Verslag schriftelijk overleg over de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 8 februari 2000 over de notitie homo-emancipatiebeleid - Homo-emancipatiebeleid

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 27017 - Homo-emancipatiebeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Homo-emancipatiebeleid; Verslag schriftelijk overleg over de brief van de staatssecretaris van VWS d.d. 8 februari 2000 over de notitie homo-emancipatiebeleid 
Document­datum 13-02-2001
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST51352
Kenmerk 27017, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2000–2001

27 017

Homo-emancipatiebeleid

Nr. 3

1 Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Swildens-Rozendaal (PvdA), ondervoorzitter, Bijleveld-Schouten (CDA), Middel (PvdA), Rouvoet (RPF), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Oudkerk (PvdA), Rijpstra (VVD), Lambrechts (D66), Essers (VVD), voorzitter, Dankers (CDA), Van Vliet (D66), Van Blerck-Woerdman (VVD), Passtoors (VVD), Eisses-Timmerman (CDA), Spoelman (PvdA), Hermann (GL), Kant (SP), Gortzak (PvdA), Buijs (CDA), E. Meijer (VVD), Van der Hoek (PvdA), Blok (VVD), Arib (PvdA) en Atsma (CDA).

Plv. leden: Van ’t Riet (D66), Rehwinkel (PvdA), Eurlings (CDA), Apostolou (PvdA), Schutte (GPV), Van Gent (GroenLinks), Noorman-den Uyl (PvdA), Weekers (VVD), Ravestein (D66), Orgü (VVD), Van de Camp (CDA), Schimmel (D66), Terpstra (VVD), Udo (VVD), Visser-van Doorn (CDA), Smits (PvdA), Harrewijn (GroenLinks), Marijnissen (SP), Belinfante (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Cherribi (VVD), Duijkers (PvdA) en Th. A. M. Meijer (CDA).

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 13 februari 2001

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 bleek er bij enkele fracties behoefte te bestaan een aantal ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over haar brief van 8 februari 2000 inzake de notitie homo-emancipatie-beleid (27 017, nr. 1).

Deze vragen, vergezeld van de door de bewindsvrouwe bij brief van 13 februari 2001 (zie 27 017, nr. 2) verstrekte antwoorden zijn hieronder afgedrukt.

Vragen PvdA-fractie

1

Op welke wijze heeft de Staatssecretaris de afgelopen jaren en zal zij de komende periode vormgeven aanhaar coördinerende verantwoordelijkheid voor het homo-emancipatiebeleid inzake de specifieke voorbeelden die in haar brief van 30 juni 1999 vermeld worden, te weten:

a.   de openstelling van het burgerlijk huwelijk;

b.  het homoseksueel en lesbisch ouderschap;

en de volgende voor het homo-emancipatiebeleid eveneens zeer belangrijke zaken op Europees niveau:

c.   de implementatie van het nieuwe antidiscriminatie-artikel 13 VEG (zoals vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam);

d.  de vormgeving van een EU-Handvest van Grondrechten; en

e.   de tekst van een nieuw Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) inzake anti-discriminatie, zoals nu aan de orde is in de Raad van Europa?

De coördinerende taak van de huidige Staatssecretaris van VWS voor het homo/lesbisch emancipatiebeleid is, daar waar dit noodzakelijk was, vanaf het begin gericht geweest op drie typen activiteiten. Deze activiteiten waren: 1) het afstemmen van het afzonderlijke beleid van de in de Interdepartementale werkgroep overheidsbeleid en homoseksualiteit (IWOH) participerende ministeries, 2) het stimuleren van gezamenlijk interdepartementaal beleid en 3) het in stand houden c.q. doen uitvoeren van sector-overstijgende activiteiten, met name in de sfeer van onderzoek en participatie.

De openstelling van het burgerlijk huwelijk en de wetgeving rond homoseksueel en lesbisch ouderschap en de in de vraag genoemde verdragsaanpassingen zijn bij de start van het zittende kabinet als zodanige prioriteiten beschouwd dat ervoor is gekozen, teneinde alle ruimte voor deze processen te creëren, om geen actief beleid te voeren gericht op het stimuleren van nog weer andere intersectorale thema’s. Waar het informele IWOH-netwerk tussen de betrokken ambtenaren goed op orde was, is er in deze periode dan ook van afgezien om een formeel vergadercircuit in stand te houden.

Nu deze fase voor het grootste deel is afgesloten en bovendien gewerkt moest worden aan het opstellen van de beleidsnota waar deze antwoorden als bijlage aan zijn vastgehecht, is het periodiek bijeen komen door de IWOH hervat.

2

Welke conclusies trekt de Staatssecretaris inzake het kunnen invullen van haar coördinerende rol, nu het kabinet heeft besloten om het voortouw voor de Nederlandse inbreng bij de implementatie van het nieuwe antidiscriminatie-artikel 13 VEG (de Europese Commissie heeft daartoe voorstellen gedaan voor twee Richtlijnen en een Actieprogramma) te leggen bij SZW, in samenwerking met BZK?

De implementatie van artikel 13 wordt behandeld in de Sociale Raad, waarin de bewindslieden van SZW qualitate qua participeren. Het is een voortvloeisel uit de organisatie van de Europese gremia. Als leden van de Sociale Raad zijn de bewindslieden van SZW daar ook verantwoordelijk voor de Nederlandse inbreng op het terrein van bijvoorbeeld discriminatie op grond van leeftijd en handicap. Aangezien de kaderrichtlijn ingevolge artikel 13 ziet op arbeid en beroep, is het vanzelfsprekend dat het ministerie van SZW het voortouw heeft.

De minister van BZK is als ondertekenaar van de Algemene wet gelijke behandeling nauw betrokken bij de implementatie van artikel 13 VEG.

3

Welke beperkingen heeft de Staatssecretaris de afgelopen periode ervaren bij de uitoefening van haar coördinerende taak op de in vorige vragen aangegeven voorbeelden, vanwege het enkele feit dat zij geen Minister is en/of dat zij heeft moeten opereren vanuit het ministerie van VWS?

Geen. In het huidige bestel worden coördinerende taken ten aanzien van interdepartementale beleidsvelden zowel aan Ministers als aan Staatssecretarissen opgedragen.

4

Op welke wijze evalueert de Staatssecretaris haar coördinerende rol op dit beleidsterrein? Op welke wijze evalueert de Staatssecretaris de recente interdepartementale samenwerking? Is de interdepartementale werkgroep Homo-emancipatiebeleid nog actief? Ligt samenwerking met de interde-partementalewerkgroep Emancipatiebeleid voor dehand?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2.

5

Is de regering bereid zich in ondersteunende zin in te zetten voor de toekenning van een schadevergoeding aan de slachtoffers (en hun nabestaanden) van het algemene verbod op seksuele contacten tussen mannen tijdens de nazi-bezettingsjaren in Nederland?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.1 en 4.3.

6

Erkent de regering enige verantwoordelijkheid voor de leniging van de noden van de betreffende homoseksuelen (en hun familie en partners) als gevolg van aan hen opgelegde gevangenisstraffen en/of castratie op grond van het voormalige artikel 248 bis WvS na WOII?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.1.

7

De Staatssecretaris schrijft dat het ministerie van VWS via het COC het Landelijk Platform Homo en Lesbische Ouderen ondersteunt. Doel van het Platform is belangenbehartiging, netwerkvorming en informatieuitwisseling. Men richt zich vooral op maatschappelijke participatie en de woon- en inkomenssituatie. Welke resultaten zijn hiermee bereikt?

Het belangrijkste resultaat van het Platform is de subsidiëring door VWS van het project «Rimpels in de regenboog». Dit richt zich op het ontwikkelen van overdraagbare methoden die homoseksuele en lesbische ouderen kunnen gebruiken voor netwerkvorming en die gemeenten en welzijnsinstellingen kunnen gebruiken voor de verbetering van hun aanbod aan deze doelgroep.

8

Gaat de aanname dat «allochtone jongeren meestal op school zitten» niet

geheel voorbij aan het feit dat juist in deze groep jongeren een groot

aantal drop-outs voorkomt en een groot percentage (te) vroeg de school

verlaat?

Kuntuaangeven hoeujuist deze specifieke groep allochtone jongeren

met uw beleid wilt bereiken?

De video Burger Inn is ontwikkeld voor alle jongeren tussen 13 en 17 jaar, schoolgaand of niet. De enscenering is daarom ook zo gekozen, dat alle jongeren zich in deze situatie kunnen herkennen. De video wordt gebruikt zowel op scholen als in club- en buurthuizen. Er zijn tot nu toe 380 exemplaren van verkocht. Daarnaast geeft het NIGZ incidenteel trainingen aan jongerenwerkers.

9

In de notitie schrijft de Staatssecretaris dat «dit jaar zal worden bezien hoe aan deze video een vervolg kan worden gegeven». Het gaat hier over de voorlichtingsvideo Burger Inn. Welk budget is hiervoor gereserveerd? Aan welke criteria moet een eventueel vervolg voldoen? Wanneer meent de Staatssecretaris hierover een besluit te kunnen nemen?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.1.

10

Wanneer is een evaluatie te verwachten van de per 1-8-1998 verplichte

klachtenregeling op scholen?

De evaluatie van de klachtenregeling is een onderdeel van het onderzoek «Veiligheid op school», dat ITS (Instituut voor Toegepaste Sociale Wetenschap) in opdracht van OCenW uitvoert. Het onderzoek is in het voorjaar van 2001 gereed.

11

In de notitie geeft de Staatssecretaris aan dat homo-emancipatiebeleid geen onderdeel is van het Grotestedenbeleid. Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit beleid onderdeel zou moeten uitmaken van het Grote-stedenbeleid? Is de Staatssecretaris van mening dat gemeenten momenteel in voldoende matehomo-emancipatiebeleid hanteren?

Het Grotestedenbeleid richt zich op steden en wijken als geografische eenheden waar sprake is van probleemcumulatie. Het richt zich niet op specifieke doelgroepen. De 25 grote steden bepalen zelf binnen de algemene rijkskaders de lokale GSB-agenda. In meerjarige ontwikkelingsprogramma’s hebben zij aangegeven hoe zij hun problemen op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied op een integrale en wijkgerichte manier aanpakken. Het is derhalve aan de gemeenten om te bepalen welke problemen zij op deze integrale manier willen aanpakken. Het zou niet in de systematiek van het Grotestedenbeleid passen om in dit kader van steden te eisen aandacht te besteden aan het homo-emancipatiebeleid. Op de vraag of ik van mening ben dat gemeenten momenteel in voldoende mate homo-emancipatiebeleid hanteren, is het antwoord dat dat niet het geval is. Mede om die reden heeft VWS in 1999 en 2000 een project gesubsidieerd ter ondersteuning van gemeente-ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het lokale homobeleid, Dit beleid is veelal een klein onderdeel van hun portefeuille.

12

De Staatssecretaris geeft in de notitie aan dat homo-emancipatiebeleid geen apart onderdeel is van het Integratiebeleid minderheden. Homoseksualiteit is wel als module opgenomen in het vak maatschappij-oriëntatie van het inburgeringsprogramma voor nieuwkomers. Kan de Staatssecretaris mededelingen doen over de inhoud van deze module? Is de Staatssecretaris van mening dat hiermee in het Integratiebeleid minderheden voldoende aandacht wordt besteed aan homo-emancipatiebeleid?

Het vak maatschappij-oriëntatie van het inburgeringsprogramma voor nieuwkomers bevat 76 items. Voor elk item zijn de eindtermen vastgesteld. Homoseksualiteit komt bij twee items aan de orde: bij «de Nederlanders» en bij «seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)». Eindtermen zijn respectievelijk:

– nieuwkomers weten dat homoseksualiteit in Nederland over het algemeen geaccepteerd wordt en dat openlijk betoon van genegenheid, zowel tussen personen van gelijk als van verschillend geslacht, dikwijls voorkomt; ook weten zij dat er in Nederland veel verschillende samenlevingsvormen bestaan die over het algemeen als gelijkwaardig worden geaccepteerd. – Nieuwkomers weten wat soa’s zijn en hoe en waar zij informatie kunnen verkrijgen over voorkoming ervan. Het inburgeringsprogramma is bedoeld als eerste stap op weg naar integratie. Volgens de Wet inburgering nieuwkomers is de gemiddelde omvang van het educatieve programma 600 uur. Het programma bevat naast het vak maatschappij-oriëntatie ook de vakken Nederlands als tweede taal en beroepenoriëntatie. In overleg met de minister voor GSI zal worden bezien of het mogelijk is de effecten van deze module te laten meten. Het relatief korte en volle inburgeringsprogramma waarin zwaar het accent ligt op NT2, biedt verder weinig mogelijkheden om de waarde van tolerantie ten aanzien van homoseksualiteit over te dragen. Het integratiebeleid biedt meer mogelijkheden. Zie ook bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

13

Nederland vervult internationaal gezien een voortrekkersrol als het gaat om de geaccepteerde plaats die homoseksualiteit in onze samenleving heeft. De Staatssecretaris besteedt in haar notitie geen aandacht aan de internationale kant vanhomo-emancipatiebeleid. Kan de Staatssecretaris informatie verschaffen over de internationale inzet van de regering op het terrein van homo-emancipatie? Hoe is de inzet van de regering bij het opnemen van het verbod op discriminatie op basis van seksuele oriëntatie in internationale verdragen? In hoeverre steunt de regering in het kader vanontwikkelingssamenwerkingbuitenlandse organisaties bij het bevorderen van homo-emancipatie en is de Staatssecretaris van mening dat dit uitgebreid dient te worden? Deelt de Staatssecretaris de mening dat ook de internationale kant van homo-emancipatiebeleid onder haar coördinerende taak valt?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.5 en deel 2, paragraaf 2.

14

Heeft de Staatssecretaris kennisgenomen van het bericht «Sterke stijging gonorroe onder homo’s» in de Volkskrant van 24 maart jl.? Ziet de Staatssecretaris als coördinerend bewindspersoon homo-emancipatiebeleid aanleiding hier het beleid op aan te passen? Ziet de Staatssecretaris aanleiding om de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te vragen hier nieuw beleid op te ontwikkelen of haar beleid op aan te passen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bij gaande nota, deel 2, paragraaf 5.

Vragen VVD-fractie

15

In de inleidende opmerkingen geeft de Staatssecretaris aan dat zij haar aandacht de komende tijd met name zal richten op de mogelijkheden op het terrein van ouderenzorg en jonge allochtonen? Kan zij aangeven op welke wijze het door haar genoemde nauwe overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, op dit moment vorm krijgt?

Zowel op ambtelijk als op politiek niveau heeft overleg plaats tussen de genoemde ministeries over de aanpak van de gesignaleerde problemen. Deze zal zoveel mogelijk gezamenlijk geschieden. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2.

16

Het COC geeft in een reactie te kennen dat in de notitie helaas te weinig sprake is van interdepartementale coördinatie. De VVD-fractie is het met het COC eens en betreurt eveneens het feit dat de Staatssecretaris niet een volledig departementsoverstijgend verslag heeft gegeven vanaf de afgelopen verkiezingen tot heden, met handgrepen naar de toekomst. Kan de Staatssecretaris dit alsnog op korte termijn doen?

Zoals inmiddels duidelijk is geworden, was hier sprake van een misverstand. De notitie van februari is beperkt gebleven tot de onderwerpen die door de Tweede Kamer zelf zijn aangegeven. De gevraagde kabinetsbrede nota gaat hierbij.

17

Waarom en in hoeverre is overheidsbeleid gericht op homo-emancipatie beperkt tot homoseksuele ouderen en allochtone jongeren? Hoe denkt de Staatssecretaris overige burgers en instellingen uit alle geledingen van Nederland nauwer te betrekken bij basiskennis en attitudeverbetering op het gebied van homo-emancipatie?

Het Nederlandse homo-emancipatiebeleid is niet beperkt tot homoseksuele ouderen en allochtone jongeren, maar strekt zich uit tot al die doelgroepen en sectoren waarvan is aangetoond dat kennisvergroting en attitudeverbetering ten aanzien van homoseksualiteit nodig zijn. Het is echter niet nodig om alle burgers en instellingen in Nederland hierbij te betrekken, omdat in het algemeen de tolerantie jegens homoseksualiteit in Nederland groot is.

18

Hoe zien begroting en budgettering van het overheidsbeleid met betrekking tot de homo-emancipatie eruit?

Grosso modo wordt het homo-emancipatiebeleid op twee manieren vormgegeven: als onderdeel van het diversiteitsbeleid gericht op gelijke behandeling, of als homospecifiek beleid. Als aspect van het diversiteits-beleid is homo-emancipatie niet terug te vinden in de begrotingen van de verschillende departementen. Voorzover het homobeleid wel specifiek is, verwijs ik u naar bijgevoegde nota, deel 1, paragraaf 5 waar de kosten van de beleidsvoornemens zijn begroot.

19

Welke homobelangenorganisaties ontvangen op dit moment subsidie van het ministerie van VWS en welke rol speelt de coördinerend bewindspersoon in het aanbevelen van projecten bij andere ministeries?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en 4.4.1.

20

Zou de Staatssecretaris iets kunnen zeggen over de ondersteuning van het IPOTH in beleidsmatige en financiële zin? Kan de Staatssecretaris informatie verschaffen over de zorg voor allochtone homoseksuelen?

IPOTH wordt tot nu toe niet beleidsmatig of financieel ondersteund door VWS. In 1999 heeft IPOTH voor een nog op te richten professionele organisatie een substantiële, structurele subsidie aangevraagd met ingang van 2000. Dat was niet realistisch. Een dergelijk subsidie zou een onevenredig beslag leggen op het bij VWS beschikbare budget voor homoemancipatie, terwijl IPOTH niet aannemelijk kon maken dat het zich in korte tijd zou kunnen omvormen tot een slagvaardige professionele organisatie die de subsidie effectief zou weten te besteden. Overigens is VWS inmiddels bereid om IPOTH in aanmerking te laten komen voor een bescheiden tweejaarlijks projectsubsidie voor voorlichting en kadertraining. Zie ook bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

21

Wat kan er gezegd worden over het bereik van de projecten van Yoesuf

onder de doelgroepen en de resultaten van de projecten?

Alleen de resultaten van het eerste projectjaar (1999) zijn bekend. Yoesuf heeft drie drukbezochte themadagen georganiseerd over homoseksualiteit in de koran en de sharia. Verder zijn vier workshops en ongeveer 16 gespreksgroepen georganiseerd over homoseksualiteit en Islam en is bij drie gelegenheden een lezing over het onderwerp verzorgd. Vijf radioprogramma’s zijn aan Yoesuf gewijd. Aan de Hogeschool Fontys te Eindhoven is een cursusmodule georganiseerd waarop 12 studenten zijn afgestudeerd. Met deze activiteiten zijn islamieten (homo- en heteroseksueel) bereikt, alsmede moskeeverenigingen, de media, homoorganisaties en welzijnsinstellingen voor buitenlanders. Vooral het niet meetbare effect is belangrijk: door homoseksualiteit bespreekbaar te maken zonder aantasting van de islamitische waarden is het zwijgen over homoseksualiteit in de moslimgemeenschap doorbroken.

22

Noch in de welzijnsnota, noch in de begroting van het ministerie van Onderwijs, noch in de emancipatiebrief wordt het homo-lesbisch beleid met naam genoemd. Wat is hiervan de reden?

In de uitwerking van de Welzijnsnota«Werken aan sociale kwaliteit» wordt het homo-emancipatiebeleid wel degelijk expliciet genoemd en behandeld (Kamerstukken II, 1999–2000, 26 477, nr. 5, blz. 15). In de begroting van OCenWwordt het homo-lesbisch beleid niet met name genoemd, omdat homo’s en lesbiennes geen aparte doelgroep van beleid zijn. De positie van homoseksuele leerkrachten en leerlingen hangt sterk samen met het klimaat binnen een school. OCenW heeft vier jaar lang gewerkt aan de campagne «De veilige school». In april 2000 is het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid bij het APS van start gegaan. Daarbij wordt het aan de school overgelaten om te kiezen voor gerichte actie ten behoeve van de verschillende doelgroepen. In de Begrotingsbrief Emancipatiebeleid 2000wordt dit niet met name genoemd omdat het emancipatiebeleid wordt uitgevoerd als tweesporenbeleid. Het eerste spoor is dat van het specifieke emancipatiebeleid; daarin wordt aan de belangen van verschillende groeperingen de benodigde aandacht geschonken, met in de tijd wisselende accenten. Via het tweede spoor wordt gewerkt aan het integreren van emancipatie in de hoofdstromen van het algemene beleid; hierbij zal in de komende jaren het accent blijven liggen op kwesties rond arbeid, zorg en inkomen.

23

Is de beleidsontwikkeling rond homo-emancipatiebeleid binnen VWS voldoende gepositioneerd voor interdepartementaal gecoördineerd overheidsbeleid? Wat is er geworden van de Interdepartementale Werkgroep Overheidsbeleid en Homo-emancipatie? Is er nog een taakstelling? Zo ja, welke? Zo nee, kan de Staatssecretaris aangeven waarom daaraan door haar geen belang wordt gehecht?

Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4.

24

In de notitie verwijst de Staatssecretaris naar het onderzoek naar de positie van homoseksuele ouderen in Nederland Oud Rose, dat gedaan is in opdracht van het ministerie van VWS in 1996. Dit onderzoek is inmiddels vier jaar oud. Zou de Staatssecretaris de huidige stand van zaken kunnen geven met betrekking tot de positie van homoseksuele ouderen?

In 1997 is door J. Schuyf als vervolg op Oud Rose nog een klein onderzoek uitgevoerd naar de positie van homoseksuele ouderen (Halen en brengen, Utrecht: Interfacultaire Werkgroep Homostudies). Daarna is geen onderzoek naar dit onderwerp meer verricht. Naar aanleiding van de bevindingen in deze onderzoeken wordt inmiddels beleid ontwikkeld gericht op homoseksuele ouderen, zie bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

25

De emancipatie van homoseksuele ouderen wordt op dit moment nogal eens in de weg gestaan door bestaande weerstanden en regelgeving, aldus het Platform Homoseksuele en Lesbische Ouderen (die naar aanleiding van de publicatie Oud Rose, de maatschappelijke participatie en het zichtbaar worden van homoseksuele ouderen heeft bevorderd). Kan de Staatssecretaris haar beleid verwoorden om knelpunten op te lossen ten aanzien van de structurele inbedding van aandacht voor homoseksuele ouderen bij de verschillende actoren?

Het is de hoofddoelstelling van het homo-emancipatiebeleid om bij betrokken actoren de aandacht voor homoseksuele mannen en lesbische vrouwen structureel in te bedden, of ze nu oud of jong zijn. Het streven in bijgaande nota is erop gericht die structurele aandacht te bevorderen.

26

In de notitie wordt terecht gesteld dat verschillende organisaties op het gebied van het maatschappelijk middenveld weinig toegankelijk zijn voor homoseksuele ouderen. Graag zouden wij van de Staatssecretaris vernemen op welke wijze zij meent dat externe stimulering in deze situatie verbetering zou aanbrengen?

In de notitie van februari 2000 wordt het project «Rimpels in de regenboog» genoemd, dat o.a. is gericht op verbetering van de toegankelijkheid van het maatschappelijk middenveld voor homoseksuele ouderen. Ik verwacht met name veel van het handboek, waarin de werkwijzen en resultaten van de pilots worden beschreven.

27

Zou de Staatssecretaris ook meer aandacht willen geven aan de bestaande knelpunten in de wet- en regelgeving op het gebied van de ontwikkeling vanvoorzieningen voor homoseksueleouderen?

Zoals uit de beantwoording van de vragen 28 en 29 over de knelpunten in de wet- en regelgeving op het gebied van de ontwikkeling van voorzieningen voor homoseksuele ouderen blijkt, ben ik zeker bereid, voor zover mijn mogelijkheden reiken, meer aandacht te besteden aan het wegwerken van mogelijke knelpunten in wet- en regelgeving.

28

De voorzieningen voor homoseksuele ouderen zijn nu onderworpen aan gemeentelijke en provinciale criteria, wat het erg onduidelijk maakt. De VVD-fractie juicht elke maatregel die het geven van «zorg op maat» bevordert, toe. De opmerkingen over de beoogde modernisering van de AWBZ vindt de VVD-fractie erg onduidelijk. Kan de Staatssecretaris hier meer duidelijkheid scheppen?

De bevordering van het door de VVD terecht bepleite «zorg-op-maat-principe» en de overgang van aanbodsturing naar vraagsturing liggen beide aan de beoogde modernisering van de AWBZ ten grondslag, zoals het kabinet in de nota Zicht op Zorg (kamerstukken II, 26 631, nr. 1) heeft uiteengezet. Onder andere houdt dit in dat op het niveau van de regio gestreefd wordt naar een zodanig geschakeerd aanbod van zorgvoorzieningen dat aan de wensen van gebruikers en patiënten zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen, ook wat betreft hun culturele en andere achtergrond. Het is voor verzekeraars van belang zorg te contracteren bij die zorgaanbieders in de regio die (ook) aan deze specifieke wensen tegemoet kunnen komen. Indien er in een regio voldoende draagvlak blijkt te bestaan of door toekomstige gebruikers en (reeds geïndiceerde) patiënten kan worden gegenereerd, voor zorgvoorzieningen met een specifiek signatuur wat betreft de seksuele voorkeur van de bewoners, is het zeer wel mogelijk dat dergelijke voorzieningen tot stand komen door samenwerking van één of meer verzekeraars met één of meer aanbieders in het gebied, op geleide van deze voorkeur van gebruikers. Zulks zal mede afhangen van het (vraaggerichte) contracteerbeleid dat verzekeraars in de regio wensen te voeren. Zij zijn dan immers niet langer gebonden slechts contracten aan te gaan met bestaande aanbieders. Vraagsturing houdt bovendien in dat het initiatief tot dergelijke voorzieningen niet van de overheid zal behoeven uit te gaan, maar juist van de vraagzijde, van de burgers zelf. Zorgaanbieders kunnen zich daarbij op deze specifieke doelgroep richten. Mutatis mutandis geldt dit evenzeer, indien het gaat om voorzieningen die een landelijk draagvlak en verzorgingsgebied vereisen (zie ook de beleidsbrief Landelijke en bovenregionale voorzieningen in de gemoderniseerde AWBZ, van 20 december 1999, DBO-CB-U-2029666).

Gegeven het uitgangspunt van vraagsturing en het verlaten van aanbodsturing in de gemoderniseerde AWBZ, ligt het niet op de weg van het ministerie van VWS om in gemeenten en provincies aanbieders en ondernemers in de homo-ouderenwoonzorg te stimuleren zich meer op de nieuwe mogelijkheden van de AWBZ te richten. Wel geeft het ministerie uiteraard algemene voorlichting over de wettelijke mogelijkheden. Welk feitelijk gebruik door de burgers, gebruikers en het veld daarvan wordt gemaakt is echter geheel hun verantwoordelijkheid.

29

Welke mogelijkheden biedt modernisering AWBZ voor zorgondernemers die zich willen richten op huisvesting en verzorging van homoseksuele ouderen? Hoe stimuleert het ministerie van VWS dat in gemeenten en provincies aanbieders en ondernemers in de homo-ouderenwoonzorg zich meer oriënteren op de mogelijkheden van de AWBZ?

Zie het antwoord op vraag 28.

30

Maken homoseksuele ouderen in verzorgings- en verpleeghuizen gebruik vande mogelijkheden die kwaliteitswet, medezeggenschapswet en klachtwet bieden?

Hierover zijn geen gegevens bekend. Registratie vindt niet plaats op basis van seksuele voorkeur.

31

Kan het homo-emancipatiebeleid ook opgenomen worden in het

Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS), juist nu er onderhandelingen

plaatsvinden?

De regering is niet voornemens om het homo-emancipatiebeleid op te nemen in BANS. In BANS is afgesproken dat rijk, provincies en gemeenten zich gezamenlijk zullen inzetten voor de verbetering van de sociale infrastructuur en veiligheid, van de ruimtelijk-economische infrastructuur en van de kwaliteit van het openbaar bestuur. Onder deze drie thema’s zijn ruim 90 afspraken en voornemens samengevat. Aan de keuze voor juist deze drie thema’s heeft een aantal overwegingen ten grondslag gelegen. Het zijn onderwerpen die tripartiete bemoeienis rechtvaardigen, omdat ze zo complex zijn dat een adequate aanpak alleen mogelijk is met een politiek-bestuurlijke bundeling van krachten. De gezamenlijke partners hebben besloten hun aandacht bij het thema sociale infrastructuur vooral te richten op de kerndossiers: sociale participatie, jeugd, vitalisering platteland, gezondheidszorg en armoedebestrijding/sociale activering. Tijdens het halfjaarlijkse overhedenoverleg wordt de voortgang besproken en kunnen onderwerpen aan de BANS-agenda worden toegevoegd, die een tripartiete aanpak vergen. De aard en omvang van de homo/lesbische problematiek is tot op heden geen aanleiding geweest om op de BANS-agenda op te nemen.

32

Het homo-emancipatiebeleid is geen onderdeel van de rijkskaders voor het grotestedenbeleid. Ook in de meerjarenontwikkelingsprogramma’s van de 25 GSB-steden is dit beleid niet opgenomen. Waarom is dit zo? Verdient het geen aanbeveling om het homo-emancipatiebeleid hiervan wel deel uit te laten maken?

Zie het antwoord op vraag 11.

33

Op welke manier vindt de coördinatie plaats tussen het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties over de inbedding van het homobeleid in het gemeentelijk beleid?

De coördinatie tussen BZK en VWS zal voor wat betreft de bevordering van het gemeentelijk homobeleid plaatsvinden op ad hoc basis en toegespitst op een concrete situatie. Benadrukt wordt, dat gemeenten en provincies vrij zijn in hun beleid terzake. Daarbij bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van materiaal en expertise van de door VWS bekostigde infrastructuur welzijn.

34

De Staatssccretaris maakt melding van een breed gedragen project, ontstaan in het Platform Homoseksuele en Lesbische Ouderen. Er wordt een handboek samengesteld voor zorg- en dienstverleners, lokale bestuurders en homo-lesbische groepen elders om de verschillende methoden in de eigen situatie toe te passen. Kan de Staatssecretaris na het gereedkomen van dit handboek een exemplaar aan de Kamer aanbieden en de Kamer op de hoogte houden van deze pilots?

Ik zal u op de hoogte houden van de ontwikkelingen in deze pilots en u direct na publicatie een exemplaar van het handboek toezenden.

35

In de reactie van Empowerment lifestyleservices toont deze organisatie haar ongerustheid dat het in het onderwijsgedeelte van de notitie van de Staatssecretaris slechts gaat over de problemen die worden veroorzaakt door allochtone jongeren. Er wordt niet ingegaan op de problemen van allochtone homoseksuelen, maar de indruk wordt gewekt dat alle allochtonen islamitisch en negatief over homoseksualiteit zijn. Dit draagt niet bij aan de nuancering van de beeldvorming en aan de ondersteuning van de meer progressieve elementen in deze gemeenschappen. Kan de Staatssecretaris meer ingaan op hoe zij de positie van alle homoseksuele scholieren en docenten in het onderwijs denkt te verbeteren?

In de notitie van februari 2000 is gesteld dat de media een tegenstelling hebben gecreëerd tussen een vrije seksuele moraal van autochtonen en rigide opvattingen van allochtonen. Een dergelijke zwart-wit generalisatie is uiteraard geen correcte weergave van de werkelijkheid. Deze beeldvorming doet geen recht aan autochtonen met een strengere en aan allochtonen met een vrijere seksuele moraal.

Voor de beleidsvoornemens ten aanzien van de verbetering van de positie van homoseksuele docenten en scholieren verwijs ik u naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2.

36

Zowel in de aanbevelingen van de expertmeeting naar aanleiding van problemen van (allochtone) homoseksuele emancipatie in het onderwijs als in de rapportage van de Landelijke Werkgroep Allochtonen, Homoseksualiteit en Onderwijs, is steeds voorgesteld om voor de implementatie van homo-emancipatie op scholen een brede invalshoek te kiezen en niet alleen te focussen op de probleemgevallen onder de allochtonen. Het grote probleem in het onderwijs is dat er nooit systematisch aandacht is besteed aan de implementatie in onderwijsprogramma’s. Wat is de visie van de Staatssecretaris hierop? Het huidige beleid is nog veel te veel doorspekt van deze negatieve en beperkte invalshoek. Kan de Staatssecretaris een bredere en positievere benadering uiteenzetten ten aanzien van de problemen van het homo-emancipatiebeleid in het onderwijs?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en deel 2, paragraaf 3.

37

Het onderzoek van Theo Sandfort en Anne Kersten (Rijksuniversiteit Utrecht/NISSO) naar homoseksuele docenten is inmiddels gedateerd en toe aan een vervolg. Wanneer denkt de Staatssecretaris vernieuwde inzichten te kunnen geven over de positie van homoseksuele onderwijzers in het onderwijs?

In 1998 is van N. van Overbeek en D. Renkens verschenen «De heteroseksuele school, een cultuurpsychologisch onderzoek naar vanzelfsprekendheid binnen schoolsituaties», een uitgave van de Wetenschapswinkel in Nijmegen. Dit onderzoek is gebaseerd op enkele groepsgesprekken op middelbare scholen met leerlingen en docenten over de wijze waarop leerlingen hun eigen en elkaars gedrag rond homo/bi/heteroseksualiteit vormen.

In 1999 is verschenen van M. Derriks en E. de Kat «Mij maakt het niets uit, homo- en vrouwonvriendelijk gedrag in het voortgezet openbaar onderwijs», Amsterdam, SCO-Kohnstamm Instituut.

Het eerste onderzoek is erg klein, het tweede onderzoek is omvangrijker, maar daarin is de ondervraagde groep homoseksuele en lesbische docenten weer gering. De methode van onderzoek door middel van groepsgesprekken met leerlingen heeft het risico van sociaal wenselijke antwoorden. Docenten rapporteren pesterijen en stressklachten, maar in de studies zijn niet de ervaringen van homoseksuele met die van heteroseksuele leerkrachten vergeleken, zodat niet duidelijk is of die klachten zijn terug te voeren op homoseksualiteit. Ook kan op basis van het beschikbare onderzoek niet gezegd worden of de geluiden kloppen dat het klimaat in vergelijking met 10 jaar geleden is verslechterd. Deze kwestie zal onderwerp van overleg zijn tussen de Staatssecretarissen van OCenW en VWS.

38

De voorlichtingsvideo Burger Inn zou implementatie van homo-emancipatie op scholen moeten bevorderen. Vroege signalen uit voorlichtings-groepen van het COC duiden erop dat het moeilijk is allochtonen over homoseksualiteit te laten praten. De video geeft wel een impuls tot debat, maar voor een discussie over homoseksualiteit is flinke sturing nodig, en daartoe zal de docent of voorlichter goed ondersteund moeten worden. Hoe denkt de Staatssecretaris deze ondersteuning het meest effectief vorm te geven?

Deze kwestie zal onderwerp van overleg zijn tussen de Staatssecretarissen van OCenW en VWS.

39

De instellingen in het Burger Inn-platform hebben een inspanningsverplichting. Wat houdt deze in?

De deelnemende organisaties hebben zich verplicht om de video in te zetten voor de voorlichting aan hun eigen doelgroepen, om hun eigen kanalen te gebruiken voor het genereren van publiciteit en om trainingen te organiseren voor deskundig gebruik.

40

Hoeveel basisscholen doen momenteel mee aan het programma Relaties en Seksualiteit? Wordt participatie van basisscholen actief van overheidswege gestimuleerd en aanbevolen?

Het programma «Relaties en Seksualiteit» is door de Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) samengesteld. De ontwikkeling en productie van het programma is geheel gefinancierd door OCenW. Binnenkort zal een evaluatie van het programmagebruik worden uitgevoerd. Hierbij zal onderzocht worden of de afnemers van het programma dit ook daadwerkelijk inzetten in de basisschool. Een antwoord op de vraag naar gebruik van het programma is nu dus nog niet te geven. De SLO draagt zelf zorg voor de PR van haar producten. Daarom wordt participatie van basisscholen, afgezien van de subsidiëring van het programma, niet vanuit OCenW gestimuleerd.

41

Welk beleid heeft de coördinerend bewindspersoon de afgelopen periode zelf ontwikkeld om de ernstige situatie die de onderwijsinspectie constateert, en die aanleiding vormde voor het oprichten van de Landelijke Werkgroep, te lijf te gaan?

Het is een misvatting te menen dat het verslag van de Onderwijsinspectie, dat in 1999 is gepubliceerd, aanleiding zou zijn geweest voor de oprichting van de Landelijke Werkgroep. Wel is duidelijk, ook uit andere onderzoeken, dat gedrag en houding van scholieren ten opzichte van homoseksualiteit verbetering behoeven. In de notitie van februari 2000 is verslag gedaan van het gevoerde beleid in de afgelopen periode. In bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en 4.4.1 staan de nog uit te voeren beleidsvoornemens.

42

Bij het grotestedenbeleid wordt vermeld dat homoseksualiteit als module is opgenomen in het vak Maatschappijoriëntatie van het inburgering-programma. De VVD-fractie is ter ore gekomen dat er slechts heel marginaal wordt getipt aan de acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. In de praktijk komt dit nauwelijks ter sprake en welwillende docenten doen hier niets mee. Dit maakt dat homoseksualiteit bij nieuwkomers een groot probleem is en blijft. Kan de Staatssecretaris hierop een reactie geven?

Zie het antwoord op vraag 12.

43

Het effect van de geringe participatie van homo-organisaties in besluitvormingsprocessen is dat het met name op lokaal niveau lijkt of de homo-emancipatie voltooid is. De VVD-fractie is het met de Staatssecretaris eens dat dit niet het geval is. Hoe denkt de regering te bewerkstelligen dat participatie van homo-organisaties vergroot wordt om meer draagvlak en effect te creëren?

De relatie tussen de overheid en sociale bewegingen, zoals die van homoseksuelen, is er een van onderlinge wisselwerking, in de wetenschappelijke literatuur ook wel aangeduid als political opportunity structure. Dit houdt in dat de politieke context waarin bewegingen opereren, van invloed is op de agenda van die bewegingen. Zo stelt Duyvendak dat de meegaande houding van de Nederlandse overheid heeft geleid tot depolitisering van de homobeweging (The depoliticization of the Dutch gay identity, or why Dutch gays aren’t queer, in: Queer Theory/Sociology, Cambridge: Blackwell Publishers, 1996).

De regering ziet hier alleen een taak voor zich weggelegd als het om groeperingen gaat die zelf onvoldoende in staat zijn hun belangen te behartigen. Homoseksuelen in het algemeen behoren hier niet toe: zij zijn gemiddeld hoger opgeleid dan heteroseksuelen en kunnen daarom in staat worden geacht om zonder overheidssteun hun belangen te behartigen.

44

Is de Staatssecretaris bereid een breed vergelijkend onderzoek naar de participatie van homoseksuelen in de sport ten opzichte van heteroseksuelen uit te laten voeren? Kan de Staatssecretaris tegelijkertijd een onderzoek laten doen naar beleving van sport onder homoseksuelen en de aanwezigheid en achtergronden van de voorkomende belemmeringen/ uitsluitingen?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.2.

45

Hoe staat de Staatssecretaris tegenover de stelling van het Homodok/LAA en enkele fracties uit de Tweede Kamer dat deze in aanmerking zou moeten komen voor subsidie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen? Is hierover al overleg gevoerd met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

46

In samenwerking met het NISSO is door de Rijksuniversiteit Utrecht in opdracht van de FNV en ABVAKABO een onderzoek verricht naar werkbeleving en gezondheid, waaruit blijkt dat het ziekteverzuim onder lesbische vrouwen en homoseksuele mannen hoger is dan bij hun hetero collegae. Wat denkt de regering met dit gegeven te gaan doen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 4.1.

47

De VVD-fractie wil gehoor geven aan de reactie van het AIDS FONDS. Zij maakt zich bezorgd over het ontbreken van aidsproblematiek in de notitie van de Staatssecretaris over homo-emancipatiebeleid, zeker nu er een trend te bespeuren valt waaruit blijkt dat jonge homoseksuelen aids zien als iets wat slechts betrekking heeft op leeftijdsgroepen boven hen. Daarnaast wordt gesignaleerd dat er juist in deze leeftijdsgroep laks wordt omgesprongen met bescherming tegen SOA’s, en ook met AIDS. Kan de Staatssecretaris hierop reageren?

De Aids-problematiek behoorde niet tot de onderwerpen die door de Kamer zijn genoemd om te worden behandeld in de notitie van februari 2000. Dat neemt niet weg dat er binnen het departement veel aandacht is voor de Aids- en SOA-problematiek. Voor een uitgebreidere beantwoording wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.2 en deel 2, paragraaf 5.

Vragen CDA-fractie

48

In de brief van 19 juli 1999 noemt de Staatssecretaris een aantal nieuwe

ontwikkelingen die aandacht vragen, waaronder «ouderenproblematiek,

de allochtonen en het nieuwe fenomeen van homoseksueel en lesbisch

ouderschap». Op de eerste twee wordt in de brief van8februari 2000

nader ingegaan. Op welke wijze wordt aan de laatste aandacht

geschonken?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.1.

49

Kan worden aangegeven wat de activiteiten zijn van de andere ministeries op het terrein van homo-emancipatiebeleid en bestaat hierover ook inter-departemenentaal overleg?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota.

50

De Staatssecretaris concludeert dat vervolgactiviteiten naar aanleiding van de expertmeetings over participatie van met name oudere lesbische vrouwen bij de meer traditionele vrouwen- en ouderenorganisaties zonder externe stimulering niet te verwachten zijn. Waaruit zou die externe stimulering kunnen bestaan en is de Staatssecretaris voornemens daartoe actie te ondernemen?

Zie het antwoord op vraag 26.

51

Bestaat er inzicht in de aard en omvang van de klachten over seksuele discriminatie op scholen nu klachtenregelingen per juli 1998 verplicht zijn ingesteld? Zo ja, is er een positieve verandering te zien ten opzichte van de onderzoekgegevens van de Onderwijsinspectie uit 1998?

Op basis van de klachtenregeling worden klachten over seksuele intimidatie geregistreerd, waarvan seksuele discriminatie een onderdeel is dat niet specifiek wordt onderscheiden. Het aantal klachten over seksuele intimidatie is met 50% gestegen; de stijging of daling van de klachten over seksuele discriminatie kan hiervan afwijken.

52

Op welke wijze (via basis/structurele subsidie of voor specifieke projecten) worden organisaties als De Kringen, Groep 7152 en SLOW (financieel) ondersteund? Welke (andere dan de genoemde) organisaties worden, eventueel via het COC, gesubsidieerd en op welke wijze?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

53

Wanneer kan het resultaat van het onderzoek van het Nisso onder leiding

van dr. Th. Santfort worden verwacht?

In februari 2001.

Vragen D66-fractie

54

Waarom beperkt de coördinerend bewindspersoon de notitie homo-emancipatiebeleid tot de terreinen ouderen, onderwijs en allochtonen, alsmede Grotesteden- en integratiebeleid? Deelt de regering de mening dat het homo-emancipatiebeleid veel breder is?

Waarom is er geen aandacht besteed aan het homo-emancipatiebeleid van andere ministeries, zoals Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Buitenlandse Zaken enOntwikkelingssamenwerking?

Zoals inmiddels duidelijk is geworden, was hier sprake van een misverstand. De notitie van februari 2000 is beperkt gebleven tot de onderwerpen die de Tweede Kamer zelf had aangegeven.

55

Hoe ziet de Staatssecretaris haar rol als coördinerend bewindspersoon?

Welke doelen stelt zij zich voor ogen en hoe wil zij die bereiken?

Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 3 en 4.

56

Hoe vaak is de interdepartementale werkgroep homo-emancipatiebeleid in de afgelopen jaren bij elkaar geweest, welke onderwerpen stonden er op de agenda, welke initiatieven zijn er uit die vergaderingen voortgekomen en wat zijn de concrete resultaten?

Zie het antwoord op vragen 1, 2, 3 en 4.

57

Hoe is de onderhavige notitie tot stand gekomen? Zijn alle ministeries uitgenodigd hun bijdragen te leveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hebben deze gereageerd?

De notitie van februari 2000 is tot stand gekomen in overleg met de ministeries die verantwoordelijk zijn voor die beleidsterreinen waarover uw kamer geïnformeerd wilde worden voor wat betreft het aspect homoemancipatie.

58

Hoe staat het met het homo-emancipatiebeleid ten aanzien van degenen

die in penitentiaire inrichtingen verblijven en werken?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, paragraaf 4.5.

59

Hoe wordt er in de asielprocedures aandacht besteed aan homoseksualiteit als vluchtgrond? Waarom komt het nog steeds voor dat aanvragen van asielzoekers, die pas na verloop van tijd durven te vertellen dat homoseksualiteit de hoofdreden voor hun vlucht was, nog steeds worden afgewezen met de redenering dat men dat maar eerder had moeten vertellen of dat men niet kan aantonen in het land van herkomst bewijsbare vervolging van de overheid te duchten heeft?

Welk beleid wordt er gevoerd om discriminatie van homoseksuele asielzoekers in de asielcentra tegen te gaan?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 1.7.1 en 4.4.

60

Hoe reageert de regering op de berichten dat lesbische ouderparen die bij een spermabank een aanvraag voor donorzaad hebben gedaan, achtergesteld (kunnen gaan) worden bij heteroseksuele paren?

Het uitsluiten van lesbische vrouwen van kunstmatige inseminatie op grond van hun seksuele gerichtheid is in strijd met de Wet gelijke behandeling. Hiervoor wordt verwezen naar de conclusie van de Commissie gelijke behandeling van 9 februari 2000 waarin het uitsluiten van lesbische paren van een IVF-behandeling geacht wordt in strijd te zijn met de wet. (Zie brief van Minister Borst van 28/2/2000 aan prof Goldschmidt, kenmerk CSZ/ZT/2076894).

In de praktijk blijkt dat lesbische vrouwen over het algemeen kiezen voor bevruchting met zaad van een hun bekende donor.

61

Hoe zijn de ervaringen met de verplichte inburgeringscursussen voor nieuwkomers met betrekking tot het onderdeel informatie over homoseksualiteit?

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de ervaringen met de informatie over homoseksualiteit in de inburgeringscursussen voor nieuwkomers.

62

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het homo-emancipatiebeleid

binnen de Nederlandse politie?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en deel 2, paragraaf 4.2.

63

Hoe zal de coördinatie van homo-emancipatiebeleid naar provinciaal en gemeentelijk niveau verlopen? Zal dit beleid ook worden opgenomen in het Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS)?

De coördinatie van het homo-emancipatiebeleid door VWS richt zich op de coördinatie van het rijksbeleid. De uitvoering van het homo-emancipatiebeleid op lokaal niveau behoort tot de verantwoordelijkheid van gemeenten. Provincies zijn naar mijn weten niet betrokken bij het homobeleid.

VWS is voornemens om een expertisecentrum te faciliteren op het terrein van de homo-emancipatie en -integratie. Dit centrum heeft mede als taak om gemeenten bij hun homobeleid te ondersteunen. Voor meer informatie over dit voornemen wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

Dit beleid wordt niet opgenomen in BANS. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 31.

64

Wat is de stand van zaken rond het homo-emancipatiebeleid in de krijgsmacht?

Zie voor het antwoord op deze vraag bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en deel 2, paragraaf 4.3.

65

Hoe reageert de regering op de onderzoeksresultaten dat er een hogere instroom van lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in de Ziektewet en WAO is?

Er zijn geen onderzoeksresultaten bekend waaruit een hogere instroom in de WAO blijkt van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen. Wel is aangetoond dat het ziekteverzuim onder homoseksuele personen hoger ligt. Zie ook het antwoord op vraag 46.

66

Hoe is de inzet van de regering bij het opnemen van het verbod op discriminatie op basis van seksuele oriëntatie in internationale verdragen?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 2.

67

Op welke manieren zet de regering zich in voor gelijkberechtiging van

homoseksuele medewerkers van internationale organisaties (bijvoorbeeld

op het gebied van verblijfsrechten, pensioenkwesties), zoals de Verenigde

Naties?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 2.8..

68

Hoe beoordeelt de regering de mogelijkheid tot uitbreiding van ondersteuning van projecten van het COC om in het buitenland lokale homoorganisaties te stimuleren, zoals bijvoorbeeld het Acceptproject in Roemenië?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 2.

69

Hoe kunnen Nederlandse ambassades en consulaten een grotere rol spelen bij het signaleren van de schendingen van rechten van homoseksuelen, en welk beleid wordt er gehanteerd om lokale homo-organisaties actief te informeren om onder voorwaarden ondersteund te worden?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 2, paragraaf 2.

70

Hoe reageert de regering op de bevindingen van Dennis van der Veur en Andre Krouwel in het rapport «De stilte is onze grootste vijand» naar aanleiding van de factfinding missie in Nicaragua?

Er is kennis genomen van het rapport dat in opdracht van het COC en het Landelijk Beraad Stedenbanden Nederland Nicaragua is opgesteld. De factfinding missie was een eerste missie met een oriënterend karakter en het rapport is dan ook tamelijk summier. De ideeën en bevindingen zijn nog niet uitgewerkt en zouden eerst nog voorgelegd dienen te worden aan de relevante personen en organisaties in Nicaragua. Met name Hivos en Novib, die reeds een jarenlange samenwerkingsrelatie hebben met diverse Nicaraguaanse homo/lesbische organisaties én kennis hebben van de onderlinge relaties, lijken vooralsnog het meest geschikt om een voortrekkersrol te spelen bij de verdergaande discussie.

71

Gaat de nieuwe Nederlandse mensenrechtenambassadeur zich ook specifiek met homo-emancipatiebeleid bezig houden? Zo nee, waarom niet?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.5.

72

Welke stimulerende rol gaat de overheid spelen bij de gesignaleerde knelpunten over de verankering van aandacht voor de positie van oudere homoseksuele mannen en vrouwen binnen de bestaande ouderen-organisaties en binnen het gemeentelijk en provinciale homobeleid?

Zie het antwoord op de vragen 25, 26 en 63.

73

Is het waar dat vele homoseksuele ouderen liever zelfstandig wonen dan in categorale verpleeeghuizen? Zo ja, hoe bevordert de regering die zelfstandigheid en hoe wordt bevorderd dat deze oudere homoseksuele mannen en vrouwen wel met elkaar in contact gebracht kunnen worden?

In het algemeen wonen ouderen liever zelfstandig dan in (categorale) verpleeghuizen. Het regeringsbeleid is al jaren gericht op het bevorderen hiervan. De versterkte samenhang op de terreinen wonen en zorg, zoals de voorgenomen woonzorgstimuleringsregeling, biedt goede mogelijkheden voor vraaggestuurde zelfstandige woonvormen. Homoseksuele mannen en lesbische vrouwen kunnen uiteraard gebruikmaken van deze mogelijkheden. Zie verder bijgaande nota deel 1, paragraaf 4.4.1.

74

Welke andere organisaties behalve het Landelijk platform Homo en Lesbische Ouderen (via het COC) houden zich bezig met homo-emancipatiebeleid ten behoeve van ouderen? Waarom krijgen zij geen financiering?

Het COC en de Schorerstichting ontvangen (project)subsidie van VWS voor homo-emancipatiebeleid ten behoeve van, onder andere, ouderen. Groep 7152, een organisatie van oudere lesbische vrouwen, heeft tot en met 1999 VWS-subsidie ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 52.

75

Kan de regering een lijst geven met actiepunten waarmee de regering bevordert dat discriminatie van homoseksuele leerlingen en docenten vermindert?Houdt de Landelijke Werkgroep Allochtonen Homoseksualiteit en Onderwijs zich niet specifiek met de allochtonenproblematiek bezig? Welke onderzoeken zijn er de afgelopen jaren verschenen over homo-emancipatie in het onderwijs? Welke beleidsvoornemens worden daar door de regering uit getrokken? Is de regering bereid om systematisch aandacht te besteden aan de implementatie van homo-emancipatie in onderwijsprogramma’s?

Voor de beantwoording van de vragen naar de beleidsvoornemens wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2. Voor het antwoord op de vraag naar recente onderzoeken over homoemancipatie in het onderwijs wordt verwezen naar het antwoord op vraag 37.

76

Wordt er naast de aandacht die als gevolg van de motie Dittrich (D66) besteed wordt aan de intolerantie onder sommige (groepen van) allochtonen tegenover homoseksualiteit ook voldoende aandacht besteed aan het ondersteunen van tolerante (groepen van) allochtonen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

77

Waarom geeft de regering niet weer wat het zorgbeleid is voor allochtone homo’s? Vindt de regering dat allochtone homo’s voldoende bereikt worden in de gehanteerde volksgezondheidscampagnes?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota deel 1, paragraaf 4.4.2 en deel 2, paragraaf 5.

78

Wil de regering een lijst geven van allochtone organisaties die zich bezig houden met homo-emancipatiebeleid in ruime en enge zin? Hebben deze organisaties voldoende toegang tot de overheidsnetwerken? Worden zij financieel of anderszins ondersteund engestimuleerd?

De enige twee allochtone homo-organisaties die ooit subsidie bij VWS hebben aangevraagd, zijn IPOTH en Yoesuf. De aanvraag van IPOTH is afgewezen (zie het antwoord op vraag 20), die van Yoesuf gehonoreerd (zie het antwoord op vraag 21). Daarnaast voert FORUM, structureel door VWS gesubsidieerd, ook activiteiten uit ter bevordering van homointegratie en -emancipatie, met name op de terreinen minderheden en onderwijs.

79

Waarom worden zelforganisaties steeds minder ondersteund? Hoe reageert de regering op het gesignaleerde gevaar dat deze organisaties steeds meer de handen vol hebben aan de verwerving van eigen inkomsten om basisactiviteiten als opvang en ontmoeting draaiende te houden? Welk beleid voert de regering ten aanzien van instandhoudingssubsidies inzake vrijwilligersorganisaties, zoals de Stichting Landelijk Overleg Werkgroepen ouders van homoseksuele kinderen (SLOW), De Kringen en Groep 7152? Is de regering bereid hun subsiedie-aanvragen te honoreren? Waarom wordt homo-emancipatiebeleid in de welzijnsnota 1999–2002, hoofdstuk 5.1, deel B) niet meer genoemd?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

80

Hoe geeft de regering uitwerking aan de toezegging van de Staatssecretaris voor Cultuur op vragen van het lid Dittrich (D66) om de mogelijkheden te bezien om initiativen uit het veld te ondersteunen om te komen tot een museum over de geschiedenis van homoseksualiteit in relatie tot het nieuw gevormde Homodok/ABH/LAA?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

Vragen fractie van GroenLinks

81

Uit onderzoek genoemd op pag.2blijkt dat de financiële positie van oudere homoseksuelen slechter is vergeleken met heteroseksuele ouderen. Wat is hiervoor de verklaring?

Het zijn vooral lesbische vrouwen die relatief armer zijn dan oudere vrouwen in het algemeen. Dit gegeven is des te opvallender, omdat de arbeidsparticipatie van lesbische vrouwen hoog is. Een opeenstapeling van factoren is hier werkzaam: de meeste vrouwen zijn alleenstaand, ze hebben vaak onder hun opleidingsniveau gewerkt, in lagere beroepen dan de mannen; ze kwamen vroegtijdig in de WAO terecht en tenslotte zijn de pensioenvoorzieningen voor vrouwen in Nederland lange tijd slechter geweest dan voor mannen.

Vragen van de fractie van GroenLinks

82

Het ministerie van VWS biedt privacy en vraaggestuurde zorg als oplossing aan voor het verbeteren van integratie van homoseksuele ouderen. Hoe denkt de Staatssecretaris over uitbreiding van opvang, begeleiding, netwerkvorming en het bevorderen van lotgenotencontact? Is zij bereid hiervoor beleid te maken en middelen ter beschikking te stellen?

Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

83

«Er zullen in de toekomst in de AWBZ geen wettelijke belemmeringen worden opgeworpen voor de toelating van een verzorgingshuis dat zich specifiek zou richten op de opname van homoseksuele ouderen». Moet hieruit worden afgeleid dat er nu wel wettelijke belemmeringen zijn? Zo ja, waaruit bestaan die?

Uit de geciteerde zinsnede mag niet worden afgeleid dat er nu wettelijke belemmeringen in absolute zin gelden die de toelating van een verzorgingshuis voor homoseksuele ouderen zouden uitsluiten. Maar in het huidige aanbodgestuurde stelsel is het feitelijk wel een langdurige en bijzonder ingewikkelde weg om zo’n voorziening tot stand te laten komen. Onder de regimes van de Wet op de Bejaardenoorden en (later) de Overgangswet verzorgingshuizen waren het in eerste aanleg de provincies en de vier grote steden die verantwoordelijk waren voor de planning van verzorgingshuizen, zonodig ook met een bijzonder signatuur. Bij het voldoen aan bijzondere criteria (landelijk opnamebeleid en zorgaanbod van zeer specifieke aard) was het ook mogelijk dat een dergelijke voorziening werd aangemerkt en toegelaten als verzorgingshuis met een (landelijke) bijzondere functie. Deze diende dan wel tijdig te worden opgenomen in het provinciale, grootstedelijke dan wel landelijke Plan voor de verzorgingshuizen. De overheid had, op de verschillende niveaus, door middel van deze aanbodsturing een allesbepalende rol. Onder het huidige AWBZ-regime waaronder de verzorgingshuizen recent zijn gebracht, hebben de zorgkantoren een contracteerplicht met de tehuizen, doch uitsluitend met de toegelaten instellingen. Of er nieuwe voorzieningen worden toegelaten wordt in feite bepaald door het regime van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen en onderliggende, nog vigerende planningsregelgeving.

Overigens biedt de versterkte samenwerking op de terreinen wonen en zorg, zoals de woonzorgstimuleringsregeling, ook nu al goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van vraaggestuurde woonzorgvormen.

84

Het homobeleid omvat slechts de allochtone jongeren die op school zitten. Hiermee worden de allochtone werkende jongeren, allochtone volwassenen en allochtone ouders niet bereikt. Vindt de Staatssecretaris het noodzakelijk ook deze groepen te bereiken? Is zij het ermee eens dat sommige groepen allochtone ouders slecht op de hoogte zijn van seksualiteit in het algemeen en homoseksualiteit in het bijzonder? Welk beleid wordt hiervoor ontwikkeld?

De eerste volzin van deze vraag geeft niet de feitelijke situatie weer. Voorts wordt verwezen naar het antwoord op vraag 8 en 21, alsmede naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.1.

85

Besteedt het Homodok in zijn informatievoorziening ook speciale

aandacht aan de positie van allochtone homoseksuelen en de acceptatie

daarvan?

Het Homodok heeft informatiepakketten ontwikkeld, gericht op jongeren en leraren in het voortgezet onderwijs en pakketten gericht op personen die werkzaam zijn in het beleid en uitvoerend werk voor allochtonen.

86

Is de subsidie voor het Homodok toereikend? Zijn er naast het ministerie van VWS nog andere ministeries die een bijdrage verstrekken? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over het initiatief om een homo/lesbisch museum in Amsterdam op te richten?

Het Homodok hield zichzelf tot voor kort staande met behulp van kleine structurele subsidies, incidentele projectsubsidies, giften, eigen inkomsten, vrijwilligers en banenpoolers. In dit licht bezien is de instellingssubsidie van f 75 000,– die VWS met ingang van 2000 aan IHLIA (voorheen Homodok) verleent, een grote verbetering. Het ministerie van OCenW heeft inmiddels f 100 000 subsidie per jaar toegezegd voor een periode van vier jaar. Zou Homodok c.q. IHLIA functioneren als geheel professionele organisatie, dan zouden de gezamenlijke (structurele) subsidies ontoereikend zijn. In de huidige constructie waarin ook geleund wordt op giften en vrijwilligerswerk, kan Homodok c.q. IHLIA met de subsidies van OCenW en VWS naar de mening van de regering weer een paar jaar vooruit.

Een homo/lesbisch museum is wat veel gevraagd, maar de regering overweegt de mogelijkheid van een (kleine) expositieruimte. In het kader van het antidiscriminatiebeleid zou een dergelijke expositieruimte met wisselende tentoonstellingen een voorlichtende functie kunnen vervullen. Voor een uitgebreidere toelichting op dit antwoord wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

87

Is er op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen beleid ontwikkeld dat de acceptatie van homoseksuele docenten op orthodox-christelijke scholen bevordert?

Nee.

88

Hoe is acceptatie van homoseksuelen in de sport? Is de Staatssecretaris

bereid onderzoek te initiëren naar de participatie van homoseksuelen in

de sport en de eventuele uitsluitingsmechamismen waar zij mee te maken

krijgen?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.4.2 en deel 2, paragraaf 6.

89

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het homobeleid bij de

Politie?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.2 en deel 2, paragraaf 4.2.

Vragen SGP-fractie

90

Kan worden toegelicht waarom met name bejaarde lesbische vrouwen en homoseksuele mannen in vergelijking met heteroseksuele ouderen een slechtere financiële positie zouden hebben?

Homoseksuele oudere mannen hebben geen slechtere financiële positie dan heteroseksuele oudere mannen. Omdat de betreffende tekst in de notitie van februari 2000 wellicht op dit punt onduidelijk was, is ten onrechte deze suggestie gewekt. Voor de verklaring van de slechtere financiële positie van lesbische ouderen zij verwezen naar het antwoord op vraag 81.

91

Kan een overzicht worden gegeven van de bestaande landelijke en bovenregionale zorgvoorzieningen ten behoeve van homoseksuelen?

De enige landelijke zorgvoorziening ten behoeve van homoseksuelen is de Schorerstichting. Deze organisatie verleent overigens geen uitvoerende zorg. Bovenregionale zorgvoorzieningen voor homoseksuelen zijn er niet.

92

Kan worden toegelicht wat de ondersteuning van het Landelijk Platform

Homo- en Lesbische Ouderen door het ministerie van VWS inhoudt?

Het Landelijk Platform Homo en Lesbische Ouderen is opgericht door het COC en Homostudies Utrecht en functioneert onafhankelijk onder de vleugels van het COC. Het COC biedt dus faciliteiten en onderdak, maar is niet verantwoordelijk voor het inhoudelijk en organisatorisch functioneren van het Platform. In het Platform hebben diverse organisaties zitting, zoals Groep 7152, De Kringen, de Schorerstichting en afdelingen van het COC, alsmede diverse personen op persoonlijke titel. Sinds de instellingssubsidie van VWS aan het COC is omgezet in projectsubsidie, is VWS niet meer financieel betrokken bij de ondersteuning van het Platform.

93

Hoe beoordeelt de regering de tegenstelling tussen «een vrije seksuele moraal van autochtonen en rigide opvattingen van allochtonen», zoals die door de media naar aanleiding van «Een hoorn des overvloeds» gecreëerd zou zijn? Om welke reden acht zij die terecht dan wel onterecht?

De tegenstelling tussen de vrije seksuele moraal van autochtonen en de rigide opvattingen van allochtonen is een dichotomie die, zoals alle simplificaties, onterecht en verwerpelijk is, omdat de werkelijkheid hiermee geweld wordt aangedaan. Ongenuanceerde beweringen kunnen echter ook, als ze tenminste een kern van waarheid bevatten, een nuttige functie vervullen door het aanjagen van de discussie over politiek correcte opvattingen die beter onderbouwd zouden moeten worden.

94

Kan inzicht worden gegeven in de ernst van de gevallen van homodiscriminatie op scholen waarop de Onderwijsinspectie doelt?

De Onderwijsinspectie heeft zelf nadrukkelijk aangegeven dat het onderzoek slechts een indicatie geeft voor de omvang van het verschijnsel homodiscriminatie, maar voegt daar wel aan toe dat de aard van de beschreven gevallen van homodiscriminatie «geen reden tot geruststelling geven: meer dan de helft betreft duidelijke en ernstige vormen van discriminatie». Hieronder verstaat de Onderwijsinspectie intimidatie en geweld en discriminatoire opmerkingen en uitschelden.

95

Is de overheid nog op enigerlei wijze betrokken bij de financiële afwikkeling van de Gay Games? Zo ja, welke?

De Rijksoverheid is niet betrokken bij de financiële afwikkeling van de Gay Games. Wel zijn inmiddels de financiële bijdragen van de Rijksoverheid voor 1998 definitief vastgesteld. Daarbij zijn geen bedragen teruggevorderd.

96

Wat houdt de module over homoseksualiteit in het vak maatschappijoriëntatie van het inburgeringsprogramma voor nieuwkomers precies in?

Zie het antwoord bij vraag 12.

97

Kan worden ingegaan op de aard van de informatie die door Homodok/

ABH/LAA met structurele VWS-subsidie wordt verstrekt?

Homodok/ABH/LAA beschikt over een uitgebreide bibliotheek, waaronder een historische collectie van homo/lesbische periodieken en archieven. Van deze informatie wordt gebruik gemaakt door onderzoekers, ambtenaren, studenten en scholieren (werkstukken), jongeren (coming out), journalisten, programmamakers en geïnteresseerde homoseksuelen.

98

Kan de regering haar besluit beargumenteren om Homodok en COC een projectsubsidie te geven ten behoeve van een gebruiksvriendelijk toegangsportaal op internet? Om welk bedrag gaat het daarbij?

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar bijgaande nota, deel 1, paragraaf 4.3.

99

Kan worden toegelicht wat met het interactief contactcentrum in het

toegangsportaal wordt bedoeld?

Een interactief contactcentrum is een chat- of nieuwsbox waar gebruikers via het internet met elkaar kunnen communiceren.

De voorzitter van de commissie, Essers

De griffier van de commissie, Teunissen

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.