BWBR0004939 NL - wet
Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer

Deze wet werd op 19 december 1990 ondertekend en gepubliceerd in Stb. 1990, 622.

 
Deze wet is gebaseerd op de overweging, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:.

1.

Wijzigingen van deze regeling

Ingelogde gebruikers zien hier de in werking getreden en de nog niet in werking getreden wijzigingen van deze wet, alsmede de nog bij de Tweede of de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen die deze wet beogen te wijzigen.

2.

Lagereregelgeving

Ingelogde gebruikers zien hier de regelingen die op deze regeling zijn gebaseerd.

3.

Geldende tekst

Wet van 19 december 1990, houdende een nieuwe regeling voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een nieuwe regeling te treffen voor de schadeloosstelling en onkostenvergoedingen van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en in verband daarmee de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement (Stb. 1979, 379) te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1:. Begripsbepalingen en reikwijdte

Artikel 1

  • 1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
      • schadeloosstelling: de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van deze wet;
      • kamerlid: lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
      • de voorzitter: de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
      • de eerste, tweede en overige ondervoorzitters: de eerste, tweede respectievelijk overige ondervoorzitters van de Tweede Kamer der Staten-Generaal;
      • fractievoorzitter: kamerlid waarvan door de voorzitter is vastgesteld dat dat lid voorzitter is van een fractie, dan wel enig lid is van een fractie;
      • griffier: de griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  • 2 Deze wet is niet van toepassing op kamerleden die het ambt van minister of staatssecretaris bekleden.
  • 3 De artikelen 2 tot en met 6 van deze wet zijn van overeenkomstige toepassing op het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte.

§ 2:. Schadeloosstelling

Artikel 2

  • 1 De kamerleden genieten een schadeloosstelling van € 8.599,89 per maand, vermeerderd met een vakantie-uitkering van 8 procent.
  • 2 Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst een wijziging van het loon is overeengekomen en daarbij is bepaald dat die wijziging een algemeen karakter draagt, wordt bij ministeriële regeling met ingang van de datum, waarop die wijziging ingaat, de schadeloosstelling van kamerleden dienovereenkomstig gewijzigd, onder nadere vaststelling, voor zoveel nodig, van het in het eerste lid genoemde bedrag.

Artikel 2a

  • 1 Indien voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen dat zij een eenmalige uitkering ontvangen en daarbij is bepaald dat dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangen de kamerleden een uitkering op gelijke voet.
  • 2 Indien de hoogte van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, afhankelijk is van de hoogte van de schadeloosstelling, wordt bij de vaststelling hiervan rekening gehouden met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3, met een eventuele toelage als bedoeld in artikel 11, alsmede met een verhoging van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 12.

Artikel 2b

De kamerleden ontvangen een eindejaarsuitkering van 8,3 procent van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, verminderd met de vakantie-uitkering en indien van toepassing rekening houdend met de toelagen, bedoeld in de artikelen 11 en 12, en met een eventuele vermindering van de schadeloosstelling als bedoeld in artikel 3.

Artikel 3

  • 1 De schadeloosstelling wordt verminderd met de helft van het bedrag waarmee de neveninkomsten van het kamerlid per jaar een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering ten hoogste 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Indien het kamerlid een gedeelte van het kalenderjaar lid van de Kamer is, gelden de bedragen naar evenredigheid.
  • 2 Onder neveninkomsten wordt verstaan het gezamenlijke bedrag dat het kamerlid wegens het verrichten van nevenactiviteiten tijdens het lidmaatschap geniet als:
      • b. 
        belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid en
  • 3 De neveninkomsten worden bepaald overeenkomstig de regels van de Wet inkomstenbelasting 2001 en worden verrekend in het jaar waarin deze zijn genoten in de zin van die wet, met dien verstande dat geen verrekening meer plaats heeft, indien de neveninkomsten worden genoten na 31 december van het jaar waarin het lidmaatschap wordt beëindigd.

Artikel 3a

  • 1 De schadeloosstelling eindigt met de dag waarop het kamerlidmaatschap wordt beëindigd.
  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het kamerlid wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie het overleden kamerlid niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd, gelijk aan driemaal het bedrag van de schadeloosstelling, dat over de laatste volle maand aan het kamerlid is uitgekeerd. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar als bedoeld in de vorige volzin, nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de schadeloosstelling van het kamerlid.
  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner en de nabestaande levenspartner met wie het overleden niet-gehuwde kamerlid samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. De griffier kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 4

  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt het kamerlid aan de inspecteur van de Belastingdienst:
      • a. 
        een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel
      • b. 
        een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de schadeloosstelling op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het kamerlidmaatschap vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel
      • c. 
        een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.
  • 2 In afwijking van het eerste lid vermindert de griffier op verzoek van het kamerlid diens schadeloosstelling reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee het kamerlid verwacht dat zijn schadeloosstelling zal worden verminderd vanwege zijn neveninkomsten.
  • 3 De inspecteur van de Belastingdienst deelt de griffier het bedrag van de schadeloosstelling mede dat teruggevorderd dient te worden en verstrekt een afschrift daarvan aan het kamerlid.
  • 4 Indien de inspecteur van de Belastingdienst constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, vordert de griffier het teveel aan ontvangen schadeloosstelling terug van het kamerlid.
  • 5 Indien het kamerlid geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar onder opgaaf van redenen aan de inspecteur van de Belastingdienst. Het kamerlid meldt tevens een redelijke termijn waarbinnen hij deze informatie alsnog zal verstrekken.
  • 6 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien het kamerlid binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring als bedoeld in het eerste lid heeft ingezonden of niet heeft voldaan aan het vijfde lid, stelt de griffier de schadeloosstelling over het afgelopen jaar vast op 65% van de schadeloosstelling op jaarbasis, tenzij hij uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.
  • 7 Op verzoek van het kamerlid kan de griffier besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 5

  • 1 De kamerleden maken hun nevenfuncties en de inkomsten uit hun nevenfuncties openbaar. Zij leggen uiterlijk op 1 april na het kalenderjaar waarin de nevenfuncties zijn vervuld en de inkomsten zijn genoten een opgave ter inzage bij de griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  • 2 Onder inkomsten wordt verstaan: loon in de zin van artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met de eindheffingsbestanddelen bedoeld in artikel 31 van die wet.
  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in Nederland gekozen vertegenwoordigers in de Vergadering bestaande uit de vertegenwoordigers van de volkeren van de in de Europese Gemeenschappen verenigde staten.

Artikel 6

[Vervallen per 27-04-2007]

Artikel 6a

  • 1 Het kamerlid dat ingevolge artikel X 12 van de Kieswet is benoemd in de plaats die is opengevallen als gevolg van het tijdelijk ontslag van een lid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, ontvangt een bedrag van € 736,76 per maand waarmee voorzieningen kunnen worden getroffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.
  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijzigingen die de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, ondergaat.

§ 3. Kostenvergoedingen en voorzieningen

Artikel 7

  • 1 De kamerleden met uitzondering van de voorzitter ontvangen naar keuze een Openbaar Vervoer-jaarkaart, die mede geldig is voor treinreizen in de eerste klas en die aan hen ter beschikking wordt gesteld voor de duur van het kamerlidmaatschap, of een compensatie voor de reiskosten volgens de onderstaande tabel.
     

    Enkele reisafstand

       

    meer dan

    maar niet meer dan

    bedrag per maand

    0 km

    10 km

    nihil

    10 km

    15 km

    € 65

    15 km

    20 km

    € 91

    20 km

    € 130

  • 2 Voorts ontvangen de kamerleden met uitzondering van de voorzitter ter vergoeding van reiskosten buiten het woon-werkverkeer een bedrag van € 4900 per jaar.
  • 3 Het in het tweede lid genoemde bedrag wordt aangepast bij ministeriële regeling overeenkomstig de wijziging in de vergoeding die in een collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen voor de ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor dienstreizen voor het gebruik van een eigen motorvoertuig indien openbaar vervoer niet mogelijk of niet doelmatig is.
  • 4 De griffier stelt ten laste van de Tweede Kamer op aanvraag de noodzakelijke faciliteiten ten behoeve van vervoer en verblijf ter beschikking in verband met buitenlandse reizen die een kamerlid in het kader van de uitoefening van het kamerlidmaatschap maakt.

Artikel 8

  • 1 De kamerleden ontvangen ter vergoeding voor verblijfkosten een bedrag waarvan de hoogte afhankelijk is van de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  • 2 De hoogte van het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt berekend als volgt:
    • 0 km.100 * bedrag A + 10 * bedrag B
    • 10 km.100 * bedrag A + 40 * bedrag B
    • 75 km.55 * bedrag A + 85 * bedrag B
    • 150 km. en meer:140 * bedrag B

    waarbij bedrag A gelijk is aan de som van de voor dienstreizen van ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bedragen voor vergoeding wegens verblijfkosten van een lunch en een avondmaaltijd en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds en bedrag B gelijk is aan de som van de voor dienstreizen van ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in een collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bedragen voor vergoeding wegens verblijfkosten van de maaltijden en het logies en voor kleine uitgaven overdag en ’s avonds. De vergoeding behorend bij afstanden, afgerond op hele kilometers, tussen de in bovenstaand schema genoemde afstanden, wordt berekend naar evenredigheid met het verschil tussen de in het schema aangegeven vergoedingen bij de naast hogere en naast lagere afstand. Het bedrag van de vergoeding wordt afgerond op hele euro's.

  • 3 Het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte heeft aanspraak op een vergoeding van € 500,– per maand indien de afstand van de woonplaats van het kamerlid of het door het kamerlid bewoonde deel van de woonplaats tot het gebouw van de Tweede Kamer der Staten-Generaal groter is dan 75 km en hij voor de uitoefening van het kamerlidmaatschap beschikt over huisvesting voor verblijf in of nabij ’s-Gravenhage.

Artikel 9

  • 1 De kamerleden ontvangen een vergoeding voor aan de uitoefening van het kamerlidmaatschap verbonden kosten die € 2.896,92 per jaar bedraagt.
  • 2 Het kamerlid aan wie ingevolge artikel X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte ontvangt een onkostenvergoeding ter hoogte van de helft van het in het eerste lid genoemde bedrag.
  • 3 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan die datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer geldend voor de maand september van het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 10

Artikel 10a

De griffier stelt ten laste van de Tweede Kamer aan een kamerlid voor de duur van diens kamerlidmaatschap informatie- en communicatievoorzieningen ter beschikking, daarbij inbegrepen de abonnementen, die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het kamerlidmaatschap.

Artikel 10b

De kosten die een kamerlid maakt omdat hij zich tijdens het vervullen van het ambt oriënteert op zijn verdere loopbaan of mobiliteit bevorderende activiteiten ontplooit, komen ten laste van de Staat, op voorwaarde dat de voorzitter van oordeel is dat:

    • a. 
      de prijs/kwaliteitverhouding van de desbetreffende loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit redelijk is;
    • b. 
      die loopbaan oriëntatie of mobiliteit bevorderende activiteit niet kan worden aangemerkt als een sollicitatieactiviteit; en
    • c. 
      de kosten ervan niet reeds uit anderen hoofde voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 10c

De voorzitter treft voor de kamerleden een voorziening voor bedrijfsgeneeskundige zorg.

§ 4:. Toelagen voorzitter, ondervoorzitters en fractievoorzitters

Artikel 11

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangt de voorzitter een toelage gelijk aan 34% van de schadeloosstelling op jaarbasis.
  • 2 De eerste en tweede ondervoorzitter ontvangen een toelage gelijk aan 3,5% respectievelijk 2,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis, en de overige ondervoorzitters ontvangen een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis.
  • 3 De eerste ondervoorzitter die gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken de functie van de voorzitter waarneemt, ontvangt voor die tijd in plaats van de toelage, bedoeld in het tweede lid, een toelage ten bedrage van de helft van die van de voorzitter.

Artikel 12

  • 1 Naast de schadeloosstelling ontvangen de fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1% van de schadeloosstelling op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,3% van de schadeloosstelling op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 11,5% van de schadeloosstelling op jaarbasis.
  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter vast:
      • a. 
        hoeveel leden een fractie telt;
      • b. 
        de duur van het fractievoorzitterschap.

Artikel 12a

  • 1 Ten behoeve van het woon-werkverkeer en dienstreizen van de voorzitter kan in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, een dienstauto ter beschikking worden gesteld.
  • 2 Op een daartoe strekkend advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid kan aan de voorzitter in plaats van de voorziening, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, voor de duur van het voorzitterschap een dienstauto met chauffeur ter beschikking worden gesteld voor zowel zakelijk als privégebruik.
  • 3 De prijs per kilometer van de dienstauto, bedoeld in het eerste of tweede lid, bedraagt niet meer dan € 0,66 exclusief BTW, berekend op de grondslag van een gebruiksduur van twee jaar en 60 000 gereden kilometers per jaar.
  • 4 Het bedrag, genoemd in het derde lid, wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging van het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof, zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar daaraan voorafgaand.
  • 5 De prijs per kilometer wordt berekend aan de hand van de formule

    (((n / (l/12)) + o + f + g + h + p) / m) + i,

    waarin:

    n = (((a-c)/1,19) + (b/1,19) + c) – (d/1,19)

    afschrijving over looptijd (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    o = ((d/1,19) x e) + ((n/2) x e)

    rente per jaar;

    p = ((k/1,19) x (m/100) x j)

    brandstofkosten per jaar;

    en:

    a = consumentenprijs inclusief accessoires af fabriek (inclusief belasting van personenauto's en motorrijwielen en belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    b = consumentenprijs van accessoires achteraf en/of door derden (inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting));

    c = totale belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    d = totale marktconforme restwaarde inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    e = rentetarief in procenten;

    f = administratiekosten inclusief management fee per jaar doch exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting) (of interne kosten ingeval niet wordt uitbesteed);

    g = houderschapsbelasting per jaar;

    h = het in het kader van het omslagstelsel door het Bureau Schade Afwikkeling vastgestelde bedrag;

    i = prijs van reparatie, onderhoud en banden exclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);

    j = brandstofverbruik in liters per 100 kilometer;

    k = tarief bij brandstofsoort inclusief belasting over de toegevoegde waarde (omzetbelasting);

    l = looptijd in maanden;

    m = jaarkilometrage.

  • 6 De dienstauto, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt slechts in gebruik genomen nadat is vastgesteld dat aan de voorschriften van het tweede tot en met vierde lid is voldaan, tenzij afwijking van deze voorschriften noodzakelijk is om redenen van veiligheid of wegens een individuele werkplekanalyse, verricht of getoetst door een deskundige persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet. Artikel 14, tweede lid, onderdelen b en c, van de Arbeidsomstandighedenwet is in het tweede geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12b

Artikel 13

Ten aanzien van een kamerlid waarvan de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, worden als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 aangewezen:

§ 5:. Overhevelingstoeslag opslagpremies

Artikel 14

[Vervallen per 24-03-2010]

Artikel 15

[Vervallen per 24-03-2010]

§ 6:. Leden Europees Parlement

Artikel 16

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

§ 7:. Wijziging Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers

Artikel 17

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

§ 8:. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 18

  • 1 De Wet van 30 oktober 1968, houdende regeling schadeloosstelling leden Tweede Kamer der Staten-Generaal (Stb. 1990, 477) wordt ingetrokken.
  • 2 De algemene maatregel van bestuur van 21 september 1990 (Stb. 1990, 506) tot nadere vaststelling van de vergoeding voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de overige kosten, welke uit de vervulling van hun betrekking voortvloeien, blijft voor wat betreft de vergoeding voor de overige kosten, bedoeld in artikel 11 van de in het eerste lid bedoelde wet, voor de maanden november en december 1989 van kracht.

Artikel 19

De Wet van 28 december 1989, houdende voorzieningen ten behoeve van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en belanghebbenden in de zin van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers in verband met de voorstellen van de commissie tot vereenvoudiging van de loonbelasting en de inkomstenbelasting (Stb. 1989, 591) wordt ingetrokken.

Artikel 19a

Onder neveninkomsten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt met betrekking tot aan het kalenderjaar 2001 voorafgaande kalenderjaren verstaan winst uit onderneming en zuivere inkomsten uit tegenwoordige arbeid. Met betrekking tot die jaren wordt in artikel 3, derde lid, onder Wet inkomstenbelasting 2001 verstaan Wet op de inkomstenbelasting 1964.

Artikel 20

[Vervallen per 01-01-2015]

Artikel 21

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1990.

Artikel 22

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 19 december 1990

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

  • C. 
    I. Dales

Uitgegeven de achtentwintigste december 1990

De Minister van Justitie,

  • E. 
    M. H. Hirsch Ballin

4.

Tekst op wetten.overheid.nl

5.

Wetstechnische informatie