Memorie van toelichting - Goedkeuring van het op 27 februari 1995 te Stockholm tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (Trb. 1995, 257)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 24577 (R1562) - Goedkeuring van het Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Goedkeuring van het op 27 februari 1995 te Stockholm tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (Trb. 1995, 257); Memorie van toelichting  
Document­datum 17-01-1996
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST12514
Kenmerk 24577, nr. 3
Van Ontwikkelingssamenwerking
Buitenlandse Zaken
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

24 577 (R 1562)

Goedkeuring van het op 27 februari 1995 te Stockholm tot stand gekomen Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning (Trb. 1995, 257)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

Op 27 februari 1995 kwam te Stockholm het Verdrag tot oprichting van het Internationaal Instituut voor democratie en verkiezingsondersteuning tot stand. Aan de oprichtingsconferentie werd deelgenomen door Australie¨, Barbados, Belgie¨, Chili, Costa Rica, Denemarken, Finland, India, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zuid-Afrika en Zweden. Het verdrag is op genoemde datum tevens in werking getreden voor Denemarken, Noorwegen en Zweden.

Het initiatief tot oprichting van het Instituut is uitgegaan van de Zweedse regering, die in september 1992 een commissie benoemde die de behoefte aan een dergelijke instelling moest onderzoeken. Tegen de achtergrond van de toenemende vraag naar internationale ondersteuning op het gebied van verkiezingen worden op dit terrein reeds veel activiteiten verricht door verschillende internationale organisaties (de Verenigde Naties, de Europese Unie, de Raad van Europa, het Britse Commonwealth, het Inter-Amerikaans Instituut voor de Rechten van de Mens) enerzijds, en bilaterale donoren anderzijds (Noordse landen, Nederland, overige EU-landen, Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australie¨). Overleg met betrokken organisaties en landen, waaronder Nederland, leerde dat er behoefte bestond aan een instelling die complementaire taken zou vervullen op het gebied van democratie en verkiezingsondersteuning en primair als referentiepunt op dit terrein dienst zou doen. Als belangrijkste taken werden geïdentificeerd: het opzetten van een gebruikersvriendelijke databank; het opbouwen van netwerken binnen verschillende gelederen van de internationale gemeenschap (niet alleen regeringen, maar ook parlementen, kiesraden en niet-gouvernementele instellingen); het ontwikkelen en uitdragen van normen en richtlijnen; het bevorderen van onderzoek met name van langere termijn vraagstukken (bij voorbeeld wat dient er te gebeuren na verkiezingen, hoe kunnen geleerde lessen worden gebundeld, hoe kan de rechtsstaat worden versterkt) en het bevorderen van technische ondersteuning. Waar nodig kunnen de werkzaamheden worden verricht in samenwerking met andere instellingen, zowel gouvernementele als niet-gouvernementele.

Het belang van het Instituut, naast de bestaande mondiale instellingen, ligt vooral in de primaire doelstelling die het heeft op het gebied van de democratie. Door partij te worden geven de lid-staten aan, te hechten aan de bevordering en naleving van democratische beginselen. Verder is de structureel voorziene inbreng van niet-gouvernementele actors op het gebied van democratie en verkiezingen een novum, dat recht doet aan hun belangrijke rol in het democratiserings- en verkiezingsproces.

In oktober 1993 bood de commissie haar eindrapport aan de Zweedse regering aan. Dit rapport werd daarop in internationaal verband, dat wil zeggen met deelname van vertegenwoordigers van staten, internationale organisaties, niet-gouvernementele organisaties, alsmede individuele deskundigen verder besproken.

In mei 1994 werd een internationale werkgroep ingesteld die het voorstel voor het Instituut verder uitwerkte met inachtneming van de volgende uitgangspunten: gelijkwaardige deelname van democratisch gezinde gouvernementele en niet-gouvernementele actors aan de werkzaamheden, deelname van actors uit alle delen van de wereld, neutraliteit, integriteit en transparantie in besluitvorming en verantwoording. Eind 1994 deed de werkgroep het voorstel tot oprichting van een intergouvernementele organisatie door een beperkte groep landen. Andere landen en internationale organisaties zouden daarna als lid kunnen toetreden, terwijl niet-gouvernementele organisaties zich als geassocieerd lid zouden kunnen aansluiten. Zweden, dat zich als enige kandidaat had gesteld, werd aangewezen als land van vestiging; de Zweedse regering verklaarde zich bereid tot toekenning van voorrechten en immuniteiten aan het Instituut en het personeel analoog aan de instelling van de VN. Het Instituut is thans gevestigd te Stockholm, welke stad ook alle onderhoudskosten van het gebouw op zich neemt.

Het verdrag

Doelstelling van het Instituut is de wereldwijde bevordering van duurzame democratieën en democratiseringsprocessen in het algemeen en verkiezingen in het bijzonder (artikel II) door middel van onder meer de opbouw van netwerken en databanken op het gebied van verkiezingsprocessen, het verrichten van (vergelijkend) onderzoek van het verkiezingsproces in een pluralistische en democratische context, het verstrekken van adviezen, het organiseren van bijeenkomsten en het verlenen van technische assistentie terzake.

De leiding van het Instituut berust bij het Bestuur, bestaande uit negen tot vijftien leden die op persoonlijk titel zullen optreden (artikel IX); de dagelijkse leiding berust bij de Secretaris-Generaal (artikel X). Het Bestuur zorgt voor de ontwikkeling van beleidslijnen. Het benoemt de SecretarisGeneraal en beveelt nieuwe leden aan.

Het Bestuur heeft voorts tot taak (artikel II, derde lid juncto artikelen VII, vijfde lid, onder d, en IX, vierde lid, onder f) de schorsing aan te bevelen van leden en geassocieerde leden die de doelstellingen van het Instituut niet (meer) onderschrijven, waarna de Raad, het hoogste orgaan waarin alle leden en geassocieerde leden zitting hebben, hieromtrent een besluit neemt. Het achterliggende idee hierbij is om zodoende het lidmaatschap (tijdelijk) te kunnen ontnemen aan leden die de democratische principes, zoals die verwezenlijkt worden door middel van vrije en eerlijke verkiezingen, niet langer naleven.

Wat structuur betreft kent het Instituut geen precedent. Aangezien bij democratiserings- en verkiezingsprocessen niet alleen staten zijn betrokken, maar ook vele andere actors zoals parlementariërs, kiesraden, maatschappelijke groeperingen, rechters, media en politieke partijen, werd de voorkeur gegeven aan een structuur waarbij al deze groepen zoveel mogelijk op gelijke voet in de werkzaamheden kunnen deelnemen. Terwijl staten en internationale (gouvernementele) organisaties lid kunnen zijn, kunnen niet-gouvernementele organisaties zich als geassocieerd lid aansluiten met inachtneming van bepaalde criteria (artikel IV, tweede lid). In artikel IV, vierde lid, is bepaald dat het aantal geassocieerde leden het aantal leden niet mag overschrijden. Hiermee wordt gegarandeerd dat besluitvorming niet zonder medewerking van de leden tot stand kan komen. Wanneer een gelijk aantal leden en geassocieerde leden in de Raad is vertegenwoordigd kan, indien daartoe aanleiding bestaat, de besluitvorming worden voorkomen door de leden.

De financiële bijdrage van de lid-staten is vrijwillig (artikel V), aangezien de vrees bestond dat een verplichte bijdrage met name ontwikkelingslanden van deelname zou weerhouden, terwijl hun deelname van belang is voor de geloofwaardigheid van de werkzaamheden van het Instituut.

De begroting voor de eerste drie jaar bedraagt circa 21 miljoen US dollar.

Tijdens de eerste bijeenkomst van de Raad, die direct na de oprichting plaatsvond, is overeenstemming bereikt over de volgende financiële beginselen.

Ten eerste dient in het beginstadium elke financiële toezegging betrekking te hebben op de periode van de eerste drie jaren. Ten tweede mag geen enkel land een dusdanige substantiële bijdrage leveren waardoor het internationale karakter van het instituut in gevaar zou komen. Ten derde wordt van de armere landen een symbolische bijdrage verwacht. Nederland is voornemens ten laste van fondsen voor ontwikkelingssamenwerking, namelijk categorie IIIa van de begroting Speciale Programma’s, een bedrag van 3 miljoen gulden bij te dragen voor de eerste periode. De verwachting is dat voldoende fondsen zullen worden verkregen.

Alle leden en geassocieerde leden hebben zitting in de Raad met een gelijke stem. Besluitvorming in de Raad geschiedt in beginsel met consensus en indien stemming noodzakelijk is bij gewone meerderheid, tenzij een gekwalificeerde meerderheid is voorgeschreven (artikel VII, zesde lid).

Wijzigingen van het verdrag worden vastgesteld met tweederde meerderheid van stemmen van alle partijen (artikel XV); een wijziging wordt bindend voor alle leden en geassocieerde leden nadat tweederde van de partijen de depositaris in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de terzake vereiste nationale procedures. Verdragswijzigingen zullen uiteraard zo spoedig mogelijk aan de goedkeuring van de Staten-Generaal worden onderworpen. Voor het – overigens onwaarschijnlijke – geval dat een wijziging op grond van artikel XV, tweede lid, in werking treedt nog voordat de goedkeuringsprocedure h.t.l. zal zijn voltooid, is in artikel 2 van het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag een machtigingsbepaling opgenomen, die op de voet van artikel 7, onderdeel a, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor dat geval een uitzondering op het goedkeuringsvereiste inhoudt. Aldus wordt voorkomen dat het Koninkrijk in een dergelijk geval in strijd met artikel 91 van de Grondwet aan een wijzigingsverdrag wordt gebonden. Om die machtiging mogelijk te maken, wordt de uitdrukkelijke goedkeuring gevraagd.

Koninkrijkspositie

De regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba hebben kenbaar gemaakt medegelding te wensen, derhalve wordt de goedkeuring voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, J. P. Pronk

De Minister van Buitenlandse Zaken, H. A. F. M. O. van Mierlo

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.