Brief staatssecretaris ter aanbieding voortgangsrapportage 2001-2003 - Homo-emancipatiebeleid

Deze brief is onder nr. 7 toegevoegd aan dossier 27017 - Homo-emancipatiebeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Homo-emancipatiebeleid; Brief staatssecretaris ter aanbieding voortgangsrapportage 2001-2003 
Document­datum 27-08-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST79030
Kenmerk 27017, nr. 7
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

27 017

Homo-emancipatiebeleid

Nr. 7

1  Van 13 februari 2001 (27 017, nr. 2)

2  Brief van de Kamerleden Van der Laan, Ferrier, Verbeet, Luchtenveld, Van Bommel, Kraneveldt en Tonkens aan de Staatssecretaris van VWS.

3  W.J.H. Mulier Instituut, onderzoek onder 24 000 respondenten, oktober 2003; 5,9% heeft homoseksuele, lesbische of biseksuele voorkeur. Op de totale Nederlandse bevolking is dat bijna 1 miljoen burgers.

4  Bron: CBS

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 augustus 2004

Hierbijbied ik u als coördinerend bewindspersoon voor het homo- en

lesbische emancipatiebeleid de voortgangsrapportage Homobeleid 2001–

2003aan.

Deze rapportage is een vervolg op de nota Homo-emancipatiebeleid1 en

laat zien hoe het in de praktijk staat met de eerdere voornemens op dit

terrein.

Eerst sta ik in deze brief stil bijwat de afgelopen jaren is bereikt en waar nog problemen opgelost moeten worden. Ik ga daarbijook in op de knelpunten die de Kamer zelf heeft gesignaleerd in de brief van 28 januari 20042 . Vervolgens beschrijf ik de ambities van het kabinet op dit beleidsterrein en vul ik mijn coördinerende taak in het homo-emancipatiebeleid verder in.

1 Emancipatie in algemene zin succesvol

Nederland kent naar schatting één miljoen3 homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. De afgelopen decennia is het fundament gelegd voor het gelijk behandelen van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in ons land. De opeenvolgende kabinetten hebben hiervoor veel beleid ontwikkeld, in gang gezet en daarmee ook veel bereikt. Niet alleen door de opneming van het gelijkheidsbeginsel in artikel 1 van de Grondwet. Ook door de totstandkoming van de Algemene wet gelijke behandeling.

In de verslagperiode 2001–2003 is dit juridische fundament verstevigd door wijzigingen in het familierecht en erfrecht. Het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor homoseksuele paren en de mogelijkheid van adoptie van kinderen is de juridische afronding van de homo-emancipatie. In 2002 trouwden ongeveer 1850 mannen- en vrouwenparen4 . Nederland zit qua wettelijke bescherming en gelijkberechtiging in Europa in de kopgroep.

Dit is natuurlijk niet alleen het gevolg van juridische maatregelen. Dit resultaat was alleen maar mogelijk doordat steeds meer homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en biseksuelen voor hun geaardheid en hun wensen uit durven te komen. Zijnemen duidelijk zichtbaar en actief aan de samenleving deel. Gelijke behandeling is in het leven van alledag de basis om te kunnen deelnemen in de samenleving, maar mensen moeten het vervolgens zelf waarmaken. Homoseksuelen en organisaties van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, zoals COC Nederland, hebben hier de afgelopen decennia actief aan bijgedragen.

Homo’s steeds zichtbaarder in maatschappelijk leven De tolerantie tegenover homoseksualiteit is in het achterliggende decennium vrijconstant en op een hoog niveau van 95 procent gebleven.1 Voor veel mensen is de «zichtbaarheid» van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen geen taboe meer2.

Deze emancipatie is goed te zien in het maatschappelijke leven. Zo komen in het openbare bestuur veel volksvertegenwoordigers en bestuurders openlijk uit voor hun homoseksuele geaardheid. Ook op de televisie en in de reclame zijn homoseksuelen bijna dagelijks zichtbaar. Ook is er sprake van meer acceptatie op de arbeidsmarkt. Dat geldt niet alleen voor sectoren waar relatief veel homoseksuelen werken (dienstensector en zorgberoepen) maar ook voor de oorspronkelijk typische «macho» beroepen bijde politie en bijde krijgsmachtonderdelen. De acceptatie is zeker nog niet algemeen. Zo zijn er negatieve tendensen in het onderwijs. Dit blijkt onder meer uit de inventarisatie van knelpunten door COC Nederland onder leerlingen en docenten in het onderwijs3.

Sociale acceptatie onder druk

Het kabinet heeft in de verslagperiode 2001–2003 veel impulsen gegeven aan het homo-emancipatiebeleid. De bijgevoegde voortgangsrapportage gaat daar uitgebreid op in. Acht departementen zijn actief op het terrein van volksgezondheid, welzijn en sport, defensie, onderwijs, sociale zaken, justitie en integratie, politie en buitenlands beleid. Er is het nodige gedaan aan wetgeving, onderzoeken, projecten, experimenten en overleg. De rijksoverheid heeft maatschappelijke organisaties van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, vrijwilligers, instellingen, andere organisaties en overheden hiermee willen prikkelen en ondersteunen bijhet in de praktijk brengen van homo-emancipatie.

1  De maatschappelijke positie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen, NISSO, 2000, blz. 17.

2  W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003, «Het gaat om de sport». VWS-brief aan de Tweede Kamer S/P&K-2419 316, d.d. 24 oktober 2003.

3  «Potten en flikkers de klas uit; Hoe tolerant is jouw school?», COC Nederland, april 2003.

Zo wordt in het onderwijs veel gedaan voor meer veiligheid van homoseksuele docenten en leerlingen. Projecten, onderzoek en toezicht benadrukken het belang van een veilig werkklimaat zonder pesten en intimidatie. De sector zorg en welzijn beschikt hiervoor inmiddels over instrumenten voor de verschillende instellingen en beroepsoefenaren. Gemeenten en instellingen krijgen – desgevraagd – steun van het project lokaal beleid en homo-emancipatie bijhet in de praktijk brengen van hun eigen beleid op dit terrein.

Zorgvoorzieningen moeten ook voor homoseksuele burgers toegankelijk zijn; dit is onderdeel van het kwaliteitsbeleid van de rijksoverheid. Lokale initiatieven maken de positie van de naar schatting 200 duizend allochtonen met homoseksuele gevoelens aarzelend zichtbaar, vooral in de grote steden. Maatschappelijke organisaties van en voor minderheden hebben hierin een belangrijke rol om dit te verbeteren. De overheid blijft hieraan in het integratiebeleid aandacht besteden. Binnen de krijgsmacht en binnen de politie is acceptatie en integratie van homoseksuelen een van de uitgangspunten in het personele en organisatiebeleid. Nederland heeft internationaal aandacht gevraagd voor de mensenrechten van homoseksuelen.

De overheid heeft dus veel gedaan in de verslagperiode. Dat neemt niet weg dat de sociale acceptatie van homoseksuelen nog niet volledig is in de samenleving, sterker nog: de sociale acceptatie van homo- en bisek-suelen hapert. Landelijk onderzoek, lokale monitors1 en incidenten geven hierover serieuze signalen af. Duidelijk is dat nog niet iedere homo- of biseksueel vrijuit kan meedoen in de samenleving en dat de overheid in haar beleid dus de vinger aan de pols moet houden.

2 Meedoen en kunnen meekomen vraagt extra inzet

Het homo-emancipatiebeleid is vast onderdeel in het beleid van de betrokken vakdepartementen. Dit is mede het gevolg van de inzet en betrokkenheid van verschillende landelijke en lokale partijen. Dit betekent niet dat alle problemen zijn opgelost. De Kamer vraagt hierover in haar recente brief ook expliciet aandacht: «hoewel de juridische emancipatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en «transgenders» bijna is voltooid, lijkt de sociale acceptatie juist weer af te nemen.»

Het kabinet richt zich op het stimuleren en tijdelijk ondersteunen van kwetsbaren die hun positie in de samenleving willen verbeteren en dat nog niet geheel op eigen kracht doen. Ik wil daarbijmet de meest betrokken collega’s in het kabinet impulsen geven aan een sterkere positie van homoseksuelen met een andere levensbeschouwing of culturele achtergrond, op het lokale niveau, zodat deze (kunnen) meekomen en meedoen. De extra aandacht gaat ook uit naar de sociale acceptatie van homoseksuelen onder groepen burgers en de integratie van homoseksuelen.

Toenadering onder burgers met verschillende achtergronden Het kabinet blijft de komende jaren aandacht houden voor de acceptatie van homoseksuelen bijburgers. Ons land telt ongeveer een kwart miljoen homoseksuele en biseksuele jeugdigen. Daarbinnen is ook de positie van homoseksuelen met een andere culturele achtergrond of levensbeschouwing vaak bijzonder kwetsbaar. Ik wil daarom de maatschappelijke positie van homoseksuelen met een andere levensbeschouwing versterken én tegelijkertijd een impuls geven aan de sociale acceptatie van homo’s onder burgers. Ik stel voor deze kabinetsperiode een bedrag van totaal € 400 000 beschikbaar voor kansrijke initiatieven. Voorwaarde is wel dat verschillende organisaties met elkaar samenwerken en gebruik maken van de opgedane ervaringen en het netwerk van het Project de Dialoog. Dit project richt zich op de toenadering tussen homo’s en verschillende levensbeschouwingen. De initiatieven moeten zich richten op het doorbreken van het maatschappelijke isolement, versterking van de positie van homo’s en de rol van maatschappelijke organisaties daarbij.

1  W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003, rapport: «Het gaat om de sport», Lokale jeugd-monitors Den Haag en Rotterdam, 2002 en het COC rapport: Potten en flikkers de klas uit, mei 2003»; «Sociaal-culturele ontwikkelingen in Nederland», SOCON 2000, Katholieke Universiteit Nijmegen.

2  Nulmeting onder Nederlandse gemeenten, oktober 2003 van het Expertisecentrum Lokaal beleid en homoseksualiteit, blz. 29 e.v.. De uitkomsten van de nulmeting zijn opgenomen als bijlage van de Voortgangsrapportage.

Homo-emancipatie in lokaal beleid

Een recent onderzoek bijgemeenten signaleert vooral knelpunten op de terreinen: welzijn, zorg en onderwijs2 . Ik vind het belangrijk dat besturen, instellingen, lokale voorzieningen en ook groepen van burgers in de lokale praktijk meedoen en gestimuleerd worden om hun verantwoordelijkheid te nemen knelpunten op dit terrein op te lossen. Er bestaan nu al initiatieven om bestaande kennis verder toegankelijk te maken, door te geven en te verankeren. Die ga ik de komende jaren voortzetten. Ik wil daarbij nadrukkelijk aansluiten bij de nieuw op te zetten landelijke infrastructuur. Ik stel daarom een extra bedrag beschikbaar van maximaal € 400 000 voor het verder stimuleren van homo-emancipatiebeleid op lokaal niveau.

Meedoen op school

In het onderwijs en voor de veiligheid van homoseksuele onderwijzers en

leerlingen is de afgelopen verslagperiode veel in gang gezet. Dat gaat in

deze kabinetsperiode onverminderd voort. De voortgangsrapportage gaat hierop uitvoerig in; ik verwijs voor de acties van de minister van OCW daarnaast naar het «plan van aanpak veiligheid en de opvang van risicojongeren» dat in mei aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Rechtshandhaving en de aanpak van discriminatie De Raad van hoofdcommissarissen is in januari van dit jaar akkoord gegaan met maatregelen om de aanpak van het lokale opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van discriminatie te verbeteren. Deze zomer zal worden getoetst in hoeverre de regiokorpsen deze maatregelen hebben uitgevoerd. Verder zal structureel overleg gevoerd worden door het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie van het OM met het Landelijk Bureau Discriminatie (LBD) van de politie, de Landelijke Vereniging van Anti-discriminatiebureaus en het Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR). Intussen is het LBR ook in gesprek met ondermeer het COC, om te bezien hoe de organisaties in de aanpak van discriminatie verder kunnen samenwerken.

3 Voortzetten van de interdepartementale coördinatie

De aandacht voor homo-emancipatiebeleid is verankerd in het beleid van de diverse betrokken departementen. Er is veel tot stand gekomen, op enkele terreinen is nog extra aandacht nodig. Dat betekent dat ik mijals coördinerend bewindspersoon de komende jaren op een aantal zaken kan toeleggen.

Ik acht mijvooral verantwoordelijk voor meer samenhang tussen de verschillende terreinen van de rijksoverheid bij specifieke problemen voor homoseksuelen. Daarnaast is er een aantal afgeleide functies. De belangrijkste daarvan zijn: signaleren van ontwikkelingen op hoofdlijnen, stimuleren om knelpunten op te lossen, bevorderen van samenhang zowel in beleid als in de praktijk en periodiek rapporteren over het totale beleid. Uiteraard zal ik de Kamer hiervan op de hoogte houden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp

Voortgangsrapportage Homo-emancipatiebeleid

Inhoud

Inleiding                                                                                                               5

De beleidsnotainkort bestek                                                                            5

De voortgangsrapportage                                                                                 7

1 Actuele thema’senontwikkelingen                                                               7

2 Wet-enregelgevingen«monitoring»                                                         10

3 Volksgezondheid, Welzijn, Maatschappelijke Zorg en Sport                     13

4 Internationaal homo-endiversiteitbeleid                                                   21

5 Onderwijs                                                                                                       24

6 Arbeid                                                                                                             25

7 Politie                                                                                                              29

8 Defensie                                                                                                          30

9 Rechtsherstel homoseksuelen Tweede Wereldoorlog/ Concentratie van kennisendocumentatie                                                                                   31

Bijlagen1

– Nulmeting homo-emancipatiebeleid onder Nederlandse gemeenten

– Handreiking homo- en lesbisch ouderenbeleid

– Overzicht van coördinatoren homo-emancipatiebeleid in Europa

Inleiding

In de voorliggende rapportage wordt de uitvoering geschetst van het homo-emancipatiebeleid en de aanpak van homodiscriminatie in de afgelopen drie jaar.

13 februari 2001 heeft het kabinet de beleidsnota Homo-emancipatiebeleid aan de Tweede Kamer gezonden. Deze nota is 2 juli 2001 besproken in een notaoverleg (27 017, nr. 4). In aanvulling op het notaoverleg heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 6 juli 2001 (27 017, nr.5) en de Staatssecretaris van VWS op 31 januari 2002, schriftelijke, aanvullende informatie verstrekt (DSB/IN-22 500 499). Deze rapportage is de eerste voortgangsrapportage sinds de totstandkoming van de beleidsnota.

In deze voortgangsrapportage wordt eerst de beleidsnota beknopt uiteengezet, gevolgd door een overzicht van actuele thema’s en ontwikkelingen. Vervolgens komt de feitelijke voortgang op de verschillende terreinen van overheidsbeleid aan de orde over de verslagperiode: van voorjaar 2001 tot het voorjaar van 2004.

De rapportage is voorbereid door de Interdepartementale Werkgroep Overheidsbeleid en Homoseksualiteit (IWOH). De beleidsnota van 13 februari 2001 is totstandgekomen na overleg met betrokken organisaties in het veld. Omdat deze rapportage alleen de feitelijke stand van zaken geeft van de uitvoering van die beleidsnota, is afgezien van een consultatie met veldpartijen. Wél is in deze rapportage gebruik gemaakt van informatie uit het veld.

De beleidsnota homo-emancipatiebeleid in kort bestek

Voor een goed begrip van de activiteiten in de afgelopen periode zijn de beleidsuitgangspunten uit de beleidsnota van 13 februari 2001 (p. 4–5) in het onderstaande op een rijgezet.

1 Ter inzage gelegd bijhet Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Seksuele voorkeur is onderdeel van de discriminatiegronden waarop nationale en internationale gelijke behandelingswetgeving is gericht.

In het kielzog van deze brede gelijke behandelingswetgeving wordt het beleid om gelijke behandeling in de praktijk te implementeren breder van aanpak. Er wordt diversiteitbeleid ontwikkeld dat zich richt op meerdere discriminatiegronden tegelijk, in aanvulling op beleid dat specifiek gericht is op de gelijke behandeling van vrouwen, allochtonen, ouderen, homoseksuele mannen en vrouwen of gehandicapten (ongeacht levensbeschouwing); homobeleid is onderdeel van dit diversiteitbeleid.

Er is specifieke wetgeving tot stand gekomen die alleen gericht is op de gelijke behandeling van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen.

De maatschappelijke tolerantie is thans groot, maar blijft een voortdurend punt van aandacht.

Wetenschappelijk onderzoek laat nog een achterstelling zien van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen en biseksuele mannen en vrouwen, vooral als ze minder zelfredzaam zijn. Het gaat hierbij met name om jongeren, ouderen en personen die afhankelijk zijn van zorg en welzijnsvoorzieningen. ook komt homodiscriminatie voor inorgani-saties met een sterke heterocultuur, zoals in sommige werkorganisaties en sportverenigingen.

Ook al is er in de EU en in de Raad van Europa veel aandacht voor non-discriminatie en gelijke behandeling, toch blijft homoseksualiteit in veel landen een reden voor discriminatie en zelfs voor strafrechtelijke vervolging. Nederland kan op het terrein van de homo-emancipatie een voortrekkersrol vervullen.

Tegen deze complexe achtergrond van bepalende factoren hecht het kabinet aan een genuanceerde benadering van het homo-emancipatie-beleid.

Het doel blijft bescherming van de menselijke waardigheid en deelname aan het maatschappelijk leven op voet van gelijkheid, ongeacht seksuele voorkeur.

Het kabinet heeft gekozen voor de volgende uitgangspunten:

1)  Het behoud van de resultaten die op dit terrein zijn behaald en – daarmee nauw samenhangend–het instandhouden van een permanente waakzaamheid op signalen van afnemende tolerantie. Het verbod op discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen behoort tot de niet-onderhandelbare normen in de Nederlandse samenleving. Dit betekent structurele monitoring van gedrag en houding van bevolking en maatschappelijke instellingen op intolerantie en achterstelling en onderzoek van verschillen in maatschappelijke positie tussen homo- en heteroseksuele personen.

2)  De benadering van het homobeleid als aspect van diversiteitbeleid; hierin wordt beleid gericht op gelijke behandeling en voorkoming van discriminatie op verschillende discriminatiegronden gecoördineerd ontwikkeld.

3)  De concentratie en versterking van de expertise op het terrein van homoseksualiteit zowel ten behoeve van de inbreng van het homoseksuele aspect in het diversiteitbeleid als ten behoeve van de ontwikkeling en implementatie van homospecifiek beleid op landelijk en lokaal niveau.

4)  Het ontwikkelen van specifiek homobeleid op die terreinen die inherent zijn aan de homoseksuele leefstijl of waar onderzoek de wenselijkheid daartoe heeft aangetoond.

5)  Het continueren van de internationale voortrekkersrol van Nederland op het terrein.

Verder zal «de staatssecretaris van VWS, in haar hoedanigheid van coördinerend bewindspersoon voor dit beleidsterrein, zorgdragen voor de bewaking van genoemde uitgangspunten en voor het stimuleren en coördineren van de uitvoering van de beleidsvoornemens.»

In de Beleidsnota zijn voornemens opgenomen op de terreinen van een groot aantal departementen.

De Voortgangsrapportage

Voor de naar schatting 1 miljoen1 homoseksuele mannen en lesbische vrouwen is in ons land de afgelopen decennia – door de opeenvolgende kabinetten – veel beleid ontwikkeld, in gang gezet en veel bereikt. Feitelijk is dit begonnen met het schrappen van discriminerende wetsbepalingen in het wetboek van strafrecht, art. 248bis (1970), de overheidssteun voor hulpverlening aan homo’s op het terrein van zelfaanvaarding en ontplooiing (1968) en de erkenning van het COC (1974)2. De interdepartementale coördinatie van het homo-emancipatiebeleid is in 1986 begonnen, met Minister Brinkman als coördinerend bewindspersoon voor het homo-emancipatiebeleid3. Door verschillende externe gebeurtenissen heeft het beleid op dit terrein de afgelopen jaren meerdere impulsen gekregen. De eerste was de gewelddadige verstoring van de landelijke homodemonstratie «Roze zaterdag» in 1982 in Amersfoort. Deze leidde toen tot meer aandacht voor de aanpak van discriminatie en de openbare orde en voor het onderwijs. In de afgelopen verslagperiode hebben de uitspraken van imam El Moumni tegen homo’s geleid tot verdere inspanningen op het terrein van integratie en de aandacht voor de positie van de naar schatting 50 000 allochtone jongeren met homoseksuele gevoelens4.

1 Actuele thema’s en ontwikkelingen

1  W.J.H. Mulier Instituut, onderzoek onder 24 000 respondenten, oktober 2003; 5,9% heeft homoseksuele, lesbische of biseksuele voorkeur. Op de totale Nederlandse bevolking is dat bijna 1 miljoen burgers.

2  «Advies over de wettelijke bescherming van discriminatie wegens homofilie», Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), mei 1981, blz. 63.

3  Brief van Minister-president Lubbers «Overheidsbeleid en homosexualiteit», d.d. 11 september 1986, kenmerk 19 504, nr. 3, vergaderjaar 1985–1986.

4  W.J.H. Mulier Instituut: «Het gaat om de sport», onderzoek onder 24 000 respondenten, oktober 2003; 5,9% van de bevolking heeft homoseksuele, lesbische of biseksuele voorkeur. CBS: «Young people in the Nether-lands», 2001: «Total population with immigrant background «25 yrs: 1 025 058».

5  Hoofdstuk 1; blz. 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2003–2006

6  W.J.H. Mulier Instituut, onderzoek onder 24 000 respondenten, oktober 2003; 5,9% heeft homoseksuele, lesbische of biseksuele voorkeur. Op de totale Nederlandse bevolking is dat bijna 1 miljoen.

7  COC-onderzoek Utrecht, NISSO en enkele lokale jeugdmonitors

Het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet

Het verbod op discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen behoort tot de niet-onderhandelbare normen in de door tolerantie gekenmerkte Nederlandse samenleving. Volgens het Hoofdlijnenakkoord zijn «respect, tolerantie en het bestrijden van discriminatie essentieel om de samenhang in de samenleving te behouden. Tegelijkertijd stelt het kabinet5 dat de samenleving steeds onpersoonlijker en onveiliger ervaren wordt. Respect en fatsoen zijn niet zelden ver te zoeken. De publieke ruimte lijkt van niemand en in grote steden vertaalt een gebrekkige integratie zich in eenzijdig samengestelde wijken; aldus het Hoofdlijnenakkoord. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot spanningen, onveiligheidsgevoelens en uitsluiting. Ook onder de circa 1 miljoen homoseksuele burgers in ons land6 .

Meedoen is een van de belangrijke motto’s in het hoofdlijnenakkoord. Vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de burger, bevorderen van actief burgerschap en versterken van de sociale cohesie zijn belangrijke uitgangspunten van het kabinetsbeleid.

De verantwoordelijkheid voor het maatschappelijk functioneren is in belangrijke mate verschoven naar de burgers zélf. De overheid voelt zich vooral daar verantwoordelijkheid, waar burgers zelf in hun eentje of in groepsverbanden niet uit problemen komen of niet uit dreigen te komen.

Dit laatste betreft vooral de eerder door het kabinet gesignaleerde onpersoonlijker en onveiliger ervaren samenleving. In lokale rapportages en ad hoc onderzoeken7 wordt gesignaleerd dat de sociale acceptatie en veiligheid van homo’s in de buurt en op school onder druk is komen te staan.

Problemen en knelpunten doen zich voor op de terreinen van (preventieve) gezondheidszorg, integratie en de spanning tussen grondrechten, scholen en veiligheid in de buurt. Waakzaamheid is daarom ook op deze terreinen geboden. In deze rapportage zal verder op deze ontwikkelingen ingegaan worden.

De pluriforme samenleving

Mede door de toename van allochtone groepen in de Nederlandse samenleving met een culturele achtergrond waarin homoseksualiteit vaak (nog) niet geaccepteerd is – is het in stand houden van de tolerantie tegenover homoseksuele mannen en lesbische vrouwen een belangrijk punt van zorg. Overdragen van kennis over homoseksualiteit en begrip voor homo’s aan jongeren is daarom belangrijk.

Bijde verschillende monitors onder jeugdigen is gebleken dat in het algemeen jongens homoseksualiteit sterker veroordelen dan meisjes. Maar ook naar herkomst zijn er verschillen. Over het algemeen staan islamitische en orthodox-christelijke jongeren intoleranter tegenover homoseksualiteit dan de meeste andere jongeren. Dit geldt ook voor jongeren met een Caraïbische afkomst1. De meeste homoseksuelen wonen vooral in de grote steden en in de Randstad2. In het bijzonder in de grote steden en de Randstad worden knelpunten vaak het eerst zichtbaar, zoals de onveiligheidbeleving van homoseksuele burgers, sociaal isolement en de geweldsincidenten tegen homo’s.

Veiligheid op scholen

Bijde behandeling van de Beleidsnota «Paars over roze» is door de Tweede Kamer nadrukkelijk gewezen op problemen in het onderwijs en aangedrongen op maatregelen in het onderwijs om het homo-emancipatiebeleid beter te plaatsen.

Dit om acceptatie en tolerantie van seksuele verscheidenheid als normaal maatschappelijk verschijnsel ook binnen de scholen een gewone plek te geven. Hierbijwerd aandacht gevraagd voor het feit dat er binnen verschillende culturen verschillend gedacht wordt over homoseksualiteit. Van belang is hierover binnen scholen de dialoog te voeren.

Spanning tussen grondrechten

Vooral na de publieke kwetsende uitlatingen van imam El Moumni over homoseksuelen in 2001, is er in Nederland een maatschappelijk debat op gang gekomen over de wijze waarop verschillende grondrechten zich tot elkaar verhouden, in het bijzonder het discriminatieverbod in relatie tot de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting. «11 september» en de mede daardoor toegenomen publieke aandacht voor de Islam heeft dat debat versterkt. In reactie daarop en mede ter uitvoering van een motie van Dittrich over de spanningsverhouding tussen de genoemde grondrechten, is het kabinet bezig met het opstellen van een nota over grondrechten in een pluriforme samenleving. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties heeft daarbij het initiatief. De nota is aan de Tweede Kamer aangeboden in het voorjaar van 2004.

1  bronnen: Rotterdamse Jeugdmonitor 2002; «Potten en Flikker de klas uit», COC-rapport 2003; SCO-Kohnstamm Instituut rapport 1999.

2  W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003, onderzoek onder 24 000 respondenten, pagina 46.

3  W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003, onderzoek onder 24 000 respondenten, pagina 46.

Maatschappelijk taboe rond homoseksualiteit nog niet verdwenen Het maatschappelijke taboe op homoseksualiteit is nog niet verdwenen. Dit is gebleken uit recent onderzoek3 van het W.J.H. Mulier Instituut onder 24 000 Nederlanders. Homo- en biseksualiteit zijn nog altijd taboe in de Nederlandse samenleving. Vooral ouderen en mensen met een lager opleiding- en/of welstandsniveau zijn minder geneigd om openheid te geven over hun seksuele voorkeur. Niet alleen in de buurt maar ook op het werk en vrije tijd blijkt meestal gezwegen te worden over dit onderwerp. Voor homoseksuele mannen geldt dit voor vier op de tien. Voor lesbische vrouwen een op de drie. Met een score van meer dan 80% is het taboe onder biseksuelen nog groter.

Daarnaast zijn het vooral de ouderen die het verzwijgen voor de buurt, hun familie en kennissen. Gelukkig is de groep die dit niet verzwijgt groter. Daarbijkomt ook dat dit onderwerp voor autochtone homojongeren veel minder een taboe is.

Europese integratie

Tijdens het Nederlands EU Voorzitterschap in 1997, is in het Verdrag van Amsterdam de nondiscriminatiebepaling opgenomen op grond van «seksuele gerichtheid». In het Europese eenwordingsproces is het belangrijk om deze fundamentele norm en waarde te behouden. Met de nieuwe Europese Conventie is een verdere oriëntatie van het beleid op «Brussel» onvermijdelijk geworden. Want Europa is géén buitenland meer. De burger mag – in dit verband – van de rijksoverheid verwachten dat zij verantwoordelijk is voor een adequate voorbereiding en de uitwerking van verdragsbepalingen op terreinen die het homo-emancipatiebeleid raken.

Nieuw subsidiebeleid VWS

Verantwoordelijk voor ’s Rijks schatkist, heeft het kabinet bij de presentatie van de Rijksbegroting 2004 een pakket maatregelen genomen om de overheidsuitgaven beheersbaar te houden. In dat kader is ondermeer besloten tot doorlichting van subsidies en een algemene bezuinigingstaakstelling op overheidssubsidies. De instellingsubsidies en projectsubsidies op het terrein van homo-emancipatiebeleid zijn daarvan niet uitgezonderd.

In de brief van de Minister van VWS d.d. 22 september 2003, DBO/PDS/ 2 408 486, is de Tweede Kamer geïnformeerd over het herziene subsidiebeleid.

Integriteit rijksoverheid

De burger kijkt steeds meer naar het functioneren van de overheid en de voorbeeldfunctie van de overheid voor het eigen handelen. Deze functie komt ook tot uitdrukking bijde overheid in de rol van werkgever. Het borgen van het verbod op discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen en andere vormen van discriminatie binnen de eigen organisatie krijgt door de invoering van gedragscodes zijn beslag. Immers wat tot een van de niet-onderhandelbare normen in de Nederlandse samenleving geldt, geldt natuurlijk ook voor de rijksoverheid als werkgever. Een aantal departementen hebben een brede antidiscriminatie gedragscode ingevoerd, waarin het verbod op discriminatie op grond van seksuele gerichtheid is opgenomen, of zullen dat binnenkort doen.

In de in de loop van 2004 vast te stellen modelgedragscode integriteit sector Rijk zal, naast de «klassieke» integriteitonderwerpen (zoals nevenwerkzaamheden e.d.), nadrukkelijk worden ingegaan op het thema «respect voor elkaars rechten/integriteit» en het voorkomen van discriminatie. Het voorkomen van discriminatie wordt als een van de kernwaarden binnen de Rijksdienst beschouwd en heeft zowel betrekking op de wijze waarop ambtenaren de burgers als op wijze waarop ambtenaren elkaar bejegenen. De modelgedragscode integriteit bevat op dit punt bovendien een expliciete verwijzing naar de Modelgedragscode Rijksoverheid tegen rassendiscriminatie.

Tot zover de actuele thema’s op het terrein van het homo-emancipatie-beleid. In de volgende hoofdstukken komt de feitelijke voortgang aan de orde op de verschillende terreinen van overheidsbeleid.

2 Wet- en regelgeving en monitoring

2.1 Grondrechten, Algemene wet gelijke behandeling en implementatie EG-richtlijnen

Algemene wet gelijke behandeling

De twee EG-antidiscriminatierichtlijnen gebaseerd op artikel 13 van het EG-verdrag, de anti-rassendiscriminatierichtlijn en de kaderrichtlijn arbeid, zijn voor de gronden ras, godsdienst en overtuiging en seksuele gerichtheid geïmplementeerd in de Algemene wet gelijke behandeling (citeertitel wijzigingswet: EG-implementatiewet Awgb1). Voor de gronden handicap of chronische ziekte en leeftijd is de kaderrichtlijn geïmplementeerd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ)2 en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL)3. De kaderrichtlijn is beperkt tot het terrein van de arbeid terwijl de anti-rassendiscriminatierichtlijn ook het terrein van de goederen en diensten, sociale bescherming (waaronder sociale zekerheid en sociale voordelen) en gezondheidszorg omvat. Om voor de in de Awgb opgenomen gronden zoveel mogelijke een gelijke bescherming te bieden tegen discriminatie, is ervoor gekozen de wijzigingen van de richtlijnen waar mogelijk op alle in de Awgb genoemde gronden en terreinen van toepassing te laten zijn.

De belangrijkste wijzigingen van de Awgb, voor onder andere de grond homo- of heteroseksuele gerichtheid, op grond van de kaderrichtlijn zijn: verbod op intimidatie, verbod op het geven van een opdracht tot het maken van onderscheid, verbod op onderscheid bijhet lidmaatschap van werkgevers- of werknemersorganisaties, uitbreiding van de bescherming aan slachtoffers van discriminatie en verschuiving van de bewijslast in het voordeel van slachtoffers. De EG-implementatiewet Awgb, waarin deze wijzigingen zijn opgenomen, is op 1 april 2004 in werking getreden.

Uitvoering motie Rouvoet

Op 20 december 2001 aanvaardde de Tweede Kamer een motie Rouvoet

c.s.4 waarin zijals haar mening uitsprak, dat als logisch sluitstuk op de

aangekondigde wetgeving op het gebied van participatie en het strafrecht,

het nondiscriminatiebeginsel van artikel 1 van de Grondwet zal moeten

worden gewijzigd door opneming van de grond handicap en chronische

ziekte.

In reactie op de motie Rouvoet c.s. kondigde de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een nota aan waarin een aantal modaliteiten zullen worden besproken.5 Eén van de modaliteiten die in de nota zal worden verkend is toevoeging van de gronden die in de Nederlandse samenleving zo relevant zijn, dat zij uitwerking hebben gekregen of zullen krijgen in de algemene wet gelijke behandeling of andere gelijke behandelingswetgeving, waaronder homo- of heteroseksuele gerichtheid. De nota zal volgens planningin de eerste helft van 2004 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

1  Kamerstukken II, 28 770, Staatsblad 2004, 119.

2  Kamerstukken II, 28 169, Staatsblad 2003, 206, in werking getreden op 1-12-2003.

3  Kamerstukken II, 28 170, Staatsblad 2004, 30, in werking getreden op 1-5-2004.

4  Kamerstukken II 2001/02, 28 000-XVI, nr. 63.

5  Kamerstukken II 2001/02, 28 000 XVI, nr. 112.

Actualisering van wet- en regelgeving

Het wetsvoorstel verhoging strafmaat bijstructurele vormen van discriminatie (dus ook belediging en discriminatie o.g.v. homoseksuele gerichtheid) is aangenomen in de Eerste Kamer en treedt binnenkort in werking (K II 28 7792). Mensen of organisaties die zich stelselmatig schuldig maken aan belediging of anderen aanzetten tot haat of discriminatie, riskeren straks een celstraf van maximaal 2 jaar. Dit was voorheen 1 jaar. Daarnaast gaat de straf omhoog voor het stelselmatig verspreiden van discriminerend materiaal en voor discriminerend optreden tijdens de uitoefening van ambt, beroep of bedrijf. Hierop stond maximaal zes

maanden, maar dat wordt een jaar. Het gaat om structurele vormen van belediging en discriminatie van mensen wegens ras, godsdienst, levensovertuiging of seksuele gerichtheid. De discriminatiebepalingen werden in 1971 in het Wetboek van Strafrecht opgenomen.

2.2 Familierecht

Openstelling van het huwelijk

Sinds 1 april 2001 kunnen twee mannen of twee vrouwen in Nederland in het huwelijk treden. Hiermee is het recht op gelijke behandeling in de wet vastgelegd. Nederland loopt met de openstelling van het huwelijk voorop in de wereld. In 2002 trouwden in totaal ongeveer 1850 mannen- en

vrouwenparen1 .

Voor het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht gelden zo veel als mogelijk dezelfde regels als voor het huwelijk van personen van verschillend geslacht. Uit een recente meting onder Nederlandse gemeenten2 is gebleken dat al tweederde van de gemeenten het trouwformulier aangepast hebben aan de wettelijke openstelling van het huwelijk voor paren van hetzelfde geslacht. Uit dezelfde meting blijkt in bijna de helft van de gemeenten de Bijzondere Ambtenaren van de Burgerlijke Stand (BABS-en) verplicht te zijn alle huwelijken te voltrekken. In 2005 zal de meting onder de gemeenten herhaald worden.

Adoptie door paren van hetzelfde geslacht

Samen met de openstelling van het huwelijk is op 1 april 2001 de adoptiewetgeving gewijzigd. Twee mannen of twee vrouwen kunnen sinds die datum een kind in Nederland adopteren. Adoptie van een kind uit het buitenland is niet mogelijk door paren van hetzelfde geslacht. De reden hiervoor is dat uit een enquête onder landen die als landen van herkomst voor Nederland belangrijk zijn, gebleken is dat die landen niet geconfronteerd willen worden met adoptieverzoeken van paren van gelijk geslacht. Het gebrek aan bereidheid van landen van herkomst om kinderen beschikbaar te stellen voor adoptie door paren van hetzelfde geslacht, maakt de adoptiewens voor deze paren vooralsnog onvervulbaar. Inmiddels is interne homoadoptie in Zuid-Afrika als gevolg van een wetswijziging in 2003 mogelijk. In het voorjaar van 2004 zal een ambtelijke delegatie een bezoek brengen aan Zuid-Afrika en zal worden onderzocht of en zo ja, onder welke voorwaarden Zuid-Afrika (in de praktijk) bereid is om interlandelijke adoptie van een Zuid-Afrikaans kind door een homopaar in Nederland toe te staan. In dat geval zal worden getracht een bilaterale overeenkomst met Zuid-Afrika te sluiten. Indien een bilaterale overeenkomst tot stand kan worden gebracht, zal de Nederlandse wetgeving in overeenstemming daarmee worden aangepast. De (tweede) enquête onder de landen van herkomst, die gehouden zou worden in 2005, zal worden vervroegd en zal uitgaan na afronding van het onderzoek betreffende Zuid-Afrika. Met de enquête wordt beoogd vast te stellen of bij andere landen van herkomst bereidheid bestaat om kinderen af te staan voor adoptie door een homopaar in Nederland. Overigens maakt de huidige regelgeving het wel mogelijk dat één persoon een kind uit het buitenland adopteert, waarna dat kind in Nederland bijeen interne adoptie wordt geadopteerd door de (homo- of heteroseksuele) partner van die persoon.

1  bron: CBS

2  Oktober 2003, Expertisecentrum Lokaal sociaal beleid en homoseksualiteit, «nulmeting onder Nederlandse gemeenten», pagina 6

Gezamenlijk gezag van rechtswege

Op 1 januari 2002 is een wetswijziging in werking getreden welke, samengevat, inhoud dat geregistreerde partners van rechtswege, dus zonder dat daar nog een procedure voor nodig is, gezamenlijk gezag krijgen over hun tijdens het geregistreerde partnerschap geboren kinderen. Ook in het geval kinderen worden geboren tijdens het huwelijk van twee vrouwen,

krijgen de echtgenoten van rechtswege het gezamenlijke gezag. Voorwaarde is wel dat er geen andere juridische ouder is.

Voor de gevallen waarbijeen derde partij(ouder) betrokken is, is een beslissing van de rechter over het gezamenlijke gezag nodig. Daardoor kan op passende wijze rekening worden gehouden met de positie en de belangen van die derde partij(ouder). Bij een huwelijk of geregistreerd partnerschap van twee mannen kan er geen kind zijn zonder betrokkenheid van een andere ouder, namelijk de moeder van het kind. Zij heeft, indien zij tot het gezag bevoegd is (dus bijvoorbeeld niet minderjarig is), van rechtswege het gezag over het kind, tenzijalleen de verwekker in een dergelijk geval mede het gezag kan hebben of krijgen over het kind. Als de moeder is overleden, ontheven uit het gezag of onbevoegd is tot het uitoefenen van het gezag en de vader het gezag alleen uitoefent, kunnen de vader en zijn partner aan de rechter vragen hen het gezamenlijke gezag te geven.

2.3 Vrijverkeer van personen, vreemdelingen- en vluchtelingenbeleid

Vrijverkeer van personen

In 2003 is een politiek akkoord bereikt over de ontwerprichtlijn inzake het vrijverkeer van personen. Deze codificeert diverse binnen het EG-recht bestaande regelingen over het vrije verkeer van gemeenschapsonderdanen. Tot nu toe konden onder het gemeenschapsrecht alleen gehuwden van verschillend geslacht een recht op vrijverkeer van de ene lidstaat naar de andere uitoefenen. In de nieuwe richtlijn is geen definitie van het begrip «echtgenoot» opgenomen, zodat hieronder zowel de echtgenoot van verschillend als van gelijk geslacht kan worden verstaan. Het recht op vrijverkeer wordt uitgebreid tot geregistreerde partners, waarbij de lidstaten hun nationale definities kunnen hanteren en een feitelijke gelijkstelling met het huwelijk noodzakelijk is. Wel hebben de lidstaten de plicht de toelating van gezinsleden te faciliteren die zijonder hun nationale familierechtelijke bepalingen niet als gezinslid erkennen, evenals van ongehuwde samenwonenden.

Het Europese Parlement heeft zich aangesloten bijde Nederlandse inzet het begrip «gezinslid» zo breed mogelijk te definiëren en te harmoniseren, maar hiervoor bestond bijde andere lidstaten onvoldoende steun. Het Europese Parlement dient dit jaar nog in te stemmen met de definitieve tekst van de ontwerprichtlijn.

Gezinshereniging en langdurig verblijvende derdelanders In de uit 2003 daterende richtlijn op het gebied van gezinshereniging is een beperkte definitie opgenomen van het begrip gezinsleden. De definitie beperkt zich tot gehuwden van verschillend geslacht. De richtlijn heeft overigens alleen betrekking op onderdanen van derde landen die voor gezinsvorming of gezinshereniging naar een lidstaat komen. Het is altijd mogelijk nationaal gunstiger voorwaarden te stellen, waardoor Nederland zijn eigen definitie van het begrip gezinslid kan blijven hanteren.

In de eveneens in 2003 aangenomen richtlijn op het gebied van langdurig verblijvende derdelanders is de definitie van het begrip gezinslid ook beperkt gebleven tot het traditionele gezin. Geen van de andere vormen van gezinnen zoals wijdeze in Nederland kennen is in de richtlijn opgenomen. Een en ander is een direct gevolg van het grensoverschrijdende karakter van de richtlijn. Het is in dit kader niet mogelijk andere lidstaten te dwingen samenlevingsvormen te erkennen indien dit niet in de nationale wetgeving van die lidstaten is opgenomen.

1 W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003, onderzoek onder 24 000 respondenten,

Ook in de onderhandelingen bijde totstandkoming van deze richtlijnen heeft Nederland met tekstvoorstellen ingezet op een bredere definitie van het begrip «gezinslid». Nederland heeft uiteindelijk een geharmoniseerde, ruime, definitie niet kunnen realiseren. Binnen vijf jaar zal de richtlijn langdurig verblijvende derdelanders worden geëvalueerd en zal de Commissie voorstellen tot wijziging doen. De Nederlandse inzet in Brussel zal dan gericht blijven op de totstandkoming van een geharmoniseerde, brede definitie van het begrip gezinslid.

Vluchtelingenbeleid

Al geruime tijd kan onder «vervolging wegens het behoren tot een sociale groep» als bedoeld in artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag mede worden begrepen «vervolging wegens seksuele gerichtheid». Indien een asielzoeker zich erop beroept dat hijof zijproblemen heeft ondervonden als gevolg van zijn of haar homoseksuele gerichtheid, kan dit onder omstandigheden leiden tot de conclusie dat de betrokkene vluchteling is in de zin van het Verdrag.

In de uitvoeringspraktijk is sinds 24 februari 2000 meer aandacht voor (vluchtelingrechtelijke) problemen van asielzoekers vanwege hun seksuele gerichtheid. Op die datum verscheen een werkinstructie over de behandeling van asielaanvragen van homoseksuelen, mede als gevolg van een motie van de heer Dittrich (D’66). Ook in de Vreemdelingencirculaire 2000 is problemen vanwege (gestelde) seksuele gerichtheid in het beleid neergelegd als aandachtspunt. In alle gevallen wordt op individuele gronden beoordeeld of de gestelde problemen moeten leiden tot de conclusie dat sprake is van vluchtelingenschap in de zin van het Verdrag.

3 Volksgezondheid, Welzijn, Maatschappelijke zorg en Sport

3.1 Welzijn en maatschappelijke zorg

De meeste homo- en biseksuelen zijn geconcentreerd in de grote steden en de Randstad1 . Landelijke en plaatselijke homozelforganisaties, zoals het COC, de Kringen en lokale homosportclubs, organiseren veel vrijwilligersactiviteiten in een groot aantal steden. Zelforganisaties zorgen ervoor dat homo- en biseksuele burgers nog beter hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in het proces van maatschappelijke participatie en actief burgerschap.

Vrijwilligers(zelf)organisaties van homoseksuelen [voornemen 16]

De landelijke zelforganisaties van homoseksuele mannen, lesbische

vrouwen en biseksuelen bestaan hoofdzakelijk uit vrijwilligers.

Door de staatssecretaris van VWS is een projectsubsidie verstrekt aan de

volgende landelijk werkende organisaties op dit terrein: Slow, Orpheus,

Groep 7152, LNBi en De Kringen. Met deze projectsubsidies is gezorgd dat

deze organisaties zélf een impuls konden geven aan hun activiteiten

gericht op het behoud van vrijwilligerskader en voorlichting en

deskundigheidsbevordering.

De stichting IPOTH heeft geen subsidie gevraagd en is opgehouden te

bestaan in 2001. De organisaties hebben met verschillende activiteiten

vrijwilligers kunnen behouden en aantrekken.

De subsidies aan de kleine landelijke vrijwilligersorganisaties bestrijken

een periode tot aan het einde 2004.

Ondersteuning van gemeenten, instellingen, organisaties en burgers Voor de landelijke ondersteuning van gemeenten en instellingen op het terrein van maatschappelijke zorg en welzijn is in 2001 het project «kenniscentrum Homoseksualiteit en lokaal sociaal beleid» gestart.

pagina 46.                                                     Dit centrum voorziet instellingen, gemeentebesturen en zelforganisaties

van informatie ter ondersteuning van het homo-emancipatiebeleid op lokaal terrein. Dit gebeurt door het beschikbaar stellen van telefonisch advies en van goede praktijkvoorbeelden aan gemeenten en instellingen. Ook wordt in zogenaamde kwaliteitscirkels van beleidsmedewerkers en andere deskundigen op actuele gemeentelijke onderwerpen informatie uitgewisseld en gezocht naar kansrijke beleidsontwikkelingen op lokaal terrein. Deze kwaliteitscirkels zijn georganiseerd op thema’s zoals: integratie & allochtonen, ouderenbeleid en jeugdbeleid. Door praktische informatie ook beschikbaar te stellen via het web wordt op een laagdrempelige wijze ondersteuning geboden.

In oktober 2003 is de eerste meting gehouden onder de 486 gemeenten in ons land. Uit deze nulmeting bleek dat een op de tien gemeenten aandacht besteden aan homo-emancipatiebeleid, al dan niet onder andere noemers, zoals: doelgroepenbeleid, diversiteitbeleid, achterstandenbeleid, emancipatiebeleid of kwaliteitsbeleid. Verder bleken gemeenten vooral knelpunten te signaleren op de terreinen: welzijn, zorg en onderwijs. Ruim 39% van de gemeentebesturen heeft meegedaan aan de enquête. De gemeente Nijmegen besteedt de meeste aandacht aan homo-emancipatiebeleid. De volledige nulmeting is opgenomen als bijlage van deze rapportage. De nulmeting wordt in 2005 herhaald. Dan kan worden beoordeeld of en hoe de aandacht voor homobeleid in het gemeentelijke diversiteitbeleid is verbeterd. Het centrum is ondergebracht bijde Schorerstichting en ontvangt een projectsubsidie tot 1 maart 2006. Voor 2006 wordt bezien hoe dit aandachtsgebied ingebouwd kan worden in het geheel van de landelijke (kennis)infrastructuur voor maatschappelijke zorg.

De activiteiten van het landelijke instituut voor multiculturele ontwikkeling, FORUM, richten zich vooral op allochtone jongeren en vraagstukken rondom homoseksualiteit en burgerschap. Zo heeft FORUM in 1999 een voorlichtingsvideo en docentenhandleiding gemaakt gericht op gedragsverbetering onder jongeren van 13 tot 17 jaar ten aanzien van homoseksualiteit. Uit de evaluatie van dit lespakket «Burger inn» is gebleken dat het project is mislukt. Het pakket bleek nauwelijks gebruikt door onderwijsinstellingen. Docenten bleken de confrontatie in de klas niet aan te (willen) gaan. Hieruit is nog eens gebleken hoe lastig het onderwerp homoseksualiteit ligt binnen onderwijs- en ook welzijnsinstellingen. Daarom heeft dit geleid tot een andere aanpak. Zo zal het pakket als proef op tien scholen ingezet en begeleidt worden.

In de gesprekken die FORUM onderhoudt met «voorlieden van de Islam» wordt dit thema benoemd en ter discussie gesteld. Ook in het toekomstige beleid en activiteiten van FORUM zal dit thema aandacht blijven krijgen. Zo zal samen met de stichting Yoesuf trainingen «Islam en homoseksualiteit» en «Seksualiteit en diversiteit» aangeboden worden voor trainers maar ook voor hulpverleners en jongerenwerkers. Met het bovenstaande is gezorgd dat de aandacht voor dit thema een plaats heeft gekregen in het reguliere beleid van FORUM en is uitvoering gegeven aan de voornemens5&14 (uit de Beleidsnota).

Dialoog tussen en voorlichting over levensbeschouwingen en culturen Door ondersteuning van het project De dialoog en subsidies voor de ontwikkeling van enkele voorlichtingsmiddelen, heeft de staatssecretaris van VWS er voor gezorgd dat het onderwerp homoseksualiteit binnen de moslim- en andere geloofsgemeenschappen beter ter sprake gebracht kan worden. Ook kan betere voorlichting bijdragen aan het doorbreken van het sociale isolement van allochtonen met homoseksuele gevoelens. Naar schatting telt ons land meer dan 200 000 allochtonen met homoseksuele gevoelens.

In de korte film «Achter elke kleur» komen zes allochtone homoseksuele jongeren van verschillende geloofsovertuiging of levensbeschouwing in beeld. Zijdoen hun indringend en persoonlijk verhaal. Deze voorlichtingsfilm en documentaire zijn door het COC uitgebracht in 2002. Verder is onder grote belangstelling in 2002 een speciaal boek uitgebracht met daarin de anonieme getuigenissen van 24 islamitische jongeren met homoseksuele gevoelens. Het boek is uitgebracht door de Schorerstichting.

In 2004 komt een handboek tot stand, in het Arabisch en in de Nederlandse taal, met daarin antwoorden op de 100 meest gestelde vragen over homoseksualiteit en islam. Het boek is opgesteld door stichting Yoesuf en wordt samen met FORUM uitgegeven.

Het project de Brede Maatschappelijke Dialoog is in het najaar van 2002 gestart. Door lokale voorlichtingsbijeenkomsten met vertegenwoordigers van moslimgemeenschap en andere levensbeschouwingen, publieke debatten, weerbaarheidstrainingen, een aanmoedigingsprijs, inzet van vrijwilligers en het opzetten van gespreksgroepen voor allochtonen met homoseksuele gevoelens wordt een impuls gegeven aan de overbrugging van verschillen in opvatting over homoseksualiteit in verschillende levensbeschouwingen. Dit gebeurt op basis van wederzijds respect met het verbod op homodiscriminatie en discriminatie op basis van geloofsovertuiging als niet-onderhandelbare normen van de Nederlandse samenleving. Het project wordt uitgevoerd door het Humanistisch Verbond, stichting Yoesuf, de stuurgroep Islam en Burgerschap en COC-Nederland, stichting Kerk en homoseksualiteit. Ook participeert FORUM in het project. Voor deze landelijke impuls aan het normendebat is een projectsubsidie van totaal € 500 000 beschikbaar gesteld.

De bijdrage van de overheid aan het Dialoog project loopt tot het eind van 2004. In de bijdrage van het kabinet aan het normen en waarden debat zal binnen het thema «jeugd» ook aandacht worden besteed aan pesten en discriminatie.

De brede maatschappelijke dialoog en de ontwikkelde voorlichtingsmid-delen hebben er voor gezorgd dat de agendering van dit gevoelige thema op de publieke agenda een impuls heeft gekregen. Opvallend zijn de lokale signalen1 over de hulpvragen van allochtonen met homoseksuele gevoelens. De laatste jaren is de vraag manifester geworden Hoewel deze signalen nog pril zijn, zijn deze van groot belang voor de manier waarop onze pluriforme samenleving verder vorm en inhoud krijgt.

Jeugdbeleid

De door staatssecretaris van VWS gesubsidieerde Nationale Jeugdraad had tot en met 2003 een programma getiteld «Commissie Innovatie Jeugdparticipatie». Deze Jeugdraad selecteerde een aantal jongerenprojecten om financieel te ondersteunen. Eén van deze projecten is Pink Quest; waarin jongeren ondersteund en gestimuleerd worden bij het zichtbaar maken van homoseksuele voorkeur door homo- en lesbische jongeren in het jongerenwerk en in het onderwijs. Het project krijgt ook financiële steun van de minister van OCW. Op de terreinen jeugdzorg en algemene preventief jeugdbeleid wordt dit aspect meegenomen in het beleid betreffende de kwaliteit en toegankelijkheid van instellingen.

1  bron: het Tri-angel project in Den Haag en het project van Rotterdam Verkeert.

2  W.J.H. Mulier Instituut, oktober 2003; 5,3% homo-/biseksuele 65+-ers op het totaal van de populatie.

Welzijn van homoseksuele ouderen

Ons land telt naar ruwe schatting 130 000 mensen2 van 65 jaar en ouder die homoseksueel, lesbisch of biseksueel zijn. In de beleidsnota zijn een aantal knelpunten gesignaleerd in de maatschappelijke integratie van homoseksuele ouderen. Vooral oudere lesbische vrouwen leven meer dan gemiddeld in een sociaal isolement en hebben een minimum inkomen. Om te voorkomen dat homoseksuele ouderen (verder) in een sociaal

isolement raken en te zorgen dat lokale welzijnsvoorzieningen ook voor deze groep ouderen beter toegankelijk worden, is door de ANBO, het LBL, de Schorerstichting, Groep 7152, de Kringen en het COC een handboek opgesteld. Het handboek is tot stand gekomen in het project «Rimpels in de Regenboog» en opgenomen in de bijlagen van deze rapportage. Daarmee is voor het lokale ouderenwerk een instrument tot stand gekomen waarmee de vraag van homoseksuele ouderen, en het antwoord daarop, kan worden gebundeld. Met de afronding van dit traject heeft de rijksoverheid de voorwaarden willen scheppen voor de lokale overheden en instellingen op het terrein van lokaal ouderenbeleid, zodat zijbeter aandacht kunnen besteden aan dit onderwerp en zo op een effectievere wijze op lokaal niveau tot een geschikt welzijnsaanbod voor homoseksuele ouderen kan worden gekomen. Gemeenten kunnen ondersteund worden door het «kenniscentrum homoseksualiteit en lokaal sociaal beleid» bijde uitvoering van dit beleid op lokaal terrein. Met de totstandkoming van dit project is voornemen 20 van de Beleidsnota uitgevoerd.

3.2 Gezondheidszorg, ziektepreventie, hulpverlening en onderzoek

Voorzieningen voor ouderen

Naast het eerdergenoemde isolement van homoseksuele ouderen werd in de beleidsnota geconstateerd dat «bijde verzorgingshuizen vrijwel geen bereidheid bestaat om iets aan de problemen van homoseksuele en lesbische bewoners te doen. Het stimuleren van openheid wordt niet wenselijk gevonden.» Ook gemeenten, welzijnsinstellingen en andere maatschappelijke organisaties hebben weinig aandacht voor homospecifiek ouderenbeleid.

De aandacht voor de vragen en problemen van deze specifieke groep ouderen heeft een impuls gekregen met eerdergenoemd project: «Rimpels in de Regenboog» en met het project «Vrolijke Herfst».

Met het project «Vrolijke herfst», waarin onderzoek is verricht naar de toegankelijkheid van de zorg voor homoseksuele ouderen, is een goed inzicht verkregen in hoe de zorg aan homoseksuele ouderen wordt ervaren door de ouderen zelf en door de zorginstellingen. Zorgaanbieders kunnen met de bevindingen van dit project werken aan een betere toegankelijkheid van hun organisatie.

Gezien de uitkomsten van dit project en het eerdergenoemde project Rimpels in de regenboog, zijn de voornemens 19 en 20 uitgevoerd en de beleidsdoelen grotendeels gehaald. Er zijn meer mogelijkheden gecreëerd om de situatie voor homoseksuele ouderen te verbeteren.

Niet alleen door projecten maar ook op wetgevingsterrein is voortgang geboekt. Zo is op 1 april 2003 de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) gewijzigd. Hierdoor is het mogelijk dat er een veel gevarieerder zorgaanbod ontwikkeld kan worden. Een van de doelstellingen van deze modernisering van de AWBZ is meer vraaggestuurd werken in de zorg. Voor homoseksuele ouderen betekent dit dat er meer mogelijkheden ontstaan om te vragen naar een homospecifiek zorgaanbod. Het persoonsgebonden budget maakt het mogelijk dat mensen zelf hun zorg kunnen inkopen. Zijkunnen zo een homovriendelijke zorgaanbieder contracteren of iemand uit hun eigen omgeving. Maar veel ander aanbod is er nog niet. De vraag naar een ander zorgaanbod moet dan wel kenbaar gemaakt worden. Terwijl op het lokale welzijnsterrein voor ouderen dankzij«Rimpels in de Regenboog» een instrument tot stand is gekomen waardoor de vraag van homoseksuele ouderen aandacht krijgt, zijn de partijen (zowel vraag als aanbod) op het gebied van de ouderenzorg nog zoekende. Goede voorbeelden van lokale initiatieven die gebruik maken van de mogelijkheden van de AWBZ zijn al wel op plaatsen in het land te

vinden, zoals het lokale ouderenproject van de stichting Rotterdam Verkeert.

Telefonische advies- en hulpverlening

Niet in alle steden en regio’s zijn ontmoetingsplaatsen waar vrijwilligers zogenaamde nuldelijns adviezen of hulp verstrekken, zoals lokale COC-afdelingen. Daarbijkomt ook nog dat de meeste lokaal actieve organisaties niet 7 dagen per week bereikbaar zijn. Tegen deze achtergrond heeft de staatssecretaris van VWS de vrijwilligersorganisatie, de stichting Gay & Lesbian Switchboard financieel ondersteund. Deze stichting onderhoudt een telefonische en digitale hulpen informatielijn voor allochtone en autochtone homoseksuele/biseksuele burgers én instellingen. Deze zogenaamde nuldelijnsvoorziening verwijst door of geeft praktische adviezen bijhulpvragen over «coming out» en over het specifieke aanbod van voorzieningen in de woonplaats of regio van de burger of instelling. Naast de vragen die merendeels op het terrein van maatschappelijke zorg liggen komen ook vragen binnen over het commerciële voorzieningenaanbod en vrije tijd. Vaak betreft het vragen uit steden en gebieden waar lokaal specifiek aanbod afwezig of onbekend is. Door het afgeschermde telefoonnummer kan in volledige discreetheid met de hulplijn gebeld worden. Jaarlijks vinden bijna vierduizend bellers hun weg naar deze telefonische hulp- en informatielijn. Deze vrijwilligersorganisatie beschikt ook over een digitale hulp- en informatielijn door middel van het Internet. Het zijn vooral de vrijwilligers die deze laagdrempelige vraagbaakfunctie in stand houden. Voor de dagelijkse kosten is Switchboard afhankelijk van donaties en sponsors die merendeels wordt gevonden onder lesbische vrouwen en homoseksuele mannen. De stichting heeft tot 2004 een jaarlijkse subsidie van € 34 034,– ontvangen. Als gevolg van de herziening van het VWS-subsidiebeleid is die subsidie niet verlengd.

Geestelijke gezondheid en psychosociale hulpverlening aan homoseksuele mannen en lesbische vrouwen

De Raad voor de Gezondheidsonderzoek heeft advies gegeven over de vraag naar een eventueel vervolgonderzoek naar de risicofactoren binnen de groep homoseksuele mannen en lesbische vrouwen en naar de wijze waarop die risicofactoren te maken hebben met homoseksualiteit. Daarin zijn de verschillende argumenten voor en tegen verder onderzoek afgewogen. De onderzoeksinspanningen en de daarmee gemoeide kosten voor een diepgaand en breed vervolgonderzoek wegen niet op tegen de verwachte resultaten. Hiermee is uitvoering gegeven aan voornemen 2 van de Beleidsnota.

VWS heeft de Schorerstichting de afgelopen jaren subsidie verleend (ongeveer € 500 000 per jaar) voor de psychosociale hulpverlening aan homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Daarnaast zijn er programma’s die gericht zijn op specifieke groepen, waaronder jongeren, allochtonen en ouderen.

Voor wat betreft de gezondheid van lesbische vrouwen blijkt dat een aantal gezondheidsproblemen bijlesbische vrouwen nog steeds onvoldoende zichtbaar is. Zo is in de Beleidsnota al aangegeven dat afhankelijkheid van alcohol en drugs onder lesbische vrouwen vaker voorkomt dan bijheteroseksuele vrouwen. Uit het Nemesis-I blijkt dat alcoholmisbruik drie keer zo hoog is bijlesbische vrouwen en alcoholafhankelijkheid zelfs zeven keer zo hoog. In 2003 is door de Schorerstichting gestart met een onderzoek dat inzicht moet bieden in de aard en omvang van deze problematiek, met als doel hulpverleners beter toe te rusten bijdit specifieke probleem.

In dit project werkt de Schorerstichting al samen met TransAct, het landelijke expertisecentrum seksespecifieke hulpverlening. Bij de afbouw van

de activiteiten van de Schorerstichting in 2004 en 2005 zal de Schorerstichting deze specifieke expertise overdragen aan TransAct.

Gezond gedrag en ziektepreventie

Homoseksuele mannen met wisselende seksuele contacten vormen bij onveilig vrijen een van de risicogroepen voor seksueel overdraagbare aandoeningen (soa, waaronder HIV/AIDS). De laatste paar jaar is er in Nederland, maar ook in andere landen, sprake van een stijging van het aantal soa. Ter bestrijding van soa zijn zowel goede voorzieningen voor testen en behandelen van belang als activiteiten ter voorkóming van soa.

Uit deze epidemiologische ontwikkeling blijkt dat het huidige preventiebeleid onvoldoende effectief is. Deskundigen adviseren daarom om naast voorlichting meer dan nu gedaan wordt, te investeren in een actief test-beleid, waarbijverspreiding wordt voorkomen door vroegtijdige opsporing en behandeling (soms gevolgd door gedragsverandering). In het jaar 2002 is de nota «Actief testen» uitgebracht door het Aids Fonds, de Stichting soa-bestrijding, de Schorerstichting, de Hiv Vereniging en de GG&GD Amsterdam. Het actieve testbeleid wordt momenteel zo veel mogelijk geïntegreerd binnen de lopende activiteiten.

Voor het testen op en behandelen van soa kunnen homoseksuele mannen terecht bijde reguliere voorzieningen. Bijeen «actief testbeleid» is het belangrijk dat er, naast de huisarts, aanvullende laagdrempelige voorzieningen zijn voor de curatieve soa-bestrijding. De huidige voorzieningen voldoen niet meer, daarom heb ik besloten de laagdrempelig curatieve soa-bestrijding te herzien. Uitgangspunten daarbij zijn toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid. Voor meer informatie wordt verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer betreffende «preventie seksueel overdraagbare aandoeningen», van 22 september 2003.

Binnen de programma’s ter voorkoming van soa wordt specifiek aandacht besteed aan homoseksuele mannen. Ook hierbijis het uitgangspunt dat de uitvoering zoveel mogelijk plaatsvindt binnen de reguliere voorzieningen. Er zijn verschillende partijen betrokken bij de preventie van HIV en andere soa. De Wet Collectieve Preventie legt de verantwoordelijkheid voor de bevordering van gezondheid, waaronder preventie van soa, neer bij de gemeenten. In de praktijk zijn de GGD’s hiermee belast. De activiteiten richten zich zowel op de preventie van HIV en soa als op de bevordering van seksuele gezondheid en vindt plaats in het kader van de infectieziektebestrijding, de technische hygiënezorg, gezondheidseducatie en de jeugdgezondheidszorg.

Preventieactiviteiten beperken zich niet tot massamediale campagnes maar omvatten bijvoorbeeld ook het gebruik van lespakketten, ondersteuning van intermediairen en beroepsgroepen en ontwikkeling van regionale en doelgroepspecifieke projecten. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan allochtone groepen. Om de effectiviteit van preventieprogramma’s te verbeteren, is gekozen om preventie ook te richten op specifieke settings. Voor de preventie van soa en HIV zijn dit vooral de school, de vrije tijd en de zorg.

Hepatitis B is een seksueel overdraagbare aandoening die door vaccinatie te voorkomen is. Om het aantal infecties terug te dringen, wordt door VWS sinds een paar jaar ingezet op een specifiek vaccinatiebeleid gericht op risicogroepen, waaronder homoseksuele mannen. Sinds 2003 wordt via alle GGD-en kosteloos hepatitis B-vaccinatie aangeboden aan homoseksuele mannen met wisselende partners, als onderdeel van de soa-bestrijding. Het bereik onder deze doelgroep is hoog.

Naast de klassieke soa doen zich soms ook andere gezondheidsklachten voor onder homomannen die het gevolg zijn van een actief seksleven. Een voorbeeld hiervan is de recent geconstateerde toename van huidinfecties met resistente stafylokokken. Het gaat echter maar om een probleem van beperkte omvang waardoor specifieke maatregelen vooralsnog niet nodig zijn.

De verschillende preventieactiviteiten worden geregeld herzien aan de hand van onderzoeksresultaten, nieuwe informatie over epidemiologie, gedrag van doelgroepen of nieuwe voorlichtingstechnieken. Het in de vorige voortgangsnota aangekondigde onderzoek heeft bijvoorbeeld uitgewezen dat vooral oudere homomannen minder veilig zijn gaan vrijen. Dergelijke kennis is van groot belang om voorlichting zo gericht mogelijk uit te voeren met een specifiek op de doelgroep van toepassing zijnde boodschap.

De Schorerstichting heeft als organisatie voor lesbische en homospecifieke gezondheidszorg sinds de jaren «80 een rol in de preventie van soa en HIV. VWS blijft voor de belangrijke soa en HIV-preventie-activiteiten gericht op homoseksuele mannen een instellingssubsidie aan de Schorerstichting verlenen. De Schorerstichting verzorgt onder meer sinds 1997 het specifiek op homoseksuele mannen gerichte programma «Homo-HIV-preventie». Dit programma is in 2003 geëvalueerd.

VWS werkt samen met het Aids Fonds en de Stichting soa-bestrijding aan een overzicht van het huidige soa/HIV-beleid in Nederland. Behalve preventie omvat dit ook zaken als surveillance, internationale aspecten en rechtspositie HIV-geïnfecteerden. Dit boekje zal de Tweede Kamer in de eerste helft van 2004 worden aangeboden.

Longitudinaal onderzoek kinderen met ouders van hetzelfde geslacht Door de Universiteit van Amsterdam wordt een promotieonderzoek uitgevoerd. In dit 4 jaar durende onderzoek worden 100 lesbische gezinnen vergeleken met 100 heteroseksuele gezinnen. Het gaat daarbijom gezinnen met kinderen tussen de 4 en 8 jaar oud. De conclusie van het onderzoek is dat er geen significante verschillen gevonden zijn met betrekking tot het welzijn van kinderen die opgroeien bij twee moeders en kinderen die opgroeien bijeen vader en een moeder. Dit alles gezien vanuit het perspectief van de ouder. In een vervolgonderzoek zou dan ook gebruik gemaakt moeten worden van onderzoeksmethode waarbijhet kind zelf rapporteert over zijn of haar gedrag en gevoelens. Hiermee is uitvoering gegeven aan voornemen3in de Beleidsnota.

Grootschalig bevolkingsonderzoek

In de beleidsnota heeft de staatssecretaris van VWS aangekondigd dat serieus de mogelijkheid onderzocht zou worden om in door rijksoverheid gefinancierd grootschalig bevolkingsonderzoek systematisch vragen op te nemen over seksuele voorkeur. Inmiddels is in overleg met het SCP bekeken wat de ervaringen zijn met het piloot onderzoek van het W.J.H. Mullier Instituut.

In dit grootschalige onderzoek met de titel: «de participatie van homoseksuelen in de sport» zijn 24 000 mensen geënquêteerd. Het taboe rond homoseksualiteit blijkt uit de relatief hoge non-respons onder ouderen bij de vragen over seksuele voorkeur. De gegarandeerde privacywaarborg heeft niet kunnen verhinderen dat 3,7% van alle 65+ers géén antwoord wilde geven op deze vraag. Terwijl onder jongeren de non-respons beperkt blijft tot nog geen vol procent (=0,9%).

Op basis van een expertbijeenkomst van 31 oktober 2003 is door het NISSO een eindrapport opgesteld. Daarin wordt ondermeer gesteld dat «in de meeste grootschalige bevolkingsonderzoeken vragen naar voor-

1 Vragen naar seksuele voorkeur en gedrag in grootschalige bevolkingsonderzoeken, eindrapportage, januari 2004, blz. 28.

keur en identiteit het beste voldoen». Volgens het eindrapport stuiten dit soort vragen «op minder bezwaren dan vragen naar seksueel gedrag. Bovendien zijn de antwoorden op deze vragen waarschijnlijk sterker gerelateerd aan welzijn en gezondheid van homoseksuelen dan de antwoorden op vragen naar seksueel gedrag», aldus het rapport1. De vrees voor negatieve effecten op de hoogte van de respons moet serieus opgenomen worden.

In Nederlands onderzoek wordt meestal gebruik gemaakt van de vraag naar geslacht van de partner. Op die manier kan indirect de seksuele oriëntatie bepaald worden van de respondent. Verder is opgevallen dat op die wijze verkregen onderzoeksgegevens en data niet worden geanalyseerd op dit thema. Ook wordt er weinig over gepubliceerd.

Uit discussies rond de sportstudie bleek ook dat het opnemen van vragen naar seksuele gerichtheid in algemene bevolkingsonderzoeken op problemen stuit. Ten eerste is er de kwestie van legitimiteit: waarom is een dergelijke vraag van belang gezien het onderwerp van een survey? Daarnaast blijkt dat voor verschillende doeleinden verschillende vraagstellingen van belang zijn, namelijk naar (feitelijke of gewenste) samenlevingsvorm, seksuele voorkeur of seksueel gedrag. Deze vragen meten verschillende aspecten van homoseksualiteit. Ten tweede bestaat de vrees dat de toch al lage respons op survey’s verder daalt door het opnemen van gevoelige vragen, en dan vooral bijspeciale groepen, zoals: ouderen, jeugd, allochtonen, gelovigen. Hierbij speelt ook een rol dat de eerste drie groepen in survey’s toch al ondervertegenwoordigd zijn. Als de responskansen verschillen tussen groepen, kan dat leiden tot vertekening, niet alleen m.b.t. seksuele gerichtheid, maar ook m.b.t. andere onderwerpen in de survey. Naast unit non-respons (een persoon doet niet mee), kan ook item non-respons ontstaan (een persoon vult de vraag naar seksuele gerichtheid niet in). Dit leek ook in de sportstudie voor te komen. Ook hierdoor kan vertekening ontstaan, als alleen de seksuele gerichtheid bekend is van mensen die ook in vragenlijsten «uit de kast» durven te komen. Ten slotte is de wijze van enquêteren (mondeling, schriftelijk, telefonisch, Internet) bijgevoelige vragen van groot belang. In het algemeen lijkt het er op dat naar dergelijke onderwerpen beter gevraagd kan worden via een zelf-invullijst (schriftelijk, Internet) dan door een interviewer (mondeling, telefonisch). Bij schriftelijke vragenlijsten kan het feit dat andere leden van het huishouden de antwoorden kunnen inzien, ook nog een belemmerende rol spelen.

Wat vrijeenvoudig wel mogelijk is, is het verzamelen van informatie over de feitelijke samenlevingsvorm. Deze kan in veel gevallen uit een zogenaamde huishoudbox worden afgeleid. Met het kenmerk «alleenstaande» of «paar van hetzelfde geslacht» is natuurlijk niets gezegd over seksuele gerichtheid. Aan de andere kant kan men wel aannemen dat kenmerken van de dagelijkse levenssituatie vergelijkbaar zijn. Overigens is het van belang te weten dat alleenstaanden in survey’s een hoog non-respons percentage vertonen, en dat het aantal gelijkgeslacht paren in bijvoorbeeld het Aanvullend Voorzieningengebruikonderzoek 1999 van het SCP minder dan 1% van het totale aantal huishoudens bedraagt.

Samengevat heeft het opnemen van «een» vraag naar seksuele gerichtheid in algemeen bevolkingsonderzoek alleen zin als hier een duidelijke vraagstelling en een bezinning op de wijze van enquêteren aan ten grondslag ligt. Zonder gerichte vraagstelling en passende wijze van enquêteren kan het opnemen van gevoelige vragen de kwaliteit van een survey nadelig beïnvloeden. Het kenmerk feitelijke samenlevingsvorm is in veel gevallen simpel af te leiden.

3.3 Sport

In het eerdergenoemde onderzoek1 naar de participatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in de sport. Door middel van een vragenlijst die via het Internet bij een deel van een bestaand panel is uitgezet, is gevraagd naar sportdeelname, sportvoorkeur en ervaren drempels. Anders dan op grond van eerder kleinschalig onderzoek naar voren kwam, blijkt uit deze studie, dat de sportdeelname onder homoseksuelen niet significant afwijkt van die onder heteroseksuelen. Er bestaan echter wel verschillen in de sportvoorkeur en de keuze uit het sportaanbod, die mogelijk samenhangen met de taboesfeer rond homoseksualiteit in de sport. In de rapportage van dit onderzoek en de brief van de Staatssecretaris van VWS van 24 oktober 2003, kenmerk S/P&K-2419 316, aan de Tweede Kamer, zijn details opgenomen.

De Nederlandse sportorganisatie Gay Integration through Sports & Activities Holland (GISAH), thans: de stichting Homosport Nederland, is sinds 2002 aangesloten bijNOC*NSF. Deze organisatie vertegenwoordigt een vijftigtal categorale sportverenigingen en heeft de afgelopen jaren van VWS middelen gekregen voor de uitbouw van haar netwerkfunctie en voorlichting aan homoseksuelen en sportorganisaties.

VWS heeft aan de European Gay and Lesbian Sport Federation (EGLSF), waarin ook de stichting Homosport Nederland vertegenwoordigd is, een driejarige projectsubsidie verstrekt met het doel homoparticipatie en -emancipatie op de agenda te krijgen van de reguliere Europese sportorganisaties, de raad van Europa en de EU. Het project heeft er onder meer toe geleid dat de Raad van Europa aan de EGLSF – als tweede niet-gouvernementele organisatie op het terrein van de sport – de consultatieve status heeft toegekend. In 2001 is in de verklaring van de Raad van Europa over Sport, tolerantie en fair play een passage opgenomen, waarin discriminatie op basis van seksuele voorkeur wordt afgewezen. Binnenkort zal een rapport met dit onderwerp in de Parlementaire assemblee worden besproken. Daarnaast heeft de EGLSF haar netwerkfunctie in Europa verder uitgebreid.

Met het bovenstaande is uitvoering gegeven aan de voornemens 22 en 25 van de Beleidsnota.

4 Internationaal homo- en diversiteitbeleid

Mensenrechten

De internationale aspecten van het homo-emancipatiebeleid worden behartigd door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Bestrijding van discriminatie, inclusief discriminatie op grond van seksuele voorkeur, vormt een wezenlijk onderdeel van het mensenrechtenbeleid. De internationaal juridische context wordt naast de relevante VN-verdragen gevormd door artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam van de EG en door het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) van de Raad van Europa. Bijhet 12e Protocol bijhet EVRM is non-discriminatie op grond van seksuele voorkeur inbegrepen.

1 W.J.H.Mulier Instituut, oktober

2003, onderzoeksrapport: «Het gaat om de

sport» in opdracht van het ministerie van VWS

opgesteld.

Het Twaalfde Protocol legt een zelfstandig klachtrecht met betrekking tot discriminatie vast. Voorheen kon een burger enkel klagen op basis van artikel 14 EVRM (verbod van discriminatie) in samenhang met een klacht over een schending van een ander EVRM-artikel. Die samenhang is, na ratificatie van het Twaalfde Protocol, niet langer vereist. Het discriminatieverbod in het Twaalfde Protocol kent eenzelfde formulering als artikel 14 EVRM. Het Twaalfde Protocol betreft een open bepaling

zodat ook niet expliciet genoemde gronden zoals seksuele gerichtheid onder het discriminatieverbod vallen.

Ratificatie van het Twaalfde Protocol ligt nu ter goedkeuring in de Eerste Kamer. Indien de Eerste Kamer het Twaalfde Protocol aanvaardt, kan worden overgegaan tot ratificatie en verkrijgt het Twaalfde Protocol zijn gelding voor Nederland.

4.1 Europese Unie

Gelijke behandeling van homoseksuelen in Europa Met de aanstaande uitbreiding van de Europese Gemeenschap en de verdere Europese eenwording is het voor het behoud van de verworvenheden op dit beleidsterrein in Nederland van belang om de ontwikkelingen in Europa goed te blijven volgen. Europa is al lang geen buitenland meer. Ter ondersteuning van de verdere Europese eenwording en de uitvoering van homobeleid als aspect van diversiteitbeleid in de praktijk, is een speciaal overzicht gemaakt van de departementen en kontakten in de andere EG-lidstaten die voor de coördinatie van dit beleidsterrein verantwoordelijk zijn. Op basis van dit overzicht wordt op incidentele basis ambtelijke contacten onderhouden met de andere EG-lidstaten op dit terrein. Deze kontakten zijn vooral gericht op uitwisseling van informatie en onderhouden van een netwerk, dat in 2005 bijeen zal komen. Om makkelijker vragen uit de (nieuwe) lidstaten te kunnen beantwoorden is een speciale brochure in voorbereiding. Deze zogenaamde «fact sheet» is bestemd voor onderzoekers, overheden en niet-gouvernementele organisaties in Europa en zal ingaan op de resultaten van het Nederlandse overheidsbeleid betreffende homo-emancipatie. Verder is in de bijlage van deze rapportage het overzicht opgenomen van officiële contactambtenaren in alle lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van de toetredingslanden en Turkije.

De in de Beleidsnota genoemde Nederlandse koppositie in Europa heeft het risico in zich van zelfgenoegzaamheid en onoplettendheid. Daarom wordt geprobeerd die valkuil van «de Wet van de remmende voorsprong» te vermijden. Een goed en actueel beeld van de ontwikkelingen in de praktijk in de verschillende Europese landen is daarom belangrijk. Op ambtelijk niveau wordt deelgenomen aan de Europese conferentie van niet-gouvernementele organisaties op het terrein van homo-emancipatie (ILGA Europa). Het effect daarvan is een beter zicht op de actuele ontwikkelingen, de hindernissen en de betrokkenheid van verschillende partijen-op dit specifieke terrein – in het verdere Europese integratieproces.

Nederlands voorzitterschap Europese Unie

Met de totstandkoming van het Verdrag van Amsterdam tijdens het Nederlands EU voorzitterschap in 1997, is een belangrijke stap gezet in de Europese aanpak van gelijke behandeling en discriminatie op grond van seksuele gerichtheid. Sindsdien is door de opneming van deze grond in artikel 13 van het EG-verdrag een Europese gelijke behandeling richtlijn tot stand gekomen die ondermeer ongerechtvaardigd onderscheid naar seksuele gerichtheid verbiedt op de arbeidsmarkt en in beroepen (kaderrichtlijn arbeid. Deze richtlijn is voor de grond seksuele gerichtheid door Nederland in de Awgb geïmplementeerd in de Algemene wet gelijke behandeling door middel van de EG-implementatiewet Awgb1. Tijdens het aanstaande Nederlands voorzitterschap wordt samen met de Europese Commissie een conferentie gehouden over de toekomst van dit brede gelijke behandeling artikel. Hierin zal ook aandacht zijn voor de aanpak van homodiscriminatie. De conferentie zal op 22 en 23 november 2004 plaatsvinden en waarschijnlijk voorafgegaan worden door een bijeen-1 Kamerstukken II, 28 770, Staatsblad 2004,          komst rond het thema «gelijke behandeling van homo’s in Europa». 119, in werking getreden op 1-4-2004.

4.2 Raad van Europa

Europa wordt gekenmerkt door een sterke pluriformiteit. Er bestaat een grote diversiteit aan culturen, (godsdienstige) levensbeschouwingen, opvattingen, leefstijlen en waardepatronen. Internationaal is lange tijd opgeroepen tot erkenning van het recht op eigenheid van groepen. Vrijheid en openheid van de Europese samenlevingen maken deze pluriformiteit mogelijk. Het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens en nationale grondwetten hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van gedeelde uitgangspunten. Dit neemt niet weg dat er ook spanningsverhoudingen tussen deze uitgangspunten aanwezig zijn. In alle samenlevingen van Europa doen zich botsingen voor van waarden ten aanzien van fundamentele vraagstukken. Te denken valt onder meer aan problemen rond gelijke behandeling van mannen en vrouwen en discriminatie wegens seksuele gerichtheid versus vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Dergelijke botsingen vinden vaak aanleiding in de groeiende pluriformiteit vanwege (o.a.) individualisering van de samenleving, problemen met de integratie van immigranten en de positie van minderheden.

Tegen deze achtergrond is het van belang te weten of binnen de Raad van Europa de bestaande mensenrechten en grondrechten voldoende handvatten bieden om problemen die voortvloeien uit de pluriformiteit van samenlevingen hanteerbaar te houden. Dit was voor de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aanleiding om op 20 en 21 november 2003 in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van Europa in Den Haag een internationaal congres te organiseren over Grondrechten in een pluriforme samenleving. In het kader van deze rapportage is het COC en de ILGA-Europa uitgenodigd voor de conferentie. De resultaten van deze conferentie zullen worden betrokken bijde toegezegde nota «Grondrechten in de pluriforme samenleving».

4.3 Overig Multilateraal beleid

Waar zich in internationaal verband de gelegenheid voordoet, vraagt Nederland in het kader van discriminatiebestrijding ook aandacht voor discriminatie op grond van seksuele voorkeur. Dit gebeurt onder meer tijdens de jaarlijkse zittingen van de VN-Mensenrechtencommissie en de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de VN. Op de jaarlijkse implementatiebijeenkomsten van de Menselijke Dimensie van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) is Nederland penvoerder van de EU voor het onderwerp non-discriminatie.

Tijdens de zittingen van de VN-Mensenrechtencommissie in 2003 en in 2004 heeft Brazilië een resolutie ingediend genaamd «Mensenrechten en seksuele oriëntatie». De Europese Unie, als vanzelfsprekend inclusief Nederland, heeft bijbeide gelegenheden de ontwerpresolutie van harte ondersteund en actief gelobbyd voor brede steun voor deze tekst. Aanname van de resolutie zou een belangrijke stap hebben betekend voor de erkenning dat mensenrechten en fundamentele vrijheden door een ieder genoten moeten kunnen worden ongeacht seksuele gerichtheid. Zowel in 2003 als in 2004 ontstond echter grote weerstand tegen de ontwerpresolutie. In 2003 werd door de voorzitter van de VN-Mensenrechtencommissie besloten behandeling van de resolutie uit te stellen naar de zitting in 2004. Dit jaar heeft Brazilië onder druk van tegenstanders van de tekst besloten de resolutie terug te trekken, tot grote spijt van de EU.

Nederland zal zich de komende jaren blijven inzetten binnen de Mensenrechtencommissie zo veel mogelijk steun te winnen voor de Braziliaanse resolutie.

4.4 Ontwikkelingssamenwerking

Evenals in 2001, is het Nederlandse homo-emancipatiebeleid binnen de ontwikkelingssamenwerking gericht op de bevordering van organisatievorming en capaciteitsopbouw van lokale non-gouvernementele organisaties (NGO’s). Algemeen uitgangspunt voor het

ontwikkelingssamenwerkingbeleid is dat de aanvraag tot steun geformuleerd dient te worden door een NGO in een ontwikkelingsland. Deze NGO’s kunnen eventueel samenwerking zoeken met Nederlandse medefinancieringsorganisaties. Lokale organisaties kunnen door de Nederlandse Ambassades geïnformeerd worden over de mogelijkheden van financiële ondersteuning.

5 Onderwijs

5.1 Veilige school

Ter bevordering van de verdraagzaamheid tegenover homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hebben alle scholen op 19 november 2001 een brief gekregen van de minister van OCW. Hierin is nog eens de absolute ontoelaatbaarheid van homodiscriminatie benadrukt. Verder is in deze brief gewezen op het belang van een veilige leer- en werkomgeving voor leerlingen, studenten, docenten en andere medewerkers binnen het onderwijs. Door het Nationaal Informatiecentrum Leermiddelen (NICL) is vervolgens een leermiddelenscan uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de meeste methodes van educatieve uitgeverijen mogelijkheid bieden om aandacht te schenken aan seksuele diversiteit. Inmiddels wordt aan een follow-up van deze leermiddelenscan gewerkt. In dat kader wordt een drietal conferenties voorbereid om uitgevers te stimuleren de bedoelde aanknopingspunten in de educatieve materialen te benutten. Naar verwachting zullen de conferenties in het najaar plaatsvinden.

Tevens zijn onder coördinatie van APS en het COC Nederland in samenwerking met betrokken belangenorganisaties de pilots «homoseksualiteit in de school» gestart. Deze pilots moeten zicht geven op een effectieve werkwijze ten aanzien van het vergroten van de tolerantie in scholen. De looptijd van deze pilots is tot december 2004. Het uitgangspunt hierbinnen is hoe scholen zelf vorm kunnen geven aan veiligheid en bespreekbaarheid van homo-emancipatie en seksuele diversiteit. Inmiddels is ook de inrichting van een website en helpdesk in relatie met bestaande voorzieningen, bijvoorbeeld andere voorzieningen van het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid, zoals pestweb, een feit. Op dit moment zijn de volgende informatiebronnen beschikbaar: -Helpdesk veilige school, de home-page: www.gay-and-school.nl, welke is bedoeld voor zowel leerlingen, ouders als docenten en het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid. Dit punt verleent service aan scholen, ouders en leraren. Het gaat om deskundigheidsbevordering, informatie, een luisterend oor en klachten.

Veiligheid is een onderwerp dat structureel de aandacht vraagt. Een veilig schoolklimaat dwing je niet af maar maak je samen. Scholen, leerkrachten, ouders en de overheid moeten met elkáár duidelijk maken dat psychisch en fysiek geweld en intolerantie op wat voor grond dan ook op school onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. Het beleid van het ministerie van OCW is er op gericht scholen in staat te stellen te werken aan een veilig schoolklimaat. De rol van het departement daarbijis het aanreiken van kaders aan scholen waarbinnen zijhun eigen veilige omgeving moeten creëren.

Voorts verwijs ik in dit kader naar het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen.

5.2 Inspectietoezicht

Een van die kaders van het veiligheidsbeleid is het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs. De inspectie heeft met ingang van het schooljaar 2003–2004 het toezicht op veiligheid en in het bijzonder de discriminatie van homoseksualiteit in scholen aangescherpt. In het najaar van 2003 is door de inspectie een speciale brochure «Iedereen is anders» uitgegeven voor alle onderwijsinstellingen. Afschrift van deze brochure is door de minister van OCW aan de Tweede Kamer aangeboden. Alle scholen hebben deze brochure ontvangen waarin duidelijk wordt gemaakt waar de inspectie in dit verband op zal letten en wat zij tijdens het schoolbezoek aan de orde zal stellen. De inspectie zal vooral op het niveau van het schoolmanagement over de mogelijkheden van een homovriendelijk schoolklimaat spreken. Tijdens de voorbereidingen is gebleken dat een schoolbrede en beleidsmatige aanpak door het management een voorwaarde is voor de ontwikkeling van een dergelijk klimaat. Op deze manier kan het onderwerp bovendien ook effectief in de bestaande toezichtkaders worden opgenomen.

De inspectie zal bijhaar toezicht de mogelijkheden van schoolbeleid op verschillende relevante aspecten, zoals bijvoorbeeld leerlingenzorg, leerstofaanbod en personeelsbeleid, met de directies bespreken. De gegevens die daaraan ontleend worden zullen jaarlijks inzicht geven in de mate waarin er sprake is van structurele verbeteringen in de scholen. De inspectie zal de scholen die vragen hebben over de ontwikkeling van een veilig schoolklimaat verwijzen naar de helpdesk van het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid.

5.3 Deskundigheidsbevordering professionals inhet onderwijs

De minister van OCW heeft een subsidie verstrekt voor een pilot van «Train de trainer». Dit programma is bedoeld om professionals in het onderwijs beter toe te rusten op lastige vraagstukken rond seksualiteit en levensbeschouwing.

De pilot heeft een looptijd van twee jaar en wordt uitgevoerd door de stichting Yoesuf samen met de Fontys Hogeschool. Daarnaast worden door het Expertisecentrum APS verschillende activiteiten ontplooid gericht op de verbetering van de toerusting van leerkrachten in het onderwijs.

In het onderzoek naar geweld tegen leraren en onderwijspersoneel dat wordt uitgevoerd door Research voor Beleid is expliciet aandacht besteed aan geweld tegen homoseksuele leraren. De resultaten van dit onderzoek zijn in mei 2004 beschikbaar gekomen en meegenomen in het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen. In het plan van aanpak wordt ook aandacht besteed aan deskundigheidsbevordering van docenten en onderwijsondersteunend personeel.

6 Arbeid

6.1 Ongewensteomgangsvormen

Het bevorderen van een veilig werkklimaat en het tegengaan van intimidatie en pesten zijn beleidsprioriteiten van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Arbo-wet bepaalt sinds oktober 1994 dat werkgevers een beleid moeten voeren ter preventie van seksuele intimidatie en agressie en geweld op het werk (art 1 en 4 lid 2). Het betreft agressie en geweld van cliënten en patiënten tegen werknemers, maar het betreft tevens agressie

en geweld van werknemers en werkgever onderling. Hierbijvalt te denken aan ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, conflicten en intimidatie op het werk. De aanpak is nodig omdat ze bijdragen aan ziekteverzuim en WAO-instroom.

Gelet op het feit dat dergelijke ongewenste omgangsvormen nog zeker geen gepasseerd station zijn, organiseert het ministerie van SZW de volgende activiteiten.

Het ministerie van SZW heeft naar aanleiding van de uitkomsten van de «Evaluatie Arbo-wet over seksuele intimidatie, agressie en geweld en pesten op het werk» (2000) nieuw voorlichtingsmateriaal ontwikkeld over de verbetering van de omgangsvormen op het werk ten behoeve van werkgevers, werknemers en arbo-diensten. De informatie op de SZW-website wijst onder meer op de mogelijke rol van arbo-diensten en de BOA (overkoepelende organisatie voor arbo-diensten) met betrekking tot ongewenste omgangsvormen, de noodzaak ongewenste omgangsvormen uitdrukkelijk in de Risico-inventarisatie en -evaluatie en het plan van aanpak mee te nemen en op het instellen van een registratiesysteem van incidenten als basis voor actieve en snelle interventie. De arbo-diensten hebben een taak in preventie van uitval door arbo-risico’s, bij reïntegratie van werknemers. Zijkunnen ook een rol hebben bijnazorg/ behandeling na seksuele intimidatie en agressie incidenten. Initiatieven die daaruit voortkomen ondersteunt het ministerie SZW. Het platform STECR (Stichting Expertise Centrum Reïntegratie) is zo’n concreet initiatief. Dit platform voor reïntegratie van werknemers gaat ook in op negeren, pesten en conflicten op het werk.

In 2001 heeft het ministerie SZW een inventarisatie laten verrichten door TNO-Arbeid naar goede voorbeelden voor preventie en aanpak van ongewenste omgangsvormen. De resultaten hiervan zijn vervat in het rapport «Gewenst beleid tegen ongewenst gedrag» (2002). Het rapport bevat 16 goede voorbeelden van organisaties die al ervaring hebben met een beleid ter voorkoming van ongewenste omgangsvormen op het werk. Het rapport is toegankelijk via de SZW website. Verder heeft het ministerie van SZW het rapport verspreid onder een groot aantal experts (diverse expertise organisaties die behulpzaam zijn bij dit terrein (arbo-dienten, MKB, VNO-NCW) betreffende ongewenste omgangsvormen op het werk. In oktober 2002 heeft het ministerie van SZW in het kader van de Europese Week voor veiligheid en gezondheid op het werk een grootschalige conferentie georganiseerd over (de samenhang van) stress, werkdruk en ongewenste omgangsvormen. Tijdens deze conferentie hebben adviseurs, belangenbehartigers, deskundigen en managers uit verschillende sectoren hun expertise en ervaringen uitgewisseld. Op 28 november 2003 heeft het ministerie van SZW een expertmeeting over ongewenste omgangsvormen op het werk georganiseerd. Er werden goede praktijken gepresenteerd voor de aanpak van ongewenste omgangsvormen op het werk. Tijdens de meeting zijn de resultaten gepresenteerd van een onderzoek over de «Gevalsaanpak van ongewenste omgangsvormen op het werk». Dit onderzoek moet in beeld brengen hoe (intermediaire) organisaties ongewenste omgangsvormen op het werk (helpen) afhandelen. De resultaten van het onderzoek kunnen worden gebruikt bijde versterking van de arbo (kennis)- infrastructuur met het oog op directe preventie of gevalsaanpak in verband met verzuim en arbeidsongeschiktheid (aanbodzijde). Men heeft op die manier van elkaar kunnen leren.

In 2004 zal het ministerie van SZW wederom een evaluatie van de Arbo-wet met betrekking tot seksuele intimidatie, agressie en geweld en pesten laten uitvoeren. De onderwerpen «conflicten op het werk» en «discriminatie op het werk» zullen hierbijworden meegenomen.

Met het bovenstaande wordt uitvoering gegeven aan het beleids-voornemen8uit de beleidsnota inzake «voorlichting over gewenste omgangsvormen op het werk». Ten aanzien van de inzet van het «RI&E-instrument» wordt eerst de evaluatie van de Arbo-wet afgewacht.

6.2 Project Be Equal, Be Different

VWS en SZW hebben samen voor de jaren 2000 en 2001 twee opeenvolgende projecten met de titel «Be Equal . Be Different» gesubsidieerd. Dit waren internationale samenwerkingsprojecten gericht op discriminatie-bestrijding op de werkvloer. In dit project kwamen vier discriminatie-gronden aan bod: seksuele voorkeur, leeftijd, etniciteit en sekse. De boodschap van deze projecten was: of mensen nu gediscrimineerd worden op grond van het feit dat ze man of vrouw zijn, tot een bepaalde leeftijdscategorie of etniciteit behoren, of omdat ze homo of hetero zijn, dit boek laat zien dat al die vormen van discriminatie tot hetzelfde leiden: uitsluiting. Niet alleen maatschappelijke organisaties, maar ook diverse departementen maken veel gebruik van het ontwikkelde materiaal: het handboek «Be Equal . Be Different», een fototentoonstelling «Images of diversity, a European project against discrimination», training en CD-Rom.

Discriminatiebestrijding op grond van homoseksualiteit kan op deze manier goed «meeliften» met andere non-discriminatiegronden en krijgt zo in een bredere aanpak versterking.

Met het bovenstaande is uitvoering gegeven aan beleidsvoornemen 23 van de Beleidsnota.

6.3 Communautair programma EQUAL

Het project «Enabling safety for lesbigay teachers» (2001/EQA/0110), medegesubsidieerd door SZW, is in volle gang. COC Nederland voert dit project ondermeer uit met de vakorganisaties.

Inmiddels zijn de volgende 2 producten van dit Equal-project tot stand gekomen:

«Beter voor de klas, beter voor de school», een onderzoek naar de werkbeleving en gezondheid van homoseksueel, lesbisch en biseksueel onderwijspersoneel. Dit onderzoeksrapport maakt duidelijk dat homo- en biseksuelen in het onderwijs nog te vaak op intolerantie stuiten. Het is nodig dat scholen bewuster en systematische aandacht gaan besteden aan de houding van leerlingen en personeel tegenover seksuele diversiteit.

«Een regenboog van kansen», een boekje waarin staat welke organisaties en instellingen al ondersteuning verlenen aan scholen bijhet uitvoeren van diversiteitbeleid.

Deze twee producten heeft COC Nederland aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aangeboden op 25 september 2003. Vanaf 1 mei tot 1 juli 2004 kunnen maatschappelijke organisaties weer projectvoorstellen indienen voor het Communautaire programma Equal. Met het bovenstaande wordt uitvoering gegeven aan beleidsvoornemen 24 van de Beleidsnota.

6.4 Gelijke behandeling bij de arbeid

Om de bekendheid met gelijke behandeling te vergroten is in april 2001 in samenwerking met de Commissie Gelijke Behandeling een themadag over gelijke behandeling op de werkvloer gehouden. Tijdens deze vruchtbare themadag zijn o.a. aan de orde geweest: gelijke behandeling bij werving en selectie, het verschil tussen directe en indirecte discriminatie, en arbeidsvoorwaarden van voltijders en deeltijders. Door deze bijeen-

komst zijn aanwezige OR-en en werkgevers geïnformeerd over gelijke behandeling in de praktijk;

In 2002 is het ministerie van SZW begonnen met een implementatietraject rond gelijke behandeling gericht op meer bewustwording krijgen voor en het verankeren van gelijke behandeling op de werkvloer. Het traject loopt t/m 2004. Doel van het project, waarin alle in artikel 13 van het EG-Verdrag genoemde discriminatiegronden zijn opgenomen, is om gelijke behandeling daadwerkelijk op de werkvloer te laten landen en te verankeren. Hoewel uit onderzoek blijkt dat werkgevers en werknemers vinden dat er niet mag worden gediscrimineerd en dat iedereen gelijke kansen op werk, promotie, scholing en overige arbeidsvoorwaarden moet hebben, blijkt dit in de praktijk nog niet altijd het geval te zijn. In de klankbordgroep neemt ook COC Nederland deel.

De volgende twee onderdelen maken deel uit van dit project: «Gelijke behandeling op de agenda van de ondernemingsraad» en «MKB en gelijke behandeling». Voor het eerste project heeft het ministerie van SZW een «scholingsmand» over gelijke behandeling laten ontwikkelen voor ondernemingsraden. In deze «scholingsmand» zit materiaal over gelijke behandeling en diversiteit, zoals achtergrond en wetgeving, thema’s (organisatiecultuur, instroom, doorstroom, arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, uitstroom), praktijkvoorbeelden en oefeningen. Zij krijgen concrete handvatten om gelijke behandeling op de agenda te zetten en hun inzicht en kennis te vergroten in gelijkebehandelings-aspecten die een rol kunnen spelen in de onderneming. Voor het tweede project zijn cursussen die aan het MKB gegeven worden uitgebreid met gelijkebehandelingsonderwerpen.

Dit jaar heeft het ministerie van SZW een nieuwe brochure «Gelijke behandeling in Nederland» (ook een engelse versie «Equal treatment in the Netherlands») uitgebracht. Hierin wordt de gelijkebehandelings-regelgeving en het Nederlandse beleid uiteengezet. Er wordt aandacht besteed aan de grond seksuele voorkeur via een column van de voorzitter van COC Nederland. Deze brochures zijn zowel op het internet (www.szw.nl) als schriftelijk beschikbaar.

6.5 Bevordering verdraagzaamheid op de werkvloer

SZW voert een specifiek beleid met prikkels en instrumenten op het niveau van sectoren (bedrijfstakken) en bedrijven. Ook heeft SZW, mede n.a.v. deze onderzoeken, beleid ontwikkeld ter bevordering van een goed klimaat binnen ondernemingen. In dit kader kan onder andere worden gewezen op de verschillende Arbo-convenanten die tot doel hebben de werkdruk en psychische overbelasting van werknemers tegen te gaan. Werkdruk wordt veroorzaakt door een groot aantal factoren, waaronder een negatieve werksfeer, conflicten op het werk en te weinig sociale ondersteuning van de collega’s. Werkgevers zijn er in eerste instantie verantwoordelijk voor dat werknemers zich veilig voelen op het werk.

Als het gaat om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheidsrisico, wordt door de overheid momenteel geen specifiek beleid gevoerd ten aanzien van de categorieën homoseksuele werknemers.

6.6 Onderzoek

Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in 2004 gestart met een bedrijvenonderzoek «Gelijke behandeling en werving en selectie». In dit onderzoek wordt gelijke behandeling op grond van seksuele voorkeur meegenomen. Op basis van de resultaten van het bedrijven-onderzoek zal SZW bezien of nader beleid ontwikkeld moet worden.

7 Politie

Op het terrein van de politie wordt een beleid gevoerd dat is gericht op acceptatie en integratie van homoseksueel personeel binnen de politieorganisatie. Het beleid maakt onderdeel uit van het diversiteitbeleid van de Nederlandse politie. Op 1 maart 2001 is door de politiekorpsen en door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit opgericht met als voornaamste doel het diversiteitbeleid binnen de korpsen te faciliteren. In 2001 is een eerste oriëntatie op het bestaande beleid ten aanzien van homoseksuelen uitgevoerd door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit door middel van de Quick Scan diversiteitbeleid. Mede naar aanleiding van de resultaten uit de Quick Scan is het beleid ten aanzien van homoseksuelen op een aantal terreinen gericht waar de meeste noodzaak voor verbetering werd gevoeld namelijk; het ontwikkelen van voorlichting aan korpsen over homoseksualiteit binnen de politie, het verder ontwikkelen en uitwisselen van actuele initiatieven in korpsen op het gebied van integratie, de deelname aan thematische netwerken en Europese activiteiten.

7.1 Voorlichting

Het voornaamste voorlichtingsinstrument op het gebied van homoseksualiteit is het project «De Kast», dat in een van de regionale politiekorpsen is ontwikkeld. «De Kast» is een voorlichtingsproject dat gedurende twee jaar de politiekorpsen heeft bezocht met als doel het onder de aandacht brengen van het thema homoseksualiteit. Het op gang brengen van een bewustwordingsproces was het voornaamste doel. Het voorlichtingsproject heeft ongeveer de helft van het aantal politieregio’s bereikt. In die regio’s waar met «De Kast» voorlichting is gegeven is het onderwerp homoseksualiteit meer onder de aandacht gekomen en meer bespreekbaar geworden onder de medewerkers. Inmiddels is het project «De Kast» geactualiseerd en overgedragen aan het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit. Daar wordt gezorgd voor het inzetten van het instrument voor die korpsen die het instrument nog niet in het korps hebben toegepast. Het project «De Kast» heeft internationale belangstelling gekregen en is beloond met diverse prijzen.

7.2 Initiatieven in korpsen

Korpsen hebben de vrijheid om naar eigen inzicht, en rekening houdend met de specifieke omgangsvormen van het betreffende korps, initiatieven ten aanzien van homoseksuelen te ontplooien. Hierbijgaat het om homoseksuelen die werknemer zijn in de eigen organisatie maar ook om burgers die in aanraking komen met de politie. Binnen korpsen zijn in de afgelopen jaren verschillende initiatieven ontwikkeld ten aanzien van homoseksuelen. Zijworden hierbijgefaciliteerd door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit. Voorbeelden van initiatieven zijn bijvoorbeeld het oprichten van formele of informele netwerken, het geven van trainingen aan leidinggevenden met betrekking tot diversiteit of het aanstellen of instellen van homo-contactfunctionarissen die de schakel vormen tussen de (homoseksuele) burger en de politieorganisatie. Een belangrijk doel van de verscheidene initiatieven is het aanjagen van een interne discussie over het hanteren van de juiste omgangsvormen ten aanzien van homoseksuelen en ten aanzien van andere doelgroepen.

7.3 Netwerken

Er bestaat een behoefte bijkorpsen meer onderlinge samenwerking te bewerkstelligen over het thema homo-emancipatiebeleid en hierover op een meer formele en gestructureerde wijze ervaringen uit te wisselen. Om

deze reden is op initiatief van het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit een Landelijk Netwerk Homoseksuelen gestart. Het Landelijk Netwerk komt vier keer per jaar bijeen, waarbij (homoseksuele) vertegenwoordigers van diverse politiekorpsen, alsmede vertegenwoordigers van vakbonden kennis en ervaringen met elkaar delen. Op 27 maart 2003 heeft het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit een landelijke contactdag voor homoseksuele politieambtenaren georganiseerd met als doel de discussie over homoseksuele ambtenaren binnen de politie te stimuleren. Op deze wijze wordt het bewustwordingsproces binnen de politie voortgezet.

7.4 Europese activiteiten

Het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit participeert in Europese projecten. Het doel van deze participatie is het uitbreiden van contacten met diverse organisaties van homoseksuele politieambtenaren in Europa zodat wederzijdse ervaringen met bewustwordings- en acceptatieprocessen kunnen worden uitgewisseld. Op 5 en 6 augustus 2004 organiseert het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, in samenwerking met het homonetwerk van de politieregio Amsterdam-Amstelland een congres in Amsterdam voorafgaand aan de Gay Parade en tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie. Op deze wijze worden de internationale contacten en internationale uitwisseling van ervaringen verder verstevigd.

8 Defensie

Het Ministerie van Defensie voert al jaren een actief beleid dat is gericht op de acceptatie en integratie van homoseksueel personeel (burger- en militair personeel) binnen de defensieorganisatie. Dit beleid is onderdeel van het diversiteitbeleid en het beleid betreffende het voorkómen van resp. het omgaan met ongewenst gedrag. Defensie onderkent het belang hiervan, reden om de subsidierelatie met (onder meer) de Stichting Homosexualiteit en Krijgsmacht (SH&K) naar de toekomst toe te bestendigen, ondanks de opgelegde vermindering van subsidies als gevolg van het Strategisch Akkoord en het Hoofdlijnenakkoord. De structurele subsidie bedraagt € 10 000,- per jaar.

Het diversiteitbeleid zal de komende periode verder vorm krijgen en wordt uitgebreid. O.a. door het zogenaamde Diversiteitoverleg Defensie (DOD).

Het huidige beleid loopt langs drie sporen: opleiding, hulpverlening en voorlichting.

8.1 Opleiding

In alle opleidingen van Defensie, zowel in de initiële opleidingen als in de vervolgopleidingen en leiderschapstrainingen, wordt aandacht geschonken aan de acceptatie van diversiteit, waarbijook wordt ingegaan op de positie van homoseksuelen. Verder krijgen alle hulpverleners een cursus deskundigheidsbevordering, waardoor zijbeter in staat zijn te constateren of een hulpvraag voortvloeit uit problemen die met de seksuele voorkeur samenhangen.

8.2 Hulpverlening

In het kader van de hulpverlening is het inmiddels opgezette netwerk van vertrouwenspersonen van groot belang. Per defensieonderdeel (t.w. de vier krijgsmachtdelen Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marechaussee, alsook het Commando DienstenCentra (CDC) en de Centrale Organisatie (CO)) is een centrale vertrouwenpersoon aangesteld en is in de afgelopen tijd een fijnmazig

netwerk van decentrale vertrouwenspersonen op de diverse defensieonderdelen uitgebreid. Hierdoor is thans voor iedere medewerker op de werkplek minstens één vertrouwenspersoon beschikbaar. Voor homoseksueel Defensiepersoneel is deze laagdrempelige voorziening van groot belang. Ook is inmiddels een geautomatiseerd registratiesysteem ontwikkeld. Met dit registratiesysteem worden de omvang en verschijningsvormen van ongewenst gedrag in beeld gebracht en het verloop van de behandeling van klachten en meldingen gevolgd. Het registratiesysteem wordt verbeterd op basis van de praktijkervaringen ten behoeve van een Defensiebrede integrale en uniforme jaarlijkse rapportage.

8.3 Voorlichting

In diverse uitingen van voorlichting wordt uitgedragen dat de seksuele voorkeur van het Defensiepersoneel geen enkele grond van onderscheid mag en kan zijn. In dit kader zijn recentelijk twee folders («met alle respect», waarin het beleid wordt uiteengezet en «wat zou u doen», dat aan de hand van casuïstiek het beleid toelicht) en posters in de hele organisatie verspreid.

8.4 Overige activiteiten

Naast activiteiten op het terrein van voorlichting, hulpverlening en opleidingen is op 17 september 2001 een nieuwe ministeriële regeling van kracht geworden. Deze zgn. «Regeling klachtenprocedure ongewenst gedrag en melding vermoedens van misstanden» (KOGVAM) geeft aan wat Defensie onder ongewenst gedrag verstaat en wat te doen als iemand hiermee geconfronteerd wordt. Kort gezegd kan men zich richten tot zijn/ haar directe chef, tot de (locale- of centrale) vertrouwenspersoon ongewenst gedrag (zie ook hierboven) of een formele klacht indienen bijeen Klachtencommissie Ongewenst Gedrag. Elk van de zes defensieonderdelen beschikt over een dergelijke (onafhankelijke) klachtencommissie. Tenslotte is in de regeling de positie van de zgn. «klokkenluider» geregeld.

Met het bovenstaande wordt actief uitvoering gegeven aan het voornemen zoals dat was opgenomen als voornemen 10, in de beleidsnota Homo-emancipatiebeleid d.d. 13 februari 2001 (Kamerstuk nr. 27 017, nr. 2).

9 Concentratie van kennis en documentatie/Rechtsherstel homoseksuelen Tweede Wereldoorlog

9.1 Rechtsherstel Tweede Wereldoorlog homoseksuelen

In de brief van 21 maart 2000 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 1999–2000, 25 839, nr. 13) heeft het kabinet erkend dat het naoorlogse rechtsherstel, bezien met de ogen van nu, formalistisch, bureaucratisch en kil is uitgevoerd. Ten aanzien van homoseksuelen is daarom nagegaan in hoeverre nadere geschiedschrijving noodzakelijk en mogelijk is. Het kabinet heeft op 8 februari 2001 besloten €1 588 231 beschikbaar te stellen om leemtes in de geschiedschrijving te vullen. Dat besluit is voorafgegaan door overleg met het Breed Homo/Lesbisch Platform, waarbijde onderzoekswensen al zijn geïnventariseerd. Met het breed Homo/Lesbisch Platform is afgesproken het geld te besteden voor een aantal onderzoeken ter aanvulling op al bestaande studies over de positie van homoseksuelen in Nederland in de periode tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, de reconstructie van de bibliotheek van Schorer en het treffen van een voorziening om de onderzoeksresultaten en de bibliotheek toegankelijk te maken (Kamerstukken II, 2000/2001, 25 839, nr. 24). Op 4 februari 2003

heeft de Commissie Rechtsherstel Homoseksuelen Tweede Wereldoorlog advies uitgebracht aan de Staatssecretaris van VWS over de besteding van het bedrag. In de VWS-brief van 27 maart 2003 (Kamerstukken II, 2002–2003, 25 839 nr. 30) is het advies van de commissie op hoofdlijnen overgenomen. Daarop zijn op 23 mei en 24 november 2003 de schriftelijke vragen naar aanleiding van het kabinetsstandpunt beantwoord (Kamerstukken II, 2002–2003, 25 839, nrs. 32 en 33).

De meerjarige onderzoeken naar de omstandigheden, effecten en gevolgen van homovervolging in Nederland in de oorlogsjaren zijn inmiddels gestart. De voortgang daarvan wordt bijgehouden door een begeleidingscommissie. Verder is door de staatssecretaris van VWS subsidie verleend voor het schijven van een biografie over Schorer en over Premsela. Een boek over de betekenis van het homomonument in Amsterdam is al verschenen. De fysieke en virtuele reconstructie van de Schorerbibliotheek wordt voortgezet.

9.2 IHLIA Documentatiecentrum

De stichting ILHIA, Internationaal Homo/Lesbisch Informatiecentrum en Archief, ontvangt van VWS een instellingssubsidie voor het professionele beheer van deze voornamelijk uit vrijwilligers bestaande organisatie. Het gaat daarbijom het beheer en ontsluiten van documentatie op het terrein van homoseksualiteit en het beheer (en herstel) van de internationaal vermaarde Schorer-bibliotheek. Daarnaast is in het kader van het Rechtsherstel van homo’s in de Tweede Wereldoorlog ook aan deze stichting middelen in het vooruitzicht gesteld voor de inrichting van een expositiefaciliteit. De instellingssubsidie aan de stichting IHLIA wordt met een bedrag van€32 346,– per 2004 gecontinueerd.

De Commissie Rechtsherstel Homoseksuelen Tweede Wereldoorlog heeft de staatssecretaris van VWS geadviseerd van de beschikbare € 1 588 231 een bedrag aan IHLIA te bestemmen van maximaal en incidentele €662 231 voor het documentatie- en informatiecentrum. Dit advies is samen met de reactie van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede Kamer aangeboden per brief d.d. 27 maart 2003, kenmerk 25 839 nr. 30.

Het betreft een eenmalig bedrag voor projecten die verband houden met de Tweede Wereldoorlog. Er zal tenminste een voorziening moeten worden getroffen waarmee de onderzoeksresultaten, de publicaties en de gereconstrueerde Schorerbibliotheek eenvoudig toegankelijk worden gemaakt voor het publiek. Daarmee wordt verder invulling gegeven aan het belang van concentratie van kennis en documentatie. IHLIA ontwikkelt in het kader van de «Het Gebaar» een aantal projectvoorstellen, dat deel uit zullen maken van een meerjarenplanning. Deze meerjarenplanning wordt door IHLIA opgesteld op verzoek van de gezamenlijke subsidiënten: VWS, Gemeente Amsterdam, gemeente Leeuwarden, provincie Friesland, Universiteit van Amsterdam. Een belangrijke rol daarin heeft de toekomstige nieuwe huisvesting van IHLIA in het centrum van Amsterdam. Met deze bijdrage kan een lang gekoesterde wens voor een expositieruimte vervuld worden. IHLIA heeft van de minister van OCW een incidentele projectsubsidie ontvangen voor de verdere ontwikkeling van hun bibliotheekfunctie. Daarmee is uitvoering gegeven aan voornemen 15 van de Beleidsnota.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.