Brief staatssecretaris over besteding van de samenwerkingsmiddelen in 1999, projectfinanciering en personele samenwerking - Toekomstige samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba - Hoofdinhoud

Deze brief is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 26605 - Toekomstige samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba.

Officiële titel	Toekomstige samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba; Brief staatssecretaris over besteding van de samenwerkingsmiddelen in 1999, projectfinanciering en personele samenwerking
Document­datum	14-06-1999
Publicatie­datum	12-03-2009
Nummer	KST35774
Kenmerk	26605, nr. 3
Van	Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Originele document in PDF

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1998–1999

26 605

Toekomstige samenwerking met de Nederlandse Antillen en Aruba

Nr. 3

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

’s-Gravenhage, 14 juni 1999

Inleiding

Heden ontvangt u de nota Toekomst in Samenwerking (26 605, nrs. 1 en 2). In deze nota is weergegeven hoe de Nederlandse regering in de toekomst invulling wil geven aan het samenwerkingsbeleid met de Nederlandse Antillen en Aruba.

In de komende maanden zal Nederland het initiatief nemen om met de Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse regering te overleggen. Ik ga dat overleg met alle vertrouwen in, maar wel in de wetenschap dat het tijd zal kosten om het nieuwe beleid in te voeren en tot resultaat te laten leiden. Dat betekent dat parallel aan dit traject intensief gewerkt moet worden aan het oplossen van een aantal bestaande knelpunten.

Met deze brief wil ik de Kamer informeren over de stand van het overleg over de besteding van de samenwerkingsmiddelen in 1999 en over de inspanningen die zijn en nog zullen worden verricht om het beheer van de projectfinanciering en de personele samenwerking verder te professionaliseren.

Overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba over de besteding van de samenwerkingsmiddelen

Nederlandse Antillen

Het overleg met de Nederlandse Antillen over de prioriteitstelling voor 1999 was voorzien in februari. Tijdens mijn werkbezoek van maart aan de Nederlandse Antillen heeft de minister van Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen mij voorgesteld het prioriteitenoverleg uit te stellen tot eind april. De reden daarvoor was dat aan Antilliaanse zijde meer tijd nodig was voor het overleg met de eilandgebieden. Ik heb met het voorstel van minister Abraham ingestemd, omdat ik het van cruciaal belang acht dat de Nederlandse Antillen zelf in goed overleg afgewogen keuzes maken over de inzet van de samenwerkingsmiddelen.

Het prioriteitenoverleg is op 26 april jl gevoerd. Tijdens het overleg bleek dat de besluitvorming aan Antilliaanse zijde echter nog niet was afgerond en er als gevolg daarvan nog geen (eind)conclusies te trekken waren. De afspraak is gemaakt om eind mei het overleg voort te zetten. Dat laatste wel onder de voorwaarde dat aan Antilliaanse zijde het nodige voorwerk alsnog zou worden verricht.

De noodzaak om beslissingen te nemen over bestedingen in 1999 neemt toe naarmate het jaar voortschrijdt. Hoe verder het jaar verstrijkt hoe groter de kans is dat niet beleidsmatige, maar beheersmatige aspecten bepalen welke uitgaven er nog gedaan kunnen worden. Ik wil dat nog steeds zo veel mogelijk voorkomen. Dat heb ik ook minister Abraham medegedeeld en hem daarom aangespoord om te werkstel-ligingen dat zo snel mogelijk de noodzakelijke beslissingen worden genomen. Ik vertrouw erop dat de Antilliaanse regering inderdaad nog deze maand de nodige besluiten zal nemen zodat het prioriteitenoverleg kan worden afgerond.

Mocht dit echter onverhoopt niet lukken dan ontkom ik er niet aan om, op basis van de mij beschikbare gegevens, te bepalen welke uitgaven de komende maanden verricht moeten worden. Uiteraard zullen de lopende verplichtingen worden voldaan, zij het wellicht later dan was voorzien. De zorg voor de continuïteit van het bestuur in de Nederlandse Antillen alsmede voor de rechtshandhaving zal ik in ieder geval een rol laten spelen bij mijn afweging.

Aruba

Zoals uw Kamer weet hebben de positieve ontwikkelingen ten aanzien van de gezondmaking van de overheidshuishouding van Aruba het mogelijk gemaakt om vooruit te lopen op het nieuwe beleidskader voor de samenwerkingsrelatie (Toekomst in samenwerking). Op 11 maart jl zijn er in de politieke beleidsdialoog meerjarige afspraken gemaakt omtrent de omvang van middelen die Nederland beschikbaar stelt in de periode 2000–2009. Inmiddels zijn er ook afspraken gemaakt over de inzet van de middelen voor 1999. Een gemengde werkgroep zal ten behoeve van de volgende politieke beleidsdialoog (te houden in oktober) voorstellen doen voor de inzet van de middelen, alsmede voor het beheer en de allocatie daarvan in de jaren daarna. Op basis hiervan zullen de samenwerkingsprogramma’s opgesteld worden.

Het (financiële) beheer van de projectfinanciering en personele samenwerking

De tweede helft van het jaar 1998 en de eerste maanden van het jaar 1999 hebben in het licht gestaan van de integratie van het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken (KabNA) in het ministerie van Binnenlandse Zaken en de conversie van de (financiële) KabNA-administratie bij het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij naar het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Zoals ik u al meldde tijdens het Algemeen Overleg op 10 maart 1999, heeft die overgang een aantal onvolkomenheden aan het licht gebracht. Geconstateerd is dat het inzicht in het beheer van de ontwikkelingsprojecten verbetering behoefde, dat monitoring en evaluatie adequaat geregeld diende te worden en dat de administratieve organisatie aan groot onderhoud toe was. Ondanks deze onvolkomenheden heeft de

Accountantsdienst een goedkeurende verklaring kunnen afgegeven bij de financiële verantwoording over 1998.

Positief is ook dat de conversie van de financiële begrotings-administratie succesvol kon worden afgerond. Kort gezegd: een veelheid aan activiteiten is gestart, nog lopende dan wel afgerond, maar verdere professionalisering blijft nodig.

Op het terrein van de procedures voor projectbehandeling is ambtelijk aan de counterparts gemeld dat BZK met voorstellen komt teneinde nog dit jaar te komen tot aanpassing van de geldende protocollen uit 1987 (Nederlandse Antillen) respectievelijk 1992 (Aruba). Niet in de laatste plaats zullen die aanpassingen de beheersmatige aspecten moeten betreffen. Daarnaast is afgesproken het beleidsoverleg over de prioriteitsstelling binnen de ontwikkelingsbudgetten zowel ambtelijk als bestuurlijk meer structureel te maken. Essentieel daarbij is de rol van het departement van Ontwikkelingssamenwerking van de Nederlandse Antillen. Dit ministerie zal de coördinatie aan Antillaanse zijde moeten verzorgen. Voorts wordt gewerkt aan (verbeterde) formats voor projectaanvragen en -toekenningen. Hierbij teken ik aan, dat daarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheid, dat inmiddels met Aruba (nog nader uit te werken) afspraken zijn gemaakt over storting van de samenwerkings-middelen in een fonds met ingang van het jaar 2000. Dit kan leiden tot verschillen in de met de twee landen af te spreken nieuwe procedures. Dat geldt overigens ook voor de hierna te bespreken aandachtsgebieden.

Over de nota Personele Samenwerking (een uit 1997 daterende nota waarover is gesproken in een Algemeen Overleg op 8 april 1998) is nog geen overleg met de partners gevoerd. Dit is mede veroorzaakt door het ontbreken van een bestuurlijke reactie op de nota Personele Samenwerking van de zijde van de Nederlandse Antillen en Aruba en door de kabinetswisselingen.

Op het gebied van de administratie maakte ik al melding van de succesvol verlopen conversie van de financiële administratie. Daarmee levert die administratie de basisinformatie, die noodzakelijk is voor een ordelijk en controleerbaar financieel beheer. Het nieuwe project-informatiesysteem moet aanvullende informatie gaan genereren ter ondersteuning van de bewaking van de voortgang van de projecten, mede gericht op een tijdige afrekening en verantwoording. In dat verband heb ik de minister van Financiën van de Nederlandse Antillen aandacht gevraagd voor een tijdige aanlevering van de accountantsrapporten, nodig voor afwikkeling van projecten. Met genoemde administratieve verbeteringen is ook een basis gelegd voor een grondige doorlichting en sanering van de projectdossiers. Verder wordt de gehele administratieve organisatie kritisch onder de loep genomen. Dat moet leiden tot het opnieuw vaststellen van taken en bevoegdheden van organisatieonderdelen en functionarissen (inclusief de Vertegenwoordigingen) en het adequaat beschrijven van de bedrijfsprocessen.

Monitoring en evaluatie dienen zoals gezegd te worden aangescherpt. Naast hetgeen op dit terrein voortvloeit uit de herziening van de administratieve organisatie (zoals een gestructureerd evaluatiebeleid), moeten met name ook taak, positie en werkwijze van de Sector Interne Deskundige (SID) worden heroverwogen. Ook op dit terrein zal de rol van de Vertegenwoordigingen van Nederland in de Nederlandse Antillen en in Aruba worden bezien.

Wellicht ten overvloede wijs ik er op, dat veranderingen zoals bovenomschreven (ik denk daarbij met name aan het aanpassen van de protocollen, inclusief positie SID) tot stand moeten komen in een politieke constellatie, waarbij steeds met drie Koninkrijkspartners overeenstemming moet worden bereikt. Deze politieke constellatie kan van invloed zijn op de doorlooptijd van de aan te brengen wijzigingen.

Ten slotte

Over de verdere voortgang en voornemens met betrekking tot de professionalisering van het financiële beheer zal ik uw Kamer informeren in de Memorie van Toelichting bij de ontwerp-begroting voor 2000.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. M. de Vries