de gebruiker wil.

Momenteel lopen er bij het rijk enkele gebouwgebonden PPS-pilots, waarbij geïntegreerde contracten zijn afgesloten. Voorbeelden zijn de

renovatie van het hoofdgebouw van het ministerie van Financiën, de herontwikkeling van de Kromhoutkazerne, de nieuwbouw voor de Belastingdienst en Informatiebeheergroep en voor enkele penitentiaire inrichtingen. Daarnaast is er sprake van PPS bij infrastructuur, zoals de hogesnelheidslijn, de rijksweg A59 en de recent gegunde opdracht voor de tweede Coentunnel.

De eerste ervaringen met PPS geven een positief beeld. Bij gebouwen is echter meer aandacht nodig voor het bewaken van de architectonische kwaliteit na de gunning. Dat kan bijvoorbeeld door vooraf de positie van de architect bij de uitwerking van het ontwerp te borgen. Voor een betere borging van architectonische kwaliteit bij infrastructuurprojecten in PPS wordt gedacht aan het standaardiseren van architectonische specificaties, zoals voor enkele snelwegen al gebeurt. De Rijksbouwmeester zal op grond van een meer uitvoerige evaluatie onderzoeken in hoeverre en op welke wijze de borging van architectonische kwaliteit bijstelling of aanscherping behoeft.

Proeftuin

De Afsluitdijk zal als proeftuin dienen voor een nieuwe manier van opdrachtgeverschap door het rijk. Naast een cultuurhistorische waarde heeft de Afsluitdijk ook een sterke belevingswaarde. In de geschiedenis van Nederland en de identiteit van het IJsselmeergebied speelt de dijk een belangrijke rol. De dijk is na 75 jaar toe aan renovatie. In de Watervisie heeft het kabinet aangegeven te willen verkennen welke andere initiatieven en plannen met de renovatie te combineren zijn. Het project vormt een uitdaging voor ruimtelijke ontwerpers om het evenwicht te vinden tussen behoud en ontwikkeling, tussen cultuurhistorie en innovatie. Door de manier van samenwerken met regionale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, is het project een proeftuin voor een nieuwe manier van rijksopdrachtgeverschap. De conceptuele kant wordt overgelaten aan de markt en het rijk zorgt ervoor dat basisfuncties van de dijk en overige ambities van begin tot eind helder blijven. Aan een externe partij zal gevraagd worden dit proces te monitoren om daar generieke lessen uit te trekken over nieuwe vormen van rijksopdrachtgeverschap. Hierbij staat voorop dat de integraliteit van een project van start tot uitvoering zoveel mogelijk gegarandeerd wordt.

5 Kwaliteitsinstrumenten

Wet op de architectentitel

Per 2009 wordt naar verwachting de herziening van de Wet op de architectentitel van kracht. Op basis van aanbevelingen van de rijksbouw-meester zijn maatregelen voorgesteld om de Wet op de architectentitel tot een krachtiger kwaliteitsinstrument te maken. Landschapsarchitecten, stedenbouwkundigen en (interieur)architecten in spe zullen na hun opleiding twee jaar beroepservaring moeten hebben opgedaan, voordat ze kunnen worden ingeschreven in het architectenregister. Ingeschreven ontwerpers zijn verplicht om de kennis van het vakgebied bij te houden via bij- en nascholing en om zich te conformeren aan een gedragscode en klachtrecht. Het rijk zal zich meer op afstand plaatsen, zodat de beroepsgroep zelf meer verantwoordelijkheid kan dragen voor deze maatregelen. Dit wordt concreet uitgewerkt door de omvorming van de Stichting Bureau Architectenregister tot een openbaar lichaam voor bedrijf en beroep. Het Experiment – een tweejarig programma voor jonge architecten om beroepservaring op te doen – zal daar naar verwachting aansluiting bij zoeken.

Welstand

Het welstandstoezicht is een belangrijk onderdeel van het instrumenta-

rium dat gemeenten ter beschikking staat om het niveau van ruimtelijke kwaliteit te waarborgen. In 2003 is een wijziging van de Woningwet in werking getreden met het doel om het welstandstoezicht transparanter en democratischer te maken. De werking van dit nieuwe welstandstoezicht is inmiddels geëvalueerd. Op basis van dit evaluatieonderzoek zal het kabinet zijn voornemens daarover aanbieden aan de Tweede Kamer.

Kwaliteitsteams

De inzet van kwaliteitsteams is een andere vorm van kwaliteitszorg, die op diverse schaalniveaus steeds vaker wordt toegepast. Meestal zijn ze gekoppeld aan specifieke (gebieds)opgaven. Het rijk heeft al kwaliteitsteams ingesteld voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie en Ruimte voor de Rivier (ingesteld door respectievelijk het ministerie van LNV en het ministerie van VenW). Het ministerie van VROM zal de komende jaren het instellen van kwaliteitsteams stimuleren en faciliteren voor de projecten die middelen ontvangen uit het Nota Ruimte-budget. De samenwerkende partijen in het betreffende project moeten het initiatief nemen om een kwaliteitsteam in te stellen en dit zelf organiseren.

6 Erfgoed: verder met Belvedere

Belvedere

Het tienjarige Belvedereprogramma – gericht op versterking van rol en betekenis van cultuurhistorie bij de ruimtelijke inrichting – wordt in 2009 afgerond. Het kabinet is van mening dat het programma succesvol is geweest. Het gedachtegoed is doorgedrongen in het beleid van de vier betrokken ministeries. Er bestaat een groot aantal samenwerkingsverbanden van kennisinstellingen, overheden op lokaal, regionaal en nationaal niveau, belangenorganisaties, ontwerp- en onderzoeksbureaus en private partijen. Er zijn ongeveer 300 projecten ondersteund waarin de Belvedere-aanpak zichtbaar is, waaronder de nationale projecten Nieuwe Hollandse Waterlinie en Limes. Kennis over de Belvedere-aanpak is ontwikkeld en overgedragen met een groot aantal publicaties, evenementen, een projectenbank en een onderwijsnetwerk (met drie Belvedere-leerstoelen).

Het belang van cultuurhistorie in integrale ruimtelijke afwegingen en ontwerpprocessen staat mede door dit programma veel nadrukkelijker op de (mentale) kaart dan tien jaar geleden. We zijn er echter nog niet. Iedereen – overheid, opdrachtgever, ontwikkelaar, onderzoeker, ontwerper – moet binnen zijn eigen taken en mogelijkheden het gedachtegoed van Belvedere verder inhoud geven.

Het rijk laat Belvedere ook na het beëindigen van het programma niet los. Een aantal vervolginitiatieven is bedoeld om de aandacht voor het gedachtegoed vast te houden. Deze zijn in het bijzonder gericht op het stimuleren van de verdere doorwerking in de uitvoeringspraktijk van het rijk, decentrale overheden en de private sector en de ondersteuning van de kennisontwikkeling en -uitwisseling. Het Belvederebeleid wordt doorvertaald in nieuwe beleidsprogramma’s, met name de Agenda Landschap, deze Visie Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp en de Modernisering van de Monumentenzorg. Het nationaal project Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt voortgezet tot en met 2020. Over de toekomst van het nationaal project Limes zullen op basis van een evaluatie met de partners van de Romeinse Limes Alliantie nadere afspraken worden gemaakt.

De ministers van OCW, VROM, LNV en VenW zullen de Tweede Kamer voor 1 januari 2009 informeren over de initiatieven die zij zullen nemen om de doelstellingen van het Belvederebeleid ook na 2009 te laten doorwerken en te verankeren.

Modernisering van de monumentenzorg

In 2009 zal het kabinet een voorstel voor modernisering van het Nederlandse systeem van monumentenzorg naar de Tweede Kamer sturen. De modernisering focust zich in lijn met Belvedere op twee onderwerpen: de omslag naar gebiedsgericht beleid en de herbestemmingsopgave, en de gevolgen daarvan voor de financiële systemen en de bestuurlijke verdeling van verantwoordelijkheden. Dit voorstel kan vervolgens leiden tot aanpassing van de Monumentenwet.

De vele particuliere initiatiefnemers en erfgoedinstellingen spelen een belangrijke rol bij het vormgeven aan een ontwikkelingsgerichte monumentenzorg in de praktijk en een verdere toenadering en samenwerking tussen cultuurhistorici en ontwerpers. Vanuit de erfgoedsector kan Erfgoed Nederland als sectorinstituut daarbij een stimulerende rol spelen.

7 Onderwijs en publiek debat

Leerstoelen

Het kabinet werkt aan het verstevigen van de kennisbasis via een aantal leerstoelen. Er komt een nieuwe Leerstoel Ontwerp, in de vorm van een praktijkhoogleraarschap aan de Technische Universiteit Delft. Deze nieuwe leerstoel richt zich op de rol van het ontwerp en de ontwerper in de ruimtelijke-ordeningspraktijk. Al enige tijd functioneren het praktijkhoogleraarschap Wetenschappelijke toepassingen in de ruimtelijke ordening aan de Universiteit Utrecht en de drie leerstoelen binnen het Belve-dereprogramma (aan de TU Delft, de Vrije Universiteit in Amsterdam en de Wageningen Universiteit). Deze laatste drie zijn pijlers van het Belvedere-onderwijsnetwerk, dat zich ook uitstrekt naar HBO-instellingen.

Onderwijs

Nederland heeft een internationaal aansprekend niveau van hoger ontwerponderwijs: universiteiten, academies en post-doctorale opleidingen leggen de basis voor de gewaardeerde prestaties van de hier opgeleide ontwerpers in binnen- en buitenland. In het primair en voortgezet onderwijs is de afgelopen jaren de aandacht voor de culturele component van de leefomgeving versterkt. Met de historische canon van Nederland is de aandacht gevestigd op de Nederlandse traditie en cultuur van het maken. Daarnaast zijn er verschillende lesprogramma’s ontwikkeld over architectuur en cultureel erfgoed (bijvoorbeeld «Space Soup» en «Plan je eigen ruimte»).

Het kabinet is van mening dat er ten aanzien van het ontwerponderwijs geen aanleiding is voor beleidswijzigingen. Wel kan de synergie tussen onderwijs, onderzoek, praktijk en beleid worden versterkt. Het rijk wil hier een bijdrage aan leveren door bij de uitvoering van de drie speerpunten uit deze visie (structurele verankering van het ontwerp, versterking van stedenbouw en regionaal ontwerp, en herbestemming en herontwikkeling) nadrukkelijk deze samenwerking te zoeken.

Podium en debat

Nederland kent een levendig debat over architectuur en de inrichting van de leefomgeving. De laatste jaren speelt dit debat zich weer duidelijk af in het publieke domein. Opiniemakers en burgers mengen zich in de discussie over ruimtelijke problemen en uiten ideeën over de oplossingen. Burgers tonen veel belangstelling voor de cultuur van de leefomgeving. Dat blijkt uit de massale deelname aan de Dag van de Architectuur, Open Monumentendag en andere activiteiten op lokaal niveau.

In het vakdebat blijft tegelijkertijd geen onderwerp onbesproken: nieuwe ontwerpopgaven, voorgenomen plannen en gerealiseerde ontwerpen

worden uitvoerig en kritisch besproken in publicaties en op bijeenkomsten. Deze debat- en podiumfunctie wordt mede vervuld en ondersteund door de basisinfrastructuur van architectuurinstellingen.

Het publieke debat en het vakdebat moeten meer op elkaar worden betrokken. Het podium waarop het debat plaats heeft zou in meer gevallen aantrekkelijk moeten zijn voor zowel publiek als vakwereld. Dit geldt op landelijk en op lokaal niveau. Het rijk staat achter de ambities van het Nederlands Architectuurinstituut, Kasteel Groeneveld en andere instellingen om een podium te bieden voor het publieke debat en om het vakdebat meer te richten op actuele maatschappelijk thema’s. Het rijk levert zelf inzet om burgers te bereiken, door ze te betrekken in de beleidsontwikkeling en via een brede communicatie over architectuur en ruimtelijk ontwerp.

8 Internationaal

Het kabinet is positief over de internationale oriëntatie en de internationale profilering van de Nederlandse architectuur. Nederlandse architecten, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten weten zich met een herkenbaar en eigenzinnig profiel uitstekend te manifesteren in het buitenland. Het lukt Nederlandse opdrachtgevers om gerenommeerde buitenlandse ontwerpers te interesseren voor opdrachten in Nederland. Ontwerpopleidingen staan bol van het internationale talent.

Internationale promotie design, mode en architectuur (DMA) Architectuur is een (toegepaste) kunstvorm waarin Nederland internationaal bijzonder sterk staat en een belangrijke pijler van de Nederlandse aanwezigheid op internationale podia. Hetzelfde geldt voor design en mode. De drie disciplines leveren een niet te onderschatten bijdrage aan een sterke culturele en economische positie van Nederland. Aangezien er op deze terreinen meer kansen liggen dan nu worden benut, heeft het kabinet er in de nota «Kunst van leven» voor gekozen om deze in internationaal perspectief sterke sectoren in gezamenlijkheid verder te versterken. Het Nederlands Architectuurinstituut en de Premsela Stichting spelen een belangrijke rol in de internationale promotie van architectuur en vormgeving. Deze instellingen hebben samen met brancheorganisaties en de ministeries van Buitenlandse Zaken, OCW en Economische Zaken de handen ineengeslagen en een Regiegroep Design, Mode en Architectuur opgericht. Deze regiegroep heeft een werkprogramma opgesteld en richt nog in 2008 een programmabureau op.

Uitdragen van het architectuurbeleid

Niet alleen de Nederlandse architectuur is wereldberoemd, ook het Nederlandse architectuurbeleid staat internationaal fors in de belangstelling. Het beleid van de Nederlandse rijksoverheid om de kwaliteit van de architectuur en het ruimtelijk ontwerp structureel te versterken met een uitgekiend stelsel van instellingen en faciliteiten is uniek in de wereld. Andere Europese landen zijn geïnteresseerd in dit beleid en laten zich er door inspireren. Zo is de architectuurnota die het Deense kabinet in 2007 presenteerde, mede gebaseerd op kennis van het Nederlandse beleid. Het kabinet wil de goede ervaringen met het Nederlandse architectuurbeleid actief blijven uitdragen, onder meer door een actieve internationale rol van de Rijksbouwmeester en door deelname aan het European Forum for Architectural Policies (platform voor kennisuitwisseling over architectuurbeleid).

2 Overzicht van acties

Speerpunten

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Nader uitwerken in

  • 1. 
    ONTWERP VOOROP

Vaste werkafspraken/protocollen bij de Nota Ruimte-budget projecten

Borging van inzet van het ontwerp in de Mobiliteitsaanpak, het Waterplan,

het Beheersplan Rijkswateren

Visie op de borging van de inzet van het ontwerp in het MIRT

Invoering van een vormgevingsprotocol voor grote infrastructuurprojecten

Toepassen en periodiek actualiseren architectonische specificaties voor het

wegontwerp

Ontwikkelen van en systeem van welstandstoetsing op routeniveau

Samenwerkingsovereenkomst Rijkswaterstaat en de Dienst Landelijk Gebied

Interbestuurlijk Expertteam Infrastructuur en Gebiedsontwikkeling van rijk en

provincies

Intensivering routeontwerp i.s.m. provincies

Uitvoering geven aan zo’n 150 projecten binnen het project Nieuwe

Hollandse Waterlinie

Uitdragen ervaringen ARC pilots Ruimtelijk Ontwerpen met Water richting decentrale overheden

Afspraken tussen LNV en DLG en tussen LNV en Staatsbosbeheer over structurele aandacht voor landschapsarchitectuur en cultuurhistorie (o.a. ontwikkelen van protocollen)

Minister van VROM Minister van VenW, staatssecretaris van VenW Ministers van VenW en VROM Minister van VenW Minister van VenW

Minister van VenW Ministers van VenW en LNV Minister van VenW

Minister van VenW Minister van LNV is coördinerend voor de totale programmering; de 5 provincies zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering

Ministers van VROM, OCW, LNV, staatssecretaris van VenW Minister van LNV

Plan van aanpak, voor 1-1-2009

Interbestuurlijk Pact van Rijnauwen (2008–2012)

2008-2012

Agenda Landschap

  • 2. 
    STEDENBOUW EN REGIONAAL ONTWERP Versterken stedenbouw en regionaal ntwerp

Ministers van OCW en VROM

Brief met uitwerking (najaar 2008) en Innovatieregeling Mooi Nederland

  • 3. 
    HERBESTEMMING EN HERONTWIKKELING Kennisprogramma herbestemming

Impuls herbestemming en herontwikkeling krachtwijken

Initiatieven voor de aanpak van herbestemming en herontwikkeling in het landelijk gebied

Minister van OCW Ministers van OCW en WWI Minister van LNV

Brief met uitwerking (najaar

2008)

Brief met uitwerking (najaar

2008)

Agenda Landschap

Verder bouwen aan de basis

  • 1. 
    Basisinfrastructuur
 

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Subsidiering basisinfrastructuur architectuur

Ministers van OCW en VROM

2009–2012, besluitvorming i.h.k.v. rijksbegroting 2009

  • 2. 
    Stimuleren van goed opdrachtgeverschap

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Rijksprijs Gouden Piramide

Laboratorium particulier opdrachtgeverschap Ondersteuning van opdrachtgevers in het landelijk gebied Pilots kwaliteit bedrijventerreinen Expertise-inzet ontwerp bedrijventerreinen Uitreiking Scholenbouwprijs Servicecentrum Scholenbouw

Ministers van VROM, OCW, LNV, VenW Minister van OCW Minister van LNV Minister van VROM Minister van VROM Minister van OCW Minister van OCW

2009–2012

2009/2010

Kennisagenda Landschap

2008–2010

2008–2010

tweejaarlijks

2009–2012

  • 3. 
    Europees aanbesteden
 

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Verkennen betere benutting mogelijkheden huidige regelgeving en opstellen van een leidraad

Ministers van WWI en VROM

2009

  • 4. 
    Rijksopdrachtgeverschap

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Adviesfunctie College van Rijksadviseurs

Stimuleren «verduurzaming» via voorbeeldwerking rijkshuisvesting Ontwerpend onderzoek t.b.v. werkklimaat rijksambtenaren Onderzoek borging architectonische kwaliteit n.a.v. PPS-pilots Monitoring proeftuin Afsluitdijk

Ministers van VROM, VenW,           2009–2012 LNV, OCW

Minister van WWI                            2009–2012

Minister van WWI                            2009

Minister van WWI                            2009

Staatssecretaris van VenW              2010

  • 5. 
    Kwaliteitsinstrumenten

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Herziening Wet op de architectentitel

Welstand

Kwaliteitsteams voor de Nota Ruimte-budget projecten Simuleren goed ontwerp d.m.v. Innovatieregeling Mooi Nederland

Ministers van VROM, LNV en

OCW

Minister van WWI

Minister van VROM Minister van VROM

Inwerkingtreding per 2009

Brief n.a.v. evaluatie Woningwet; 2008 2009/2010 2009–2012

  • 6. 
    Erfgoed: verder met Belvedere

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Uitvoering Belvedereprogramma

Nationaal project Nieuwe Hollandse Waterlinie

Brief over doorwerking en verankering Belvederebeleid na 2009

Ministers van OCW, LNV, VROM, VenW Ministers van OCW, LNV, VROM, Defensie, Staatssecretaris van VenW Ministers van OCW, VROM, LNV en VenW

2008/2009

Huidige afspraken t/m 2011 (projecthorizon 2020)

Voor 1-1-2009

 
  • 7. 
    Onderwijs en publiek debat

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Praktijkhoogleraarschap aan de TU Delft (leerstoel Ontwerp)

Stimuleren vakdebat en publiek debat (o.a. via architectuurinstellingen en

media)

Minister van VROM Ministers van OCW en VROM

2009 2009-2012

  • 8. 
    Internationaal

Actie

Verantwoordelijk voor uitvoering

Wat & wanneer

Internationale promotie design, mode en architectuur (DMA)

Deelname aan het European Forum for Architectural Policies Actieve internationale rol van de Rijksbouwmeester

Ministers van Buza, EZ, OCW

Minister van OCW Minister van WWI

Brief over internationaal cultuurbeleid (2008) 2009–2012 2009–2012

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.