Lijst van vragen en antwoorden - Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 26573 - Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording; Lijst van vragen en antwoorden  
Document­datum 06-09-1999
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST40300
Kenmerk 26573, nr. 3
Van Staten-Generaal
Commissie(s) de Rijksuitgaven (RU)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

26 573

Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording

Nr. 3

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 september 1999

De commissie voor de Rijksuitgaven1 heeft een aantal vragen aan de regering voorgelegd over de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording». De minister van Financiën heeft deze vragen beantwoord bij brief van 3 september 1999. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Walsum

De griffier van de commissie, Van der Windt

1 Samenstelling:

Leden: Rosenmöller (GL), Van Zijl (PvdA), Hillen (CDA), Witteveen-Hevinga (PvdA), ondervoorzitter, Van Heemst (PvdA), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF), Bakker (D66), Van Walsem (D66), voorzitter, Th. A. M. Meijer (CDA), De Haan (CDA), Wagenaar (PvdA), Van den Akker (CDA), Van Beek (VVD), Duijkers (PvdA), Verburg (CDA), Vendrik (GL), Remak (VVD), Weekers (VVD), Kuijper (PvdA), Udo (VVD) en Blok (VVD).

Plv. leden: Harrewijn (GL), Van Zuijlen (PvdA), Ross-van Dorp (CDA), Koenders (PvdA), Bos (PvdA), Voûte-Droste (VVD), Lambrechts (D66), Kant (SP), Feenstra (PvdA), Schutte (GPV), Van der Vlies (SGP), Schimmel (D66), Stroeken (CDA), Wijn (CDA), Vacature (PvdA), Rietkerk (CDA), O. P. G. Vos (VVD), Hamer (PvdA), Reitsma (CDA), Rabbae (GL), Van Blerck-Woerdman (VVD), Geluk (VVD), Smits (PvdA), De Vries (VVD) en Balemans (VVD).

1 en 14

Voorgesteld wordt de verplichtingen alleen apart te vermelden in de begrotingsstaat als sprake is van een duidelijk verschil met de geraamde uitgaven. Op welke wijze gaat de kwalificatie duidelijk nader ingevuld worden? Zal dit voor alle begrotingen op gelijke wijze gebeuren? Wordt uitsluitend verantwoording afgelegd over de verplichtingen als deze ook in de begroting stonden? Of gebeurt dat ook wanneer gedurende het begrotingsjaar blijkt dat aparte vermelding van de verplichtingen wel relevant is? En welke criteria zouden hiervoor gebruikt kunnen worden? (blz. 22)

In de nota wordt voorgesteld alleen nog de verplichtingen in de begrotingsstaat en in de beleidsartikelen op te nemen die een toegevoegde waarde hebben. Alleen die verplichtingen worden aangegeven, die een signalerende werking hebben. Maar wie bepaalt dit: de regering of de Kamer? Behoeven de verplichtingen niet de autorisatie van de Kamer, zo vragen de leden van de CDA fractie.

Indien de verplichtingen in de begrotingsstaat worden weggelaten, wat betekent dat voor de fiattering van die verplichtingen? Wanneer niet alle verplichtingen in de departementale begrotingen worden weergegeven, worden deze verplichtingen niet meer geautoriseerd. Hiertoe zal de Comptabiliteitswet moeten worden aangepast. Zijn er neveneffecten van deze maatregel die nog niet in beeld zijn gebracht?

De begrotingsstaat in de begroting nieuwe stijl verschaft een geïntegreerd overzicht van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten. Om de aandacht te richten op die artikelen waarbij de verplichtingen afwijken van de uitgaven, worden de verplichtingen niet vermeld bij artikelen waarbij geen duidelijk verschil bestaat tussen uitgaven en verplichtingen. Noch voor de administratie, noch voor de autorisatie van verplichtingen op artikelniveau door de Staten-Generaal heeft dit consequenties. Wanneer uitgaven en verplichtingen aan elkaar gelijk zijn, kan volstaan worden met een expliciete autorisatie van uitgaven. De autorisatie van verplichtingen gebeurt dan impliciet.

Het hanteren van een geïntegreerd overzicht van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten geldt eveneens voor de verantwoording. Wanneer in de begroting verplichtingen en uitgaven afzonderlijk vermeld worden, geschiedt dit in de verantwoording eveneens. Voorop staat te allen tijde de informatiewaarde van het afzonderlijk melden van uitgaven en verplichtingen. Wanneer deze informatiewaarde in de begroting niet aanwezig was, maar bij de verantwoording wel, worden vanzelfsprekend uitgaven en verplichtingen afzonderlijk vermeld in de verantwoordings-staat.

Als maatstaf voor het niet vermelden is aangeduid «een duidelijk verschil». Deze aanduiding brengt tot uitdrukking dat het niet van belang is om kleine afwijkingen tussen uitgaven en verplichtingen afzonderlijk zichtbaar te maken. Daarbij is zowel sprake van een kwantitatieve als een kwalitatieve, meer beleidsmatige invalshoek. Bij de kwantitatieve invalshoek kan gedacht worden aan het vaststellen van een percentage om aan te geven wanneer wel of niet sprake is van een duidelijk verschil. Bij de kwalitatieve invalshoek kan gedacht worden aan een aantal beleidsmatige overwegingen die een rol spelen bij het al dan niet vermelden van de verplichtingen. Op deze wijze kan voorkomen worden dat wanneer de verplichtingen min of meer bij toeval gelijk zijn aan de uitgaven, de verplichtingen niet afzonderlijk zouden worden opgenomen in de begrotingsstaat respectievelijk in de verantwoordingsstaat.

De maatstaf wordt gepreciseerd in de op te stellen rijksbegrotingsvoorschriften. Met deze voorschriften wordt beoogd een zo uniform mogelijke werkwijze af te spreken, waarbij tevens recht wordt gedaan aan de specifieke taken en processen die de verschillende ministeries vervullen. Of hierin de juiste afwegingen worden gemaakt, kan in een dialoog met de Staten-Generaal aan de orde komen. In mei 2000 ontvangt de Tweede Kamer terzake een voorstel.

2

Het is zeer wel mogelijk dat de uitgaven betrekking hebben op in het verleden aangegane verplichtingen en dat de verplichtingen die in een bepaald jaar worden aangegaan pas in latere jaren tot uitgaven leiden. Achter gelijke bedragen aan uitgaven en verplichtingen kunnen dus beleidsmatig verschillende zaken zitten. Deelt de regering de opvatting dat door het niet opnemen van alle verplichtingen in de begrotingsstaat een totaaloverzicht van de verplichtingen die aangegaan kunnen worden ontbreekt?

Indien achter (al dan niet toevallig) min of meer gelijke bedragen aan uitgaven en verplichtingen beleidsmatig verschillende zaken zitten zullen de verplichtingen en uitgaven afzonderlijk vermeld worden in de begrotingsstaat respectievelijk in de verantwoordingsstaat.

3

De beleidsagenda zal de beleidsprioriteiten beschrijven. Worden deze altijd in meerjarig perspectief geplaatst zodat een coherent, voortschrijdend overzicht van prioriteiten en voortgang ontstaat, waardoor bijvoorbeeld snel zicht verkregen wordt op de ontwikkelingen van de prioriteiten tegen de achtergrond van het regeerakkoord?

Met beleidsprioriteiten worden de belangrijkste beleidsvoornemens voor het komende jaar bedoeld. Ze kunnen afkomstig zijn uit het regeerakkoord, maar kunnen ook in een later stadium naar voren gekomen zijn.

In de beleidsagenda worden de beleidsprioriteiten beschreven. Deze beleidsagenda kan gezien worden als een samenvatting van de begroting respectievelijk van het jaarverslag. Er wordt naar gestreefd om de beleidsagenda in omvang te beperken. In de beleidsagenda zal dan ook met name ingegaan worden op datgene wat er het komende jaar ondernomen gaat worden om de beleidsvoornemens te realiseren. Dit wordt aangevuld met een meerjarig financieel overzicht van verplichtingen (mits opportuun), uitgaven en ontvangsten per beleidsartikel.

Voor een meer uitgebreide toelichting van de beleidsprioriteiten is plaats in de toelichting bij de beleidsartikelen. Op die plek worden de beleidsdoelstellingen, de budgettaire gevolgen en de toelichting daarbij aan de hand van prestatiegegevens zoveel mogelijk in een meerjarig perspectief geplaatst.

In de eerste begroting na het aantreden van een nieuw kabinet zullen de bewindslieden in de eigen begroting de relatie tussen de beleidsvoornemens uit het regeerakkoord en de beleidsprioriteiten in beeld brengen.

4

Zal vanuit de beleidsagenda en de daarin opgenomen prioriteiten een duidelijke link naar de diverse beleidsartikelen en begrotingsartikelen gelegd worden?

Het verbeteren van de samenhang, zowel tussen begrotings- en verantwoordingsstukken, als binnen begrotings- en verantwoordingsstukken is één van de doelstellingen van de voorstellen in de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording». In de beleidsagenda, waarin de beleidsprioriteiten op hoofdlijnen beschreven worden, wordt zo nodig een expliciete verwijzing opgenomen naar de desbetreffende beleidsartikelen op de eigen of eventueel op andere begrotingen.

5

Worden in de beleidsagenda in het samenvattend overzicht van de financiële gevolgen van het beleid naast de belangrijkste beleidsmatige intensiveringen en extensiveringen ook de belangrijkste andere verschuivingen zichtbaar gemaakt?

In het samenvattend overzicht van de financiële gevolgen van het beleid in de beleidsagenda zelf worden uitsluitend de belangrijkste beleidsmatige financiële intensiveringen en -extensiveringen zichtbaar gemaakt. Daarbij wordt zoveel mogelijk een koppeling gelegd met de in de beleidsagenda beschreven inhoudelijke beleidsprioriteiten. Het gaat hierbij overigens niet uitsluitend om intensiveringen en extensiveringen die in het regeerakkoord zijn opgenomen. Het kunnen ook andere belangrijke beleidsmatige financiële mutaties zijn.

Het is echter niet de intentie om in de beleidsagenda ook een overzicht te geven van de financiële gevolgen van bepaalde technische dan wel autonome mutaties. Deze komen in de toelichting bij de beleidsartikelen en/of in de verdiepingsbijlage aan de orde.

6

In de voorstellen krijgt een ministerie de mogelijkheid om programmauitgaven te substitueren voor apparaatsuitgaven, of andersom. Blijft het voor het parlement mogelijk bepaalde uitgaven te oormerken als apparaats- of programmauitgaven, bijvoorbeeld in de vorm van doeluitkeringen?

In de voorstellen worden de programma- en apparaatsuitgaven voor zover toe te rekenen aan bepaald beleid geïntegreerd geraamd op één beleidsartikel. Hoewel de autorisatie van de uitgaven plaatsvindt op artikelniveau zal het onderscheid tussen programma- en apparaatsuitgaven wel expliciet zichtbaar blijven in de toelichting bij de beleids-artikelen. Over een eventuele verschuiving tussen beide artikelonderdelen zal achteraf ook verantwoording moeten worden afgelegd. Daarbij zullen evenwel grensbedragen/-percentages gehanteerd worden.

Het zal voor het parlement altijd mogelijk zijn om beleidsmatige afspraken te maken over de maximale omvang van eventuele verschuivingen. De wenselijkheid van dergelijke afspraken dient echter wel afgewogen te worden tegen de nadelen die uit oogpunt van een efficiënte bedrijfsvoering en een voortvarende beleidsimplementatie kleven aan het beperken van de flexibiliteit.

7

Hoe verhoudt de verantwoordelijkheid van de individuele ministers zich

tot die van de coördinerend minister, die verantwoordelijk is voor de

coördinatie van een beleidsterrein en de realisatie van de gestelde

doelen?

Er is momenteel een aantal coördinerende bewindspersonen aangewezen voor beleidsterreinen waarvan de uitgaven of ontvangsten neerslaan op meerdere begrotingen. De coördinerende functie wordt tot uitdrukking gebracht door middel van een beleidsmatig en budgettair totaalbeeld van het desbetreffende beleidsterrein in de toelichting bij de begroting en bij de financiële verantwoording van de daartoe aangewezen coördinerend bewindspersoon. Het aanwijzen van een coördinerend bewindspersoon voor een bepaald beleidsterrein heeft geen wijzigingen tot gevolg in de individuele ministeriële verantwoordelijkheid. Wel legt de coördinerende bewindspersoon in de financiële verantwoording mede verantwoording af over de wijze waarop hij zijn coördinerende taken heeft vervuld.

8

Op welke wijze wordt het parlement betrokken bij het vaststellen van de

doelen, doelgroepen, streefwaarden en tijdpad voor realisatie?

Het is de intentie om in de toekomst nieuwe of bijgestelde beleidsvoornemens zoveel mogelijk in de ontwerpbegrotingen te presenteren. Daarbij wordt dan onder meer ingegaan op de doelstellingen, de doelgroepen, de streefwaarden en het tijdpad voor realisatie van het beleid. Voorzover het beleid nog niet eerder door de Staten-Generaal expliciet is goedgekeurd, heeft het beleidsvoornemen het karakter van een voorstel van de regering en zal het voorstel tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting besproken worden met de Staten-Generaal. Op deze wijze wordt gestreefd naar een vermindering van het aantal separaat uitgebrachte beleidsnota’s.

De komende periode wordt de omvorming van de middelengeoriënteerde begrotingen naar beleidsgeoriënteerde begrotingen verder uitgewerkt. Het is de bedoeling om de Staten-Generaal uiterlijk mei 2000 te informeren over de gewijzigde begrotingsindelingen. Aan de hand van voorbeeldbegrotingen per departement, gebaseerd op de ontwerpbegrotingen 2000, kunnen de begrotingsindelingen in een dialoog tussen de vakministers en de Staten-Generaal vastgesteld worden.

9

Wordt het vrij te besteden budget behalve in procenten ook in guldens

(Euro’s) vermeld?

Het vrij te besteden budget zal zo veel mogelijk in percentages van de totale geraamde uitgaven tot uitdrukking worden gebracht.

10

Kan nader ingegaan worden op de berekening van het vrij te besteden budget? Vallen hier ook uitgaven voor staand beleid onder dat in principe ieder jaar gestopt of afgebouwd kan worden? Kan een voorbeeld gegeven worden van de berekening van het vrije budget van een ministerie, bijvoorbeeld dat van Economische Zaken?

In het implementatietraject zullen de voorschriften voor de ministeries voor de inrichting van de begrotings- en verantwoordingsstukken conform de nieuwe stijl nader uitgewerkt worden. In de voorbeeldbegrotingen (waaronder die van Economische Zaken) die uiterlijk mei 2000 aan u zullen worden gezonden, zult u nader geïnformeerd worden over de berekening van het vrij te besteden bedrag.

11

Op welke wijze houdt het parlement zicht op de wijze waarop agentschappen in opdracht van ministeries hun doelstellingen nastreven?

De ministeries ramen in de ontwerpbegroting de benodigde bedragen voor de «koop of afname» van de producten en diensten van agentschappen eventueel als onderdeel van andere programma-uitgaven op het desbetreffende beleidsartikel. Die bedragen worden expliciet toegelicht en zoveel mogelijk onderbouwd met prestatiegegevens die inzicht geven in de doelmatigheid: uitvoeringskosten per product/dienst en informatie over de kwaliteit van de producten/diensten. In het jaarverslag wordt hierover op identieke wijze verantwoording afgelegd.

12

Op welke wijze zal het parlement geïnformeerd worden over subsidies en

hoe frequent zal dit gebeuren?

Zoals ook nu het geval is wordt het parlement met een rijksbreed overzicht geïnformeerd over subsidies. Over de vorm respectievelijk de frequentie waarin dit overzicht ter beschikking zal worden gesteld wordt een nader voorstel opgesteld. De mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie worden in de afweging meegenomen. Uiterlijk mei 2000 wordt u hier nader over geïnformeerd.

13

Overweegt de regering de Kamer op andere wijze regelmatig overzichten te verschaffen van de stand van wetgeving, de uitvoering van moties, door bewindslieden gedane toezeggingen en ander bijlagen die niet meer in de begrotingen opgenomen zullen worden?

In overleg met de betrokken ministeries wordt bezien of, op welke wijze en met welke frequentie overzichten verschaft zullen worden over de onderwerpen die momenteel in bijlagen bij de ontwerpbegroting zijn opgenomen. Gedacht kan worden aan het jaarlijks beschikbaar stellen van een rijksbreed overzicht of het plaatsen van een periodiek te actualiseren (rijksbreed) overzicht op Internet. Uiterlijk 1 mei 2000 wordt u hier nader over geïnformeerd.

15

Krijgen de genoemde separate voortgangsrapportages beleidsevaluaties dezelfde opzet als beleidsartikelen in het jaarverslag? Worden cijfers op een zelfde wijze berekend en gepresenteerd? Wordt expliciet zorggedragen voor de aansluiting met het jaarverslag?

In het rapport «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording» is aangeven dat de invalshoek van de departementale verantwoording zal veranderen. Niet langer zijn alleen de financiële middelen onderwerp van verantwoording; ook de beleidsdoelstellingen en de te leveren prestaties zoals opgenomen in de departementale begroting. De hoofdlijnen en conclusies met betrekking tot de voortgang en evaluatie van beleid kunnen op grond van deze algemene lijn onderdeel van het departementale jaarverslag gaan uitmaken. Alleen wanneer een hogere publicatiefrequentie dan eenmaal per jaar gewenst is vanwege de politieke importantie en/of actualiteit van een bepaald onderwerp, kan worden overgegaan tot separate publicatie van voortgangsrapportages en beleidsevaluaties. Gegeven het bijzondere karakter van deze rapportages (politieke importantie en/of actualiteit; gedacht moet worden aan de bestrijding van de varkenspest-epidemie of de voorbereiding op het nieuwe millennium) lijkt het moeilijk daarvoor eenduidige handhaafbare vormvoorschriften te geven. Wel zal expliciet antwoord worden gegeven op vragen als; «Hebben we (tot dusver) bereikt wat we hebben beoogd, hebben we (tot dusver) gedaan wat we daarvoor zouden doen en heeft het (tot dusver) gekost wat we dachten dat het zou kosten»? Voorkomende cijfers zullen daarbij zoveel als mogelijk op eenzelfde manier worden berekend en gepresenteerd. Verder dient zorggedragen te worden voor een adequate koppeling tussen begroting, voortgangsrapportage c.q. beleidsevaluatie en jaarverslag.

16

Op welke wijze en aan de hand van welke criteria wordt bepaald of

doelstellingen wel of niet gehaald zijn? Wordt gewerkt met «tolerantie

grenzen»? Wordt het parlement betrokken bij het opstellen van dergelijke

criteria?

Ieder beleidsartikel in het departementale jaarverslag begint met de gerealiseerde (algemene en/of nader geoperationaliseerde) doelstellingen uit de departementale begroting en de daartoe geleverde prestaties. De realisatie van beleidsdoelstellingen kan op een reguliere aan de jaarlijkse begrotingscyclus gekoppelde wijze worden gevolgd met doeltreffend-heidskengetallen. Waar nodig zal het daarbij gaan om indicatieve en/of intermediaire effecten. Indien mogelijk worden desbetreffende prestatiegegevens verstrekt voor de jaren t-4 tot en met t en wordt voor het jaar t een expliciete vergelijking gemaakt tussen de beoogde en uiteindelijk gerealiseerde effecten. Indien het volgen van de realisatie van beleidsdoelstellingen met jaarlijkse prestatiegegevens niet haalbaar of te kostbaar is, kan met behulp van periodiek ex-post beleidsevaluatieonderzoek inzicht worden gegeven in de mate van doeltreffendheid of doelbereiking. De kwaliteit en relevantie van de beleidsverantwoording zijn in belangrijke mate afhankelijk van de informatie in de departementale begroting. Immers, naarmate beleidsdoelstellingen meer concreet en in meetbare grootheden worden weergegeven, wordt het beter mogelijk om de realisatie ervan te monitoren. Algemene criteria en/of tolerantiegrenzen voor de vraag of een doelstelling wel of niet gehaald is, zijn op voorhand niet te geven. Deze vraag dient van geval tot geval in dialoog tussen parlement en desbetreffende minister te besproken en beantwoord te worden. Verschillen tussen de raming en de realisatie van de prestatiegegevens zullen in het departementale jaarverslag tot uitdrukking komen. Denkbaar is dat met de Staten-Generaal een algemene afspraak wordt gemaakt dat verschillen die kleiner zijn dan x% in beginsel niet toegelicht behoeven te worden.

17

Kunnen, in de voorstellen van de regering, de afzonderlijke ministeries zelf de grenspercentages of grensbedragen waarboven een mutatie wordt toegelicht, vaststellen? Is het duidelijker indien voor alle ministeries dezelfde grenzengelden?

Om de toegankelijkheid van het jaarverslag te vergroten is ervoor gekozen om niet in alle gevallen een toelichting te geven bij verschillen tussen de oorspronkelijk vastgestelde begroting en de uiteindelijke realisatie. Uitgangspunt daarbij is dat een dergelijke toelichting informatiewaarde moet hebben. Wat betreft de in de ontwerpbegroting opgenomen beleidsprioriteiten wordt verondersteld dat dit het geval is. De verschillen tussen begroting en realisatie van beleidsprioriteiten moeten in principe altijd toegelicht worden. Denkbaar is dat met de Staten-Generaal een algemene afspraak wordt gemaakt dat verschillen die kleiner zijn dan x%, in beginsel niet toegelicht behoeven te worden.

Indien geen sprake is van een beleidsprioriteit kunnen grenspercentages of grensbedragen gebruikt worden. In sommige gevallen kan het echter vanuit de optiek van het beleid wenselijk zijn een toelichting te verschaffen terwijl de financiële afwijkingen onder de gestelde grensbedragen blijven. Gezien de grote verschillen tussen de (hoofd-)beleids-terreinen is er daarom voor gekozen om ministeries zelf een afweging te laten maken. De gehanteerde uitgangspunten moeten wel geëxpliciteerd worden in de leeswijzer. In dialoog met de Staten-Generaal zal bepaald moeten worden of de door de ministeries gemaakte afwegingen acceptabel zijn. Vanaf de financiële verantwoording over 1997 is dit bijvoor- beeld reeds toegepast door de ministeries van Verkeer & Waterstaat, Financiën en Defensie.

18

De verdiepingsbijlage in het jaarverslag bevat geen nadere toelichting bij

mutaties omdat deze al toegelicht zijn in de suppletore begrotingen en de

slotwet. Wordt hierdoor niet de kans gemist op de publicatie van één

geïntegreerd jaarverslag, inclusief het verloop gedurende het jaar en de

argumentatiedaarbij?

In de nota wordt vermeld dat de verdiepingsbijlage bij zowel de begroting

als de verantwoording geen informatie zal bevatten over de mutaties.

Wordt hiermede bedoeld dat mee- en tegenvallers niet meer worden

toegelicht?Houdt dit in dat ook niet meer wordt ingegaan op de dekking

van mutaties? Worden in de verdiepingsbijlage van de verantwoording

ook de tussenstappen van de suppletore wetten opgenomen?

De verdiepingsbijlage bij zowel de begroting als de verantwoording zal

volgens de nota geen toelichting meer bevatten op de mutaties. Hoe blijft

de onderverdeling in beleidsmatige en autonome oorzaken van verschil

tussen begroting en realisatie herkenbaar? Wordt er nog wel ingegaan op

de aard van de dekking van mutaties, dat wil zeggen op het onderscheid

tussen generale en specifieke mutaties?

De verdiepingsbijlage bij zowel de begroting als de verantwoording zal

volgens de nota geen toelichting meer bevatten op de mutaties. Wat

wordt hier precies mee bedoeld? Worden mee- en tegenvallers niet meer

gepresenteerd of toegelicht?

Met het jaarverslag wordt beoogd een integrale, meer beleidsmatige terugblik te geven op het gehele begrotingsjaar. Daarbij worden de vragen beantwoord «Hebben we bereikt wat we hebben beoogd, hebben we gedaan wat we daarvoor zouden doen en heeft het gekost wat we dachten dat het zou kosten?» . Het jaarverslag vormt op deze wijze de tegenhanger van de begroting nieuwe stijl.

In de suppletore begrotingen worden mutaties toegelicht die veelal betrekking hebben op slechts een deel van het begrotingsjaar. In het jaarverslag worden deze mutaties in hun onderlinge samenhang toegelicht waardoor een integrale, meer beleidsmatige toelichting bij de verschillen tussen begroting en realisatie mogelijk wordt. Om de samenhang tussen de begrotings- en verantwoordingsstukken te vergroten wordt in de verdiepingsbijlage op de opbouw van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van de stand ontwerpbegroting naar de uiteindelijke realisatie integraal weergegeven. Om de toegankelijkheid van het jaarverslag te waarborgen is er daarbij voor gekozen om deze afzonderlijke mutaties niet ten tweede male toe te lichten, maar te volstaan met een expliciete verwijzing naar de desbetreffende suppletore begroting die ook al onderwerp van besluitvorming is geweest in de Staten-Generaal.

19

Dient in het financieel jaarverslag van het Rijk ook geen verslag gedaan te worden van het beleidsprogramma van de regering op hoofdlijnen, naar analogie van de miljoenennota?

In de Miljoenennota wordt het macro-budgettaire beleid van de regering uiteengezet alsmede de voornemens op het terrein van het financiële management. Hierop wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk teruggekeken. Daarnaast wordt in het Financieel Jaarverslag van het Rijk een terugblik gegeven op de bedrijfsvoering op het niveau van het Rijk en de financiële realisaties op het niveau van het Rijk.

20

De voorjaarsnota geeft een beeld van de begrotingsuitvoering gedurende (ongeveer) de eerste drie maanden, de vermoedelijke uitkomsten tot en met de maand juni, de najaarsnota tot en met september, de voorlopige rekening tot en met december. In de voorstellen verschijnt het jaarverslag op de 3e woensdag in mei. Bovendien verschijnt de voorlopige rekening voor het jaar t-1 in de praktijk zeer dicht op de voorjaarsnota voor het jaar t. Wijzigt, naar het oordeel van de regering, het relatieve belang van (een zelfstandige) voorlopige rekening door het zeer snel beschikbaar komen vande jaarverslagen?

De Voorlopige Rekening beoogt snel na afsluiting van een begrotingsjaar op hoofdlijnen inzicht te bieden in de realisaties van het afgesloten jaar. De Voorlopige Rekening zal dan ook in de nieuwe situatie haar meerwaarde behouden, omdat zij circa drie maanden eerder zal verschijnen dan de jaarverslagen. Het afschaffen van de Voorlopige Rekening is derhalve niet aan de orde. Wel zal een herbezinning op de inhoud van de Voorlopige Rekening plaatsvinden. Omdat in de nieuwe situatie al betrekkelijk snel na de Voorlopige Rekening het departementale jaarverslag beschikbaar komt met informatie over de (financiële en beleidsmatige) realisaties van het afgelopen jaar, is het wellicht mogelijk om de inhoud van de Voorlopige Rekening nog meer te gaan beperken tot de realisaties op hoofdlijnen. Dit kan samengaan met een versnelling van de Voorlopige Rekening, die volgens de huidige Comptabiliteitswet uiterlijk op 1 maart verschijnt.

De eerste Voorlopige Rekening in de nieuwe situatie zal begin 2003 verschijnen (over 2002). Eventuele voorstellen tot wijzigingen in de opzet van de Voorlopige Rekening zullen ruim voor die tijd door de regering aan de Kamer worden voorgelegd.

21

Waarnaar gaan de gedachten inzake de opzet, inhoud en timing van de

suppletore begrotingen momenteel uit? Welke alternatieven zijn in

discussie?

Om de samenhang tussen de verschillende begrotings- en verantwoordingsstukken te vergroten zal de lijn die voor de departementale begroting wat betreft opzet en inhoud zoveel mogelijk worden doorgetrokken naar de suppletore begrotingen. Ook in de suppletore begrotingen wordt ernaar gestreefd om een koppeling te leggen tussen beleid, prestaties en middelen. Wat betreft de frequentie en timing van de suppletore begrotingen wordt bezien of deze, in het licht van de wijzigingen in opzet en inhoud van de departementale begroting nog aanpassingen behoeft. Daarbij zijn nog geen concrete alternatieven geformuleerd. Een en ander wordt gedurende de komende maanden verder uitgewerkt. Uiterlijk mei 2000 ontvangt de Kamer een voorstel voor opzet, inhoud, frequentie en timing van de suppletore begrotingen.

25

Kan de regering een schematisch overzicht geven van de geselecteerde beleidsprioriteiten, de daarbij gevraagde prestatiegegevens, het wel of niet kunnen verstrekken van deze prestatiegegeven en de reden hiervoor, zodanig dat een geïntegreerd beeld van alle departementen ontstaat?

In de bijgevoegde tabel (bijlage I) wordt het gevraagde geïntegreerde beeld van alle departementen gepresenteerd. De Kamer heeft over 30 beleidsprioriteiten 149 vragen naar prestatiegegevens gesteld. Een en ander variërend van vragen over (financiële) middelen en instrumenten tot vragen over activiteiten, producten, doelbereiking en doeltreffendheid. In de tabel zijn alleen de beleidsprioriteiten benoemd

(en niet de daarbij gevraagde prestatiegegevens); anders zou een zeer omvangrijke tabel resulteren, met als gevolg dat het overzicht verdwijnt. Een indeling naar «wel of niet kunnen verstrekken» -zoals gevraagd- zou een categorisering opleveren, die onvoldoende recht doet aan het brede scala aan reacties.

Voor ruim 35% van de vragen wordt in de departementale financiële verantwoordingen over 1998 toegezegd dat hierover in de financiële verantwoording over 1999 informatie opgenomen zal worden.

Soms zal in de informatiebehoefte van de Kamer worden voorzien door middel van periodiek evaluatieonderzoek (in plaats van door jaarlijkse prestatiegegevens). Soms bleek het namelijk niet mogelijk overal goede prestatiegegevens te formuleren waarmee de beleidsdoelstellingen (jaarlijks en direct) gevolgd kunnen worden. Niet alleen omdat sommige beleidsdoelstellingen moeilijk in zinvolle streefwaarden uit te drukken zijn, ook vanwege de vaak complexe relatie tussen beleid en effect. Als voorbeeld kan het voorstel van de minister van Financiën worden genoemd om meer diepgaand evaluatieonderzoek uit te voeren naar de effecten van diverse afdrachtverminderingen van belastingen en premies op de werkgelegenheidsgroei. Naast methodologische overwegingen kunnen bij een dergelijke keuze ook kosten-batenafwegingen een rol spelen.

Soms ook worden alternatieve prestatiegegevens aangedragen, die betere aangrijpingspunten lijken te bieden voor de sturing van (interne) beleidsen bedrijfsvoeringsprocessen. Als voorbeeld kan het voorstel van de minister van Defensie worden genoemd om als indicatie voor de gevechtskracht van het leger geen informatie te verstrekken over de operationele kosten maar over de operationele gereedheid. Soms ten slotte kunnen de door de Kamer gesuggereerde prestatiegegevens pas later worden gepresenteerd, bijvoorbeeld vanwege afhankelijkheid van derden. Als ook deze gevallen worden «meegerekend», kan worden gesteld dat in de financiële verantwoording over 1998 voor circa 85 % van de vragen toegezegd wordt dat hierover (te zijner tijd en soms net iets anders dan gevraagd) prestatiegegevens geleverd zullen worden.

Bij de resterende suggesties van de Kamer (ruim 15 %) kan de gevraagde informatie feitelijk nog niet geboden worden (bijvoorbeeld omdat het beleid zich nog in de voorbereidingsfase bevindt) of wordt aangegeven dat nader onderzoek of interdepartementaal overleg plaatsvindt. Als voorbeeld van dit laatste kan de Kamervraag naar prestatiegegevens over de besteding van Europese structuurfondsen in Nederland worden genoemd.

26

In paragraaf2van de brief worden een drietal oorzaken aangegeven waardoor het aandragen van prestatiegegevens vertraging kan oplopen. De leden van de CDA fractie onderschrijven deze redenen, doch zijn vooralsnog van mening dat bij het hanteren van prestatiegegevens een eenduidig verband moet bestaan tussen de inzet van middelen of instrumenten en een beleidsdoelstelling. Soms is het zo dat een beleidsdoelstelling kan worden bereikt met de inzet van meer dan één instrument. In een ander geval is het mogelijk dat een beleidsdoel wordt bereikt door een exogene zaak. Als voorbeeld moge gelden: een stijging van de werkgelegenheid door een versnelling van de groei van de wereldhandel is een factor waarop de regering geen invloed kan uitoefenen. Een derde element is dat een doelstelling kan worden bereikt door de inzet van instrumenten buiten het terrein van de rijksoverheid (lagere overheden, sociale partners, e.d.). De leden van de CDA fractie vernemen gaarne de opvatting van de regering over deze zienswijze die

een beperking inhoudt van het werken met prestatiegegevens. Is de regering van mening dat er ook andere methoden zijn om de doelmatigheid van beleidsinstrumenten te meten (zoals econometrisch onderzoek)?

Voorts zijn de leden van de CDA fractie geïnteresseerd in het antwoord op de vraag of het expliciet maken van prestatiegegevens niet er toe leidt dat de doelstellingen naar beneden worden bijgesteld teneinde te bereiken dat deze gemakkelijker worden bereikt?

Wat is de regering van plan te doen met niet- of moeilijk kwantificeerbare doelstellingen van beleid zoals bij het ministerie van Defensie of het ministerie van Buitenlandse Zaken?

De afgelopen jaren zijn veel inspanningen verricht om prestatiegegevens te ontwikkelen die een onderbouwing geven van het programmabudget (zogenoemde ramingskengetallen) en de apparaatsuitgaven (zogenoemde doelmatigheidsindicatoren). Verder wordt gewerkt aan indicatoren die de Kamer inzicht moeten bieden in de beoogde en gerealiseerde doeltreffendheid van het beleid. Dit werken aan c.q. met doeltreffendheids-kengetallen heeft tot een wat genuanceerd beeld over de mogelijkheden van deze (reguliere aan de jaarlijkse begrotingscyclus gekoppelde) gegevens geleid. Zoals ook aangegeven in het rapport «Van Beleids-begroting tot Beleidsverantwoording», zal het niet mogelijk zijn overal goede prestatiegegevens te formuleren waarmee de beleidsdoelstellingen (jaarlijks en direct) gevolgd kunnen worden. Niet alleen omdat sommige beleidsdoelstellingen moeilijk in zinvolle streefwaarden uit te drukken zijn, ook vanwege de vaak complexe relatie tussen beleid en effect. Soms staan instrumenten die een bijdrage leveren aan dezelfde doelstelling op verschillende begrotingen. Daarnaast geldt dat streefwaarden niet altijd geschikte aanknopingspunten voor sturing bieden. In dergelijke gevallen kan echter, in plaats van de beoogde «finale» effecten, worden gewerkt met van de algemene beleidsdoelstelling afgeleide effecten die wel in het kader van de jaarlijkse begrotingscyclus gevolgd kunnen worden. Als voorbeeld van een finaal effect dat zich moeilijk jaarlijks laat volgen kan «integratie van minderheden» worden genoemd. Wat wel jaarlijks kan worden gevolgd is het percentage nieuwkomers dat deelneemt aan een inburgeringscursus (een intermediair effect, dat wil zeggen een effect dat bijdraagt aan het realiseren van de finale doelstelling) of het aantal mensen van allochtone afkomst met een betaalde baan (een indicatief effect, dat wil zeggen een effect dat een min of meer adequate indicatie geeft van het beoogde finale effect).

Aanvullend zal door systematisch evaluatieonderzoek inzicht geboden moeten worden in de «echte» doeltreffendheid.

Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat er idealiter – zoals in de vraag wordt gesteld- een eenduidig verband bestaat tussen de inzet van middelen of instrumenten en een beleidsdoelstelling. Als dat niet het geval kan zijn, kan pure effect-informatie toch ook belangrijke stuur-informatie voor de Kamer opleveren. De stelling dat een doelstelling bereikt kan worden door meer dan één instrument is juist. Dit doet weinig tot niets af aan de waarde en/of mogelijkheden van prestatiegegevens. Als er sprake is van een dergelijke situatie, wordt dat in de nieuwe begrotings-opzet duidelijk. Instrumenten die bijdragen aan dezelfde doelstelling worden immer bijeengebracht in één beleidsartikel. Als een instrument meerdere doelen dient, moeten de betrokken uitgaven zo goed als mogelijk aan de verschillende doelen te worden toegerekend. Is dat niet mogelijk, zal in kwalitatieve termen bij het instrument toegelicht worden dat hiermee verschillende doelen worden gediend. Ten aanzien van de bijdrage aan beleidsdoelstellingen door exogene factoren en lagere overheden c.q. sociale partners zij opgemerkt dat de begroting nieuwe stijl nadrukkelijk voorziet in de mogelijkheid daar in de artikelsgewijze toelichting aandacht aan te schenken. Vaak zal het zo zijn dat de doelbereiking (dus zonder rekening te houden met exogene factoren of bijdragen van anderen) jaarlijks kan worden gevolgd met doelbereikingsindicatoren, maar dat de echte doeltreffendheid (antwoord op de vraag of de effecten ook te danken zijn aan de inzet van de instrumenten van het Rijk) dient te worden onderzocht door middel van meer diepgaand evaluatieonderzoek.

Het expliciet maken van doelstellingen heeft tot doel de wetgevende en controlerende functie van de Staten-Generaal te ondersteunen en dient het door de regering nagestreefde sturingsmodel van resultaatgericht management.

De nieuwe begrotingspresentatie zal het stellen van niet-realistische doelen minder aantrekkelijk maken. De Staten-Generaal zullen de regering ongetwijfeld kritisch bevragen over de toereikendheid van de gestelde doelen, in relatie tot de daarvoor bestemde middelen.

27

Tevens is het van belang de doelstellingen uit het regeerakkoord verder te kwantificeren. Wat betekent de doelstelling om de wachttijden in de gezondheidszorg tot een aanvaardbaar peil te verminderen? Wat vindt de regering in dit verband aanvaardbaar?

Het terugdringen van de wachtlijsten is een onderwerp van overleg in het kader van de meerjarenafspraken die in de zorgsector gemaakt worden. In overleg met de sectoren wordt de definitie van aanvaardbare wachtlijsten bepaald. De Kamer wordt over de voortgang van de MJA’s periodiek op de hoogte gehouden.

28

De minister van Financiën stelt in zijn brief dat er geen normen zijn vastgesteld om het succes van de verbetering van de begrotings- naar beleidsverantwoording, te meten. Kan de regering dit toelichten? Blijkt uit deze opmerking niet, dat de minister van Financiën, die in dit proces een voortrekkersrol moet vervullen, zichzelf weinig ambities toedicht? Ligt het niet voor de hand normen aan te leggen, waarlangs de vooruitgang van de begroting- en verantwoordingsstukken te meten is ?

De algemene doelstelling van het herontwerp van de begrotings- en verantwoordingsstukken is de vergroting van de informatiewaarde. Welke informatie door de gebruiker feitelijk gewenst is zal in voortdurende dialoog tussen regering en Staten-Generaal moeten worden vastgesteld. Het feitelijke succes van «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» kan dan ook uiteindelijk slechts door de gebruikers van de begrotings- en verantwoordingsstukken bepaald worden. Dit laat onverlet dat de regering enkele meer operationele doelstellingen heeft geformuleerd: de begrotingsen verantwoordingsstukken moeten beleidsmatiger worden, de samenhang moet worden verbeterd en er moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de informatie- en communicatietechnologie kan bieden.

29

De leden van de CDA fractie zijn benieuwd naar de opvatting van de regering over de zienswijze van de ARK, waarin een duidelijke kritische houding is waar te nemen. Zo maakt de Algemene Rekenkamer gewag van het feit dat de door de Kamer aangegeven beleidsprioriteiten soms niet aan een begrotingsartikel zijn verbonden (paragraaf 22.5 van het rapport van de Algemene Rekenkamer). Soms hebben deze beleidsprioriteiten betrekking op begrotingsartikelen van meerdere departementen. De Algemene Rekenkamer waarschuwt hiertegen. Wat is in dit verband de opvatting van de regering?

Is de regering van zins te reageren op het rapport van de Rekenkamer? In hoeverre kan en zal nog rekening worden gehouden met de kanttekeningen uit het rapport «Ambitieus maar haalbaar»?

Wat vindt de regering van de opmerkingen en aanbevelingen van de zijde van de Algemene Rekenkamer zoals verwoord in het rapport «Ambitieus maar haalbaar»?

Het Rekenkamerrapport «Ambitieus, maar haalbaar», dat op 27 mei jongstleden aan de voorzitter van de Tweede Kamer is aangeboden, bestaat uit twee delen; een algemeen deel met rijksbrede conclusies en een dertiental departementale startnotities.

De Rekenkamer concludeert in het algemene deel dat de Kamer met haar vragen een goede aanzet heeft gegeven voor een nieuwe opzet van begroten en verantwoorden. Een en ander is gebaseerd op een zevental conclusies (die tevens gezien kunnen worden als aanbevelingen voor verbetering).

Met de conclusies van de Rekenkamer dat een verzoek om prestatiegegevens – om inzicht te geven in de relatie tussen doelen, prestaties en uitgaven – betrekking dient te hebben op al deze drie aspecten, is de regering het ten volle eens. Datzelfde geldt voor de conclusie dat de Kamervragen niet alleen op afspraken of verwachtingen betrekking dienen te hebben, maar ook op de realisaties en voor de conclusie dat de vragen zo veel mogelijk aan dienen te sluiten bij de inhoud en omvang van de gehele beleidsprioriteit (en niet bij een onderdeel daarvan). Deze zaken zijn alle aan de orde geweest tijdens het overleg tussen het ministerie van Financiën en de vakdepartementen over de beantwoording van de Kamervragen naar prestatiegegevens.

Twee andere conclusies – waarover ook overeenstemming bestaat tussen kabinet en Rekenkamer – zullen aan de orde komen bij de implementatie van het rapport «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording». Daarbij gaat het om de conclusie van de Rekenkamer dat de doelen van de onderscheiden beleidsprioriteiten nog concretisering behoeven in termen van meetbaarheid en de conclusie dat de beleidsprioriteiten en -instrumenten aan de begrotingsartikelen dienen te kunnen worden gerelateerd.

Eén conclusie van de Rekenkamer is naar de mening van de regering wel juist, maar gaf c.q. geeft geen aanleiding tot nadere actie. Het betreft de conclusie dat de Kamer om gegevens van verschillende soort en verschillend abstractieniveau vraagt. Dat is inherent aan het uiteenlopende karakter van de door de Kamer geselecteerde beleidsprioriteiten; het juiste abstractiec.q. aggregatieniveau moet van geval tot geval worden bepaald.

Eén conclusie ten slotte heeft aanleiding gegeven tot nader overleg met de Rekenkamer. Dit betreft de conclusie dat het begrip «prestatiegegeven» eenduidig dient te worden gedefinieerd. De Rekenkamer stelt dat de Kamer onder het kopje «prestatiegegevens» soms ook om pure input-gegevens vraagt. De Rekenkamer stelt zich op het standpunt dat prestatiegegevens enkel informatie betreft over resultaten van een activiteit (enkel in de betekenis van outputs). Naar de mening van de regering is eenduidigheid van begrippen – zeker in het overleg tussen het ministerie van Financiën en de vakdepartementen alsmede binnen een vakministerie – inderdaad van groot belang. Dit om te voorkomen dat eenieder langs elkaar heen praat. De Rekenkamer, de staf van de commissie voor de Rijksuitgaven en het ministerie van Financiën zijn hierover in gesprek. De inzet van de regering daarbij is dat prestaties iets moeten zeggen over het presterend vermogen van de overheid als producent van producten en diensten en moeten duiden op het bereiken van doelstellingen als de «verdienste» van overheidsbeleid.

Geconcludeerd kan worden dat de conclusies c.q. de aanbevelingen van Rekenkamer en de standpunten van de regering dienaangaande goed sporen of worden opgepakt.

Het rapport «Ambitieus, maar haalbaar» bevat tevens een dertiental departementale startnotities; reviews per departement van de door de Kamer gedane suggesties voor prestatiegegevens. De startnotities verschenen toen het merendeel van de financiële verantwoordingen over 1998 zich al in een vergevorderd stadium begaf. De regering zal er daarom in de financiële verantwoording over 1999 nog zoveel als nodig en mogelijk rekening mee houden.

30

In de nota wordt een voorstel gedaan departementsoverschrijdende onderwerpendoor middel van «overzichtsconstructies» te verduidelijken. Kan de regering dit met een voorbeeld verduidelijken? Hoe staat het in dit verband met de verdeling van verantwoordelijkheden van de ministers? Onduidelijk is nog hoe de «overzichtconstructies» eruit komen te zien. Is daar één minister verantwoordelijk voor?

Het opnemen van «overzichtsconstructies» door een daartoe aangewezen minister dient louter een informatiefunctie voor de Staten-Generaal. Op deze wijze wordt het integrale overheidsbeleid zichtbaar gemaakt in één begroting of jaarverslag ook al wordt dit beleid door meerdere ministers uitgevoerd. De individuele ministeriële verantwoordelijkheid blijft gehandhaafd. Een voorbeeld van een overzichtsconstructie betreft de homogene groep Internationale Samenwerking. In dit voorbeeld is tegelijkertijd sprake van een coördinerend bewindspersoon. Dit is echter niet per definitie het geval.

De selectie van overzichtsconstructies zal gaandeweg in dialoog met de Staten-Generaal worden vastgesteld.

31

In de nota is geen visie opgenomen op de begrotings- en verantwoordingsstukken in de budgetdisciplinaire sectoren zorg en sociale zekerheid. De leden van de CDA fractie en andere leden hebben meerdere malen erop aangedrongen de transparantie van deze stukken aanmerkelijk te verbeteren. Waarom geeft de regering hieraan kennelijk geen prioriteit ondanks de wensen van de Kamer?

Komt er ook een overzicht van de verschillende budgetdisciplinesectoren? Hoe is de informatievoorziening geregeld betreffende de budgetdiscipline sectoren?

De nota ontbeert een visie op de begrotings- en verantwoordingsstukken in de budgetdisciplinesectoren zorg en sociale zekerheid. Kan deze alsnog in grote lijnen geschetst worden?

De laatste jaren is vooruitgang geboekt op het gebied van de informatievoorziening over de sectoren Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorg. Nieuwe inzichten in deze sectoren worden zoveel mogelijk gelijktijdig met het verschijnen van belangrijke budgettaire nota’s aan de Kamer aangeboden. Voorts zal de nieuwe ordening van de departementale begrotingen zoveel mogelijk worden toegepast op de Sociale Nota en het Jaaroverzicht Zorg met inachtneming van de karakteristieken van de sector sociale zekerheid en arbeidsmarkt en de sector zorg.

De regering zet de reeds in praktijk gebrachte lijn door om overzichten op te nemen in de budgettaire nota’s over de voornaamste ontwikkelingen in de drie afzonderlijke budgetdisciplinesectoren.

32

Terecht wordt melding gemaakt dat de Kamer behoefte heeft aan het onafhankelijke oordeel van de Algemene Rekenkamer. Het is om die reden, zo staat vermeld in paragraaf 3.8, dat het wenselijk is een samenvattend oordeel van de Algemene Rekenkamer op te nemen in het departementale jaarverslag. Is hiervoor reeds overleg gevoerd met de Algemene Rekenkamer? Is deze in staat gezien de versnelling in de publicatie van deze verslagen de controle op de wetmatigheid uit te voeren? Waarom is deze controle niet opgenomen in de implementatieschema’s ?

Een nader overleg met het College van de Algemene Rekenkamer over de wenselijkheid van het in het departementale jaarverslag op te nemen onafhankelijke oordeel zal nog plaats vinden. Wel waren op ambtelijk niveau medewerkers van de Rekenkamer betrokken bij de totstandkoming van het rapport «Jaarverslag in de politieke arena» en de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording». Tot op heden heeft de regering ervoor gekozen eerst voorstellen te ontwikkelen voor verbetering van de departementale begrotings- en verantwoordingstukken. Nu deze voorstellen in de onderhavige regeringsnota zijn geconcretiseerd, zal in de nadere uitwerking en implementatie vanzelfsprekend ook aandacht worden besteed aan de controle-aspecten van de nieuwe verantwoordingstukken. Daarbij speelt ook de vraag in welke mate de Rekenkamer gebruik kan maken van de voorcontrole door de departementale accountantsdienst.

In antwoord op de vraag of de Rekenkamer mede gezien de versnelling in staat is de controle van het departementale jaarverslag uit te voeren, heeft de regering de indruk gekregen dat een en ander via een stapsgewijze aanpak haalbaar is. Daartoe verwijst de regering naar de reactie van de Rekenkamer in haar bundel rechtmatigheidsonderzoek 1998, gepubliceerd op 29 juni 1999. In deze bundel geeft de Rekenkamer aan dat «zij de ontwikkelingen met betrekking tot de nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» toejuicht en waar mogelijk zal bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen» (zie pag. 9).

33

Wordt ook aan de mogelijkheid gedacht om in de verdiepingsbijdrage voor investeringen een langere meerjarenreeks te presenteren dan de gebruikelijke vier jaar?

Zullen voor investeringen in de verdiepingsbijlage wel langere meerjaren-reeksen worden gepresenteerd dan de nu gebruikelijke4jaar?

De keuze van de ramingsperiode in de departementale begroting moet bezien worden in het licht van de informatiewaarde die de raming heeft. Het gevaar van schijnzekerheid moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Vandaar dat in het algemeen gekozen is voor de periode t tot t+4. Echter, in sommige gevallen kan het opportuun zijn om een langere meerjaren-reeks te presenteren. In dialoog met de Staten-Generaal kunnen daarover afspraken gemaakt worden.

34

Hoe is de verhouding met de Algemene Rekenkamer geregeld als die in

het jaarverslag haar oordeel geeft?

De verhouding met de Algemene Rekenkamer blijft ongewijzigd. De Algemene Rekenkamer blijft immers de onafhankelijke controleur ten behoeve van de Staten-Generaal en zij zal ook in de toekomst door middel van zelfstandige rapportages de Staten-Generaal over de uitgevoerde onderzoeken van de departementale jaarverslagen en het jaarverslag van het Rijk informeren. Het opnemen van het oordeel van de controleur in het departementale jaarverslag en in het jaarverslag van het Rijk, zoals ook gebruikelijk is bij publicitaire jaarverslagen in het bedrijfsleven, heeft het voordeel dat de lezer van het jaarverslag direct kennis kan nemen van het oordeel van de controleur omtrent de kwaliteit van de in het jaarverslag opgenomen informatie.

35

Wat vindt de regering van de suggestie om de afzonderlijke ministers te laten rapporteren over de voortgang van de implementatie van de voorstellen uit de nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording»?

Hoe wordt invulling gegeven aan de suggestie van de Algemene Rekenkamer de afzonderlijke ministers over de voortgang van de implementatie van de voorstellen uit de nota «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording» te laten rapporteren in de verantwoordingen? Wordt deze rapportage gestandaardiseerd?

Het is de intentie om jaarlijks in het Financieel Jaarverslag van het Rijk een rijksbrede voortgangsrapportage te geven van de implementatie van de voorstellen uit de nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording». Indien het zinvol blijkt dat ministeries in hun eigen departementale jaarverslag ingaan op een aantal voor hen specifieke onderwerpen in dit kader, zal dat gebeuren.

36

De voorstellen om op een goede manier inzicht te geven in de budget-flexibiliteit komen niet overeen met de uitwerking in de dummy van volkshuisvesting. Zal bij de toekomstige uitwerking wel gewerkt worden met percentages en een uitgebreide toelichting op het nog te besteden budget?

Het onderdeel budgetflexibiliteit beoogt inzicht te geven in het door de Staten-Generaal op kortere en op langere termijn nog te beïnvloeden deel van de uitgaven. Dit zal zoveel mogelijk tot uitdrukking worden gebracht als percentages van de totale geraamde uitgaven. Tevens zal een toelichting worden gegeven op de beoogde besteding van het nog vrij te besteden budget voorzover dit iets toevoegt aan hetgeen bij de toelichting op de budgettaire consequenties is vermeld. De dummy van Volkshuisvesting geeft een eerste aanzet voor de wijze waarop dit onderdeel in de toekomst zal worden ingevuld, maar is nog niet geheel conform de voorstellen in de nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording». Een nadere uitwerking zal gedurende de komende periode moeten plaatsvinden. De weerslag hiervan zal zichtbaar zijn in de voorbeeldbegrotingen die uiterlijk mei 2000 aan de Staten-Generaal zullen worden voorgelegd.

37

Blijven in de verdiepingsbijlage in de verantwoording ook de tussenstappen van de suppletore wetten opgenomen?

Ja, in de verdiepingsbijlage wordt de opbouw van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van de stand ontwerpbegroting naar de uiteindelijke realisatie weergegeven.

38

Het nieuw op te stellen Financieel Jaarverslag heeft een zuiver financieel karakter, hierdoor ontbreekt een stuk met een overkoepelende beleidsverantwoording van het Rijk als geheel. Waarom wordt de Miljoenennota niet ingericht als beleidsstuk van het Rijk waarin de voornemens uit het regeerakkoordworden gemonitord?

De nota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording» heeft ook consequenties voor de inhoud van de Miljoenennota. Onderdelen met een in overwegende mate verantwoordingskarakter worden in de toekomst niet meer opgenomen in de Miljoenennota, maar in het Financieel Jaarverslag van het Rijk. Vanuit de invalshoek dat de Miljoenennota toekomstgericht wordt ingevuld is het monitoren van voornemens uit het regeerakkoord in de Miljoenennota aan de orde in zoverre het gaat om nog ten uitvoer te brengen voornemens in het desbetreffende begrotingsjaar en in de daarop volgende jaren.

39

De bestaande Miljoenennota bevat een aantal onderdelen die in het kader vande nota «Van Beleidsbegroting tot Beleidsverantwoording» heroverwogen kunnen worden, namelijk onder andere de afdrachten aan de EU, de aanvullende posten en de uitgavenreserve. De bedragen op deze onderdelen worden, omdat de Miljoenennota geen begrotingswet is, niet geautoriseerd. Waarom is niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om hierin wijzigingen aan te brengen? (blz. 20).

De traditionele eigen middelen van de EU worden niet rechtstreeks op een artikel geraamd, maar wel aan de Kamer kenbaar gemaakt. De afdracht van de Landbouwheffingen loopt via het Landbouwegalisatie fonds(LEF), afdeling B. Dit is een rekening buiten begrotingsverband, die geheel wordt toegelicht in de memorie van toelichting van de begroting van het Landbouwegalisatie fonds, afdeling A. Het LEF A zal overigens met ingang van het begrotingsjaar 2000 in Hoofdstuk LNV worden geïntegreerd. De aan de EU af te dragen invoerrechten worden uitsluitend vermeld in Bijlage 4 (Belastingontvangsten) van de Miljoenennota. Omdat deze bedragen rechtstreeks aan de EU worden afgedragen, wordt bij de ontvangsten van IXB (Financiën) deze post niet opgenomen als inkomsten van het Rijk. De aan de EU af te dragen BTW wordt toegelicht bij artikel 4.21 van de ontvangsten IXB. Daar wordt expliciet vermeld hoeveel opbrengst van de omzetbelasting voor Nederland resteert na aftrek van de EU-afdracht. Tot slot wordt het vierde eigen middel (BNP-afdracht) toegelicht en verantwoord op artikel 8.1 van Hoofdstuk V (Buitenlandse Zaken).

Juist omdat de toelichtingen en verantwoordingen van de Nederlandse EU afdrachten over de verschillende hoofdstukken verspreid zijn, wordt in de Bijlage 10 van de Miljoenennota, Nederland en de financiën van de Europese Unie, sinds enige jaren een integraal overzicht gegeven van de Nederlandse afdrachten.

Formele autorisatie ontbreekt dus bij de bedragen die uit hoofde van de invoerrechten naar Brussel worden doorgesluisd en bij de BTW-afdrachten. Bezien zal worden in hoeverre de verantwoording van deze bedragen op een lijn gebracht kunnen worden met de overige Nederlandse EU afdrachten.

Op de aanvullende posten worden bedragen opgenomen waarvan de verdeling over de begrotingen ten tijde van het aanbieden van de Miljoenennota en de ontwerpbegrotingen nog niet kan worden aangegeven. Daarnaast worden de aanvullende posten gebruikt om ramingen op te nemen die met een meer dan gemiddelde onzekerheid zijn omgeven (bijvoorbeeld ramingen voor opbrengsten uit de verkoop van staatsbezit). Als gevolg van onzekerheid over omvang en verdeling van de aanvullende posten worden deze wel ter informatie, maar niet ter autorisatie aan de Kamer aangeboden. Indien de middelen gedurende het jaar van de aanvullende posten naar de afzonderlijke begrotingen worden overgeheveld, worden deze in de suppletore begrotingen alsnog ter autorisatie voorgelegd.

40

De toezegging die de minister van Financiën onlangs heeft gedaan om een homogene groep EU-gelden te zullen samenstellen, is nog niet in de voorliggende nota verwerkt. Wat gebeurt er met de informatie uit de bestaande bijlage bij de Miljoenennota over deze afdrachten en welke andere informatie wordt er in de Homogene groep opgenomen? Wordt deze nieuwe homogene groep net als de Homogene Groep Internationale Samenwerking opgenomen in de Miljoenennota en dus ook niet geautoriseerd?

In de nota is een homogene groep EU-gelden ondanks eerdere toezeggingen niet opgenomen. Is de regering dit vergeten?

Autorisatie door het parlement vindt alleen plaats bij wetten. De Miljoenennota en haar bijlagen worden niet geautoriseerd omdat zij geen wettelijk karakter heeft. In deze nota presenteert de regering de budgettaire gevolgen van de beleidsvoornemens van het kabinet en dient het stuk als basis voor de Algemene Financiële Beschouwingen met de Kamer. De Miljoenennota kent geen aparte bijlage voor de zogenaamde homogene groep Internationale Samenwerking. Wel wordt in de Horizontale en Verticale Toelichting (als bijlage in de Miljoenennota opgenomen) stil gestaan bij de ontwikkeling van uitgaven en ontvangsten die vallen onder de homogene groep Internationale Samenwerking. Autorisatie vindt plaats bij de begrotingswetten van departementen waar de uitgaven en ontvangsten worden verantwoord. In bijlage 9 van de Miljoenennota 2000 wordt een uitgebreid overzicht gegeven over Nederland en de financiën van de Europese Unie. Nieuw in vergelijking met voorgaande jaren is dat dit jaar in de bijlage een verticale opstelling wordt gepresenteerd voor alle afdrachten aan de EU. Tevens wordt aangegeven welk percentage van de inkomsten uit de EU op rijksniveau wordt ontvangen. Met deze verbetering wordt in belangrijke mate tegemoetgekomen aan het verzoek van de Algemene Commissie voor Europese Zaken en de Vaste Commissie voor Financiën om de presentatie van afdrachten aan en ontvangsten van de EU te verbeteren. Die presentatie in bijlage 9 heeft dezelfde informatieve waarde als een aparte homogene groep, maar is gemakkelijker te realiseren. Het komend jaar bekijkt het kabinet of er nog meer verbeteringen op dit vlak zijn door te voeren bijvoorbeeld door een precies beeld te geven van al de ontvangsten op de afzonderlijke begrotingen, en ook van de ontvangsten die buiten het Rijk plaatsvinden.

41

Hoe wordt de aansluiting tussen de Miljoenennota en de departementale begrotingen (horizontale en verticale toelichting) verbeterd? Blijft de verticale toelichting voor aanvullende posten zoals die was of worden overboekingen vanuit de aanvullende post als niet beleidsmatig gekenschetst en verdwijnen ze daardoor uit beeld? Wat gebeurt er met de bijlagen in de Miljoenennota?

Bij invoering van de regeringsplannen blijft de gevraagde informatie als volgt gewaarborgd. In bijlage 2 van de Miljoenennota wordt per begrotingshoofdstuk en begrotingsfonds alsook de aanvullende posten een overzicht gegeven van de meerjarige stand uitgaven en niet-belastingontvangsten van de departementale begrotingen. De zogenaamde Horizontale Toelichting (bijlage 6 van de Miljoenennota) geeft per begroting en aanvullende post een toelichting op het verloop van de uitgaven en ontvangsten van de meerjarige departementale begrotingsstanden. De Verticale Toelichting (bijlage 7 van de Miljoenennota) geeft per departementale begroting vervolgens een overzicht van de wijzigingen in enig jaar die aan de meerjarige stand van uitgaven en ontvangsten ten grondslag ligt. De Verticale Toelichting voor aanvullende posten wordt gehandhaafd. Meer in het algemeen zal de opportuniteit van de overige bijlagen van de Miljoenennota periodiek getoetst worden.

42

Waarom worden de Sociale Nota en het Jaaroverzicht Zorg vergelijkbaar opgezet als de departementale begrotingen en niet als de Miljoenennota, terwijl de opzet van de Voorjaarsbrieven wel vergelijkbaar is met de Voorjaarsnota? Wat gebeurt er met de informatievoorziening over deze budgetdisciplinesectoren bij de Voorlopige Rekening?

In de Miljoenennota worden de hoofdlijnen van het financieel-economisch beleid en de ontwikkelingen in de economie geschetst. Omdat de functie van de Sociale Nota en het JOZ duidelijk anders is (namelijk het schetsen van ontwikkelingen in de Sociale Zekerheid en in de Zorg) ligt het niet voor de hand hierbij de opzet van de Miljoenennota als leidraad te nemen. Zie verder ook het antwoord op vraag 31.

In de Voorlopige Rekening zal in de nieuwe situatie evenals thans reeds gebeurt op hoofdlijnen inzicht worden geboden in de realisaties van de budgetdisciplinesectoren Sociale Zekerheid en Arbeidsmarktbeleid en Zorg.

43

Hoe wordt de rol van de Algemene Rekenkamer bij het totstandkomen

van de jaarverslagen van de departementen en van het Rijk? Vallen de

prestatiegegegevens en de bedrijfsvoeringsparagraaf onder controle van

de Algemene Rekenkamer? Zal de Algemene Rekenkamer ook de

concreetheid, volledigheid en meetbaarheid van de doelstellingen

toetsen?

De rol van Rekenkamer is het geven van een onafhankelijk oordeel over het waarheidsgehalte van de in het departementale jaarverslag opgenomen informatie. Het streven is dit oordeel niet alleen betrekking te doen hebben op de financiële cijfers, maar ook op de bedrijfsvoering, de effect- en prestatiegegevens en beleidsmatige toelichtingen. Een complicerende factor is, zoals in de regeringsnota op pagina 28 is verwoord, dat in het departementale jaarverslag verschillende soorten informatie worden opgenomen met verschillende gradaties in betrouwbaarheid. Dit wordt in de leeswijzer van de departementale begroting uiteengezet. Voor financiële cijfers geldt een hoge gradatie van betrouwbaarheid, voor effect- en prestatiegegevens, bedrijfsvoering en voor beleidsmatige (kwalitatieve) toelichtingen gelden andere gradaties. Deze complicatie zal ook consequenties hebben voor het te geven oordeel. Voor het onderzoek van de financiële en niet-financiële informatie zal door de Rekenkamer gebruik worden gemaakt van de voorcontrole door de departementale accountantsdienst.

In het kader van haar onderzoek met betrekking tot de verantwoording van prestatiegegevens zal de Rekenkamer ook aandacht besteden aan de concreetheid en meetbaarheid van de beleidsdoelstellingen. In haar rapport «Ambitieus, maar haalbaar«, dat op 19 mei 1999 is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, constateert de Rekenkamer onder meer dat in algemene termen kan worden gesteld dat de doelen van de onderscheiden beleidsprioriteiten nog de nodige concretisering met name in termen van meetbaarheid behoeven. De Rekenkamer meent dat bij die beleidsprioriteiten waar de doelstellingen prestaties niet of (te) weinig concreet en meetbaar zijn geformuleerd, de Kamer de desbetreffende minister zou kunnen uitnodigen dit alsnog te doen.

44

Het lijkt erop dat de regering geen prestatiegegevens over de beleidsprioriteit «Kwaliteit van de Rijksdienst in relatie tot de doelmatigheidstaak-stellingen in het regeerakkoord» zal gaan leveren. Kan de regering met de door de Rekenkamer aangereikte uitwerkingen in paragraaf 4.2 tot een wat meer substantieel antwoord komen?

Zoals de Rekenkamer naar de mening van de regering terecht aangeeft, bestaat de beleidsprioriteit «Kwaliteit van de Rijksdienst in relatie tot de doelmatigheidstaakstellingen in het regeerakkoord» uit twee van elkaar te onderscheiden componenten: de kwaliteit van de Rijksdienst en de doelmatigheidstaakstellingen uit het Regeerakkoord.

Met betrekking tot het onderwerp «kwaliteit van de rijksdienst in relatie tot de doelmatigheidstaakstellingen in het Regeerakkoord» heeft de regering eerder aangegeven dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen (1) prestatiegegevens die inzicht bieden in de kwaliteit van ministeries en (2) prestatiegegevens die inzicht bieden in de kwaliteit van de producten en diensten die de ministeries leveren. De Rekenkamer hanteert een soortgelijk onderscheid – i.e. tussen de «randvoorwaarden voor kwaliteit» en de «kwaliteit van prestaties» – in haar kwantificering van de in het regeerakkoord gestelde doelen. Uit de verwijzing naar de brief van 21 december 1998 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 25 285) blijkt dat ook de Rekenkamer meent dat klanttevredenheid een belangrijke kwaliteitsindicator is en dat een systematisch gebruik van klantonderzoek, klachtenmanagement, het ontwikkelen van kwaliteitshandvesten en het toepassen van integrale kwaliteitszorg daarbij passende instrumenten bieden.

Ten aanzien van het monitoren van de realisatie van de doelmatigheids-taakstellingen herhaalt de regering dat de invulling van de taakstellingen in de departementale begrotingen kan worden gevolgd. De samenhang tussen de invulling van de taakstellingen en de kwaliteit van de door de Rijksdienst geleverde producten en diensten wordt daarnaast duidelijk uit de in de begroting en verantwoording op te nemen doelmatigheidsin-formatie. Deze bestaat immers uit zowel kostprijzen als kwaliteitsindicatoren.

45

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de verantwoording over het beleid moet inhouden dat doelstellingen van beleid zoveel mogelijk worden gekwantificeerd. De regering oordeelt dat de begrotings- en verantwoordingsstukken beleidsmatiger moeten worden; een omslag moet plaatsvinden van middelenoriëntatie naar beleidsoriëntatie. De Algemene Rekenkamer merkt hierover op in het rapport «Ambitieus maar haalbaar» dat beleid en beleidsontwikkeling in tegenstelling tot de begrotings- en verantwoordingssystematiek, aan een grote mate van dynamiek onderhevig kan zijn. Om die reden vindt de Algemene Rekenkamer dat met clustering van begrotingsartikelen naar beleidsprioriteiten

voorzichtig moet worden omgegaan. Wat is de mening van de regering over dit spanningsveld?

Bij het benoemen en afbakenen van beleidsartikelen – waarover de Kamer volgens hoofdstuk 7 van de nota «Van Beleidsbegroting tot Beleids-begroting» in mei 2000 een voorstel ontvangt – is sprake van vele spanningsvelden. Eén van die spanningsvelden is het streven om door middel van beleidsartikelen in te kunnen spelen op de actuele informatiebehoefte van de Kamer enerzijds (al dan niet in termen van een beleidsprioriteit) en de noodzaak tot een bepaalde consistentie in de tijd anderzijds. Wat dit laatste betreft wordt er naar gestreefd artikelen te vormen die één kabinetsperiode «houdbaar» zijn; daarna zou op basis van een nieuw regeerakkoord een herijking van de beleidsartikelen (en overzichtsconstructies) moeten plaatsvinden. De waarschuwing van de Rekenkamer wordt ter harte genomen. Het is goed daarbij op te merken dat het ook bij een gegeven indeling naar beleidsartikelen goed mogelijk is daarbinnen met beleidsprioriteiten te werken. Beleidsartikelen en prioriteiten hoeven geenszins één op één te lopen.

46

Is de regering bereid de autorisatie-informatie van de begroting- en

verantwoordingsstukken nadrukkelijker aandacht te geven?

De voorstellen in de regeringsnota «Van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording zijn erop gericht om de informatiewaarde van de begrotings- en verantwoordingsstukken te vergroten. Op deze wijze kan onder meer de autorisatiefunctie van de begroting beter vervuld worden.

47

De leden van de VVD-fractie vinden het van belang dat meerjarige beleidsafspraken, zoals het regeerakkoord worden vertaald in jaarlijks meetbare doelstellingen. Kan in de Miljoenennota nieuwe stijl elk jaar een overzicht gegeven worden van de uitwerking van het regeerakkoord en de mate waarin ombuigingen en intensiveringen zijn gerealiseerd? Zo ja, waarom niet (moet waarschijnlijk «wel»zijn)? Zo nee, waarom niet?

In de Miljoenennota 2000 zal op hoofdlijnen informatie worden opgenomen over intensiveringen en ombuigingen uit het regeerakkoord. Meer specifieke informatie over bepaalde beleidsterreinen zal worden opgenomen in de departementale begrotingen.

48

Wat vindt de regering ervan de bedragen uit de budgettaire nota’s evenals

de begrotingen te autoriseren?

Het Kabinet is van mening dat autorisatie van bedragen uit de budgettaire nota’s strijdig is met de huidige staatsrechtelijke verhoudingen, en dat autorisatie van deze bedragen daarnaast niet zinvol is.

In de huidige situatie dragen vakministers de primaire verantwoordelijkheid voor hun eigen begroting. Het autoriseren van bedragen uit – door de minister van Financiën opgestelde – budgettaire nota’s zou ertoe leiden dat de minister van Financiën een deel van deze verantwoordelijkheid van zijn collega-ministers (en daarmee van bevoegdheden) impliciet overneemt. Een dergelijke ontwikkeling beschouwt het Kabinet als ongewenst. Eveneens ontstaat de staatsrechtelijk gezien merkwaardige situatie dat bepaalde bedragen twee keer worden geautoriseerd, bij zowel budgettaire nota als (suppletore) begrotingswet. In dit verband zij er op gewezen dat artikel 105, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat de begroting van ontvangsten en uitgaven bij de wet wordt vastgesteld.

49

De regering stelt voor de toelichting op de opbouw van mutaties bij de Voorlopige Rekening te laten vervallen. Deelt de regering de mening van de leden van de VVD dat het verantwoordingsinstrument Voorlopige Rekening hierdoor wordt uitgehold? Is de regering bereid op verzoek van deze regel af te wijken, bijvoorbeeld bij een schriftelijke vragenronde?

Het doel van de Voorlopige Rekening is de Kamer snel na afloop van het begrotingsjaar inzicht te geven in de gerealiseerde uitgaven en ontvangsten. De Voorlopige Rekening zal ook in de nieuwe situatie deze functie blijven vervullen, zij het dat hier een wat andere invulling aan gegeven kan gaan worden (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 20).

Voor de te laten vervallen toelichting op de opbouw van de mutaties bij Voorlopige Rekening geldt dat hiervoor een beter alternatief in de plaats komt, omdat in de verantwoordingsstukken op de derde woensdag in mei uitgebreid wordt ingegaan op financiële en beleidsmatige realisaties in het voorgaande jaar. Het ligt niet in de rede om in de toekomst hieraan voorafgaand partiële informatie over mutaties in standen te verstrekken.

Bijlage 1

Beleidsprioriteiten

Aantal          Direct gevraagd geleverd

Later en/of alternatief

Onderzoek, niet of overleg

12345678

  • 1. 
    Koninkrijksrelaties
  • a. 
    Realisatie samenwerkingsprojecten
  • b. 
    Sociaal vangnet
  • 2. 
    Buiza
  • a. 
    Hulp aan Indonesië
  • b. 
    Effectiviteit multilaterale hulp
  • c. 
    Co-financiering door de nationale, regionale, lokale overheden en derden en bestedingen diverse Structuurfondsen in Nederland
  • 3. 
    Justitie
  • a. 
    Immigratie- en Naturalisatiedienst
  • b. 
    Jeugdbeleid en -criminaliteit, in het bijzonder de Van Montfrans-gelden
  • 4. 
    BZK
  • a. 
    Grote steden- en integratiebeleid
  • b. 
    Politiesterkte
  • 5. 
    OCenW
  • a. 
    Schooluitval
  • b. 
    Lerarentekorten primair onderwijs in relatie tot groepsgrootte, vermindering wachtgelden en inzet formatiegelden

Defensie

  • a. 
    Gevechtskracht
  • b. 
    Vredesoperaties

Financiën

  • a. 
    Afdrachtsvermindering
  • b. 
    Investeringsfaciliteiten

VROM

  • a. 
    Huursubsidie
  • b. 
    Uitvoering klimaatbeleid

VenW

  • a. 
    Waterhuishouding
  • b. 
    Congestiekans hoofdwegennet

EZ

  • a. 
    Instrumentarium en tijdpad om te komen tot een vermindering van de administratieve lasten
  • b. 
    Doelmatigheid exportinstrumentarium
  • c. 
    Instrumenten in het kader van het grote steden beleid
  • d. 
    ICT-beleid

LNV

  • a. 
    Herstructurering varkenshouderij
  • b. 
    Biologische landbouw
  • c. 
    Grondverwerving en grondbeheer

SZW

  • a. 
    Sluitende aanpak jaarlijkse nieuwe instroom van volwassen werkzoekenden
  • b. 
    Bestrijding van fraude in de sociale zekerheid

VWS

  • a. 
    Geneesmiddelen
  • b. 
    Wachtlijstproblematiek en werkdruk in verzorgingshuizen
 

1

 

7

7

6

3

4

3

8

1

3

     

3

3

   

5

0

 

5

4

0

 

4

12

4

3

3

4

2

2

 

3

3

   

3

1

   

4                   2

5311

 

3

1

6

 

4

4

5

1

1

1

10

1

4

 

14

1

6

 

1414

Totaal

149

55

13

23

34

14                 3

7

Legenda kolommen bijlage I:

kolom 1: Gevraagde prestatiegegevens per beleidsprioriteit kolom 2: Direct te leveren prestatiegegevens per beleidsprioriteit kolom 3: Voor de in kolom 1 gevraagde prestatiegegevens worden adequate alternatieve prestatiegegevens geleverd kolom 4: In de in kolom 1 gevraagde prestatiegegevens wordt voorzien door middel van evaluatieonderzoek kolom 5: De gevraagde prestatiegegevens kunnen en zullen pas in een latere financiële verantwoording of in een latere begroting (2001 e.v.)

worden geleverd. kolom 6: Nog niet duidelijk is of prestatiegegevens of result. van eval.ond. kunnen worden aangeleverd; toegezegd is dat het wordt onderzocht. kolom 7: Er kunnen op goede gronden geen (adequate) prestatiegegevens en resultaten van evaluatieonderzoek worden geleverd. kolom 8: Er vindt nader interdepartementaal overleg plaats over het niet kunnen/willen leveren van (alternatieve) prestatiegegevens

2

3

2

5

2

7

7

7

5

3

2

2

2

6

4

4

8

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.