Memorie van toelichting - Wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 30096 - Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen); Memorie van toelichting  
Document­datum 27-04-2005
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST86372
Kenmerk 30096, nr. 3
Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Financiën (FIN)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

30 096

Wijziging van de Gemeentewet in verband met het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen en het maximeren van de resterende OZB-tarieven (Afschaffing gebruikersdeel OZB op woningen)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

Algemeen

blz.

 

1

1.1 1.2 1.3

Inleiding

Nadere toelichting op het wetsvoorstel

Gemeentelijke autonomie

Overleg met de VNG en ongevraagd advies van de Rfv

2 2 4 5

2

2.1

2.2

2.3

2.4

Inhoud van het wetsvoorstel

Algemeen

(Tijdelijke) ontheffingsclausule (art. 220g)

Roerende zaken (art. 221)

Afronding Euro-bedragen (art. 220h)

7 7 8 9 9

3

Compensatie en maximering

9

4

Informatievoorziening aan gemeenten en personele gevolgen

11

5

Inkomenseffecten en armoedeval

11

II

Artikelsgewijs

12

Bijla

ge 1

18

2

I ALGEMEEN

  • 1. 
    Inleiding

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan het in het Hoofdlijnenakkoord voor het kabinet CDA, VVD en D66 neergelegde voornemen om het gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) op woningen af te schaffen en de stijging van de OZB op bedrijfspanden en het eigenarendeel op woningen, na overleg met de gemeenten, te maximeren1. Met het afschaffen van de OZB-gebruikersheffing op woningen wordt een einde gemaakt aan een belasting die bij burgers veel irritatie oproept. Tegelijk wordt met het wetsvoorstel een grens gesteld aan de mate waarin de tarieven op onroerende zaken kunnen stijgen. Burgers en bedrijven klagen hier terecht over. Het beoogde effect van deze maatregelen is zowel lastenverlichting op gemeentelijk niveau als beheersing van de lokale lasten. Bovendien wordt aldus voorkomen dat gemeenten de heffing van OZB gebruiken om inkomensbeleid te voeren en daarmee ongewild het sociaal-economische beleid van de rijksoverheid doorkruisen. Dit inkomensbeleid heeft onder andere betrekking op het kwijtschelden van belasting waarmee gemeenten feitelijk de armoedeval vergroten. Zo is uit de monitor inkomsten lokale heffingen voor het jaar 2004 die de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer heeft aangeboden, gebleken dat bijna 98% van de gemeenten voor kwijtschelding van lokale belastingen een normpercentage van 100% van de bijstandsnorm hanteert. Dit betekent dat bijstandsgerechtigden in die gemeenten in het geheel geen lokale heffingen betalen. Dit heeft ongunstige effecten op de werking van de arbeidsmarkt. Het kabinetsvoorstel is er op gericht hier een einde aan te maken.

Lokale lastenontwikkelingen kunnen ook consequenties hebben voor het klimaat om lonen te matigen en daarmee ook van invloed zijn op de concurrentiepositie van ons land. De regering wijst er in dit verband op dat zowel werkgevers- als werknemersorganisaties hebben aangegeven dat het draagvlak voor een gematigde loonontwikkeling erodeert wanneer niet ook de ontwikkeling van de lokale lasten wordt gematigd.

1.1 Nadere toelichting op het wetsvoorstel

In de aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gerichte briefvan 19 december 20032 (hierna: hoofdlijnenbrief) zijn de hoofdlijnen van de uitwerking van dit voornemen geschetst. In de kern betekent dit dat gemeenten voor de afschaffing worden gecompenseerd via het Gemeentefonds door het bijstellen van de negatieve inkomstenmaatstaf. Hiervoor is vanaf 2006 € 977 miljoen beschikbaar en vastgelegd in de rijksbegroting.

In de hoofdlijnenbrief is tevens aangegeven hoe het kabinetsvoornemen tot maximering van de na afschaffing van de OZB-gebruikersheffing op woningen resterende OZB-tarieven vorm zal worden gegeven. Dit is in de vorm van een maximumtariefen een maximering van de tariefstijging om te voorkomen dat gemeenten een te snelle opbrengstontwikkeling laten zien.

1  Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003,

28 637, nr. 19, blz. 16.

2  Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004,

29 200 B, nr. 11.

De wettelijke regeling van de OZB is in de Gemeentewet opgenomen. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet er dan ook in de Gemeentewet zodanig te wijzigen dat, naast het vervallen van het gebruikersdeel van de OZB op woningen, zowel maximumtarieven als een maximering van de toegestane tariefstijging in de Gemeentewet worden opgenomen. Bij het bepalen van de uiteindelijke hoogte van de maximumtarieven is uitgegaan van de geldende verhouding tussen de resterende drie OZB-grondslagen. Het is deze verhouding die is doorgevoerd in de

drempeltarieven (220f, lid 3). Reden om naast het schrappen van het gebruikersdeel van de OZB op woningen in de Gemeentewet de resterende onderdelen van de OZB te maximeren, is gelegen in de uitdrukkelijke wens van het kabinet om de lokale lasten voor de eigenaren en gebruikers van bedrijven en de eigenaren van woningen te beheersen.

Het motiefvoor deze voorstellen is evident. Door hun gedrag kunnen decentrale overheden het economische beleid van de rijksoverheid doorkruisen. Zo kan de ontwikkeling van de lokale lastendruk consequenties hebben voor het klimaat om lonen te matigen en daardoor invloed hebben op de concurrentiepositie. Werkgevers- en werknemersorganisaties hebben er in dat verband op gewezen dat het draagvlak voor een gematigde loonontwikkeling erodeert wanneer niet tegelijkertijd ook de ontwikkeling van de lokale lasten wordt gematigd. Het is om die reden dat veel landen een maximum stellen aan lokale belastingen en de ontwikkeling van de lokale lasten. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt dit in Nederland te realiseren.

Hoewel met de voorgestelde maatregel een aanzienlijk deel van de burgers niet langer meer in de heffing van de OZB zal worden betrokken, betekent dit niet dat daarmee ook de betrokkenheid van deze burgers bij de bestuurlijke afweging tussen de lokale belastingdruk en het lokale voorzieningenniveau wijziging hoeft te ondergaan. Natuurlijk is het waar dat het functioneren van de lokale democratie gebaat kan zijn bij de bevoegdheid van gemeenten om binnen bepaalde grenzen het eigen voorzieningenniveau en belastingpeil vast te stellen, een noodzakelijke voorwaarde daartoe is het niet. Het politieke debat in de deelgemeenten van Amsterdam en Rotterdam laat dit veelvuldig zien. Ondanks dat deze deelgemeenten slechts beperkt bevoegd zijn zelfstandig belasting te heffen (geen andere belastingen dan parkeerbelastingen en precariobelas-ting), is de betrokkenheid van de burgers bij de bestuurlijke afwegingen in die deelgemeenten bepaald niet minder dan bij gemeenten die (binnen bepaalde grenzen) wel bevoegd zijn zelfstandig belastingen te heffen. Kiezers mogen zich bij lokale verkiezingen laten leiden door lokale omstandigheden, zelden blijken dit de lokale belastingen te zijn. Zo blijkt er in Nederland ook geen verband te zijn tussen de omvang van de lokale belastingen in een gemeente en de opkomst bij lokale verkiezingen. Evenmin blijkt in Nederland de betrokkenheid van burgers bij de lokale politiek afte hangen van de lokale belastingen. Deze onderzoeksresultaten zijn in lijn met bevindingen in het buitenland. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat de betrokkenheid van burgers zich in de praktijk veeleer richt op de wijze van aanwending van de beschikbare financiële middelen dan op de wijze van verwerving ervan. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gaat in een brochure uit 1996 nog verder door te stellen dat de betrokkenheid van burgers bij de lokale politiek niet toeneemt wanneer er meer lokale belastingen moeten worden betaald, maar dat die veel meer afhankelijk is van de gemeentelijke dienstverlening.

Is enerzijds niet zonder meer een relatie te leggen tussen de hoogte van de verschillende tarieven en het voorzieningenniveau, anderzijds is het niet goed mogelijk een inzicht te geven in het percentage van de OZB dat gemeenten gemiddeld aan medebewindstaken uitgeven. Dit onder meer vanwege de verschillende lokale preferenties, de verschillen in doelmatigheid en de aanvullingen op de verdeling van het Gemeentefonds. Wel is het zo dat door de in het Project Andere Overheid aangekondigde ontschotting en integratie van geldstromen (commissie Brinkman) de aanwendingsvrijheid van de uitkeringen uit het gemeentefonds in de toekomst groter wordt. Dit zal er dan onder meer toe leiden dat gemeenten meer bestedingsvrijheid krijgen.

Afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen is voor gemeenten minder ingrijpend dan wordt beweerd. Wordt hierbij mede in de beschouwing betrokken de voorgenomen compensatie via het Gemeentefonds, met als uitgangpunt een gelijke voorzieningencapaciteit bij een gelijke lastendruk, dan maakt dit de voorgestelde maatregel alleszins verdedigbaar.

Reden waarom de regering er voor kiest van de bestaande OZB-heffingen juist het gebruikersdeel op woningen af te schaffen, is enerzijds gelegen in de behoefte van het Rijk om het door gemeente met deze heffing gevoerde inkomensbeleid te reduceren, anderzijds in de irritatie die juist deze belasting bij de burgers oproept. Deze irritatie is vooral pregnant wanneer burgers daarbij het gevoel hebben dat de lokale lastendruk in hun gemeente niet in overeenstemming is met hun preferenties. Het gegeven dat tariefverschillen niet alleen worden bepaald door de verschillen in voorzieningenniveau ofdoelmatigheid, maar ook door de verschillen in gemiddelde belastingcapaciteit doet momenteel afbreuk aan de gewenste transparantie. Vorenstaande is voor de regering aanleiding geweest te besluiten het gebruik van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen niet langer in de heffing van de OZB te betrekken.

De VNG en de Raad voor de financiële verhouding (Rfv) wijzen er op dat de afschaffing van de OZB-gebruikersheffing op woningen afbreuk doet aan de stelling dat voor gemeenten sprake dient te zijn van een substantieel eigen belastinggebied. Het kabinet is het hier niet mee eens. Ook na afschaffing van deze belasting is er immers sprake van een in omvang en samenstelling toereikend belastinggebied. Het kabinet wijst er daarbij op dat in het verleden eerder sprake was van een kleiner lokaal belastinggebied. Zo werd in 1986 ongeveer 7,6 procent aan eigen inkomsten (eigen belastinggebied, heffingen en rechten) gegenereerd. De laatste jaren heeft zich een stijging van dat percentage voorgedaan. Na afschaffing van het gebruikersdeel op woningen zal dit percentage nog altijd ca. 15% bedragen.

Verkleining van het lokale belastinggebied wordt bovendien gecompenseerd door een hogere uitkering uit het Gemeentefonds. Dit gebeurt met behoud van het uitgangspunt van de verdeling van het Gemeentefonds, namelijk een gelijke voorzieningencapaciteit bij gelijke lastendruk. Afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen tast dit beginsel niet aan.

Zoals bekend wordt de verdeling van de algemene uitkering jaarlijks gevolgd in het periodieke onderhoudsrapport. Verschillen in lokale lasten tussen gemeenten werden en worden vaak verklaard door lokale preferenties en verschillen in doelmatigheid naast de aanvulling op de globale verdeling van het Gemeentefonds (de zgn. bufferfunctie). Dit blijft zo in de nieuwe situatie.

1.2 Gemeentelijke autonomie

Afschaffing van het gebruikerdeel van de OZB op woningen en maximering van de resterende OZB-tarieven heeft op zichzelf genomen gevolgen voor de mate waarin er van gemeentelijke autonomie sprake is. Dit betekent echter niet dat daarmee de gemeentelijke autonomie op zichzelfter discussie wordt gesteld. Ook in het buitenland wordt maximering van het eigen belastinggebied veelvuldig toegepast. Omdat bovendien de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen gepaard gaat met een even grote verhoging van de algemene uitkering uit het Gemeentefonds worden de financiële gevolgen van de maatregel vrijwel volledig tenietgedaan. In de hoofdlijnenbrief is aangegeven dat gemeentelijke autonomie niet alleen wordt bepaald door de omvang van het gemeente-

lijke belastinggebied. De autonomie van gemeenten wordt hoofdzakelijk bepaald door de omvang van het lokale budget en de vrijheid om te bepalen waar het geld aan wordt uitgegeven en om te bepalen wat de meest efficiënte, meest doelmatige wijze van uitvoering daarbij is. Die vrijheid is in Europees perspectiefeerder hoog dan laag. Daarbij dient ook de beleidsvrijheid van gemeenten voor besteding van middelen verkregen uit het gemeentefonds in beschouwing genomen te worden. Decentralisatie wordt vaak uitgedrukt in de omvang van de vrij besteedbare decentrale inkomsten (algemene uitkering en lokale belastingen en heffingen). Deze zijn in Nederland tamelijk groot, uitgedrukt als percentage van het BNP, maar ook als percentage van de totale overheidsinkomsten. Weliswaar scoren Scandinavische landen hoger, maar er zijn verder weinig overige Europese landen die een vergelijkbare omvang aan decentrale inkomsten en decentrale taken laten zien.

De bewering dat Nederland een bijzonder klein lokaal belastinggebied kent, verdient dan ook nuancering. Zo zijn er alleen al binnen de OESO vijf landen die lagere decentrale belastingopbrengsten (als percentage van BBP) hebben dan Nederland. Daarbij dient echter bedacht te worden dat in de internationale definitie van decentrale belastingen ook de zogenaamde «shared taxes» worden meegeteld: nationale belastingen waarvan een vastgelegd deel aan gemeenten tegemoet komt. Naar de aard lijken deze inkomsten echter meer op een algemene uitkering dan een lokale belasting waarvan een gemeente zelfbasis en/oftariefkan bepalen. Wanneer hiervoor wordt gecorrigeerd blijkt dat Nederland een positie inneemt in de middenmoot van de OESO-landen.

Zoals opgemerkt wordt gemeentelijke autonomie niet uitsluitend bepaald door de omvang van het gemeentelijke belastinggebied, maar veeleer door de totale omvang van het lokale budget en de vrijheid om te bepalen waaraan dit budget kan worden uitgegeven. Wanneer, naast de inkomsten uit het eigen belastinggebied, tevens de grote algemene uitkering uit het Gemeentefonds in aanmerking wordt genomen, kan de conclusie geen andere zijn dan dat dit budget, ook internationaal bezien, niet gering is. Immers ook de algemene uitkering uit het Gemeentefonds is voor gemeenten volkomen vrij besteedbaar. Zoals hiervoor is opgemerkt bedragen de eigen inkomsten, uitgedrukt in een percentage van het totaal van de lokale inkomsten, na afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen, nog altijd meer dan in de jaren tachtig van de vorige eeuw en veel andere ontwikkelde landen. De gemeentelijke aanwendings-vrijheid van middelen zal daarnaast nog worden verruimd door ontschotting en integratie van geldstromen en deregulering. Als voorbeelden die tot een verruiming van de lokale autonomie zullen leiden, kan worden gewezen op de Wet Werk en Bijstand, de Wet maatschappelijke zorg1 en de ambities van het kabinet om de specifieke uitkeringen te herijken (commissie Brinkman).

In het Europese Handvest voor Lokale Autonomie2, waaraan ook Nederland zich heeft gebonden, is bepaald dat lokale overheden ten minste voor een deel van hun inkomsten dienen te beschikken over een eigen belastinggebied. Hoe groot dit deel dient te zijn, is daarbij niet nader aangegeven. Afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen verkleint dit eigen belastinggebied weliswaar, maar niet zodanig dat daardoor niet langer van een eigen belastinggebied van gemeenten kan worden gesproken. Het kabinet meent dat van strijdigheid met eerder genoemd handvest dan ook geen sprake is.

1.3 Overleg met de VNG en ongevraagd advies van de Rfv

1  Brief«Modernisering AWBZ», 15 september 2003, TK 2002–2003, 26 631, nr. 56.

2  European charter oflocal self-government,

Strasbourg, 15.X.1985.                                     In 2003 en 2004 hebben de fondsbeheerders (de ministers van Binnen-

landse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën en de staatssecretaris van Financiën) op meerdere momenten met de VNG gesproken over de afschaffing OZB gebruikersheffing op woningen. Zo heeft op 5 november 2003 een overleg plaatsgevonden. De aanleiding daartoe was onder meer gelegen in de financiële en beleidsmatige doorwerking van het hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota naar de gemeenten. In dit overleg is van rijkszijde aangeboden om een gezamenlijke verkenning uit te voeren naar de bestuurlijke en financiële verhoudingen, met inbegrip van alle inkomstenbronnen. Een dergelijke verkenning diende uiteraard wel binnen de kaders van het hoofdlijnenakkoord te blijven.

De VNG heeft toen aangegeven het niet opportuun te achten om over de vormgeving en uitwerking van het wetsvoorstel in overleg te treden. Dit gegeven hun standpunt over het kabinetsvoornemen1. De VNG is voorstander van een substantieel eigen inkomstengebied voor gemeenten. Conform het Europese Handvest voor Lokale Autonomie vraagt de lokale autonomie naar het oordeel van de VNG om een substantieel eigen belastinggebied voor de decentrale overheden. De VNG zal daarom geen commitment geven aan het afschaffen van de OZB gebruikersheffing op woningen, zolang in hun visie geen sprake is van een substantieel eigen belastinggebied. Wel heeft de VNG aangeboden het wetsvoorstel technisch te becommentariëren. Het wetsvoorstel is daartoe in maart 2004 aan de VNG toegezonden. Met het technisch commentaar van de VNG is waar mogelijk rekening gehouden.

Het gesprek over het eigen inkomstengebied heeft, na het besluit van de ministerraad in september 2004 om de afschaffing pas in 2006 te realiseren, nog een vervolg gehad in het najaarsoverleg Financiële verhouding en het overleg met de minister-president op 9 november 2004. De resultante van die overleggen is dat alsnog een gezamenlijke verkenning wordt uitgevoerd naar het decentrale belastinggebied van gemeenten én provincies. In de verkenning komen mogelijke samenstellingen van het decentraal belastinggebied aan de orde. Naast de functies van het decentraal belastinggebied zal ook aandacht zijn voor het voorkomen van inkomensbeleid door gemeenten en voor lastenbeheersing. De resultaten van de verkenning liggen voor in het bestuurlijk overleg financiële verhouding van mei 2005.

1 Zie ook briefVNG aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 21 januari 2004 (reactie op hoofdlijnenbrief kabinet inzake OZB).

Met een ongevraagd advies, neergelegd in zijn briefvan 26 januari 2004, kenmerk Rfv200 452 381, heeft de Raad voor de financiële verhoudingen (hierna: de Raad) zijn zienswijze kenbaar gemaakt over de hoofdlijnen van de kabinetsplannen, zoals neergelegd in de hoofdlijnenbrief. In de brief benadrukt de Raad het belang dat hij hecht aan een volwaardig eigen belastinggebied voor gemeenten als bestaansvoorwaarde voor de lokale democratie. Als alternatiefvoor de plannen van het kabinet wordt een volledige afschaffing van de OZB als gemeentelijke belasting bepleit, onder gelijktijdige vervanging door één ofmeer nieuwe lokale belastingen. Verder wordt gepleit voor voldoende compensatie van gemeenten en voor vormgeving van een maximering die gemeenten voldoende budgettaire armslag geeft.

Parallel aan de indiening van het onderhavige wetsvoorstel aan de Tweede Kamer is het wetsvoorstel om advies voorgelegd bij de Raad voor de financiële verhoudingen. Het advies is gericht op de vraag of de voorstellen praktisch gezien werkbaar zijn binnen de financiële verhouding. De uitkomsten van het advies zullen worden meegenomen in de kamerbehandeling.

  • 2. 
    Inhoud van het wetsvoorstel

2.1 Algemeen

Zoals aangegeven voorziet het onderhavige wetsvoorstel in de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen en worden in de Gemeentewet maximumtarieven geïntroduceerd voor de resterende OZB-tarieven. Daarnaast is een regeling getroffen die een te snelle stijging van deze tarieven moet voorkomen.

Maximeringresterende OZB-tarieven en maximering tariefstijging De maximering van de OZB-tarieven is vorm gegeven in het nieuwe artikel 220f. Zoals opgemerkt, wil de regering met het in de wet opnemen van maximumtarieven voor deze OZB-heffingen, voorkomen dat de lokale lastendruk voor bedrijven en burgers onevenredig toeneemt als gevolg van het vervallen van het gebruikersdeel van de OZB op woningen. In de hoofdlijnenbrief is aangegeven dat het uitdrukkelijk niet de bedoeling is deze lastendruk te laten stijgen, omdat het hier in het bijzonder een categorie belastingplichtigen betreft die slechts in beperkte mate door hun kiesrecht vertegenwoordigd zijn bij de besluitvorming hierover. Verlies van inkomsten tengevolge van het afschaffen van de OZB-gebruikershef-fing op woningen moet daarom niet worden gezocht in een verhoging van de resterende OZB-tarieven, maar zal worden gecompenseerd via een verhoging van de algemene uitkering van het Gemeentefonds.

De beheersing heeft dus zowel betrekking op de ontwikkeling als op het niveau van de lokale lasten. Voorkomen moet worden dat burgers en bedrijven geconfronteerd worden met te snelle opbrengststijgingen. Daarnaast zal er ook sprake zijn van een absoluut tariefplafond. Dit betekent dat de maximering in het wetsvoorstel uit twee onderdelen bestaat: ten eerste drie maximumtarieven en, ten tweede, de maximering van de lokaal toegestane tariefstijgingen van de overgebleven drie OZB-tarieven.

De hoogte van de in de wet vastgelegde maximum OZB-tarieven is bewust zodanig bepaald dat geen enkele gemeente door de introductie van maximumtarieven geconfronteerd wordt met een daling van de OZB-opbrengsten. Naar de mening van het kabinet, biedt dit gemeenten voldoende armslag om eventuele onevenwichtigheden in het verdeelstelsel van de algemene uitkeringen uit het Gemeentefonds op te vangen en maatwerk in het gemeentelijke voorzieningenniveau te realiseren. Gegeven deze uitgangspunten bij de maximering wordt de bufferfunctie van het eigen inkomstengebied niet aangetast. Dat de in de wet vastgelegde maximumtarieven in voorkomend geval lager zijn dan de door gemeenten thans gehanteerde hoogste feitelijke tarieven, vindt zijn oorzaak in het naar €2500 optrekken van de eenheid van de heffings-maatstafwaarop deze tarieven worden toegepast (art. 220f, eerste lid).

Behalve een maximumtarief is in het wetsvoorstel een regeling getroffen die moet voorkomen dat burgers en bedrijven geconfronteerd worden met een ongewenst snelle stijging van OZB-lasten. Daartoe worden de tariefstijgingen gemaximeerd. Omdat daarbij ook rekening wordt gehouden met de waardeontwikkeling in gemeenten, zal door deze regeling in feite per gemeente een maximaal toegestane tariefstijging gelden. Er wordt daarbij nog wel onderscheid gemaakt tussen gemeenten die momenteel een laag en een hoog tariefhebben, Meer concreet; gemeenten met tarieven onder en boven het rekentarief. Tot het reken-tariefis een onbeperkte stijging toegestaan. Boven rekentariefmag het tariefniet meer stijgen dan het percentage trendmatige BBP-groei na correctie voor inflatie en verminderd met de voor dat jaar geraamde areaalontwikkeling. De effecten van een nieuw WOZ-tijdvak (wanneer

nieuwe grondslagen worden gebruikt) zullen hier eveneens in worden verwerkt. Het is van groot belang dat burgers en bedrijven kunnen nagaan in hoeverre gemeenten zich houden aan de voor hen toegestane stijging. Wanneer een gemeente sterker zou stijgen dan is toegestaan, zullen burgers, bedrijven ofandere actoren de gemeentelijke belastingverordening via de rechter ongedaan kunnen maken.

In samenhang met de terzake getroffen regeling, die een al te forse lokale lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven moet voorkomen, acht het kabinet de voorgestelde maatregelen evenwichtig.

Wijziging van de voorgestelde maximumtarieven kan geschieden bij algemene maatregel van bestuur welke voorafaan beide kamers der Staten-Generaal wordt voorgelegd. Geeft een der kamers de wens te kennen de wijziging van de maximumtarieven bij wet te willen regelen dan wordt zo spoedig mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend. Wordt dit voorstel van wet ingetrokken ofbesluit een van de beide kamers van de Staten-Generaal het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken.

Onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen Afschaffing van de OZB-gebruikersheffing op woningen betekent dat ter zake van een binnen de gemeente gelegen onroerende zaak nog slechts een OZB-gebruikersheffing kan worden geheven, indien de desbetreffende zaak niet in hoofdzaak tot woning dient. Of een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient, is afhankelijk van de vraag of de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor die onroerende zaak is vastgesteld, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan die delen van de onroerende zaak die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden (zie het huidige artikel 220f, tweede lid). Uit oogpunt van wetsystematiek is er voor gekozen deze bepaling thans onder te brengen in artikel 220a.

2.2 (Tijdelijke) ontheffingsclausule (art. 220g)

Gemeenten zijn thans vrij om de hoogte van hun OZB-tarieven te bepalen. In de nieuwe situatie wordt deze vrijheid enigszins beperkt. Enerzijds door het aanbrengen van een wettelijk plafond, anderzijds door het in de wet opnemen van een regeling waarmee al te forse tariefstijgingen moeten worden voorkomen. Denkbaar is dat gemeenten tijdelijk met financiële problemen te kampen krijgen. Bij het schetsen van het voornemen voor het huidige wetsvoorstel heeft de regering aangegeven in dat licht de introductie van een ontheffingsclausule op nut en noodzaak te bezien. Het resultaat van deze afweging is de in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid om, in afwijking van de in artikel 220f genoemde maximum-tarieven, tijdelijk een hoger maximumtarief(waar onder begrepen een snellere aanpassing aan dit maximumtarief) toe te staan indien de begroting van een gemeente niet in evenwicht is en het volgens de meerjarenramingen ook niet aannemelijk is dat dit in de eerstvolgende jaren wel het geval zal zijn. Ofen in hoeverre hiervan sprake is, staat ter beoordeling van het college van gedeputeerde staten (GS). Daarvoor is aansluiting gezocht bij de in artikel 203 van de Gemeentewet opgenomen criteria voor het preventieve toezicht. Op grond van de in artikel 229c van de Gemeentewet gegeven bevoegdheid zullen met betrekking tot het verlenen van ontheffing door GS bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld. Een van de elementen in die nadere regels zal eruit bestaan dat gemeenten aantoonbaar moeten kunnen aangeven dat zij voor 2002 meerjarige verplichtingen zijn aangegaan die doorlopen tot 2006 en verdere jaren, waarvoor stijgingen van het OZB-tariefals dekking

moeten fungeren. Aan een besluit om tijdelijk een hoger maximumtarief toe te staan kunnen GS nadere voorwaarden verbinden.

Wordt aan een gemeente op grond van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet (FVW) een aanvullende uitkering verleend, dan kan ook bij dat besluit tijdelijk een hoger maximumtariefofeen snellere aanpassing aan het maximumtariefworden toegestaan. In dat geval komt een eerder besluit van GS, waarbij tijdelijk een hoger maximumtariefofeen snellere aanpassing aan het maximumtariefwerd toegestaan, te vervallen.

2.3  Roerende zaken (art. 221)

Omdat de huidige Gemeentewet in artikel 221 voorziet in de mogelijkheid om ook voor niet onroerende woon- en bedrijfsruimten een met de OZB op onroerende zaken vergelijkbare belasting te heffen, hebben de voorgestelde wijzigingen ook voor deze belastingen gevolgen, wil er althans geen rechtsongelijkheid ontstaan tussen enerzijds de gebruikers van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en de gebruikers van niet onroerende woonruimten anderzijds. De gerechtigden en de gebruikers van de hier bedoelde ruimten profiteren immers in gelijke mate van de voorzieningen die een gemeente in het algemeen belang tot stand brengt ofin stand houdt. Artikel 221 wordt daarom in lijn met de voorgestelde wijziging van artikel 220 gewijzigd. Het inkomstenverlies dat gemeenten door deze aanpassing lijden, zal eveneens op gelijke wijze via een verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds worden gecompenseerd.

2.4  Afronding Euro-bedragen (art. 220h)

Bij het opstellen van het onderhavige wetsvoorstel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de in artikel 220h van de Gemeentewet vermelde eurobedragen afte ronden op hele bedragen. Met deze aanpassingen zijn nadrukkelijk geen materiële wijzigingen beoogd. Evenmin werken de hier voorgestelde afrondingen nadelig uit voor bedrijven en burgers.

  • 3. 
    Compensatie

Gemeenten worden voor de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen gecompenseerd door een hogere algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Vanaf 2006 heeft het kabinet hiervoor een bedrag van € 977 miljoen ter compensatie in het gemeentefonds beschikbaar gesteld. Bij de berekening is rekening gehouden met de inflatie en de ontwikkeling van het areaal (tot en met 2005). In de verdelingssystematiek van de algemene uitkering wordt rekening gehouden met de belastingcapaciteit van gemeenten. Dit gebeurt via de eigen inkomstenmaatstaf. De meest voor de hand liggende manier om gemeenten via de algemene uitkering te compenseren voor het verlies aan inkomsten door het afschaffen van de OZB gebruikersheffing op woningen, betreft de aanpassing van de eigen inkomstenmaatstaf. Deze methode zal hier worden aangeduid als compensatie via het rekentarief.

Door deze compensatiemethode treden bij gemeenten herverdeeleffecten op als het geldende tariefniet overeenkomt met het rekentarief. Gemeenten met een tariefvoor het gebruikersdeel voor woningen, dat ligt onder het rekentariefgaan er op vooruit. Gemeenten met een tariefboven het rekentariefzouden er op achteruit gaan wanneer geen aanvullende maatregelen zouden worden genomen. In bijlage 1 is als illustratie een overzicht opgenomen van de gemeenten (in 2004) die in dat verband na-en voordeel zouden ondervinden van de afschaffing van de OZB-gebrui-

kersheffing op woningen. De belangrijkste conclusie hiervan is dat 148 van de 483 gemeenten hier nadeel van zouden ondervinden. Van deze 148 gemeenten zouden 80 gemeenten een nadeel ondervinden van minder dan 10 euro per inwoner. De 68 andere gemeenten zitten in de range van 10 tot 79 euro per inwoner. In de praktijk worden deze herverdeeleffecten echter zodanig opgevangen dat geen gemeente er reëel op achteruit gaat, rekening houdend met inflatie en zgn. areaalontwikkeling. De gegevens in de bijlage worden op een later moment geactualiseerd.

Deze situatie wordt bereikt door de inzet van het accres: gemeenten die in theorie negatieve herverdeeleffecten hebben, zullen door de opbouw van het accres over de komende jaren hetzelfde niveau aan inkomsten hebben als voor de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen. Verder kunnen een aantal gemeenten hun riool- en reinigingsrechten kostendekkend maken. Deze gemeenten kunnen hun riool- en reinigingsrechten in een aantal stappen kostendekkend maken, mede vanwege de daarmee veelal samenhangende inkomenseffecten voor burgers. De uiteindelijke duur van het overgangsregime is afhankelijk van de ontwikkeling van het accres gemeentefonds.

In het traject naar deze structurele situatie worden de negatieve effecten opgevangen via het deels afromen van de positieve herverdeeleffecten. Afhankelijk van de ontwikkeling van het accres gemeentefonds bereiken ook nadeelgemeenten na enkele jaren structureel het niveau van inkomsten van voor de afschaffing van de OZB gebruikersheffing op woningen. De doorlooptijd van de suppletie-uitkering (afroming positieve herverdeeleffecten) is daarvan afhankelijk. Hiermee wordt recht gedaan aan de uitspraak dat geen enkele gemeente er reëel (areaal en inflatie) op achteruitgaat. Bij het berekenen van de suppletie-uitkering zal er rekening mee worden gehouden dat sommige gemeenten hun riool- en reinigingsheffingen nog kostendekkend moeten maken. Over de ontwikkeling van het accres worden gemeenten, zoals te doen gebruikelijk, bij circulaires geïnformeerd. De relatie tussen de ontwikkeling van het accres en de herverdeeleffecten als gevolg van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen, zal daarbij de komende jaren nadrukkelijk worden gelegd.

Vanwege het feit dat het afschaffen van de gebruikersheffing voor woningen voor compensatie in aanmerking komt, is het noodzakelijk geweest de rekentarieven ook te differentiëren. Naar aanleiding hiervan is het enkelvoudige rekentariefgesplitst in vier tarieven waarbij het tarief voor de gebruikersheffing van woningen wordt gecompenseerd. Op basis van het landelijke beeld zijn de nieuwe rekentarieven voor gebruikers en eigenaren van woningen en niet-woningen vastgesteld waarbij het tarief voor niet-woningen hoger is vastgesteld dan voor woningen. Dit is een logische uitkomst aangezien de belastingcapaciteit voor niet-woningen hoger is dan voor woningen.

Gemeenten die een hoog tariefhebben voor het gebruikersdeel van de OZB op woningen, hebben meestal ook een hoog tariefvoor de overige OZB-heffingen. Wanneer een maximumtarief wordt gekozen dat lager ligt dan het hoogste tariefdat momenteel geheven wordt, zullen gemeenten met hoge tarieven hun tarieven moeten verlagen. De combinatie van afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen en de maximering van de resterende OZB-tarieven levert voor die gemeenten dan samenvallende nadelige effecten op. De regering wil deze cumulatie van effecten voorkomen. Vandaar dat zij het maximumtarief wil stellen op het niveau van het hoogste gemeentelijke OZB-tarief(na correctie van de eenheid € 2500), totdat het overgangstraject voor de compensatie van het

gebruikersdeel woningen is afgerond. Daarna zal het kabinet nader bezien op welk niveau het maximumtariefmoet worden gelegd.

  • 4. 
    Informatievoorziening aan gemeenten en personele gevolgen

De gemeenten zullen in de circulaires van 2005 geïnformeerd worden over de technische uitwerking van de compensatie en de maximering van de OZB-tarieven. De voorgestelde wijzigingen van de Gemeentewet leiden voorzover is te voorzien niet tot personele gevolgen voor gemeenten.

  • 5. 
    Inkomenseffecten en armoedeval

Inkomenseffecten

De afschaffing van de OZB gebruikersheffing op woningen heeft uiteraard inkomenseffecten. Naar huidige inzichten bedraagt het gemiddelde inkomenseffect 0,4%-punt. Hierin zit echter veel spreiding tussen huishoudens, zoals ook blijkt uit tabel 1. In tabel 1 zijn de inkomenseffecten weergegeven van het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB op woningen, zoals die zijn berekend aan de hand van een steekproef.

Tabel 1: Inkomenseffecten van afschaffen gebruikersdeel OZB in 20021

 
 

huurders

 

eigenaren

 

Totaal

 

huishoudens

OZB

OZB/inkomen

OZB

OZB/inkomen

OZB

OZB/inkomen

1 pers 65- <= min (wel kwijtschelding)

0

0,0

0

0,0

0

0,0

1 pers 65- <= min (geen kwijtschelding)

45

0,5

135

1,6

55

0,6

1 pers 65- min-mod

65

0,5

120

0,8

75

0,5

1 pers 65- 1x-2xmod

90

0,4

135

0,5

110

0,5

1 pers 65- +2x mod

110

0,2

175

0,3

155

0,3

2+ pers 65- <= min (wel kwijtschelding)

0

0,0

0

0,0

0

0,0

2+ pers 65- <= min (geen kwijtschelding)

80

0,6

175

1,8

130

1,2

2+ pers 65- min-mod

85

0,5

145

0,8

110

0,6

2+ pers 65- 1x-2xmod

105

0,4

145

0,5

135

0,5

2+ pers 65- +2x mod

120

0,3

190

0,3

180

0,3

65+ <= min (wel kwijtschelding)

0

0,0

0

0,0

0

0,0

65+ <= min (geen kwijtschelding)

80

0,8

155

1,6

95

1,0

65+ min+mod

85

0,6

145

0,9

100

0,7

65+ 1x-2xmod

110

0,4

180

0,6

150

0,5

65+ +2x mod

125

0,2

260

0,4

235

0,4

TOTAAL

85

0,4

160

0,4

125

0,4

De gegevens uit tabel 1 zijn gebaseerd op het Woning Behoefte Onderzoek 2002. De WOZ-waarde van 2002 is gelijk aan die van 2004 omdat deze slechts eens in de 4 jaar wordt berekend. Het besteedbare inkomen is wel veranderd tussen 2002 en 2004, hiervoor is niet gecorrigeerd.

In de tabel is voor verschillende groepen huishoudens en voor huurders en eigenaren van woningen de gemiddelde hoogte van de OZB berekend. In de eerste kolom is de hoogte van de OZB weergegeven, dit is de gemiddelde waarde van de OZB zoals deze wordt betaald door de desbetreffende groep huishoudens. In de tweede kolom wordt de ratio tussen de betaalde OZB en het gemiddelde besteedbaar inkomen van de desbetreffende groep weergegeven.

Uit de tabel blijkt dat de nominale hoogte van de OZB toeneemt naarmate het inkomen toeneemt. Dit geldt zowel voor huurders als voor eigenaren. Wanneer wordt gekeken naar de ratio tussen de OZB en het inkomen blijkt dat deze afneemt naarmate het inkomen stijgt. Dit is het gevolg van het harder stijgen van het inkomen dan de OZB.

Het gemiddelde voordeel van het vervallen van de OZB-gebruikersheffing op woningen varieert tussen de ±1 procent op minimumniveau (voorzover geen kwijtschelding) tot iets meer dan 0,3% procent voor 2x modaal.

De meeste gemeenten kennen kwijtschelding van het OZB-gebruikersdeel op woningen, waardoor huishoudens op en onder het minimum geen OZB hoeven te betalen. Voor het jaar 2002 gaat het hierbij om ongeveer 530 000 huishoudens. In de tabel zijn de minimuminkomens uitgesplitst naar wel en geen kwijtschelding. De huishoudens met kwijtschelding profiteren niet van afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen doordat zij dit thans ook al niet betalen. Het gaat onder meer om huishoudens met een minimuminkomen en om bewoners van boerderijen, verzorgingstehuizen, winkelpanden, kamerverhuurpanden, studentenhuizen en pensions. Voor de overige huishoudens verschilt het bedrag van de lastenverlichting aanzienlijk, niet alleen tussen huishoudens in woningen met verschillende waarden, maar ook tussen huishoudens in verschillende gemeenten.

De effecten op microniveau kunnen door gemeenten zelf in kaart gebracht worden. Indien gemeenten hun riool- en reinigingsrechten kostendekkend maken, zijn er huishoudens die niet profiteren van de afschaffing, maar geconfronteerd worden met een lastenstijging. Door het overgangstraject kan deze lastenstijging in de tijd uitgesmeerd worden.

Armoedeval

Huishoudens die voorheen kwijtschelding van de OZB kregen omdat zij inkomen hadden uit een uitkering op minimumniveau, moeten OZB gaan betalen wanneer zij een baan accepteren vanaf100% WML (werkloosheidsval). Voor deze huishoudens betekent een afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB een verlaging van de armoedeval. Deze verlaging bedraagt tussen de € 50 en € 200. De daadwerkelijke bedragen verschillen echter per gemeente omdat ze afhankelijk zijn van de hoogte van het desbetreffende gemeentelijke OZB-tarief en de hoogte van de WOZ-waarde.

De huurders en eigenaren die geen kwijtschelding krijgen wanneer zij een inkomen uit een uitkering op minimumniveau hebben, hebben niet te maken met een armoedeval uit hoofde van de OZB. De hoogte van de OZB is immers niet afhankelijk van het inkomen, maar van de WOZ-waarde.

II ARTIKELSGEWIJS Artikel I

OnderdeelA(artikel 220)

Het huidige artikel 220 van de Gemeentewet (GW) onderscheid ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee onroerende-zaakbelastingen, t.w.: (a) een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht ofpersoonlijk recht, gebruiken, en (b) een belasting van degenen die bij het begin van het kalenderjaar van onroerende zaken het genot hebben krachtens eigendom, bezit ofbeperkt recht. Door de onder (a) genoemde belasting te beperken tot onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, vervalt het gebruikersdeel van de OZB op woningen. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak is vastgesteld in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen

van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Zie verder de toelichting bij artikel 220a.

OnderdeelB(artikel 220a, tweede lid)

Het huidige artikel 220f, tweede lid, Gemeentewet biedt de gemeenten de mogelijkheid om afzonderlijke tarieven te hanteren voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarbij deze mogelijkheid in de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) werd opgenomen1, is door de regering met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 1991, nr. 27 661, BNB 1992/47, dienaangaande opgemerkt dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien deze voor tenminste 70 percent als zodanig dient. Bij nota van wijziging2 is dit uitgangspunt in die zin aangevuld dat een onroerende zaak thans geacht wordt in hoofdzaak tot woning te dienen, indien de vastgestelde waarde van die zaak (d.w.z. de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor die onroerende zaak is vastgesteld) in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Omdat niet is gebleken dat dit uitgangspunt in de praktijk tot veel geschillen aanleiding geeft, is er voor gekozen deze bepaling te handhaven. Uit oogpunt van wetsystematiek wordt voorgesteld de bepaling thans als een nieuw tweede lid onder te brengen in artikel 220a. In verband hiermee is voor de tekst van het huidige artikel 220a de aanduiding «1» geplaatst. Met deze wijzigingen is overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd.

OnderdeelC(artikel 220b, eerste lid)

Omdat met het onderhavige wetsvoorstel het gebruikersdeel van de OZB op woningen komt te vervallen, ontvalt tevens de grond aan het huidige artikel 220b, eerste lid, onderdeel a. In deze bepaling is geregeld dat voor de heffing van het gebruikersdeel op onroerende zaken het gebruik door de leden van een huishouden wordt aangemerkt als gebruik door een door de ambtenaar, belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen, aan te wijzen lid van dat huishouden. Aangezien de formulering van deze bepaling uitsluitend oog heeft op het gebruikersdeel van de OZB op woningen, bestaat hieraan niet langer behoefte. In verband met het vervallen van onderdeel a, van het eerste lid, worden de onderdelen b en c van dit lid verletterd tot a en b.

OnderdeelD(artikel 220f)

In dit artikel worden voor de resterende OZB-heffingen, maximumtarieven vastgesteld en is de toegestane stijging van deze OZB-tarieven gemaximeerd. In het eerste lid zijn daartoe per volle € 2500 drie tarieven opgenomen die gemeenten bij de heffing van OZB maximaal mogen hanteren. Is in de belastingverordening desondanks een tariefbepaald dat hoger is dan het eerste lid genoemde maximumtarief, dan geldt dat het in de belastingverordening bepaalde tariefgeacht wordt gelijk te zijn aan het in het eerste lid vermelde maximumtarief.

1  Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 037, nr. 3, blz. 20.

2  Tweede Kamer, vergaderjaar 1996–1997, 25 037, nr. 5, blz. 9.

Bij de vaststelling van de hoogte van de maximumtarieven is als uitgangspunt gehanteerd dat geen enkele gemeente met een opbrengstverlies als gevolg van introductie van maximumtarieven mag worden geconfronteerd. Een opbrengstverlies zou kunnen optreden wanneer een maximum-tariefwordt gekozen dat lager is dan het tariefdat een gemeente thans hanteert. Het kabinet acht dat voor de overgangssituatie ongewenst.

In het derde en het vierde lid is een regeling opgenomen die een al te snelle stijging van de OZB-tarieven moet voorkomen. De ontwikkeling van de lokale lasten wordt doorgaans uitgedrukt in termen van opbrengsten, omdat dit het beste aansluit bij datgene wat burgers en bedrijven direct voelen, namelijk datgene wat zij van jaar op jaar extra moeten betalen. De opbrengsten komen tot stand door een tarieftoe te passen op een grondslag (de WOZ-waarde). Wanneer sprake zou zijn van een gelijkblijvende WOZ-waarde, hoeft alleen bepaald te worden met welk percentage het tariefmaximaal mag stijgen. Aangezien in elk WOZ-tijdvak echter sprake is van nieuwe WOZ-waarden, en dus van een gewijzigde grondslag, kan hiermee niet worden volstaan. Vandaar dat het derde lid ingaat op de toegestane tariefstijging en het vierde lid op de correctie die daar vervolgens op moet plaatsvinden indien de grondslag (WOZ-waarde) wijzigt. In het wetsvoorstel is de maximaal toegestane tariefstijging gekoppeld aan de BBP-groei. Dit ligt voor de hand: bij sober economisch tij zullen gemeenten in het algemeen gematigd omgaan met de stijgingen van hun lokale belastingen, terwijl burgers en bedrijven relatiefminder last zullen hebben van hun lokale lasten wanneer de economie fors groeit. De mogelijke veronderstelling dat de financiële behoeften van gemeenten in tijden van recessie het grootst zijn, is niet per definitie waar. Omdat de ontwikkeling van de algemene uitkering gekoppeld is aan de netto gefinancierde rijksuitgaven, hangen de financiële behoeften van gemeenten ook samen met de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Bij anti-cyclisch begrotingsbeleid is het dan goed mogelijk dat de algemene uitkering juist toeneemt. Bij de koppeling aan BBP-groei wordt uitgegaan van de trendmatige BBP-groei. Dit zijn de trendmatige groeicijfers die het CPB aan het begin van elke kabinetsperiode berekent. Door uit te gaan van de geraamde trendmatige BBP-groei is ook reeds lang van tevoren bekend waar gemeenten op kunnen rekenen. Omdat de trendmatige BBP-groei over vier jaar wordt gehanteerd en niet de jaarlijkse BBP-groei, worden conjuncturele effecten over de jaren gespreid zodat de ruimte om via de OZB bepaalde tegenvallers op te vangen tot op zekere hoogte gehandhaafd blijft. De trendmatige BBP-groei wordt in reële termen weergegeven; de economische groei zal nominaal worden gemaakt door ook rekening te houden met inflatie. Daartoe zal het pNB worden gehanteerd, zoals gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan (CEP) in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het cijfer betrekking heeft. Het aldus geconstrueerde groeicijfer zal worden gecorrigeerd voor «areaalontwikkeling». Met areaalontwikkeling wordt in dit verband bedoeld de toe- ofafname van het aantal woonruimten. De correctie voor areaalontwikkeling ligt voor de hand omdat die reeds via de uitbreiding van de woningvoorraad in de BBP-groei meelopen. Wanneer sprake zou zijn van een trendmatige negatieve BBP-groei, dan zal de jaarlijks toegestane groei van de tarieven 0% bedragen.

De inzichten van het Centraal Planbureau (CPB) geven een trendmatige BBP-groei van 21⁄4% te zien voor de jaren 2004–2007. Gecorrigeerd voor de gemiddelde areaalontwikkeling, die voor de komende jaren is geraamd op gemiddeld 3⁄4, betekent dit tot en met 2007 een jaarlijks toegestane stijging van 11⁄2%.

Bij een nieuw WOZ-tijdvak moet het maximumtariefwaar een gemeente op grond van de toegestane tariefstijging op mag uitkomen gecorrigeerd worden voor de gemiddeld opgetreden waardedalingen of-stijgingen ten opzichte van het voorafgaande tijdvak. Wanneer dit niet zou gebeuren, krijgen gemeenten onbedoeld te veel ofte weinig ruimte om hun tarieven te laten stijgen. Bij waardestijging kunnen zij immers dezelfde opbrengst met een lager tariefrealiseren.

Omdat de WOZ-waarden van een nieuw tijdvak pas bekend worden in het jaar zelf, ligt de correctie hiervoor in hetzelfde jaar niet voor de hand. Voor

gemeenten zou dan immers bij het opstellen van de begroting nog niet vast staan wat de maximaal toegestane stijging is. Vandaar dat deze correctie zal plaatsvinden bij de tarieven die zijn vastgesteld voor het jaar volgend op het jaar waarin de WOZ-waarden voor een nieuw tijdvak worden vastgesteld. Aldus wordt gewaarborgd dat, behoudens toegestane tariefstijgingen de opbrengsten in het oude en nieuwe tijdvak gelijk blijven. Wanneer in 2007 een nieuw WOZ-tijdvak aanvangt, dan wordt de waardeontwikkeling in elke gemeente ten opzichte van het vorige tijdvak dus meegenomen in de berekening van de tarieven waarop de betreffende gemeente in 2008 maximaal mag uitkomen. Daarbij is sprake van omgekeerde evenredigheid. Uitgangspunt hierbij is dat opbrengsten die gegenereerd kunnen worden gelijk blijven ondanks de waardeontwikkelingen. Vorenstaande regeling betekent dat steeds per gemeente de maximaal toegestane stijging van de OZB-tarieven zal moeten worden bepaald.

Door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in de jaarlijkse meicirculaires per gemeente kenbaar worden gemaakt op welke tarieven de betreffende gemeente in het volgende jaar maximaal mag uitkomen. Aan dit tarievenoverzicht zal brede bekendheid gegeven moeten worden, zodat burgers en bedrijven in staat zijn te controleren of gemeenten de toegestane stijging niet overschrijden. Wanneer dat het geval mocht zijn, dan kunnen zij via de rechter afdwingen dat de gemeentelijke belastingverordening vernietigd wordt.

In het vijfde lid is de Kroon de bevoegdheid gegeven bij algemene maatregel van bestuur de in het eerste lid genoemde maximumtarieven te wijzigen. Een op grond van deze bevoegdheid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt ingevolge het zesde lid voorafaan beide kamers der Staten-Generaal voorgelegd. Geeft een van de beide kamers de wens te kennen de wijziging van de maximumtarieven bij wet te willen regelen dan wordt zo spoedig mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel ingediend. Wordt dit voorstel van wet ingetrokken ofbesluit een van de beide kamers van de Staten-Generaal het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken (lid 7).

De in het derde lid opgenomen tarieven, aan de hand waarvan de jaarlijks maximaal toegestane tariefstijgingen worden bepaald, kunnen jaarlijks bij ministeriële regeling worden gewijzigd afhankelijk van de gemiddelde waardeontwikkeling van de desbetreffende onroerende zaken (lid 6).

OnderdeelE(artikel 220g)

In de hoofdlijnenbrief is door de regering gewezen op de samenhang die er bestaat tussen het rekentarief, het toegangskaartje artikel 12 FVW en het maximumtariefzoals thans in artikel 220fwordt voorgesteld. De regering heeft daarbij aangegeven de introductie van een hardheidsclausule op nut en noodzaak te zullen bezien. Met de thans voorgestelde wijziging van artikel 220g is voor de gemeente een mogelijkheid gecreëerd om tijdelijk een hoger maximumtariefte hanteren indien de begroting van een gemeente niet in evenwicht is en het volgens de meerjarenramingen ook niet aannemelijk is dat dit in de eerstvolgende jaren wel het geval zal zijn. Het vaststellen van dit hogere maximumtariefgeschiedt door GS, op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders. Nadere regels voor het verlenen van ontheffing door GS zullen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld. De bevoegdheid hiervoor is aan de Kroon gegeven in artikel 229c van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat bij ofkrachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gegeven inzake de belastingen, bedoeld in de tweede en derde paragraafvan hoofdstuk XV (De gemeentelijke belas-

tingen) van de Gemeentewet. Aan een besluit tot vaststelling van een hoger maximumtariefkunnen GS voorschriften verbinden.

Een besluit tot vaststelling van een hoger maximumtariefgeldt steeds voor een bepaalde tijdsduur. Bij verbetering van de financiële positie van de gemeente kunnen GS het hoger vastgestelde maximumtariefdan ook verminderen ofintrekken, met dien verstande dat deze vermindering of intrekking uitsluitend naar de toekomst werkt. In het vierde lid is bepaald dat in geval op grond van artikel 12 FVW aan de gemeente een aanvullende uitkering wordt verleend, bij dat besluit gelijktijdig een hoger maximumtarief voor de desbetreffende gemeente kan worden vastgesteld. Een dergelijk besluit treedt in de plaats van een (eventueel geldend) besluit van GS.

OnderdeelF(artikel 220h)

Artikel 220h geeft de gemeente de bevoegdheid in de belastingverordening vast te leggen dat in bepaalde gevallen geen belasting wordt geheven en in bepaalde gevallen belastingbedragen buiten invordering kunnen worden gelaten. De gemeente is vrij om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Is eenmaal een dergelijke regeling in de belastingverordening opgenomen, dan dient deze te worden toegepast met betrekking tot alle onroerende zaken die daarvoor in aanmerking komen. In het kader van de invoering van de euro zijn de in artikel 220h aanvankelijk in guldens uitgedrukte bedragen vervangen door bedragen in euro’s1. Bij deze wijziging, die op grond van art. 4 van de Aanpassingswet euro (Stb. 2001, 481) met ingang van 1 januari 2002 in werking is getreden, heeft geen afronding op hele bedragen plaatsgevonden. Voorgesteld wordt deze afronding thans wel door te voeren. Voor zover gemeenten van de in artikel 220h gegeven bevoegdheid gebruik hebben gemaakt, leidt de voorgestelde afronding op hele eurobedragen voor de belastingplichtigen niet tot een lastenverzwaring. Afgezien van de thans voorgestelde afronding op hele eurobedragen worden in artikel 220h geen andere wijzigingen aangebracht.

OnderdeelG(artikel 221)

1 Artikel 1, kolom A tot en met H, nummers 51 en 52, van de wet van 27 september 2001, tot aanpassing van wetten in verband met de vervanging van de gulden door de euro (Aanpassingswet euro, Stb. 2001, 481).

In artikel 221 zijn algemene voorschriften neergelegd met betrekking tot belastingen op roerende woon- en bedrijfsruimten. De rechtsgrond voor het heffen van deze belastingen is gelegen in het feit dat ook de zakelijk gerechtigden en gebruikers van deze ruimten profiteren van de voorzieningen die de gemeente ten behoeve van het algemene belang tot stand brengt ofin stand houdt. In het tweede lid van het artikel zijn de artikelen 220b, 220d tot en met 220i van de Gemeentewet alsmede het bepaalde bij ofkrachtens de artikelen 17, 18, 19, eerste lid, onderdelen b en c, tweede lid, onderdelen b en c, en 22, derde lid, van de Wet WOZ van overeenkomstige toepassing verklaard op de heffing van belastingen ter zake van binnen de gemeente gelegen woon- en bedrijfsruimten, welke duurzaam aan een plaats gebonden zijn en tot permanente bewoning ofpermanent gebruik dienen. Dit betekent, dat wijzigingen die met het onderhavige wetsvoorstel worden voorgesteld voor een ofmeer van de hiervoor genoemde bepalingen, ook betekenis hebben voor de heffing van belastingen ten aanzien de hier bedoelde roerende woon- en bedrijfsruimten. Concreet betekent dit dat, naar analogie van artikel 220, onder a, in artikel 221, eerste lid, onder a moet worden vastgelegd dat met betrekking tot de daar bedoelde ruimten uitsluitend een gebruikersbelasting kan worden geheven indien deze ruimten niet in hoofdzaak tot woning dienen. Uit het van overeenkomstige toepassing verklaren van een aantal artikelen uit de Wet WOZ vloeit bovendien voort dat ook voor de heffingsmaatstaf van de op grond van dit artikel geheven belastingen geldt, hetgeen in de Wet

WOZ is bepaald ten aanzien van onroerende zaken. De gemeente stelt voor de hier aan de orde zijnde ruimten geen afzonderlijke waardebeschikking vast maar deelt belastingplichtige door middel van het aanslagbiljet de terzake gehanteerde waarde mee. Ingevolge het vierde lid geldt deze waarde dan eveneens gedurende een op grond van de Wet WOZ geldend tijdvak. In het derde lid is bepaald dat het tariefdat voor het heffen van een belasting op grond van dit artikel wordt gehanteerd steeds gelijk dient te zijn aan het tariefdat wordt gehanteerd voor de belasting die wordt geheven terzake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken.

Artikel II

Hoewel het aanvankelijk in de bedoeling lag het onderhavige wetsvoorstel op 1 januari 2005 in werking te laten treden, heeft de regering er thans voor gekozen de inwerkingtreding te bepalen op 1 januari 2006. Dit om het lopende gemeentelijke begrotingsproces te ontlasten. Gemeentebesturen hebben de regering erop gewezen dat de voorstellen verstrekkende gevolgen hebben voor het gemeentelijke begrotingsproces.

Vorenstaande betekent dat vanaf1 januari 2006 het gebruik van onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen niet langer in de heffing van de OZB zal worden betrokken en dat voor de resterende onroerende-zaakbelastingen (artikel 220), alsmede de belastingen op roerende woon-en bedrijfsruimten (artikel 221) vanaf dat moment een wettelijk maximum geldt en (voor zover deze tariefmaxima nog niet zijn bereikt) tariefstijgingen nog slechts beperkt zijn toegestaan.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. Remkes

De Minister van Financiën, G. Zalm

De Staatssecretaris van Financiën, J. G. Wijn

Bijlage 1

Negatieve herverdeeleffecten per inwoner tav afschaffing OZB-gebruikers woningen per 1-1-2005 (als illustratie)

De gepresenteerde herverdeeleffecten worden zodanig gecompenseerd dat geen gemeente er door afschaffing van het gebruikersdeel op achteruit gaat. De effecten zijn louter ter illustratie. In de loop van 2005 worden de berekeningen per gemeente geactualiseerd.

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Leiden

Nijmegen

Arnhem

Het Bildt

Eemsmond

Leeuwarden

Lelystad

Scheemda

Zoetermeer

Appingedam

Winschoten

Emmen

Goes

Enschede

Reiderland

Groningen

Leeuwarderadeel

Winsum

Enkhuizen

Ten Boer

Kerkrade

Renkum

Rotterdam

Pekela

Amersfoort

Bunnik

Menterwolde

Delfzijl

Achtkarspelen

Hoogezand-Sappemeer

Krimpen aan den IJssel

Vlaardingen

Smallingerland

Abcoude

Noord-Beveland

Ouderkerk

Oud-Beijerland

Loppersum

Borger-Odoorn

Culemborg

Boskoop

118 761

156 542

142 112

10 714

16 987 91 601 69 671 14 382

115 232

12 494 18 541

108 799

36 731

154 227

7 086

178 564

10 673 14 362

17 238

7 216 50 210 32 171

603 826

13 545 135 347

14 131 12 678 28 935

28 197 34 025

29 149 74 639 54 219

8 616

7 153

8 118 23 714

11 179 26 498 26 567

15 302

Landgraaf40088

Venlo                                                                                       91982

Helmond                                                                                 85588

Almelo                                                                                    72209

Heerlen                                                                                   93906

Borsele                                                                                   22400

Bellingwedde                                                                           9721

Sneek                                                                                      32930

Haren                                                                                      19092

Rheden                                                                                   45111

Gouda                                                                                     71799

HengeloO                                                                              81140

Franekeradeel                                                                        21096

Zwolle                                                                                   111 545

Den Helder                                                                             60158

Vlissingen                                                                               45298

Coevorden                                                                              36095

Dordrecht                                                                             119 863

Ferwerderadiel                                                                         9020

Bedum                                                                                    10874

Simpelveld                                                                             11473

79 56 50 45 44 44 42 40 36 36 34 31 30 30 29 25 25 25 25 24 24 23 23 23 22 21 21 20 20 20 20 19 18 18 18 18 18 17 17 16 16 16 16 16 15 15 15 15 14 14 14 13 13 13 13 12 12 12 12 12 12 12

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Apeldoorn                                                                            156 494

Moordrecht                                                                              8170

Weststellingwerf25957

Oldenzaal

Spijkenisse

Delft

Stadskanaal

Assen

Haaksbergen

Menaldumadeel

Grootegast

Opsterland

Zaanstad

Heerhugowaard

Neede

Maastricht

Deventer

Almere

Bolsward

Tytsjerksteradiel

Leek

Oostflakkee

Onderbanken

Schiedam

’s-Gravenhage

Reeuwijk

Dantumadeel

Nuenen c.a.

Heerenveen

Veendam

Doesburg

Urk

Utrecht

Hulst

Houten

Valkenburg aan de Geul

Harlingen

Vlieland

Middelburg

Rijnwoude

Reimerswaal

Alblasserdam

Littenseradiel

Groenlo

Velsen

Ede

Hoogeveen

Boarnsterhim

Hendrik-Ido-Ambacht

Kapelle

Dinkelland

Wageningen

Haarlemmermeer

Purmerend

Capelle aan den IJssel

Terneuzen

Zwijndrecht

Zuidhorn

Steenwijkerland

Lemsterland

Slochteren

Nieuwerkerk a/d IJssel

Gulpen-Wittem

Twenterand

Berkel en Rodenrijs

Noordoostpolder

Hoorn

Nieuw-Lekkerland

Brunssum

Wieringermeer

Zwartewaterland

31 454 75 188 96 211

33 769 62 367 24 193

14 146 12 019 29 164

140 308 47 670

11 091 122 498

88 360

170 542

9 501

31 880

19 422

10 185

8 421

75 951 478 049

12 978

19 806 23 502 42 411

28 362

11 415 17 061

270 228 27 951

44 128

17 821

15 634 1 243

46 602

18 948

20 985

18 557

10 966

9 591

67 676 105 537

53 868

19 022 23 231

11 676 26 057

34 977 128 983

76 251 65 544 55 792

45 706 18 175 42 794

13 329

14 933 22 472

15 378 33 584 17 843 45 199

68 042 9 521

29 715 13 188 22 048

11 11 11 11 11 11 10 10 10 10

  • 9
  • 9
  • 9
  • 9
  • 9
  • 9
  • 9
  • 9
  • 8
  • 8
  • 8
  • 8
  • 7
  • 7
  • 7
  • 7
  • 7
  • 7
  • 7
  • 7
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 6
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
  • 5
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 4
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 3
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

De Marne

Grave

Meppel

Barendrecht

Eibergen

Medemblik

Haarlem

Horst aan de Maas

Niedorp

Rhenen

Dongeradeel

Wunseradiel

Beverwijk

Venray

Wijchen

Alphen aan den Rijn

Ridderkerk

Vlagtwedde

Nijefurd

Marum

Schoonhoven

Aa en Hunze

Leiderdorp

Druten

Rozenburg

Kollumerland en Nwkruisl

’s-Gravendeel

Doorn

Leidschendam-Voorburg

Maassluis

Gaasterlan-Sleat

Sevenum

Aalburg

Woudenberg

Westervoort

Brielle

Tubbergen

Sittard-Geleen

Bergen op Zoom

Voorschoten

Hardenberg

’s-Hertogenbosch

Wormerland

Zeewolde

Hellevoetsluis

Beek

Kampen

Alkmaar

Cromstrijen

Pijnacker-Nootdorp

Borne

Bernisse

Bergambacht

Heemskerk

Nieuwkoop

Dronten

Schagen

Millingen aan de Rijn

Schinnen

Leerdam

Midden Drenthe

Meerssen

Tilburg

Schouwen-Duiveland

Schiermonnikoog

Eersel

Bathmen

Nederlek

Nieuwegein

Amerongen

Ommen

11 205

12 796 30 768 36 968

16 763

7 977 148 125

28 813 11 702

17 926

24 965

11 826 36 489 39 537

39 651 70 705 45 022

16 790 10 969 10 393

12 281

25 255

26 408

17 839

13 229 13 207

8 920 10 227 74 263

33 085

10 306 7 366

12 177

11 176 16 196

16 170 20 385 97 915 66 446 22 788 58 128

132 793 15 675

19 292

40 018

17 065 49 609 93 762

13 091 38 230

20 649

12 797

9 308

36 721 11 080

37 760

18 129 5 971

13 680

21 120 32 758 20 016

198 786

34 560 1 002

18 440 5 312

14 894 62 261

7 246 17 188

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Reusel-De Mierden

Papendrecht

Waddinxveen

Baarle-Nassau

Hellendoorn

Obdam

Rijswijk

Schermer

Beuningen

West Maas en Waal

Olst-Wijhe

Roosendaal

Steenbergen

Anna Paulowna

Uden

Rijnsburg

Doetinchem

Wierden

Wymbritseradiel

Boxmeer

Noorder-Koggenland

Bernheze

Rijssen-Holten

Westland

Etten-Leur

Hilversum

Hofvan Twente

Landsmeer

Breda

De Wolden

Wieringen

Stein

Noordenveld

Tynaarlo

Sluis

Boxtel

Waterland

Waalwijk

Zutphen

Tiel

Hillegom

Moerdijk

Eindhoven

Raalte

Aalsmeer

Warnsveld

Brummen

Montfoort U

Hengelo Gld

Swalmen

Albrandswaard

Stede Broec

Uitgeest

12 426 30 870 26 411

6 539 36 380

6 710 48 158

4 891

25 500 18 280 17 039 78 572 23 527

14 016 40 201

15 033 50 078

23 492

16 256 29 465 10 608 29 222

36 255 96 938

39 787 83 489

35 115

10 303 166 110

24 054

8 444

26 638 32 020 32 221 24 704 29 619

17 196 45 831

37 005

40 764

20 728

36 903 206 637

37 098 22 889

9 270

21 652

13 329 8 544 8 739

18 778 21 297

11 798

Ooststellingwerf26844

Tholen                                                                                    24253

Middelharnis                                                                          17498

Roermond                                                                              45350

Rijnwaarden                                                                           11275

Roerdalen                                                                               10623

Haarlemmerliede Spaarnw                                                     5547

Oss                                                                                          76488

Strijen                                                                                       9320

SonenBreugel                                                                      15153

MookenMiddelaar                                                                 8108

Maasbree                                                                               12955

Skarsterlan                                                                             27017

Zandvoort                                                                               16977

Helden                                                                                    19643

Breukelen                                                                               14448

Gorinchem                                                                             34826

Midden-Delfland                                                                    17369

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

6

6

6

6

6

6

6

6

6

7

7

7

7

7

7

7

7

7

7

8

8

8

8

8

8

8

8

8

8

8

8

8

9

9

9

9

9

9

9

9

9

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Woudrichem

Werkendam

Duiven

Bergschenhoek

Dongen

Neerijnen

Sint-Michielsgestel

Neder-Betuwe

Andijk

Wijk bij Duurstede

Zevenhuizen-Moerkapelle

Harderwijk

Angerlo

Zevenaar

Loon op Zand

Sliedrecht

Binnenmaas

Hattem

Oosterhout

Zaltbommel

Oostzaan

Opmeer

Gemert-Bakel

Gilze en Rijen

Vught

Cranendonck

Uithoorn

IJsselstein

Vlist

Weesp

Deurne

Lith

Woensdrecht

Liemeer

Gendringen

Lichtenvoorde

Geldermalsen

Drechterland

Westerveld

Veenendaal

Meerlo-Wanssum

Graafstroom

Ermelo

Echt-Susteren

Ter Aar

Valkenswaard

Arcen en Velden

Losser

Veere

Dirksland

Maarssen

Winterswijk

Overbetuwe

Margraten

Veghel

Lingewaard

Korendijk

Zeevang

Ambt Montfort

Epe

Driebergen-Rijsenburg

Goirle

Boekel

Voorhout

Liesveld

Geldrop-Mierlo

Borculo

Veldhoven

Warmond

Sint-Anthonis

Wisch

14 331 26 533

26 308

16 166

25 255 11 415

27 901

22 340 6 414

23 416

10 177 41 124

5 134

26 233 23 186 23 882

19 252

11 726 53 327 26 217

9 165 11 275

28 010 25 055

25 253

20 395

26 838 33 342

9 862

17 864 32 201

6 750

21 146

6 730 20 971 19 493

25 757 10 335 19 242 61 928

7 797 9 711

26 861

32 225 9 120

31 219 9 020

22 650 22 169

8 274

40 188 28 939

41 200

13 630 36 797 43 395

10 882 6 364

11 024

33 360

18 641 22 600

9 436

14 959 9 746

38 084

10 423 43 428

5 016

11 686

19 643

10 10 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 11 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 12 13 13 13 13 13 13 13 13 14 14 14 14 14 14 14 14 14 14 14 14 14 15 15 15 15 15 15 15 15 15 15 16 16 16 16

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Venhuizen

Nijkerk

Amstelveen

Weert

Nuth

De Ronde Venen

Kessel

Leusden

Cuijk

Valkenburg ZH

Oegstgeest

Gennep

Alphen-Chaam

Vaals

Haaren

Lochem

Hunsel

Heel

Wognum

Halderberge

Dalfsen

Maasdonk

Lopik

Bergen L

Maasbracht

Eemnes

Thorn

Langedijk

Ubbergen

Landerd

Ruurlo

Aalten

Beemster

7 917 38 185 77 771 49 133 16 395 34 626

4 209 29 001

24 427 3 808

21 487

16 827

9 496

10 623 14 081 19 468

6 279

8 358 8 115

29 785 26 558

11 433 13 780 13 493

13 757

8 679 2 549

25 526

9 320

14 809 8 619

18 910 8 569

Wervershoof8 489

Geertruidenberg

Maasdriel

Hardinxveld-Giessendam

Laarbeek

Hilvarenbeek

Ouder-Amstel

Alkemade

Loenen

Leersum

Voerendaal

Zoeterwoude

Nederweert

Bleiswijk

Bodegraven

Woerden

Castricum

Elburg

Meijel

Amsterdam

Heemstede

Hummelo en Keppel

Renswoude

Zundert

Haelen

Diemen

Barneveld

Heeze-Leende

Mill en Sint Hubert

Beesel

Oldebroek

Zelhem

Staphorst

Zederik

Wehl

Lingewaal

Rucphen

Roggel en Neer

21 046 23 614 17 889 21 658 14 910

13 064

14 551 8 368

7 493 13 159

8 694 16 203 10 372

19 493 48 106 35 428

21 798

5 852 739 624

25 957 4 508 4 244

20 495

10 172 23 889 50 160

15 409

11 124 13 429

22 979 11 325 15 709 13 600

6 790 10 724 22 650

8 446

16 16 16 16 17 17 17 17 17 17 17 17 17 18 18 18 18 18 18 18 18 18 18 18 19 19 19 19 19 19 19 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 21 21 21 21 21 21 21 21 21 21 21 21 22 22 22 22 22 22 22 22 22 23 23 23 23 23 23 23 23 23

Gemeentenaam

Inwoners 2005 (raming)

Per inwoner

Edam-Volendam

Bladel

Eijsden

Heythuysen

Oirschot

Zijpe

Scherpenzeel

Wijdemeren

Sint-Oedenrode

Heusden

Drimmelen

Oisterwijk

Rozendaal

Bergh

Buren

Maarn

Goedereede

Soest

Bunschoten

Groesbeek

Zeist

Noordwijk

Someren

Jacobswoude

Bergeijk

Gorssel

Heumen

Voorst

Asten

Schijndel

Harenkarspel

Best

De Bilt

Heerde

Steenderen

Katwijk

Vianen

Lisse

Sassenheim

Waalre

Graft-De Rijp

Dinxperlo

Vorden

Bergen NH

Giessenlanden

Nunspeet

Westvoorne

Didam

Oudewater

Muiden

Wester-Koggenland

Bennebroek

Bloemendaal

Ameland

Noordwijkerhout

Heiloo

Baarn

Putten

Terschelling

Texel

Huizen

Naarden

Bussum

Blaricum

Wassenaar

Laren

28 212 19 192

11 964

12 217 17 930 11 405

9 015

23 288

17 338

43 415 26 819 25 857

1 530

18 430

25 857 5 853

11 525

44 891

19 443 18 915 59 932

24 679 18 290

10 693 18 133

13 409 16 724 23 662 16 176

23 514

15 935 28 597 42 493

18 340

5 096

41 626

19 903 22 129

14 848

16 421

6 364 8 619

8 469 31 970 14 382

26 508

14 281 16 837

9 797 6 662

13 931 5 345

16 945

3 608

15 183

22 068

24 504

23 401

4 722 13 855

42 193

17 098 31 068

9 275

25 606

11 726

23 24 24 24 24 24 24 24 25 25 25 25 25 25 25 25 25 26 26 26 26 26 26 27 27 27 27 27 27 28 28 28 28 29 30 30 30 31 31 31 31 32 32 32 33 33 34 34 35 35 36 37 38 39 40 41 41 43 45 45 48 54 58 67 72 75

Totaal

16 313 130

0

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.