Memorie van toelichting - Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 29875 - Vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen; Memorie van toelichting  
Document­datum 17-11-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST81542
Kenmerk 29875, nr. 3
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 875

Wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de vraagfinanciering voor schoolbegeleiding en de bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Deze memorie van toelichting is opgesteld mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Algemeen

De geschiedenis van de bekostiging van schoolbegeleiding gaat terug tot 1992.

In dat jaar bracht de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) een advies uit over de onderwijsverzorging. De WRR adviseerde om vraagfinanciering in te voeren voor schoolbegeleiding. Dit advies werd niet opgevolgd. Om gemeenten beter in staat te stellen om lokaal onderwijsbeleid te voeren, werd besloten om de gemeenten een zorgplicht te geven voor instandhouding van een schoolbegeleidingsdienst en hen daartoe een specifieke uitkering te verschaffen. De evaluatie van de wet die dit regelde (Wet regeling schoolbegeleiding) werd op 20 december 2000 naar de Staten-Generaal gestuurd. Bij de behandeling van de begroting van het ministerie van OCW voor het jaar 2001 nam de Tweede Kamer een motie aan, waarin aan de regering werd gevraagd om als inzet bij het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de organisatie van schoolbegeleidingsdiensten WPRO (later Edventure) en met de besturenorganisaties te kiezen voor een directe toekenning van de middelen voor schoolbegeleiding aan de schoolbesturen. In een algemeen overleg van 18 oktober 2001 (Kamerstukken II, 2001/02, 28 000 VIII, nr. 10) werd door Kamerleden benadrukt dat de invoering van de vraagfinanciering schoolbegeleiding zorgvuldig, verantwoord en voortvarend zou moeten geschieden om te voorkomen dat de deskundigheid van de sector verloren zou gaan. De toezegging om daarover overleg te voeren met alle betrokken organisaties, is nagekomen.

A. Strekking van het voorstel

Het wetsvoorstel voorziet erin dat de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding uitgekeerd gaan worden aan de schoolbesturen. In de huidige situatie wordt schoolbegeleiding aan scholen in het primair onderwijs bekostigd via een uitkering aan de gemeenten. Hierbij is sprake van aanbodfinanciering: schoolbesturen zijn gehouden begeleiding ten behoeve van hun school of scholen af te nemen bij de door de gemeente

bekostigde dienst. Het rijksdeel in de bekostiging bestaat uit een specifieke uitkering die de gemeente voor schoolbegeleiding ontvangt. Gemeenten dragen ook uit eigen middelen bij aan de schoolbegeleiding.

Onder schoolbegeleiding wordt verstaan elke activiteit op verzoek van een schoolbestuur die dient tot optimalisering van het functioneren van het onderwijs en de organisatie van het onderwijs. In dit wetsvoorstel wordt in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en in de Wet op de expertisecentra een omschrijving van deze activiteiten opgenomen, die met opzet ruim geformuleerd is en een vergroting van de autonomie van schoolbesturen niet in de weg staat.

Schoolbesturen krijgen meer ruimte om zelf keuzes te maken, waaronder de inzet van hun financiële middelen. Vanuit dit perspectief worden maatregelen genomen om de autonomie van scholen te vergroten. Essentieel daarin is een toenemende bestedingsvrijheid van de voor het onderwijs op de desbetreffende school beschikbare middelen. Het onderhavige wetsvoorstel past in deze ontwikkeling naar meer autonomie voor scholen en schoolbesturen, omdat zij zelf zullen kunnen beslissen of zij schoolbegeleiding inkopen, welke schoolbegeleiding zij inkopen en waar schoolbegeleiding wordt ingekocht. Ook hierbij geldt dat gemaakte keuzes van de school transparant moeten worden verantwoord aan de medezeggenschapsraad en aan de ouders.

Het wetsvoorstel geeft daardoor ook meer duidelijkheid over de aansturing van de schoolbegeleidingsdienst en voorziet in minder bureaucratie daar om heen. Door aan te sluiten bij de bekostigingssystematiek van het primair onderwijs wordt bovendien het aantal met schoolbegeleiding gemoeide regels verminderd. Na invoering van de lumpsum-bekostiging (voorgenomen per 1 augustus 2006) zullen de middelen voor schoolbegeleiding daarin worden opgenomen, zij het dat tot 1 januari 2008 een (gedeeltelijke) bestedingsverplichting geldt met betrekking tot de schoolbegeleidingsmiddelen.

Voorts wordt in het onderhavige wetsvoorstel de basis gelegd voor de structurele bekostiging van het onderwijs aan zieke leerlingen.

B. Invoering vraagfinanciering schoolbegeleiding

1. Aanleiding voor de wijziging

Zoals in het voorgaande is gesteld, voldoet dit voorstel aan het streven van het kabinet om de autonomie van scholen te vergroten en het aantal regels te verminderen.

De vraaggestuurde financiering van schoolbegeleiding verbetert de instrumenten om kwaliteitsbeleid te voeren, die aan de schoolbesturen ter beschikking staan. Kwaliteitsbeleid wordt gerealiseerd door het systematisch verzamelen van gegevens op basis waarvan de school haar verbeteringsdoelen vaststelt. Schoolbegeleiding is een instrument voor het realiseren van deze verbeteringsdoelen; het kan binnen het kwaliteitsbeleid doelgericht worden ingezet.

Uit de evaluatie die door de inspectie van het onderwijs werd gepubliceerd in het rapport «Basisscholen en schoolbegeleiding» dat u werd toegezonden bij brief van 20 december 2000 kenmerk PO/KB/00 – 52 052 (niet-dossierstuk ocw 0000008), blijkt dat scholen schoolbegeleiding nuttig vinden, dat schoolbegeleiding functioneel wordt ingezet en dat scholen over het algemeen tevreden zijn over die begeleiding. Dat is een goede uitgangspositie voor de invoering van vraagfinanciering. De ervaring met vraagfinanciering in het voortgezet onderwijs die de landelijke pedagogische centra in de afgelopen jaren hebben opgedaan,

leert dat de desbetreffende schoolbesturen meer geld dan zij voor dat doel ontvingen van het Rijk, hebben besteed aan ondersteunende activiteiten.

Het bovenstaande is reden om de voorgestelde omslag met vertrouwen tegemoet te zien.

Door de vraagfinanciering wordt directer aangesloten op de behoefte en de hulpvraag van de school. Dit komt de kwaliteit van de begeleiding ten goede. Dat geldt zowel voor de ondersteuning van de organisatie en het onderwijs, als voor de bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen. Scholen zullen voor een ondersteuningsvraag de meest geschikte schoolbegeleidingsdienst inschakelen. Inherent aan een systeem van vraagfinanciering is dat de prijs-kwaliteitverhouding daarbij een belangrijke rol zal spelen. Denkbaar is ook dat schoolbegeleidingsdiensten zich gaan specialiseren, waardoor het mogelijk wordt dat scholen, afhankelijk van het specifieke probleem, de meest deskundige schoolbegeleidingsdienst inschakelen. De school wordt verantwoordelijk voor het inschakelen van een of meer schoolbegeleidingsdiensten. Bij schoolbegeleiding gericht op de bevordering van een optimale schoolloopbaan van een leerling zal de school het belang van een samenhangende ondersteuning mede bij de afwegingen betrekken. Binnen een gemeente kunnen meerdere schoolbegeleidingsdiensten werkzaam zijn. Dit laat onverlet dat, als een gemeente het belangrijk vindt om een goed overzicht te krijgen van de onderwijsproblematiek in de gemeente en de betrokkenheid van schoolbegeleidingsdiensten daarbij, die gemeente opdracht kan geven aan een schoolbegeleidingsdienst of onderzoeksbureau voor een analyse en inventarisatie van de problematiek.

2. Zorgvuldige, voortvarende en verantwoorde invoering Het onderhavige voorstel voorziet er in dat vanaf 1 augustus 2005 de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding volledig aan de schoolbesturen worden uitgekeerd. Om schoolbesturen en schoolbegeleidingsdiensten aan de nieuwe situatie te laten wennen, wordt ten aanzien van de besteding een overgangstermijn tot 1 januari 2008 ingebouwd. Gedurende deze periode wordt de bestedingsvrijheid van de schoolbesturen in drie stappen gerealiseerd. In de periode 1 augustus 2005 tot 1 augustus 2006 moet 75% worden besteed bij de schoolbegeleidingsdienst waarbij de scholen nu zijn aangesloten en blijft 25% ter vrije besteding van het bevoegd gezag.

Indien het wetsvoorstel waarbij de lumpsumbekostiging wordt geregeld per 1 augustus 2006 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in de periode van 1 augustus 2006 tot 1 januari 2008 het gehele budget voor schoolbegeleiding onderdeel van de lumpsumbekostiging. Van dit budget moet 50% worden besteed bij de schoolbegeleidingsdienst waarbij de scholen nu zijn aangesloten. Met ingang van 1 januari 2008 zijn de schoolbesturen vrij om de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding naar eigen inzicht aan te wenden.

In het belang van een voortvarende, zorgvuldige en verantwoorde invoering van de vraagfinanciering zijn met de organisatie van schoolbegeleidingsdiensten Edventure, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de organisaties voor bestuur en management in het onderwijs een aantal bestuurlijke afspraken gemaakt om bij het invoeren van de vraagfinanciering het dienstenniveau, de expertise en de kwaliteit van de dienstverlening op peil te houden. Edventure heeft aan zijn akkoord met deze afspraken de voorwaarde gesteld dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor flankerend beleid bij de invoering van

vraagfinanciering. Aan deze voorwaarde werd naar het oordeel van Edventure niet voldaan.

In de brief van 31 oktober 2003 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VIII, nr.18) heb ik mijn standpunt over een verantwoorde invoering van de vraagfinanciering schoolbegeleiding duidelijk gemaakt. De sector schoolbegeleiding is zich al enige jaren aan het instellen op de omslag naar vraagfinanciering. Binnen de rijksbegroting is er geen financiële ruimte voor het door Edventure gewenste flankerend beleid. Daarom werd in de brief van 31 oktober gekozen voor het «tijd voor geld» scenario. Dat wil zeggen dat het rijksbudget voor schoolbegeleiding vanaf 1 augustus 2005 (en niet vanaf 1 januari 2003) aan de scholen wordt uitgekeerd, en dat scholen dat budget in een fasering van 3 stappen volledig vrij zullen kunnen besteden.

Door de amendementen 29 en 30 op de onderwijsbegroting voor het jaar 2004 (Kamerstukken II, 2003/04, 29 200 VIII) is voor dat jaar in totaal € 4,3 miljoen toegekend aan de sector schoolbegeleiding voor flankerend beleid vanwege het invoeren van vraagfinanciering. In de overwegingen bij deze amendementen werd verzocht om meerjarige toekenning van middelen voor flankerend beleid.

Voor het jaar 2004 is een oplossing gevonden om deze middelen toe te kennen. De amendementen geven mij geen aanleiding om af te wijken van het invoeringstraject zoals dat in de brief van 31 oktober was aangegeven. Daarom doe ik geen meerjarige toezegging voor flankerend beleid. Zoals ik ook al in de brief van 31 oktober heb gesteld, dwingt, nu nog meer dan toen, de financieel-economische situatie tot scherpe keuzes. In de brief van 31 oktober 2003 heeft het kabinet met het oog op een zorgvuldige en verantwoorde invoering van deze vraagfinanciering een pakket aan maatregelen aangekondigd. Onderdeel daarvan was het voornemen om, met het oog op de liquiditeitspositie van de schoolbegeleidingsdiensten, het verplicht te besteden deel van de specifieke uitkering schoolbegeleiding nog via de gemeenten aan de schoolbegeleidingsdiensten ter beschikking te stellen.

De hiermee gepaard gaande (tijdelijke) versnippering van het voor de school beschikbare begeleidingsbudget maakt echter de mogelijkheden van scholen om beleid te voeren lastiger. Bovendien heeft de VNG grote bezwaren om de gemeenten in dit opzicht als «doorgeefluik» te gebruiken. Deze argumenten en de beschikbaar gekomen middelen voor flankerend beleid hebben mij van mijn voornemen doen af zien om het verplicht bij de schoolbegeleidingsdienst te besteden deel van de uitkering via de gemeenten naar de schoolbegeleidingsdiensten te leiden. Nu in dit voorstel aan voornoemde bezwaren van de VNG is tegemoetgekomen, heeft de VNG voor het overige bij de invoering van de vraagfinanciering geen opmerkingen.

Edventure blijft bij zijn opvatting dat vanwege de liquiditeitspositie van de schoolbegeleidingsdiensten het geoormerkte deel van de uitkering voor schoolbegeleiding via de gemeenten aan de schoolbegeleidingsdiensten ter beschikking moet worden gesteld.

3. Kwaliteit van de schoolbegeleiding

De kwaliteit van de dienstverlening door schoolbegeleidingsdiensten zal een belangrijke factor zijn bij het besluit van schoolbesturen om wel of niet diensten van een schoolbegeleidingsdienst te blijven afnemen. Schoolbesturen zullen dat willen laten afhangen van de mogelijkheden tot begeleiding en de kwaliteit daarvan. Met het oog daarop is in de afgelopen jaren, op initiatief van Edventure, een certificeringssystematiek voor schoolbegeleidingsdiensten ingevoerd. Het blijkt dat steeds meer schoolbegeleidingsdiensten voldoen aan de eisen voor deze certificering. De certificeringssystematiek geeft aan schoolbesturen een indicatie van de kwaliteit van schoolbegeleidingsdiensten.

Daarnaast behouden gemeenten indien zij voor wat betreft hun eigen gemeentelijke bijdrage voor schoolbegeleiding het aanbodgefinancierde systeem handhaven, de mogelijkheid om kwaliteitstoezicht op de door hen bekostigde schoolbegeleidingsdienst te blijven uitoefenen.

De uiteindelijke bestedingsvrijheid van schoolbesturen betekent dat scholen ook kunnen besluiten om geen middelen ten behoeve van schoolbegeleiding te besteden of minder dan waartoe zij met de aan hen uitgekeerde rijksmiddelen in staat zijn. Het kwaliteitsbeleid van scholen zal hen er echter toe aanzetten om, eventueel aangespoord door de inspectie van het onderwijs, verbeterplannen op te stellen en uit te voeren. Het is dan aan de aanbieders van schoolbegeleiding om met een kwalitatief hoogstaand en functioneel aanbod in te spelen op de verbeterplannen van scholen en er daardoor voor te zorgen dat scholen hun producten afnemen.

4.  Positie van de gemeenten

Gemeenten kunnen een tweeledige positie hebben ten opzichte van schoolbegeleiding. Als bevoegd gezag van de openbare scholen hebben zij een begeleidingsrelatie met een schoolbegeleidingsdienst voor het openbaar onderwijs. De financiële gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs is hierop van toepassing.

Als lokale overheid is de gemeente medefinancier van schoolbegeleiding voor het gehele primaire onderwijs in de gemeente. De gemeente kan beschikken over het instrument van de gemeentelijke verordening om sturend op te treden bij het aanbod van deze schoolbegeleiding die uit gemeentelijke middelen wordt betaald.

Schoolbegeleiding dient op de eerste plaats verbetering van de kwaliteit van het onderwijs op de school. Schoolbegeleiding is tegelijkertijd een instrument voor lokaal onderwijsbeleid. Dat maakt dat ook de gemeente is gebaat bij kwalitatief goede begeleidingsproducten. Doordat de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding aan de schoolbesturen worden uitgekeerd, verandert de positie van de gemeente ten aanzien van schoolbegeleiding. Macro gezien dragen de gemeenten iets meer dan het Rijk bij aan de bekostiging van schoolbegeleiding. Deze bijdragen van de gemeenten blijven van groot belang. Gemeenten kunnen over de besteding van deze middelen afspraken blijven maken met de schoolbesturen.

5.  Landelijke diensten naar richting.

De schoolbesturen zullen van het Rijk middelen ontvangen om schoolbegeleiding in te kopen. Schoolbesturen zijn vrij om deze middelen te besteden en om te kiezen bij welke schoolbegeleidingsdienst zij schoolbegeleiding inkopen. De dienstverlening van de landelijke diensten naar richting hoeft zich derhalve niet langer te beperken tot de schoolbesturen die op 31 december 1997 een schoolbegeleidingsovereenkomst hadden met de desbetreffende landelijke dienst naar richting. Op schoolbegeleiding die wordt verstrekt uit de gemeentelijke middelen zijn de regels ten aanzien van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs van toepassing; hieraan kan via een gemeentelijke verordening eventueel nadere uitwerking worden gegeven.

6.  Regionale verwijzingscommissies

De schoolbegeleidingsdienst heeft een taak bij de oprichting en instandhouding van een regionale verwijzingscommissie. Dit is geregeld in de artikelen 24 en 25 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en in artikel 10g van de Wet op het voortgezet onderwijs (W.V.O.). Deze taak verandert door dit wetsvoorstel niet. Wel worden deze artikelen technisch aangepast in verband met de gewijzigde definitie van het begrip schoolbegeleidingsdienst. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan.

7. Belasting toegevoegde waarde (BTW)

Uit de Wet op de omzetbelasting 1968 vloeit voort dat door deze systeemwijziging schoolbegeleidingsdiensten BTW zullen moeten afdragen over de door hen uit schoolbegeleiding verkregen inkomsten. De schoolbesturen zullen compensatie voor deze verplichte afdracht ontvangen. Aan de middelen die de schoolbesturen ontvangen voor schoolbegeleiding wordt daarom een zodanig bedrag toegevoegd dat het dienstenniveau kan worden gehandhaafd.

Een ander gevolg van invoering van vraagfinanciering schoolbegeleiding is dat de in de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra vastgelegde verplichting voor een gemeente om een schoolbegeleidingsdienst in stand te houden, komt te vervallen. Gemeenten zijn dan vrij om de gemeentelijke middelen voor schoolbegeleiding naar eigen inzicht aan te wenden. Naar aanleiding van overleg met de VNG – en na afstemming met het ministerie van Financiën – is de conclusie getrokken dat de subsidiëring van schoolbegeleidingsdiensten door gemeenten via de figuur van budgetsubsidiëring beleidsrijk kan worden ingevuld zonder dat de subsidie het karakter behoeft te krijgen van een BTW-plichtige (prijs)subsidie. Voorbeelden kunnen worden gevonden in de wijze waarop veel gemeenten het openbare bibliotheekwerk subsidiëren. Daarbij geldt als voorwaarde dat de in het kader van de budgetsubsidie door de schoolbegeleidingsdienst verrichte activiteiten worden geleverd ten behoeve van het algemeen (onderwijs)belang en dat ze passen binnen het kader van het lokaal onderwijsbeleid. De schoolbegeleidingsactiviteiten kunnen worden verricht voor een bepaalde groep van scholen of kunnen een bovenschoolse functie hebben. Activiteiten die los staan van de meerjarige gemeentelijke subsidiëring van schoolbegeleiding en de daarop gebaseerde budgetsubsidie zullen in beginsel wel onderworpen zijn aan BTW-heffing. De gemeenten kunnen voor deze diensten immers ook een andere partij (adviesbureau) inhuren.

De VNG heeft met mij geconstateerd dat deze benadering gemeenten in een situatie van vraagfinanciering voldoende mogelijkheden biedt voor het maken van beleidsrijke afspraken met schoolbegeleidingsdiensten zonder dat daarbij een BTW-heffing aan de orde is. Deze mogelijkheden maken het onnodig om gemeenten wat betreft de inzet van hun eigen middelen voor schoolbegeleiding te compenseren voor een eventuele BTW-heffing.

C. Onderwijs aan zieke leerlingen

Het onderwijs aan zieke leerlingen is door middel van de Wet van 10 december 1998 (Stb. 733), tot wijziging van de Wet op de expertisecentra, de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek inzake de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen (ondersteuning onderwijs aan zieke leerlingen) een taak geworden van de school waar de leerling is ingeschreven. Ter uitvoering van het onderwijsprogramma kan de thuisschool ondersteuning inroepen van de schoolbegeleidingsdienst indien de leerling in een niet-academisch ziekenhuis is opgenomen dan wel ziek thuis verblijft. Indien de leerling is opgenomen in een academisch ziekenhuis kan de school worden ondersteund door een educatieve voorziening. Deze taken zijn expliciet opgenomen in de desbetreffende onderwijswetten en veranderen door dit wetsvoorstel niet.

De wettelijke grondslag voor de bekostiging van de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen door een schoolbegeleidingsdienst via een specifieke uitkering aan de gemeenten liep af op 1 augustus 2003. Vooruitlopend op nieuwe wetgeving bieden de Financiële-verhoudingswet en de Wet overige OCenW-subsidies een juridische grondslag voor deze bekosti-

ging door middel van ministeriële regelingen (Gele katern 2003, nr. 18 en Gele Katern 2004, nr. 13).

De evaluatie van de wet van 10 december 1998, die u werd aangeboden bij brief van 17 oktober 2003 (Kamerstukken II, 2002/03, 25 871, nr. 22) leidde tot het voorstel de financiering van consulenten die verbonden zijn aan schoolbegeleidingsdiensten voort te zetten.

In het schriftelijk overleg over het onderwijs aan zieke leerlingen (Kamerstukken II, 2003/04, 25 871, nr. 23) heb ik aangegeven een structurele voorziening te willen creëren voor de ondersteuning van dit onderwijs en dat ik daarvoor de schoolbegeleidingsdiensten waaraan deze consulenten zijn verbonden, rechtstreeks zal gaan bekostigen. Dit wetsvoorstel voorziet in de juridische grondslag om schoolbegeleidingsdiensten te bekostigen voor hun activiteiten op het gebied van onderwijs aan zieke leerlingen en om hiervoor zo nodig uitvoeringsregels vast te stellen.

Financiële gevolgen

2005              2006              2007                 2008

Invoering vraagfinanciering                                          59,8               62,4               64,2                  69,7

Onderwijs aan zieke leerlingen                                       3,3                 3,3                 3,3                    3,3

Bovenstaande bedragen zijn in mln. euro.

Deze bedragen zijn in de meerjarenramingen voorzien.

De bedragen zijn inclusief compensatie voor BTW-heffing.

Op de uitkering aan de schoolbegeleidingsdiensten voor ondersteuning

van het onderwijs aan zieke leerlingen is geen BTW verschuldigd omdat

dit een in de wet geregelde, aanbodgestuurde activiteit blijft.

Uitvoering door Centrale financiën Instellingen (CFI)

De uitvoeringsorganisatie CFIverwacht geen extra uitvoeringsgevolgen van dit voorstel.

Artikelsgewijze toelichting

ArtikelenIen II, onderdeelA(artikel1WPO en artikel1WEC) Voorgesteld wordt de begrippen «schoolbegeleiding» en «schoolbegeleidingsdienst» te verklaren in het definitieartikel van deze wetten. Thans worden beide begrippen gedefinieerd in de artikelen 179 WPO en 165 WEC die de inhoud en de organisatie van schoolbegeleiding bepalen. Definiëring blijft nodig omdat de begrippen voorkomen in artikelen in deze beide wetten, die onder meer betrekking hebben op regionale verwijzingscommissies en op het onderwijs aan zieke leerlingen. Daarnaast is definiëring nodig omdat ook in dit wetsvoorstel het begrip schoolbegeleiding wordt gebruikt in een nieuw bekostigingsartikel dat wordt voorgesteld voor de desbetreffende wetten in de relatie met gemeentelijke middelen voor schoolbegeleiding. Definiëring in artikel 1 van de WPO respectievelijk van de WEC maakt verwijzing naar de artikelen waarin de inhoud van schoolbegeleiding wordt bepaald, onnodig. De definitie van het begrip schoolbegeleidingsdienst is verruimd; naast de bestaande vorm van schoolbegeleiding waarbij een gemeente een gemeentelijke dienst of een rechtspersoon in stand houdt die schoolbegeleiding verzorgt, valt daaronder thans elke rechtspersoon die zich het verzorgen van schoolbegeleiding (mede) ten doel stelt.

Het kunnen verzorgen van schoolbegeleiding is echter niet tot die gemeentelijke diensten en tot rechtspersonen beperkt. Het aanbieden van

schoolbegeleiding staat vrij aan elke persoon en instantie, evenals het schoolbesturen (op termijn volledig) vrij staat te kiezen wie de gewenste schoolbegeleiding zal verzorgen.

ArtikelIen II, onderdeelB(artikel 9a WPO en artikel 18a WEC) Nu het begrip schoolbegeleidingsdienst in artikel 1 van de WPO en in artikel 1 van de WEC wordt gedefinieerd, is verwijzing naar artikel 179 WPO respectievelijk naar artikel 165 WEC voor een toelichting van dat begrip niet langer relevant. Bovendien hebben de desbetreffende artikelen een andere inhoud gekregen.

Artikel I, onderdeelC(artikel 24 WPO)

De formulering in artikel 1 van een ruime definitie van het begrip schoolbegeleidingsdienst, leidt ook tot een wijziging van artikel 24. Ten behoeve van het instellen of erkennen van een regionale verwijzingscommissie (rvc), hebben zowel gemeentelijke diensten een taak als (andere) rechtspersonen die schoolbegeleiding verzorgen. Het vierde lid van artikel 24 bepaalt dat, indien in een regio meer regionale schoolbegeleidingsdiensten werkzaam zijn, de minister die schoolbegeleidingsdiensten hoort alvorens een rvc te erkennen of in te stellen. Dat systeem blijft met de onderhavige wijziging van de schoolbegeleiding in stand; schoolbegeleidingsdiensten met rechtspersoonlijkheid die regionaal werkzaam zijn, worden gehoord als de minister een rvc moet instellen of erkennen en aan een schoolbegeleidingsdienst moet verbinden.

Het regionaal werkzaam zijn van de schoolbegeleidingsdienst blijft voorwaarde voor «het aanknopen» van een rvc. Om dat duidelijk te maken wordt voor de omschrijving van schoolbegeleidingsdienst nu verwezen naar artikel 25 van de WPO.

Artikel I, onderdeelDen artikel II, onderdeelC(artikel 68 WPO en artikel 69 WEC)

Deze artikelen worden technisch gewijzigd nu het begrip schoolbegeleiding in artikel 1 van de WPO en van de WEC wordt gedefinieerd.

Artikel I, onderdeelEen artikel II onderdeelD(artikel 144 WPO en artikel 138 WEC)

Deze aanpassing maakt dat de uitgaven die een gemeente doet voor schoolbegeleiding relevant worden voor de overschrijdingsregeling.

Artikel I, onderdeelFen artikel II, onderdeelE(artikel 148 WPO en artikel 143 WEC)

De verwijzing in het tweede lid van artikel 148 WPO en in het tweede lid van artikel 143 WEC naar respectievelijk artikel 180a WPO en artikel 166a WEC maakt duidelijk dat de bekostiging die een schoolbestuur ontvangt voor schoolbegeleiding ten nutte van de school of scholen van het schoolbestuur dient te worden besteed; deze besteding hoeft niet noodzakelijk een directe relatie met schoolbegeleiding te hebben.

Artikel I, onderdeelGen artikel II, onderdeelF(artikel 179 WPO en artikel

165 WEC)

De artikelen 179 WPO en 165 WEC bevatten de kern van het onderhavige voorstel. Ze bepalen dat de verantwoordelijkheid voor het vragen van schoolbegeleiding bij het bevoegd gezag van een school wordt gelegd, het bevoegd gezag bepaalt of en zo ja, waar en met welk doel schoolbegeleiding wordt gevraagd.

Artikel I, onderdeelHen artikel II, onderdeelG(artikel 180 WPO en artikel

166 WEC)

Deze artikelen geven in het eerste lid de wettelijke grondslag voor een jaarlijkse bekostiging die is bestemd voor de ondersteuning bij het onder-

wijs aan zieke leerlingen. Ze bepalen tevens in het eerste lid dat elementen die meetellen voor de wijze waarop de bekostiging wordt berekend, bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld. In ieder geval zal voor die berekening relevant zijn het aantal leerlingen op de teldatum. Een eventueel «gewicht» van leerlingen is bij de berekening op grond van die telling niet van betekenis.

Het tweede lid van deze artikelen bepaalt dat alleen de schoolbegeleidingsdiensten die vóór de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel betrokken waren bij de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen, na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor bekostiging in aanmerking kunnen komen.

Artikel I, onderdeelIen artikel II, onderdeelH(artikel 180a WPO en artikel 166a WEC)

Deze artikelen regelen dat de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding met uitzondering van de rijksmiddelen voor de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen, worden uitgekeerd aan de schoolbesturen. Indien het wetsvoorstel tot invoering van lumpsumbekostiging per 1 augustus 2006 tot wet is verheven en in werking is getreden, zullen de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding onderdeel zijn van de lumpsum-bekostiging.

Artikel III, onderdelen A,CenD(artikelen 10g, 53b en 75d W.V.O.) De vraagfinanciering voor schoolbegeleiding zoals die in dit wetsvoorstel wordt geregeld, is niet van toepassing voor het voortgezet onderwijs, daarom is het begrip «schoolbegeleidingdienst» ook niet in het definitieartikel opgenomen. In de artikelen waarin dat begrip toch wordt gebruikt, wordt verwezen naar artikel 1 van respectievelijk de WPO en de WEC, waar dat begrip wordt gedefinieerd.

Artikel III, onderdeelB(artikel 18 W.V.O.)

Omdat dit artikel betrekking heeft op een specifiek onderdeel van schoolbegeleiding, te weten de ondersteuning bij het onderwijs aan zieke leerlingen, wordt in dit artikel terug verwezen naar de artikelen 180 WPO en 166 WEC die op deze taak betrekking hebben.

Artikelen IV enV(artikel 7.1.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 1.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek)

Nu de ondersteuning van het onderwijs aan zieke leerlingen aan een beperkte kring van schoolbegeleidingsdiensten wordt opgedragen, waarvan een definitie in artikel 1 van de WPO en van de WEC is ondergebracht, dient naar die artikelen te worden verwezen.

Artikel VI

Door de rijksmiddelen voor schoolbegeleiding uit te keren aan de schoolbesturen ontstaan er nieuwe verhoudingen tussen die besturen en de (regionaal werkende) schoolbegeleidingsdienst waarbij zij nu zijn aangesloten.

Om aan deze nieuwe situatie te wennen, wordt in dit wetsvoorstel een overgangstermijn opgenomen waarin de middelen voor schoolbegeleiding die aan de schoolbesturen worden uitgekeerd, in steeds afnemende mate zijn geoormerkt ter besteding bij de desbetreffende schoolbegeleidingsdiensten en in toenemende mate voor de schoolbesturen ter vrije besteding beschikbaar zijn.

Deze overgangsperiode en de inhoud daarvan is het resultaat van overleg tussen Edventure, de VNG en de besturenorganisaties enerzijds en ondergetekende anderzijds.

Het voornemen is dat de middelen voor schoolbegeleiding met ingang van 1 januari 2008 deel gaan uitmaken van de lumpsum.

Artikel VII

Nu het onderhavige wetsvoorstel beoogt, er toe te leiden dat niet langer

specifieke uitkeringen voor schoolbegeleiding aan gemeenten worden

gedaan maar dat subsidie aan schoolbesturen wordt gegeven, kan de

regeling die ten aanzien van die specifieke uitkeringen die is opgenomen

in titel A van artikel V van bedoelde Wet van 15 mei 1997 (Stb. 252)

vervallen.

Artikel B3 bevat verwijzingen naar (het huidige) artikel 180 dat in het

onderhavige wetsvoorstel een geheel andere inhoud krijgt. Het kan, onder

meer om die reden, thans ook vervallen.

Artikelen VIII en IX

Deze bepalingen zijn opgenomen om het voorstel van wet houdende wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (Kamerstukken II, 2002/03, 28 925, nrs. 1–2) en dit voorstel van wet met elkaar in overeenstemming te brengen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. J. A. van der Hoeven

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.