Memorie van toelichting - Regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (Wet Stichting USZO)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 24222 - Wet Stichting USZO i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (Wet Stichting USZO); Memorie van toelichting  
Document­datum 15-06-1995
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST8763
Kenmerk 24222, nr. 3
Van Binnenlandse Zaken
Defensie
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 1994–1995

24 222

Regels met betrekking tot de oprichting van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (Wet Stichting USZO)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN 1. Inleiding

In het kader van de herziening van de uitvoering van de sociale zekerheid bij de overheid, is besloten de bestaande uitvoeringsorganisaties samen te voegen en te privatiseren. Het gaat hierbij om de Dienst Uitvoering Ontslaguitkeringsregelingen (DUO) van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, de Dienst Uitkeringen Onderwijs (UO) van de thans verzelfstandigde Informatie Beheer Groep, de Dienst Sociale Zekerheid Militairen (DSZM) van het Ministerie van Defensie en het Sociaal Zekerheidsbedrijf (SZ-bedrijf) van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP).

Wat betreft de rechtsvorm gaat de voorkeur uit naar die van een stichting, waarvan diensten worden ingehuurd door de toekomstige opdrachtgevers.

De achtergrond van het onderhavige voorstel ligt in een aantal beslissingen dat het kabinet heeft genomen met betrekking tot het onder de werknemersverzekeringen brengen van het overheidspersoneel, zoals verwoord in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 15 juli 1993, nr. T.K. 22 800 VII, nr. 44, gericht aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hierbij werd het voornemen bekendgemaakt dat het overheidspersoneel per 1 januari 1996 onder de werking van de werknemersverzekeringen wordt gebracht (de zogenaamde «OOW-operatie»). Het betreft hierbij een systeemwijziging waarbij de aanspraken van het overheidspersoneel in verband met werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid worden gescheiden in een wettelijk deel en een bovenwettelijk deel. Het totale niveau van rechten en verplichtingen van het overheidspersoneel in verband met werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid blijft door deze operatie onaangetast. In aanvulling op de wettelijke verzekeringen zullen bovenwettelijke regelingen tot stand gebracht moeten worden.

Teneinde de uitvoering van bovenstaande ter hand te kunnen nemen heeft de regering ingestemd met de totstandkoming van een nieuwe Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs,

verder afgekort tot USZO. Deze organisatie zal worden samengesteld uit de vier bovengenoemde, bestaande, uitvoeringsorganisaties. Gelet op het feit dat naar verwachting per 1 januari 1996 de Algemene burgerlijke pensioenwet zal worden ingetrokken - en daarmee de basis voor de uitvoering van een invaliditeitspensioen voor ambtenaren komt te vervallen - dient deze organisatie per genoemde datum operationeel te zijn.

Met het onderhavige voorstel van wet wordt beoogd de stap naar privatisering van de vier samen te voegen onderdelen mogelijk te maken. Voor de privatisering is op grond van artikel 29 van de Comptabiliteitswet een wettelijke machtiging vereist. Naast een machtiging om de USZO op te richten, geeft het wetsvoorstel regelingen voor de vermogensrechtelijke en personele gevolgen van de privatisering.

  • 2. 
    Financiële aspecten

Tot het moment van privatisering vallen enkele samenstellende delen van de op te richten Stichting USZO onder het regime van de Comptabiliteitswet, te weten DUO, UO en DSZM. De uitgaven en ontvangsten van deze onderdelen maken deel uit van de begrotingen van resp. het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van Defensie. De uitgaven en ontvangsten van het SZ-bedrijf maken deel uit van de ABP-begroting.

Tussen de overheidswerkgevers en te zijner tijd de bedrijfsvereniging aan de ene kant en de USZO aan de andere kant zullen één of meerdere overeenkomsten worden gesloten. In deze overeenkomsten zullen ook de financiële gevolgen van het uitbesteden van de uitvoering aan de orde komen, zoals de wijze van doorberekening van de uitvoeringskosten aan de opdrachtgevers.

Bij de start van de USZO zal sprake zijn van een gezonde financiële structuur die een goede basis biedt voor de continuïteit van de Stichting. Uitgangspunt is dat de USZO een zodanige vermogenspositie zal krijgen dat deze in lijn is met de vermogenspositie van vergelijkbare instellingen. De centrale computers van het ABP en de IB-Groep zullen niet worden overgedragen. Voor het gebruik van deze computers zullen dienstverleningscontracten worden afgesloten met de op te richten Stichting Pensioenfonds ABP en de IB-Groep. Aan de USZO zullen, naast eerder genoemde roerende goederen, geen nadere voorzieningen of reserves worden meegegeven.

Voor alle activa geldt dat de waardering zal plaatsvinden op basis van de actuele waarde op het moment van privatisering, vastgesteld door een door Financiën aan te wijzen beëdigd taxateur.

Teneinde de Stichting in staat te stellen betalingen uit hoofde van programma- en apparaatskosten te doen, heeft zij na datum van privatisering een nader te bepalen werkkapitaal nodig.

Op basis van de huidige apparaats- en programma-uitgaven, zijnde 7,7 mrd., zou, als gevolg van het ongelijktijdige moment van inning van de premies en betaling van de uitkeringen, een liquiditeitsbehoefte kunnen ontstaan.

Op grond van financieringsafspraken tussen het Algemeen Arbeidsongeschiktheidsfonds (AAF), het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP) en het ABP is de liquiditeitsbehoefte van één van de samenstellende delen van de USZO, het SZ-bedrijf, gewaarborgd. Voor ongeveer 55% van bovengenoemde uitgaven behoeven derhalve geen nadere maatregelen te worden getroffen voor de financiering van de programma- en apparaatsuitgaven.

Ten aanzien van de uitgaven van de overige samenstellende delen wordt vastgesteld dat ter financiering van de uitkeringen en apparaatskosten met ingang van 1996 tijdig iedere maand, voor zover dit noodzakelijk is, voorschotten zullen worden verstrekt.

Hiermede is de liquiditeitsbehoefte van deze samenstellende onderdelen van de USZO gewaarborgd en behoeven derhalve geen nadere maatregelen te worden genomen. Er dienen in dit verband met de opdrachtgevers afspraken te worden gemaakt over de voorwaarden en omvang van de bevoorschotting.

De USZO zal alle vorderingen en verplichtingen, voortvloeiende uit het cliëntenbestand en samenhangende met de apparaatsuitgaven van de samenstellende delen van de USZO, overnemen.

Als uitgangspunt bij de privatisering geldt ook dat de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, de pensioenvoorziening hieronder begrepen, grosso modo niet ongunstiger mogen zijn dan die welke golden vóór de privatisering. Dit betekent dat op onderdelen van het arbeidsvoorwaardenpakket verschillen kunnen optreden die echter per saldo niet mogen resulteren in een verslechtering van het totale pakket. Dit houdt in dat op bepaalde punten misschien overgangsregelingen moeten worden getroffen om te voorkomen dat bepaalde categorieën personeel er op achteruitgaan. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat, indien de voorziene privatisering van het ABP op de overgangsdatum zal zijn gerealiseerd, de pensioenen van de personeelsleden van de USZO worden ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP. De financiering van onderhavige problematiek zal geschieden binnen de bestaande budgettaire kaders.

De sociale aspecten van de privatisering zullen worden uitgewerkt in een sociaal statuut. Vanzelfsprekend zullen hierbij ook de financiële consequenties in de overwegingen worden betrokken en aan de opdrachtgevers worden doorberekend.

Indicatieve openingsbalans

Het bovenstaande leidt tot de volgende indicatieve openingsbalans:

(bedragen x f 1 miljoen)

ACTIVA

PASSIVA

A.  Vaste activa

  • machines/installaties
  • inventaris
  • overige vaste activa

B.  Vlottende activa

  • debiteuren
  • vooruitbetaalde kosten

PM

PM

C. Eigen vermogen

D. Kortlopende schulden

  • crediteuren
  • overige kortlopende verplichtingen
  • vooruitontvangen

PM

PM

Gevolgen voor de rijksbegroting

Bij het bepalen van de gevolgen voor de rijksbegroting dient onderscheid te worden gemaakt tussen de additionele kosten en de uitvoeringskosten ná de privatiseringsdatum.

In de dekking van de additionele kosten ten behoeve van de inrichting van de USZO is/wordt als volgt voorzien. In het najaar van 1994 heeft het kabinet besloten om de additionele kosten voor 1994 rijksbreed te financieren. Ter dekking van de noodzakelijke uitgaven over 1995 is bij Voorjaarsnota 1995 een voorschotbedrag beschikbaar gesteld. Over de verrekening van dit bedrag en de financiering van de additionele kosten voor de jaren 1996 tot en met 1998 vindt in het najaar van 1995 besluitvorming plaats.

Na de privatiseringsdatum zullen de uitvoeringskosten van de dienstverlening van de USZO op basis van contracten worden verrekend met de opdrachtgevers.

Ten aanzien van de vraag wie opdrachtgever van de USZO is, moet onderscheid gemaakt worden naar het tijdstip en naar het soort regeling. Voorafgaand aan het moment van het van toepassing worden van de wettelijke werknemersverzekeringen zijn opdrachtgevers voor het uitvoeren van regelingen respectievelijk:

– het FAOP voor het WAO-conforme gedeelte;

– de Stichting Pensioenfonds ABP voor het bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsgedeelte;

– de wetgever voor de fictieve AAW-uitvoering;

– de overheidswerkgevers voor wachtgelden en ziektekosten;

– de Minister van Defensie voor regelingen met betrekking tot militair personeel.

Na het moment van het van toepassing worden van de nieuwe wettelijke regeling met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid, werkloosheid en ziekte, is de opdrachtgever de (nieuwe) Bedrijfsvereniging Overheid (de NBVO), of het orgaan dat in de Organisatiewet sociale verzekeringen (OSV) als zodanig zal worden aangewezen. De opdrachtgever voor het bovenwettelijke of sectorspecifieke gedeelte zal respectievelijk zijn met betrekking tot:

– het aanvullend invaliditeitspensioen (bovenwettelijke WAO) van burgerambtenaren: het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP;

– het aanvullend arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitspensioen voor militairen: de Minister van Defensie;

– de overige arbeidsongeschiktheids- en ziekte-aanspraken: de werkgever;

– werkloosheid: de werkgever;

– overige, sectorspecifieke zaken: de werkgever; (in de laatste drie gevallen overigens tenzij door betrokken sociale partners anders wordt beslist).

Fiscale aspecten

Omtrent de fiscale gevolgen van de oprichting van de stichting USZO merk ik het volgende op.

Vennootschapsbelasting

Zoals in het voorgaande is uiteengezet, zullen enige diensten belast met de uitvoering van de sociale zekerheid voor overheidspersoneel in het kader van privatisering worden ingebracht in een nog op te richten Stichting USZO. De stichting zal ingevolge artikel 2 van het wetsvoorstel worden belast met de administratieve uitvoering van regelingen op het terrein van de sociale zekerheid van actief en van gewezen overheids- en onderwijspersoneel.

Volgens artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zijn stichtingen slechts belastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Gezien de activiteiten van de stichting en de wijze van financiering mag worden aangenomen dat bij de uitvoering van de sociale zekerheid voor overheids- en onderwijspersoneel een winststreven zal ontbreken zodat de stichting ook geen onderneming zal drijven. Naar verwachting zal uit dien hoofde dan ook bij de uitvoering van de wettelijk omschreven taak geen belastingplicht voortvloeien. Echter ook uit andere hoofde kan belastingplicht voortvloeien. Stichtingen worden op grond van artikel 4, onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 geacht een onderneming te drijven, indien zij in concurrentie treden met ondernemingen van natuurlijke personen dan wel met nv’s, bv’s, coö peratieve verenigingen of onderlinge waarborgmaatschappijen. Wat betreft dit concurrentie-criterium zij opgemerkt dat de activiteiten van de stichting nog het meest overeenkomst vertonen met die van een erkende uitvoeringsinstelling als bedoeld in de OSV. Dit lichaam is als publiekrechtelijk rechtspersoon niet belastingplichting voor de vennootschapsbelasting. Ook krachtens dit criterium zal dus naar verwachting voor de uitvoering van de wettelijk omschreven taken geen belastingplicht voortvloeien.

Mocht blijken dat de stichting voor de uitvoering van de wettelijk omschreven taken toch een onderneming drijft, dan vloeit de belastingplicht al rechtstreeks voort uit de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Hiermee is voldaan aan het fiscale beleid voor de vennootschapsbelasting dat er in het algemeen op is gericht het in het kader van de verzelfstandiging op te richten lichaam zoveel mogelijk marktconform te behandelen.

Zoals voorts uit artikel 2 van het wetsvoorstel blijkt, kan de Stichting USZO tegen betaling ook andere werkzaamheden uitvoeren dan die welke rechtstreeks voortvloeien uit de wettelijk omschreven taken. Indien dergelijke activiteiten een zodanige omvang gaan aannemen dat sprake is van het drijven van een onderneming dan zal de Stichting USZO voor die activiteiten in de heffing van de vennootschapsbelasting worden betrokken.

Omzetbelasting

Wat betreft de BTW-aspecten kan worden gesteld dat door privatisering in de vorm van een stichting, de USZO zodanig los van de overheid komt te staan dat de USZO als een ten opzichte van de overheid onafhankelijke derde moet worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat de USZO voor haar werkzaamheden optreedt als ondernemer voor de BTW.

Gezien echter de wijze van samenwerking, de aard van de werkzaamheden en er van uitgaande dat de USZO van degenen die in de USZO samenwerken slechts terugbetaling vraagt van hun aandeel in de gezamenlijke uitgaven, vallen de diensten van de USZO ten behoeve van de samenwerkenden in de USZO onder de BTW-vrijstelling voor samenwerkingsverbanden van vrijgestelde of niet-ondernemers (artikel 11, eerste lid, onderdeel u, van de Wet op de omzetbelasting 1968). Als samenwerkenden worden in dit verband aangemerkt de opdrachtgevers die als zodanig hiervoor zijn genoemd in de paragraaf Gevolgen voor de rijksbegroting.

Tegenover deze vrijstelling staat dat geen aftrek van voorbelasting zal kunnen plaatsvinden voor de ten behoeve van de vrijgestelde prestaties gebezigde goederen en diensten.

De diensten die de USZO verricht jegens derden anderen dan degenen die samenwerken in de USZO – vallen niet onder een BTW-vrijstelling.

Overdrachtsbelasting

Bij privatiseringsoperaties is het gebruikelijk zo veel mogelijk incidenteel fiscaal voor- en nadeel ten gevolge van de privatisering te voorkomen. Daarom is in artikel 7 bepaald dat de heffing van overdrachtsbelasting achterwege blijft.

  • 3. 
    Personele aspecten

Door de privatisering verliest het personeel in dienst van de in de Stichting USZO opgaande dienstonderdelen de ambtelijke status; personeelsleden zullen geen ambtenaar meer zijn in de zin van de Ambtenarenwet. In beginsel zullen de werknemers van de dienst- onderdelen na de privatisering werkzaam zijn bij de Stichting USZO op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Het wetsvoorstel voorziet in een overgang van het personeel naar de Stichting USZO van rechtswege indien het bevoegd gezag zodanig heeft beslist, tenzij het personeelslid hiertegen bezwaar heeft. Voor de behandeling van bezwaren wordt in artikel 5 van het voorstel een regeling getroffen.

De beoogde bezwarenregeling zal uitgaan van een gelijke procedure voor alle betrokkenen. Hierbij geldt het uitgangspunt dat, hoewel de basisorganisaties zelfstandig over de bezwaren zullen beslissen, er sprake zal moeten zijn van een uniforme behandeling daarvan. Wij gaan ervan uit dat de bezwarenregeling zal voorzien in de instelling van een gezamenlijke bezwarencommissie die het betreffende bevoegd gezag adviseert.

  • 4. 
    Samenhang met andere wettelijke trajecten

De voorgenomen privatisering is geen los staande operatie. Er is een samenhang met enerzijds de reeds eerder genoemde OOW-operatie, waarbij het overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen zal worden gebracht, en anderzijds de voorgenomen privatisering van het ABP.

Het voorstel van wet met betrekking tot de privatisering van het ABP en het onderhavige voorstel van wet dienen op elkaar aan te sluiten. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de situaties waarin het voorstel van wet met betrekking tot de privatisering van het ABP eerder is, gelijktijdig wordt of later tot wet zal zijn verheven in vergelijking met het onderhavige voorstel. Tijdens de eindfase van de behandeling van het voorstel door de Tweede Kamer der Staten-Generaal bestaat hierop meer zicht. Zonodig zal het wetsvoorstel dan worden aangepast. Zo zal bijvoorbeeld artikel 5 moeten worden aangepast als er op de overgangsdatum tevens sprake zal zijn van privatisering van het ABP. Er zou dan immers geen basisorganisatie meer zijn voor personeel dat afkomstig is van het ABP, maar dat (nog) niet overgaat naar de Stichting USZO.

  • 5. 
    Informatieverstrekking aan de Minister van Binnenlandse Zaken

Bij overeenkomst zal worden afgesproken dat de Stichting aan de Minister van Binnenlandse Zaken de statistische informatie zal verstrekken, die de Minister van Binnenlandse Zaken nodig heeft in verband met zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid. Over deze informatieverstrekking worden door de Minister van Binnenlandse Zaken en de Stichting nadere afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn nodig omdat de Minister van Binnenlandse Zaken in het kader van zijn bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het overheidspersoneelsbeleid moet kunnen beschikken over de nodige feitelijke gegevens ter zake van de werknemersverzekeringen voor overheid en onderwijs.

Bij overeenkomst zal tevens worden afgesproken dat de Stichting aan de sectorwerkgevers en overige opdrachtgevers de informatie zal verstrekken die zij nodig hebben in verband met hun beleidsmatige en bestuurlijke verantwoordelijkheid.

  • 6. 
    De Algemene Rekenkamer

De Algemene Rekenkamer heeft thans controlerechten bij DUO, DSZM, UO en het SZ-bedrijf van het ABP. Bij DUO en DSZM op grond van de artikelen 51 tot en met 57 van de Comptabiliteitswet, bij UO op grond van artikel 59, eerste lid, onder d, van de Comptabiliteitswet en bij het SZ-bedrijf van het ABP op grond van artikel M5 van de ABP-wet.

Hieronder wordt ingegaan op de gevolgen voor de taken en bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer zoals deze voortvloeien uit dit wetsvoorstel. Daarbij wordt waar nodig de OSV betrokken.

Zodra de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de USZO heeft erkend als uitvoeringsinstelling in de zin van artikel 51 van de OSV dient de USZO de in de OSV geregelde taken uit te voeren. Voor de volledigheid wordt hier vermeld dat besluitvorming van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit punt zal plaatsvinden naar aanleiding van de uitkomsten van de Stuurgroep ontvlechting bedrijfsverenigingen. De USZO zal dan via de NBVO worden gefinancierd uit premie-opbrengsten, met andere woorden uit bij of krachtens de wet ingestelde heffingen.

In deze situatie voldoet de Stichting USZO derhalve aan de definitie van artikel 59, eerste lid, onder d, van de Comptabiliteitswet. De Rekenkamer zal dan dus dezelfde controlebevoegdheden hebben bij de USZO als bij de overige uitvoeringsinstellingen in de zin van de OSV.

Tot het moment waarop de NBVO als bedrijfsvereniging in de zin van de OSV is erkend (mede afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de voorziene Wet OOW), heeft de Algemene Rekenkamer tengevolge van dit wetsvoorstel geen taak met betrekking tot de USZO.

Het eerder genoemde wetsvoorstel met betrekking tot de privatisering van het ABP gaat er evenwel van uit dat de feitelijke werkzaamheden inzake de overeenkomstige toepassing van de WAO in opdracht van het FAOP (als bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP) door de USZO worden uitgevoerd.

Indien het wetsvoorstel privatisering ABP zal voorzien in de wettelijke verplichting voor het FAOP om de uitvoerende werkzaamheden inzake de WAO-conforme uitkering te laten uitvoeren door de USZO, zal het zo zijn dat, gelet op het gegeven dat de Stichting, zij het op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst, deels zal worden bekostigd uit heffingen ingevolge artikel 23 Wet FVP/ABP, de controlerende bevoegdheden van de Rekenkamer voor zover het de overeenkomstige toepassing van de WAO betreft zich mede zullen uitstrekken tot de USZO. De grondslag voor deze bevoegdheden van de Rekenkamer is in dat geval artikel 59, eerste lid, onder d, van de Comptabiliteitswet.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 2

Het eerste lid bevat de machtiging die op grond van artikel 29 van de Comptabiliteitswet is vereist om namens de Staat te kunnen overgaan tot (mede) oprichting van een privaatrechtelijke rechtspersoon. Aan de oprichting van deze Stichting zal te zijner tijd mede worden deelgenomen door het bestuur van het ABP.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan wat de taken van de Stichting USZO zullen behelzen. In het algemeen kan worden gesteld dat de hieruit voortvloeiende werkzaamheden conform zijn aan die welke bij vergelijkbare uitvoeringsinstellingen sociale zekerheid in de markt worden uitgevoerd. Een aansluiting bij de bedrijfstak Sociale Zekerheid ligt dan ook in de rede, onder meer in de vorm van gezamenlijk overleg binnen de kring van directeuren en het in deze kring gezamenlijk onderhandelen over een (model-)CAO.

De mogelijkheid wordt geschapen dat de Stichting USZO haar werkzaamheden ook voor andere opdrachtgevers binnen deze bedrijfstak gaat uitvoeren.

Artikel 3

Het eerste lid bepaalt dat de vermogensbestanddelen (de rechten en verplichtingen, waar onder schulden en vorderingen) die aan de deelnemende organisaties worden toegerekend, onder algemene titel overgaan op de Stichting USZO. Door deze bepaling worden voor de overgang geen nadere rechtshandelingen als (het doen passeren van) akten of betekeningen gevorderd. Er wordt vermeden dat de vermogensbestanddelen op de door het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven wijze door de deelnemende publiekrechtelijke lichamen aan de Stichting USZO zouden moeten worden geleverd.

De in het tweede lid opgenomen bepaling strekt ertoe dat, mede ten behoeve van derden, conform artikel 94a, tweede lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, door middel van de door een accountant op te stellen verklaring uitsluitsel wordt verkregen omtrent de onder de overgang begrepen vermogensbestanddelen. De desbetreffende verklaring moet met het oog op de kenbaarheid daarvan door belanghebbenden, worden neergelegd op het kantoor van het handelsregister van de plaats waar de rechtspersoon statutair zijn zetel heeft.

In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van onder de overgang begrepen vermogensbestanddelen welke in openbare registers te boek zijn gesteld, verandering van tenaamstelling in die registers moet plaatsvinden. Deze bepaling is nodig omdat, zoals hiervoor werd aangegeven, in het kader van de overgang onder algemene titel geen akten tot levering worden opgemaakt.

Artikel 4

In het eerste lid wordt, in overeenstemming met het systeem van artikel 3, als beginsel bepaald dat het personeel dat op de dag vó ó r de overgangsdatum in dienst is van het Rijk, de IB-Groep dan wel het ABP en is belast met de uitvoering van werkzaamheden die in vervolg door de Stichting USZO zal plaatsvinden, van rechtswege in dienst treedt bij de Stichting USZO.

Hierbij dient te worden vermeld dat «het Rijk» meer omvat dan alleen de sector Rijk. Het gaat hier om de rijksdienst, dus inclusief Defensie.

De bepaling van het eerste lid laat ruimte om bijvoorbeeld in het sociaal statuut te regelen dat bepaalde categorieën personeel van deze overgang worden uitgezonderd. Te denken valt aan personeelsleden die op de overgangsdatum minder dan een jaar verwijderd zouden zijn van pensionering of vervroegd uittreden of waarvan op de dag voorafgaand aan de overgangsdatum evident is dat zij blijvend arbeidsongeschikt zijn doch ten aanzien waarvan formeel nog geen geneeskundige onderzoek heeft plaatsgevonden of verklaring is afgegeven. Zij blijven dan in dienst van de basisorganisatie totdat aan hen ontslag is verleend wegens pensionering of vervroegd uittreden, dan wel blijvende ongeschiktheid.

Het wetsvoorstel legt in het tweede lid de verantwoordelijkheid voor het doen van een aanbod van een arbeidsovereenkomst bij de Stichting. Op basis van het aanbod komt op de overgangsdatum met de Stichting een arbeidsovereenkomst tot stand.

Het derde lid voorziet, in overeenstemming met het systeem van het eerste lid, in een eervol ontslag van rechtswege uit de dienstbetrekking met het Rijk, de IB-Groep dan wel het ABP. Hierdoor behoeven geen individuele ontslagbesluiten te worden voorbereid.

Voor de volledigheid zij in dit verband gewezen op de Regeling wachtgeld en uitkering bij privatisering, ten gevolge waarvan de werkloosheidsaanspraken op grond van de ambtelijke status een bepaalde periode en onder aanvullende voorwaarden blijven gelden. Er zal naar worden gestreefd om in het sociaal statuut te regelen dat deze regeling van (overeenkomstige) toepassing is op alle personeelsleden die overgaan naar de Stichting USZO.

Het vierde lid regelt de duur van de arbeidsovereenkomst. Gekozen is voor een eenvoudig stelsel, waarin in alle gevallen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand komt, tenzij het personeelslid was aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of werkzaam was op een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. In die gevallen komt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot stand, die geldt voor de niet verstreken tijd van de tijdelijke aanstelling of de arbeidsovereenkomst.

Het vijfde en zesde lid hebben betrekking op de inhoud van de functie en het uitgangspunt voor de bepaling van de arbeidsvoorwaarden die na privatisering zullen gelden. Daarbij worden rechtstreeks verplichtingen opgelegd aan de Stichting USZO. Zoals hiervoor reeds uiteen is gezet, geldt als randvoorwaarde dat ten aanzien van deze beide vitale aspecten van de arbeidsverhouding bij de overgang geen substantiële wijzigingen ten nadele van het personeelslid optreden. De regels waarop in het zesde lid wordt gedoeld betreffen het sociaal statuut dat betrekking heeft op de rechtspositionele voorzieningen die in verband met de overgang van het personeel door de uitplaatsende basisorganisatie getroffen worden.

Artikel 5

Het eerste lid legt vast, dat een personeelslid bij zijn bevoegd gezag bezwaar kan maken tegen de overgang van rechtswege. Daarvoor geldt een termijn van zes weken nadat het aanbod van de arbeidsovereenkomst door de Stichting is gedaan. De bezwaren zullen betrekking kunnen hebben op de nieuwe functie of het geheel van de arbeidsvoorwaarden. Voorts wordt bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken in overeenstemming met de andere betrokken organen c.q. organisaties nadere regels stelt met betrekking tot het onderzoek van de bezwaren. Het gaat daarbij om een eenduidige regeling van de procedure voor de gehele operatie. Het slot bepaalt dat de onderscheidenlijk bevoegde gezagsorganen op de bezwaren beslissen.

Het tweede en derde lid leggen de rechtsgevolgen vast ten aanzien van een personeelslid op wiens bezwaren het bevoegd gezag voor de overgangsdatum beslist. De beslissing kan inhouden dat het personeelslid niet overgaat naar de Stichting òf dat aan het personeelslid een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden die tegemoet komt aan de bezwaren waarvan het bevoegde gezag de gegrondheid heeft vastgesteld. In dit laatste geval zullen de financiële gevolgen voor rekening komen van degene die de beslissing neemt. Wanneer een personeelslid de bezwaren voor de overgangsdatum intrekt of indien de bezwaren ongegrond worden verklaard, geldt uiteraard de hoofdregel van het eerste lid, tenzij het personeelslid aangeeft nochtans geen arbeidsovereenkomst te willen. Wanneer de bezwaren gegrond zijn verklaard en een personeelslid niet overgaat naar de Stichting, dan wel indien hij geen arbeidsovereenkomst wenst met de Stichting, blijft hij voorshands in dienst van de basisorganisatie. Alsdan zal met toepassing van de aldaar geldende regels moeten worden bezien of herplaatsing mogelijk is. Zijn er geen herplaatsingsmogelijkheden, dan zal niet te ontkomen zijn aan ontslagverlening wegens opheffing van de betrekking, die immers bij de basisorganisatie niet meer voorkomt. Bij de vraag of alsdan aanspraak bestaat op een ontslaguitkering en zo ja in welke omvang kan van belang zijn of de bij de Stichting aangeboden betrekking passend was.

Het vierde lid geeft een uitzondering op de hoofdregel die in het eerste lid is geformuleerd. Wanneer een personeelslid binnen de daarvoor gestelde termijn bezwaren heeft gemaakt tegen de overgang van rechtswege doch op deze bezwaren voor de overgangsdatum niet is beslist en het personeelslid deze bezwaren niet heeft ingetrokken, komt op de overgangsdatum geen arbeidsovereenkomst tot stand en blijft het oorspronkelijke dienstverband vooralsnog in stand.

Het vijfde en zesde lid hebben betrekking op de (rechts)gevolgen in dezelfde situaties als die waarop het tweede en derde lid zien met echter dit verschil dat deze zich in de eerst genoemde leden voordoen op een tijdstip gelegen op of na de overgangsdatum.

Indien het bevoegde gezag, op of na de overgangsdatum, de bezwaren ongegrond verklaart, zal op grond van het zevende lid met het personeelslid alsnog (van rechtswege) een arbeidsovereenkomst tot stand komen. Om administratieve redenen is het wenselijk om in dit geval de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst te stellen op de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de minister heeft beschikt op de bezwaren. Op grond van het vijfde lid geschiedt hetzelfde ten aanzien van het personeelslid dat de ingediende bezwaren op of na de overgangsdatum intrekt.

Het achtste lid bepaalt dat er naar gestreefd moet worden om een personeelslid dat als gevolg van de afhandeling van de bezwaren-procedure na de overgangsdatum in dienst treedt bij de Stichting USZO, daarvan zo min mogelijk schade of voordeel te laten ondervinden in vergelijking met de situatie waarin hij zou hebben verkeerd indien hij op de overgangsdatum van rechtswege zou zijn ontslagen en op diezelfde datum in dienst zou zijn getreden van de Stichting USZO.

Artikel 6

In het eerste en tweede lid wordt een regeling getroffen voor de pensioenaanspraken van het personeel dat overgaat naar de Stichting USZO jegens een door de Stichting USZO aan te wijzen pensioenfonds, ter zake van de ouderdoms- en nabestaandenpensioenvoorziening. Met de in deze bepalingen neergelegde regeling wordt vermeden dat voor het personeel door de overgang naar het door de Stichting USZO aangewezen pensioenfonds een pensioenbreuk zal optreden.

Het aanwijzen van het pensioenfonds door de Stichting USZO kan pas geschieden indien met het pensioenfonds afspraken zijn gemaakt over de overgang.

De aanspraken die een personeelslid verkrijgt jegens het pensioenfonds, zullen gelijkwaardig zijn aan de wettelijke aanspraken die op de laatste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de overgangsdatum jegens het ABP bestonden.

Dit wil zeggen dat op onderdelen een afwijkende regeling zal kunnen gelden doch dat in totaliteit sprake zal zijn van gelijkwaardigheid.

Het ligt overigens in de lijn der verwachtingen dat, indien de voorziene privatisering van het ABP op de overgangsdatum zal zijn gerealiseerd, de pensioenen van de personeelsleden van de USZO worden ondergebracht bij de Stichting Pensioenfonds ABP. De Stichting Pensioenfonds ABP zal immers een instelling zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Pensioen- en spaarfondsenwet.

Het derde lid regelt dat op de overgangsdatum alle aanspraken, die het personeelslid dat overgaat naar de Stichting USZO krachtens de ABP-wet op de dag voorafgaande aan de overgangsdatum toekomen, vervallen. Dit geldt echter niet voor de aanspraken die voor de overgangsdatum geldend zijn gemaakt of gemaakt hadden kunnen worden en voor de aanspraken op invaliditeitspensioen van degenen die reeds voor de datum van overgang blijkens geneeskundig onderzoek blijvend arbeidsongeschikt waren bevonden voor hun functie, doch waarover het bestuur van het ABP nog geen beslissing had genomen.

Het vijfde lid regelt de positie van personeelsleden die, in verband met een ingediend bezwaar, op grond van artikel 5, derde tot en met het zevende lid, in dienst zijn gebleven bij het Ministerie van Binnenlandse

Zaken. In dat geval ontstaan, respectievelijk vervallen de bedoelde aanspraken met ingang van de datum waarop de arbeidsovereenkomst met de Stichting USZO van kracht wordt.

Artikel 7

Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar het Algemeen gedeelte van deze memorie van toelichting, punt 2, paragraaf Fiscale aspecten.

Artikel 8

Het eerste lid betreft een aanpassing van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank, waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat de Stichting USZO in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de werkzaamheden voortvloeiende uit het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, hoofdstuk II van de Tijdelijke regeling WWV-vervangende uitkering, het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel en het Rijkswachtgeldbesluit 1959 voor zover het personeel werkzaam in het onderwijs betreft, met uitzondering van het personeel in het wetenschappelijk onderwijs en het personeel werkzaam bij een academisch ziekenhuis, kan gaan uitvoeren.

Het tweede lid heeft tot doel geen leemten te laten ontstaan in de afwikkeling van lopende wettelijke procedures, alsmede bij het innen van vorderingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Defensie, J. C. Gmelich Meijling

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, J. M. M. Ritzen

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.