Voorstel van wet - Voorstel van wet van de leden Reitsma en Biesheuvel tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (invoering woonkostenaftrek)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 24438 - Initiatiefvoorstel Wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (invoering woonkostenaftrek) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van wet van de leden Reitsma en Biesheuvel tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (invoering woonkostenaftrek); Voorstel van wet  
Document­datum 04-10-1995
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST10174
Kenmerk 24438, nr. 2
Van Financiën
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1995–1996

24 438

Voorstel van wet van de leden Reitsma en Biesheuvel tot wijziging van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (invoering woonkostenaftrek)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 een tegemoetkoming op te nemen voor huishoudens die de effecten van maatregelen in de kinderbijslag ondervinden; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt artikel 46 als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:
  • e. 
    uitgaven ter zake van woonkosten, indien hij:

1°. bij de aanvang van het kalenderjaar recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet voor een of meer eigen kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen die jonger zijn dan 18 jaar en behoren tot zijn huishouden;

2°. een eigen woning heeft in de zin van artikel 42a die hem of de personen die tot zijn huishouden behoren anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat en die met inachtneming van artikel 42a, derde lid, een waarde in het economisch verkeer heeft van meer dan f 30 000 doch niet meer dan f 120 000;

3°. in het voorafgaande kalenderjaar een belastbaar inkomen heeft genoten dat niet meer bedraagt dan f 42 000, over het kalenderjaar geen belasting is verschuldigd ingevolge de Wet op de vermogensbelasting 1964 en de huurwaarde van de onder 2° bedoelde woning in zijn onzuivere inkomen is begrepen.

  • 2. 
    Aan het zevende lid wordt toegevoegd:

Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, is de eerste volzin van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «onzuivere inkomen» wordt gelezen: belastbare inkomen.

  • 3. 
    Na het veertiende lid wordt, onder vernummering van het vijftiende lid in achttiende lid, ingevoegd:
  • 15. 
    Als uitgaven ter zake van woonkosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt in aanmerking genomen een bedrag van f 700. Ten aanzien van de belastingplichtige die bij de aanvang van het kalenderjaar drie of meer kinderen, stiefkinderen of pleegkinderen heeft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt dit bedrag verhoogd tot f 1050.
  • 16. 
    Ten aanzien van de belastingplichtige die slechts een gedeelte van een jaar beschikt over een eigen woning als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, onder 2°, worden de in het vijftiende lid genoemde bedragen tijdsevenredig in aanmerking genomen. Is met betrekking tot de eigen woning tevens ten aanzien van een ander dan de belastingplichtige artikel 42a, eerste of vijfde lid, van toepassing, dan worden de in het vijftiende lid genoemde bedragen in aanmerking genomen naar de mate waarin de belastingplichtige gerechtigd is tot de voordelen uit de woning.
  • 17. 
    Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel e, onder 3°, regels worden gesteld ter berekening van een belastbaar inkomen indien ten aanzien van de belastingplichtige of zijn echtgenoot geen aanslag is vastgesteld.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.