Nota over het homo-emancipatiebeleid - Homo-emancipatiebeleid

Deze nota is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 27017 - Homo-emancipatiebeleid.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Homo-emancipatiebeleid; Nota over het homo-emancipatiebeleid 
Document­datum 08-02-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST44054
Kenmerk 27017, nr. 1
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1999–2000

27 017

Homo-emancipatiebeleid

Nr. 1

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2000

Hierbij bied ik u, als coördinerend bewindspersoon voor het homo- en lesbisch emancipatiebeleid, de notitie homo-emancipatiebeleid aan waarom de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport mij in bovenvermelde brief had verzocht.

In mijn brief van 19 juli 1999 (VWS-99-1088) aan de commissie had ik reeds geconstateerd dat het homo-emancipatiebeleid de afgelopen jaren succesvol is geweest. Ik heb daar wel aan toegevoegd dat dit niet betekent dat alle problemen hiermee nu definitief zijn opgelost, en heb daarbij gerefereerd aan nieuwe ontwikkelingen op onder andere het terrein van de ouderen en de allochtonen. Mijn aandacht zal de komende tijd met name uitgaan naar de mogelijkheden op het terrein van de ouderenzorg en de gesignaleerde attitude bij jeugdige allochtonen. Dit laatste punt zal in nauw overleg met de collegae van OCenW en BZK geschieden. De onderhavige notitie beschrijft op het verzoek het homo-emancipatiebeleid dat op dit moment wordt uitgevoerd op het terrein van de ouderen, de allochtone jongeren en in de onderwijssector. Tevens wordt ingegaan op de wijze waarop dit beleid is ingebed in het grotesteden- en integratiebeleid.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, A. M. Vliegenthart

Notitie Homo-emancipatiebeleid

Beschrijving van het huidige homo-emancipatiebeleid op het terrein van de ouderen, de allochtone jongeren en het onderwijs, alsmede van de wijze waarop dit beleid is ingebed in het grotesteden- en minderhedenbeleid.

Den Haag, februari 2000

Ouderensector

Lange tijd was het probleem met de oudere homoseksuele mannen en lesbische vrouwen dat ze onzichtbaar waren. In hun jonge jaren was homoseksualiteit taboe en zij kwamen dan ook meestal niet voor hun seksuele voorkeur uit. Ook op latere leeftijd bleven zij daar moeite mee houden, omdat de acceptatie onder heteroseksuele leeftijdgenoten veel minder groot is dan bij de jongere generaties.

Het gaat om een tamelijk omvangrijke groep. In Nederland hadden in 1995 rond de 61 000 mannen en ongeveer 79 000 vrouwen boven de 55 jaar homoseksuele gevoelens.

Om beter zicht te krijgen op de problematiek van homoseksuele ouderen heeft het ministerie van VWS samen met de gemeente Amsterdam onderzoek gesubsidieerd (J. Schuyf, Oud roze, de positie van lesbische en homoseksuele ouderen in Nederland, 1996), waarin de doelgroep zelf aan het woord kwam. Uit dit onderzoek bleek dat met name lesbische vrouwen en bejaarde homoseksuele mannen in vergelijking met heteroseksuele ouderen een slechtere psychische gezondheid hebben, een slechtere financiële positie en geringe mogelijkheden om hun isolement te doorbreken vanwege hun slecht uitgebouwde persoonlijk netwerk: contact met familie meestal verbroken, geen partner (meer), geen kinderen, onbekend met netwerken van gevoelsgenoten, weinig contact met heteroseksuele leeftijdgenoten. De maatschappelijke integratie van homoseksuele ouderen ondervindt dus knelpunten die specifiek met hun homoseksualiteit te maken hebben.

In het ouderenzorgbeleid wordt hiermee rekening gehouden door het centraal stellen van de vraagoriëntatie en de bevordering van privacy en kwaliteit. Van oudsher hebben ouderen in verzorgingshuizen het vanzelfsprekende recht hun leven naar eigen inzichten in te richten. Van belemmeringen of discriminatie op grond van seksuele geaardheid kan daarbij geen sprake zijn.

In verpleeghuizen is vanwege het nog frequent voorkomen van meerbeds-kamers (vaak 3 of 4 persoonskamers) in veel geringere mate sprake van het kunnen garanderen en kunnen beleven van privacy. Het beleid is er echter op gericht de 3 à 6-persoonskamers in de verpleeghuizen alle op afzienbare termijn te vervangen door 1 en/of 2-persoonskamers. Tegelijk loopt in de tehuizen ook een programma ter optimalisering van de bejegening van patiënten door het personeel. Respect voor de persoon van de patiënt, ook bij zorgbehoefte, is daarbij uitgangspunt.

In algemene zin kan erop worden gewezen dat de afgelopen jaren veel is bereikt ter versterking van de positie van de patiënt (kwaliteitswet,

medezeggenschapswet, klachtwet en anderen).

Ook de positie van de homoseksuele ouderen in de tehuizen is hierdoor versterkt.

De beoogde modernisering van de AWBZ biedt nieuwe mogelijkheden voor bijzondere groepen geïndiceerde ouderen die voor zich specifieke

(intramurale) zorgvoorzieningen wensen. Deze zijn beschreven in de nota Zicht op zorg (kamerstukken II, 26 631, nr.1), en wat betreft landelijke en bovenregionale AWBZ-voorzieningen, in de betreffende beleidsbrief van 20 december 1999.

In de AWBZ vindt te zijner tijd de sturing in principe plaats op het niveau van de regio. Daarbij wordt gestreefd naar een geschakeerd aanbod aan zorg, dat tegemoet komt aan de behoeften en wensen van de bevolking, ook wat de culturele achtergronden van patiënten en cliënten aangaat. Verzekeraars contracteren de zorg bij die aanbieders, die daaraan tegemoet komen.

Mutatis mutandis geldt dit voor bijzondere doelgroepen, waarvan de spreiding of frequentie zodanig is, dat specifiek voor hen werkzame voorzieningen alleen bij een landelijk opnamebeleid voldoende draagvlak hebben.

Er zullen in de toekomst in de AWBZ geen wettelijke belemmeringen worden opgeworpen voor de toelating van een verzorgingshuis dat zich specifiek zou richten op de opname van AWBZ geïndiceerde homoseksuele ouderen. De versterkte samenwerking op de terreinen wonen en zorg, zoals de woonzorgstimuleringsregeling, biedt goede mogelijkheden voor de ontwikkeling van meer vraaggestuurde woonvormen. Ook op deze wijze beoog ik met manifeste wensen en belangen van deze ouderen in het systeem van de AWBZ rekening te houden.

Behalve op het specifieke terrein van de verzorgings- en verpleeghuizen voert het ministerie van VWS ook beleid uit ten behoeve van de participatie en emancipatie van oudere homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in het algemeen.

Naar aanleiding van het onderzoeksrapport Oud roze heeft het ministerie van VWS aan het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn opdracht gegeven tot het organiseren van een aantal expertmeetings over de wijze waarop met name oudere lesbische vrouwen beter kunnen worden betrokken bij zowel de meer traditionele vrouwen- en ouderenorganisaties als de meer feministische en homo-organisaties. Van de kant van de laatste organisaties zijn inmiddels onder de hoede van de SAD Schorerstichting enkele initiatieven op gang gekomen om de positie van lesbische ouderen te verbeteren. De meer traditionele vrouwen- en ouderen-organisaties stelden zich over het algemeen voorzichtig op, zodat vervolgactiviteiten zonder externe stimulering niet zijn te verwachten. Er is evenmin sprake van een actief gemeentelijk homobeleid, uitzonderingen daargelaten. Voor de meeste gemeenten en ook de provincies is homo-emancipatiebeleid slechts een marginaal beleidsterrein. In de meeste gevallen wordt de met homoseksualiteit gelieerde problematiek meegenomen in het algemene participatie- en achterstandsbeleid.

Het ministerie van VWS subsidieert momenteel dan ook twee projecten bij het COC om in deze situatie verbetering te brengen. De eerste is de ondersteuning van lokale beleidsmakers bij wie homo/ lesbische emancipatie een – veelal klein – onderdeel van het takenpakket is. Het doel is de krachten te verenigen door het opzetten van een netwerk van lokaal actieve beleidsmakers rond homoseksualiteit ten behoeve van onderlinge ondersteuning en inspiratie. Een beleidsnieuwsbrief maakt onderdeel uit van het project.

Een tweede project, eveneens uitgevoerd onder coördinatie van het COC, richt zich op de opbouw van sociale netwerken onder oudere lesbische vrouwen vanaf 55 jaar en bejaarde homoseksuele mannen vanaf 75 jaar en is tevens gericht op het vergroten van de toegankelijkheid van de welzijns-en zorgvoorzieningen en de lokale politiek voor lesbische vrouwen en homoseksuele mannen boven de 55 jaar.

Het project is een breed gedragen initiatief. Het is ontstaan in het Platform Homoseksuele en Lesbische Ouderen. Hierin participeren behalve het COC ook Groep 7152 (vrijwilligersorganisatie van oudere lesbische vrouwen), De Kringen (vrijwilligersorganisatie, bestaande uit zo’n 175 structurele gespreksgroepen van mensen met homoseksuele gevoelens), de ANBO en de SAD Schorerstichting. Ook het Landelijk Bureau Leeftijdsdiscriminatie is bij het project betrokken. Het project is opgezet als pilot in vier gemeenten. De bedoeling is dat de beschrijving in een handboek van de probleemstelling, werkwijze en resultaten in de pilots de mogelijkheid biedt aan zorg- en dienstverleners, lokale bestuurders en homo-lesbische groepen elders om de verschillende methoden in de eigen situatie toe te passen.

Via het COC ondersteunt het ministerie van VWS het Landelijk Platform Homo en Lesbische Ouderen. Hierin zijn alle relevante landelijke organisaties verenigd alsmede verschillende plaatselijke ouderenwerkgroepen. Doel van het Platform is belangenbehartiging, netwerkvorming en informatie-uitwisseling. Men richt zich vooral op maatschappelijke participatie en de woon- en inkomenssituatie. Het bovenvermelde project is een van de initiatieven.

De categorie allochtone jongeren en de onderwijssector

Omdat allochtone jongeren meestal op school zitten en deze twee beleidsterreinen elkaar dus deels overlappen behandel ik ze in deze notitie als één onderwerp.

Uit recente onderzoeken blijkt dat veel scholieren moeite hebben met homoseksualiteit. Afhankelijk van het schooltype varieert dat van 50% bij vbo-scholieren tot 24% op het havo/vwo. Docenten of leerlingen die openlijk uitkomen voor hun homo of lesbisch zijn, ervaren problemen. De intolerantie van vooral allochtone scholieren wordt daarbij als oorzaak genoemd. Van de scholieren van niet-Nederlandse afkomst geeft 2/3 aan seksueel contact tussen twee jongens of twee meisjes af te keuren (T. Vogels en anderen, Jeugd en seks, gedrag en gezondheidsrisico’s bij scholieren, 1995; J. Kersten, T. Sandfort, Lesbische en homoseksuele adolescenten in de schoolsituatie, 1995; A. van den Akker, Een hoorn des overvloeds, 1996).

Deze publicaties hebben de aandacht van de media getrokken. Vooral «Een hoorn des overvloeds» heeft enige commotie teweeg gebracht. Er werd in de media een tegenstelling gecreëerd tussen een vrije seksuele moraal van autochtonen en rigide opvattingen van allochtonen. Een heet hangijzer zouden vooral de homofobie en het seksisme van Marokkaanse en Turkse jongeren zijn, in het bijzonder van de jongens. Ook klonken relativerende geluiden dat homodiscriminatie niet per definitie volgens de lijn autochtoon-allochtoon verloopt.

Deze situatie was aanleiding voor een expertmeeting en de oprichting van de Landelijke Werkgroep Allochtonen en Homoseksualiteit in het Onderwijs. Hierin was een breed spectrum aan allochtonen-, onderwijs- en homo-organisaties vertegenwoordigd: FORUM, Algemene Onderwijsbond (AOb), Homo/Lesbische Studies Universiteit van Amsterdam, Meerstroom College, Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), Prisma Utrecht, SAD Schorerstichting, Stichting Yoesuf. Deze werkgroep is tot 1999 actief geweest en heeft in die periode de problematiek rond homoseksualiteit, allochtonen en onderwijs geanalyseerd en de samenwerking bevorderd. Onder andere is in opdracht van FORUM onderzoek gedaan naar de mate van intolerantie van allochtone jongeren tegenover homoseksualiteit (J. de Vries, Verschillen verkend, 1998). Daaruit blijkt dat die intolerantie vooral te wijten is aan misvat- tingen en gebrek aan kennis over seksualiteit en homoseksualiteit onder allochtone jongeren. Goede voorlichting aan deze groep wordt dan ook in dit onderzoek aanbevolen.

Ook naar aanleiding van «Een hoorn des overvloeds» en de media-aandacht hiervoor heeft uw lid Dittrich in1997 een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om onderzoek te doen naar de houding van allochtonen tegenover homoseksualiteit en om beleid te ontwikkelen dat hun tolerantie bevordert.

Hierop is van de zijde van mijn departement gereageerd met het verlenen van een opdracht tot het ontwikkelen van een voorlichtingsvideo die is gericht op jongeren van 13 tot 17 jaar en op docenten, voorlichters en medewerkers van club- en buurthuizen. De opdracht is gegaan naar een samenwerkingsverband van FORUM, het COC, de GGD/Utrecht, de AOb, de Vereniging voor Leerlingbegeleiding, de Rutgers Stichting en NIGZ. Deze organisaties hebben zich verplicht het voorlichtingsinstrument in te zetten ten behoeve van hun eigen doelgroepen. Zo’n 100 000 jongeren kunnen op deze manier worden bereikt. Het ministerie van OCenW heeft middelen beschikbaar gesteld voor een docentenhandleiding bij de video. Deze video (Burger Inn) is in september 1999 gepresenteerd en blijkt succesvol. Er is inmiddels grote vraag naar, niet alleen op scholen, maar ook op hogescholen (onder meer sociaal cultureel werk). Ook heeft de IKON hem in september 1999 uitgezonden. Dit jaar zal worden bezien hoe aan deze video een vervolg kan worden gegeven.

Scholen zijn per 1-8-’98 verplicht een klachtenregeling in werking te stellen. In de modelklachtenregeling, die voor het openbaar en bijzonder primair en voortgezet onderwijs is ontwikkeld, worden in artikel 1 klachten op het gebied van seksuele intimidatie en discriminatie gespecificeerd.

De Onderwijsinspectie heeft in 1998 onderzoek gedaan naar de aard en de omvang van homodiscriminatie in diverse onderwijssectoren. Hieruit blijkt dat homodiscriminatie regelmatig voorkomt op scholen, soms in ernstige mate, maar de inspectie constateert dat het moeilijk blijft om exacte gegevens over de omvang ervan te verkrijgen. De inspectie acht de aard van de gesignaleerde gevallen echter zo ernstig dat zij adviseert meer voorlichting op scholen over het onderwerp te geven en ook aandacht te besteden aan de attitudeverbetering in alle geledingen binnen de school, want hier schort nog het nodige aan. Op slechts eenderde van de scholen van voortgezet onderwijs wordt regelmatig aandacht besteed aan voorlichting over homoseksualiteit, meestal enige uren in alle leerjaren, constateerde de inspectie.

Ten behoeve van seksuele vorming en voorlichting over en attitudeverandering ten aanzien van homoseksualiteit bestaat het volgende aanbod aan materialen en activiteiten.

Eén van de belangrijkste onderdelen van het vak verzorging in de basisvorming is het benoemen en hanteren van culturele en seksegebonden overeenkomsten en verschillen tussen mensen.

De Rutgers Stichting en het Instituut voor Leerplanontwikkeling hebben het programma «Relaties en seksualiteit» voor seksuele vorming op de basisschool ontwikkeld. De Rutgers Stichting biedt scholen ook op aanvraag training en advies.

Door het NIGZ en Empowerment wordt in een klein aantal regio’s gewerkt aan invoering van onderwijs over homoseksualiteit op de basisscholen. Deze organisaties bieden ook trainingen aan leerlingbegeleiders en docenten over homoseksualiteit in de schoolsituatie. Ten behoeve van de seksuele vorming in het voortgezet onderwijs heeft het NIGZ de CD-rom «Labyrint» ontwikkeld, waarin ook uitgebreid aandacht wordt besteed aan homoseksualiteit in de multiculturele klas. Verder bedient het NIGZ in het project «Samen Leven» een netwerk van 65 regionale coördinatoren ten behoeve van het vervolgonderwijs. Samen Leven omvat seksuele vorming, soa-aids voorlichting, seksueel geweld en homo/lesbische emancipatie.

Ook voorlichtingsgroepen van het COC geven regelmatig voorlichting op middelbare scholen.

Tenslotte zijn bevordering van tolerantie en het bestrijden van pesten en discriminatie onderdeel van de campagne De Veilige School.

Inbedding in grotesteden- en integratiebeleid

Het homo-emancipatiebeleid is geen onderdeel van de Rijkskaders voor het grotestedenbeleid.

Ook in de meerjaren ontwikkelingsprogramma’s van de 25 GSB-steden, waarin deze steden aangeven hoe zij de belangrijkste problemen en kansen in hun stad gaan aanpakken, is dit beleid niet opgenomen. Het homo-emancipatiebeleid is dan ook geen onderdeel van het grotesteden-beleid. Overigens moet wel worden bedacht dat het grotestedenbeleid niet het gehele gemeentelijke beleid omvat. Het is dan ook zeer wel mogelijk dat individuele GSB-steden buiten de kaders van het grotesteden-beleid homo-emancipatiebeleid voeren.

Het homo-emancipatiebeleid is evenmin een apart onderdeel van het Integratiebeleid minderheden. Wel wordt er door het ministerie van BZK aandacht voor dit onderwerp gevraagd als dit aan de orde is, bijvoorbeeld tijdens speeches, en verleent dit ministerie incidenteel subsidies, zoals aan de Gay Games, op voorwaarde dat homo’s uit etnische minderheden betrokken worden.

Ook wil ik niet onvermeld laten dat homoseksualiteit als module is opgenomen in het vak maatschappij-oriëntatie van het inburgerings-programma voor nieuwkomers.

Zoals beschreven in de nota «Kansen krijgen, kansen pakken» beoogt het integratiebeleid dat, net als alle andere burgers, ook leden van de etnische minderheden zelf primair verantwoordelijk zijn voor hun plaats in de samenleving. Wie er ondanks eigen inspanning niet in slaagt zijn eigen burgerschap vorm te geven, mag op steun rekenen. Overheden hebben een zorgplicht om ook leden van etnische minderheden effectief ruimte tot ontplooiing te bieden. Maar evenzeer vraagt dit om inspanningen vanuit het autochtone deel van de samenleving om iedereen zijn rol als lid van de samenleving te laten vervullen. Maatschappelijke organisaties zullen zich eveneens actief moeten tonen om elk van die leden kansen te bieden, ongeacht zijn afkomst of achtergrond.

Dat geldt dus ook voor Nederlandse homo-organisaties en zeker voor de gesubsidieerden onder hen. Van hen wordt verwacht dat zij zich openstellen voor homoseksuelen uit etnische groepen, dat zij hun kennis en inzicht in deze groepen verdiepen en dat zij hun draagvlak binnen deze etnische groepen verbreden. Dit zou tot uiting kunnen komen in specifieke activiteiten gericht op etnische groepen en het opnemen van etnische minderheden in hun personeels- en bestuursbestand. Dit is in toenemende mate het geval. De Kringen, Groep 7152, het COC en SLOW (een organisatie van ouders met homoseksuele en lesbische kinderen) organiseren activiteiten voor leden van etnische minderheden. Het COC heeft etnische minderheden zowel in het landelijk bestuur als in het bestuur van de plaatselijke afdelingen opgenomen.

Daarnaast – maar het zij nadrukkelijk gesteld dat dit niet in de plaats komt van het bovenstaande – kunnen algemene instellingen op dit terrein strategische allianties aangaan met homoseksuele organisaties van etnische minderheden om zodoende hun eigen kennis van minderheden te verdiepen, beter in te spelen op wensen van minderheden en een evenwichtiger personeels- en bestuursbestand te realiseren. Een voorbeeld van een dergelijke alliantie is de samenwerking tussen een aantal homoorganisaties en de jonge islamitische homo-organisatie Yoesuf, die van mijn departement projectsubsidie ontvangt.

Yoesuf doet onderzoek naar de opvattingen over homoseksualiteit in de islamitische bronnen (Koran, Sjaria), naar opvattingen over homoseksualiteit in de islamitische gemeenschap in Nederland en in Marokko, Turkije en Soedan, naar de beeldvorming ten aanzien van islam en homoseksualiteit en naar een voor islamieten acceptabele wijze waarop kan worden omgegaan met homoseksualiteit in een Nederlandse omgeving. Een en ander vindt zijn neerslag in papers en uiteindelijk in een Handboek Homoseksualiteit en Islam. De opgebouwde expertise wordt uitgedragen via themabijeenkomsten, workshops en cursussen. De doelgroepen zijn hogescholen, AZC’s (asielzoekerscentra), Turkse en Marokkaanse jongeren en hun ouders en allerlei welzijnsorganisaties, zoals SOS Telefonische Hulpdiensten, VluchtelingenWerk Nederland, het COC en de Regionale Centra Buitenlanders. Steeds meer organisaties tonen belangstelling. Tenslotte heeft Yoesuf een informatie- en advieslijn gericht op hulpverleners en hulpverlenende organisaties.

Onderzoek en informatievoorziening

Behalve in de vorm van voorlichting is ook informatieverwerving op eigen initiatief van belangstellenden gewenst.

Om in deze informatiebehoefte van homoseksuele en niet-homoseksuele burgers en instellingen te voorzien, heeft het ministerie van VWS besloten om met ingang van het jaar 2000 structureel subsidie te verstrekken aan Homodok dat onlangs met het Anna Blaman Huis (ABH) en het Lesbisch Archief Amsterdam (LAA) is gefuseerd. Met deze fusie is verreweg de grootste collectie van nationale en internationale publicaties en audiovisueel materiaal op het gebied van homoseksualiteit ontstaan. De dienstverlening van de genoemde organisaties rustte vooral op vrijwilligers die de enorme werkdruk ten gevolge van het eigen succes nauwelijks meer aankonden. Door de structurele VWS-subsidie zullen Homodok/ABH/LAA beter hun functie kunnen uitvoeren van informatiebemiddelaar.

In de informatiebehoefte kan ook worden voorzien via internet. Bijkomend voordeel is dat dit ook op anonieme wijze kan. De informatie die tot nu toe op internet over homoseksualiteit beschikbaar is, is echter sterk versnipperd en niet altijd even makkelijk toegankelijk. Ten behoeve van een gebruiksvriendelijk toegangsportaal op internet verstrekt VWS op dit moment een projectsubsidie aan Homodok en COC. Het project is een breed gedragen initiatief en in de redactieraad zijn de diverse geledingen van de homo/lesbische organisaties vertegenwoordigd. Het is de bedoeling dat het toegangsportaal na afloop van het project (eind 2001) kan worden voortgezet middels externe kostendekkende financiering. Het portaal zal dan de volgende functies vervullen:

1    informatievoorziening, ook thematisch

2    verwijzing naar sites van relevante organisaties

3    openstelling van databases van Homodok/ABH/LAA

4    interactief contactcentrum

5    leveren door betrokken organisaties van informatie die niet direct op internet beschikbaar is

6    hosting facilities op back office niveau voor organisaties die zelf geen site hebben.

De behoefte aan informatie over de mogelijke achterstand, achterstelling en discriminatie van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen blijft steeds actueel. Enerzijds is duidelijk dat er op het terrein van de homoemancipatie en -participatie grote vorderingen zijn geboekt, anderzijds zijn er hardnekkige signalen dat homoseksualiteit nog steeds – of weer – gevolgen heeft voor de maatschappelijke positie van betrokkenen. Ik heb daarom besloten een onderzoek te laten uitvoeren waarin de uitkomsten van sociaal-wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de huidige maatschappelijke positie van homo’s en lesbische vrouwen worden geïnventariseerd en geïntegreerd beschreven. Hierbij zal specifieke aandacht worden gegeven aan discriminatie. De onderzoeksresultaten zullen dienen als basis voor het vaststellen van die aspecten ten aanzien waarvan verder beleid of beleidsondersteunend onderzoek nodig is. Het onderzoek zal worden uitgevoerd door het Nisso onder leiding van dr. Th. Sandfort.

Tenslotte

Tot slot deel ik u mede dat het homo-emancipatiebeleid deel uitmaakt van het programma Participatie en Toegankelijkheid, genoemd in de welzijns-nota Werken aan sociale kwaliteit. U ontvangt eind maart de uitwerking van de programma’s. Dit betreft een overzicht van de verschillende activiteiten op diverse terreinen.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.