BWBR0007982 NL - wet
Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

Deze wet werd op 3 april 1996 ondertekend en op 9 juli 1996 gepubliceerd (Stb. 1996, 367).

 
Deze wet is gebaseerd op de overweging, dat het in verband met de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden wenselijk is de regels met betrekking tot buitengewone bevoegdheden van burgerlijk gezag opnieuw vast te stellen.

1.

Wijzigingen van deze regeling

Ingelogde gebruikers zien hier de in werking getreden en de nog niet in werking getreden wijzigingen van deze wet, alsmede de nog bij de Tweede of de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstellen die deze wet beogen te wijzigen.

2.

Lagereregelgeving

Ingelogde gebruikers zien hier de regelingen die op deze regeling zijn gebaseerd.

3.

Geldende tekst

Wet van 3 april 1996, houdende hernieuwde vaststelling van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag ter aanpassing aan de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden wenselijk is de regels met betrekking tot buitengewone bevoegdheden van burgerlijk gezag opnieuw vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 5, 6, 7, 8, eerste en derde lid, 9, eerste, tweede, derde en vijfde lid, en 10 gezamenlijk of afzonderlijk in werking worden gesteld.
  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het in het eerste lid bedoelde besluit in werking gestelde bepalingen.
  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.
  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.
  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.
  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 2

Zo spoedig mogelijk na het moment waarop bepalingen uit hoofdstuk II buiten werking zijn gesteld, dan wel het moment waarop de werking van deze bepalingen van rechtswege is geëindigd, wordt van Onzentwege aan de beide kamers der Staten-Generaal mededeling gedaan van hetgeen is verricht ingevolge de bevoegdheden die in die bepalingen zijn gegeven.

Artikel 3

De bevoegdheden die deze wet aan organen van burgerlijk gezag toekent, worden slechts uitgeoefend voor zover dit met het oog op de handhaving van de openbare orde en veiligheid naar het oordeel van die organen geboden is.

Artikel 4

Onder maatregel wordt in deze wet begrepen een voorschrift, een beslissing alsmede de buitenwerkingstelling van een zodanige maatregel of een daarin aangebrachte wijziging.

Hoofdstuk II. Buitengewone bevoegdheden

Artikel 5

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de commissaris van de Koning en de burgemeester zijn bevoegd, indien kennis daarvan naar hun oordeel voor de uitoefening van de in dit hoofdstuk gegeven bevoegdheden noodzakelijk is, van een ieder inlichtingen te verlangen en inzage te vorderen van bescheiden alsmede van informatiedragers waarop gegevens zijn vastgelegd.
  • 2 Indien inzage als bedoeld in het eerste lid is gevorderd, kunnen zij teneinde afschriften te maken voor korte tijd afgifte vorderen dan wel schriftelijke vastlegging en afgifte vorderen.
  • 3 Een ieder is verplicht de op grond van het eerste lid verlangde inlichtingen volledig en naar waarheid te verstrekken en de op grond van dat lid gevorderde inzage alsmede de op grond van het tweede lid gevorderde afgifte dan wel schriftelijke vastlegging en afgifte te verlenen.
  • 4 Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de commissaris van de Koning dan wel de burgemeester bepaalt op welke wijze en binnen welke termijn de in het derde lid bedoelde verplichting moet worden nagekomen.
  • 5 Zij die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het verschaffen van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts het verlenen van inzage van bescheiden en gegevens, alsmede het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun geheimhoudingsplicht zich daartoe uitstrekt.

Artikel 6

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 De commissaris van de Koning en de burgemeester handelen bij de uitoefening van hun bevoegdheden die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, in overeenstemming met de aanwijzingen van Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
  • 2 De burgemeester handelt bij de uitoefening van zijn bevoegdheden die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, mede in overeenstemming met de aanwijzingen van de commissaris van de Koning.
  • 3 Bij twijfel of de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn uitgeoefend in overeenstemming met de aanwijzingen van Onze voornoemde Minister en van de commissaris van de Koning, verbinden de maatregelen, genomen krachtens die bevoegdheden, totdat zij zijn ingetrokken.
  • 4 Ten aanzien van de voorschriften die op de voet van dit artikel zijn uitgevaardigd, blijft artikel 176, derde tot en met zesde lid, van de Gemeentewet buiten toepassing.

Artikel 7

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd te voorzien in de uitoefening van de bevoegdheden van de commissaris van de Koning en de burgemeester die betrekking hebben op de handhaving van de openbare orde en veiligheid, door die uitoefening geheel of ten dele aan zich te trekken dan wel daarmee geheel of ten dele een ander orgaan van burgerlijk gezag te belasten.
  • 2 Indien Onze voornoemde Minister van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, gebruik maakt, brengt hij dit terstond ter algemene kennis. Artikel 176, derde tot en met zesde lid, van de Gemeentewet blijft in dat geval buiten toepassing.

Artikel 8

  • 1 [Red: Dit lid is buiten werking gesteld in Stb. 2021/86.]

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie en de commissaris van de Koning zijn bevoegd het vertoeven in de open lucht te beperken.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
  • 3 [Red: Dit lid is buiten werking gesteld in Stb. 2021/86.]

    Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het tweede lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze voornoemde Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 9

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie en de commissaris van de Koning zijn bevoegd aan personen ten aanzien van wie ernstig vermoeden bestaat dat zij de openbare orde en veiligheid in gevaar zullen brengen, te bevelen een gebied te verlaten of te verbieden zich daarheen te begeven of daarin terug te keren.
  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd aan degene op wie het eerste lid is toegepast, een tegemoetkoming toe te kennen in de kosten van het levensonderhoud van hem en van degenen in wier onderhoud hij voorziet.
  • 3 Indien iemand ingevolge het eerste lid niet in zijn woonplaats kan verblijven, is Onze Minister van Veiligheid en Justitie bevoegd hem op diens verzoek onderdak, verzorging en verpleging voor rekening van het Rijk te verschaffen.
  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid.
  • 5 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het vierde lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze voornoemde Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 10

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan artikel 56 van de Politiewet 2012 of afzonderlijke artikelleden daarvan voor het gehele land of een gedeelte daarvan buiten werking stellen.
  • 2 Onze voornoemde Minister treft de nodige voorzieningen met betrekking tot de bijstand van de politie voor het geval dat op grond van het eerste lid bepalingen van de Politiewet 2012 buiten werking worden gesteld.
  • 3 Voor zover deze voorzieningen betrekking hebben op bijstand van de politie gedurende situaties waarin op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn, geschiedt het treffen van deze voorzieningen in overeenstemming met Onze Minister van Defensie.

Artikel 11

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 De burgemeester is bevoegd te bepalen dat geen samenkomsten of vergaderingen op openbare plaatsen, geen samenkomsten of vergaderingen van meer dan tien personen op andere dan openbare plaatsen of geen betogingen zullen worden gehouden dan met zijn schriftelijke vergunning.
  • 2 Aan de vergunning kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden.
  • 3 Elke samenkomst, vergadering of betoging gaat, ook indien voor het houden daarvan vergunning is gegeven, op door of namens de burgemeester gedane vordering terstond uiteen.
  • 4 Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op samenkomsten tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging op andere dan openbare plaatsen.

Artikel 12

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd de vertoning in het openbaar, dan wel in tegenwoordigheid van meer dan tien personen van alle, dan wel van door Onze voornoemde Minister niet met name toegelaten films voor een door hem daarbij te bepalen tijdsduur te verbieden.

Artikel 13

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd beperkende bepalingen vast te stellen omtrent het vervaardigen, uitgeven, voorhanden hebben, verspreiden, aanbrengen of in de handel brengen van geschriften, opschriften, tekeningen of afbeeldingen. Hij kan een en ander ten aanzien van bepaalde geschriften, opschriften, tekeningen of afbeeldingen geheel verbieden.
  • 2 De daartoe strekkende regelingen van Onze voornoemde Minister worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 14

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De autoriteiten die daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen, zijn bevoegd elk aan de post of aan andere instellingen van vervoer of aan een inrichting van telecommunicatie toevertrouwd stuk of bericht in beslag te nemen, af te luisteren of op te nemen, te onderzoeken, achter te houden, geheel of gedeeltelijk te vernietigen, te wijzigen, onleesbaar te maken of te verhinderen dat het zijn bestemming bereikt.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 15

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De burgemeester is bevoegd een ieder aan zijn kleding en degene die de openbare orde en veiligheid verstoort of ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat hij zich daaraan schuldig zal maken, ook aan zijn lichaam te onderzoeken.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.
  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Indien een of meer van de artikelen 9 tot en met 53 van de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, wordt van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geen gebruik gemaakt jegens militairen.

Artikel 16

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De burgemeester is bevoegd alle plaatsen, ook tegen de wil van de rechthebbende, te betreden dan wel door ambtenaren van politie of buitengewone opsporingsambtenaren te doen betreden en aldaar onderzoek of een doorzoeking te verrichten of door die ambtenaren te doen verrichten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich de toegang met behulp van de sterke arm.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd zich bij het betreden door andere personen te doen vergezellen.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden kan worden gegeven voor een groter aantal woningen dan bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet. Het verslag, bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden, wordt mede toegezonden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 17

  • 1 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    De autoriteiten die daartoe door Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen, zijn bevoegd alle voorwerpen ten aanzien waarvan ernstig vermoeden bestaat dat zij zullen dienen tot verstoring van de openbare orde en veiligheid, of waaruit aanwijzingen kunnen worden verkregen omtrent een mogelijke verstoring van de openbare orde, te onderzoeken, in beslag te nemen, dan wel het gebruik daarvan te beperken of geheel te verbieden.

  • 2 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Van elke inbeslagneming wordt proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal, dat mede de redenen van de inbeslagneming vermeldt, wordt binnen tweemaal vierentwintig uren aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en aan de belanghebbende in afschrift medegedeeld, voor zover mededeling aan de belanghebbende niet strijdig kan worden geoordeeld met het belang van de staat. Voorts wordt van elke beperking en elk verbod aan Onze voornoemde Minister onverwijld kennis gegeven, onder opgave van de redenen die tot deze maatregel hebben geleid.

  • 3 [Red: Dit lid is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit lid in werking treden.]

    Tegen elke inbeslagneming, elke beperking of elk verbod kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Onze Minister beslist hierop zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 18

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Indien de omstandigheden die tot de afkondiging van de algemene noodtoestand hebben geleid, een bedreiging voor het volksbestaan inhouden, zijn Onze Minister van Veiligheid en Justitie en, indien onverwijld ingrijpen noodzakelijk is, de commissaris van de Koning bevoegd iedere persoon ten aanzien van wie gegrond vermoeden bestaat dat hij de openbare orde en veiligheid in gevaar zal brengen, te interneren.
  • 2 De geïnterneerde wordt zo spoedig mogelijk in kennis gesteld van de redenen van zijn internering, voor zover het belang van de staat zich hiertegen niet verzet, en wordt hierover zo mogelijk gehoord. Van elke internering wordt proces-verbaal opgemaakt. In dit proces-verbaal, dat mede de redenen van de internering vermeldt, wordt de verklaring van de geïnterneerde of de reden van het ontbreken daarvan opgenomen.
  • 3 Het proces-verbaal wordt binnen tweemaal vierentwintig uren in afschrift toegezonden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, aan de rechtbank van de plaats waar de geïnterneerde geïnterneerd is, en aan de geïnterneerde. Voor zover mededeling van de redenen van de internering aan de geïnterneerde strijdig wordt geoordeeld met het belang van de staat, worden deze in het voor hem bestemde afschrift niet opgenomen. Bij de toezending van het afschrift aan de geïnterneerde wordt mededeling gedaan van het recht een verzoekschrift overeenkomstig artikel 19 in te dienen en om aanwijzing van een raadsman te verzoeken.
  • 4 Op verzoek van de rechtbank zendt Onze Minister van Veiligheid en Justitie haar alle ter zake dienende stukken en verschaft hij haar mondeling alle gevraagde inlichtingen. Onze voornoemde Minister is bevoegd bij het verschaffen van schriftelijke en mondelinge gegevens te bepalen dat het belang van de staat zich verzet tegen kennisneming daarvan door anderen dan de rechtbank.
  • 5 Op verzoek van de geïnterneerde die geen raadsman heeft, wordt voor hem een raadsman aangewezen. De artikelen 37, 38 en 43 tot en met 45 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 6 De geïnterneerde heeft recht op kennisneming van de processtukken, behoudens voor zover het bepaalde in de laatste volzin van het vierde lid toepassing heeft gevonden.

Artikel 19

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 De geïnterneerde kan de in artikel 18, derde lid, bedoelde rechtbank schriftelijk verzoeken te beslissen over de rechtmatigheid van de internering en zijn invrijheidstelling te gelasten. De rechtbank hoort hem zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een maand na de indiening van het verzoekschrift.
  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld de redenen van de internering nader toe te lichten.
  • 3 De rechtbank kan hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de geïnterneerde of van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, bepaalde personen als getuige of deskundige oproepen. Zij kan zonodig tolken oproepen. Een verzoek tot het horen van bepaalde getuigen of deskundigen kan slechts bij gemotiveerde beslissing worden afgewezen.
  • 4 De oproepingen geschieden door de griffier bij aangetekende brief, tenzij de rechtbank een andere wijze van oproepen beveelt.
  • 5 De rechtbank kan bevelen dat getuigen, deskundigen of tolken die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor haar worden gebracht om aan hun verplichtingen te voldoen.
  • 6 Een ieder is verplicht, daartoe op wettige wijze opgeroepen, getuigenis af te leggen. Van deze verplichting kunnen zich verschonen:
      • a. 
        de bloed- of aanverwanten van de geïnterneerde in de rechte lijn, de bloed- of aanverwanten van de geïnterneerde in de zijlijn tot de derde graad ingesloten en de echtgenoot of vroegere echtgenoot van de geïnterneerde;
      • b. 
        zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd.
  • 7 De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf, of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn tot de derde graad ingesloten of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling ter zake van een misdrijf zou blootstellen.
  • 8 De rechtbank kan bevelen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van een eed of belofte. De getuige legt in dat geval in handen van de voorzitter de eed of belofte af dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
  • 9 Getuigen, deskundigen en tolken, opgeroepen ingevolge het derde lid, ontvangen desverlangd voor reis- en verblijfkosten alsmede wegens tijdverzuim en daarmee verband houdende noodzakelijke kosten, een vergoeding uit ’s Rijks kas overeenkomstig het bij of krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.
  • 10 De behandeling geschiedt ter openbare terechtziting, maar de rechtbank kan gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen in het belang van de openbare orde of ’s lands veiligheid, of ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de geïnterneerde. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
  • 11 De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk op het verzoekschrift, doch uiterlijk binnen twee maanden na de indiening daarvan. Deze termijn kan met ten hoogste een maand worden verlengd. De beschikking van de rechtbank is met redenen omkleed, behoudens voor zover het belang van de staat zich tegen vermelding van deze redenen verzet. Indien de rechtbank de internering onrechtmatig oordeelt, gelast zij de onmiddellijke invrijheidstelling.
  • 12 De griffier verzendt terstond een afschrift van de beschikking aan de geïnterneerde en aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De aan de geïnterneerde en aan de Minister gezonden afschriften van de beschikking vermelden de datum van verzending.

Artikel 20

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

De rechtbank is bevoegd een verzoekschrift niet in behandeling te nemen, indien binnen twee maanden voorafgaand aan de indiening op een eerder verzoekschrift ter zake van dezelfde internering is beslist, tenzij uit het latere verzoekschrift blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden.

Artikel 21

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 De rechtbank is bevoegd ambtshalve te beslissen over de rechtmatigheid van een internering.
  • 2 Daartoe hoort zij de geïnterneerde en stelt zij Onze Minister van Veiligheid en Justitie in de gelegenheid de redenen van de internering nader toe te lichten.
  • 3 Artikel 19, derde tot en met twaalfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

Artikel 23

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

In het bestuur van de goederen van de geïnterneerde en het waarnemen van diens belangen wordt zonodig voorzien op de wijze voorgeschreven in afdeling 1 van titel 18 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Te dien einde wordt aan de officier van justitie in het arrondissement van de woonplaats van de geïnterneerde onverwijld kennis gegeven van de internering. Artikel 9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie bepaalt waar de internering geschiedt.
  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is belast met het beheer van de inrichtingen alwaar de internering geschiedt, alsmede met de zorg voor de geïnterneerden.

Artikel 25

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

Onverminderd de artikelen 19, 21 en 22 wordt een geïnterneerde in vrijheid gesteld, zodra dit naar het oordeel van Onze Minister van Veiligheid en Justitie mogelijk is.

Artikel 26

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 18, eerste lid.
  • 2 Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd in spoedeisende gevallen regels te geven waarbij wordt afgeweken van de regels, bedoeld in het eerste lid, of deze buiten werking worden gesteld. De door Onze Minister gegeven regels worden op een door hem te bepalen wijze bekendgemaakt en treden na deze bekendmaking terstond in werking. Deze regels worden in ieder geval geplaatst in de Staatscourant.

Artikel 27

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

In zaken betreffende een verzoek als bedoeld in artikel 19, eerste lid, en betreffende beroep in cassatie als bedoeld in artikel 22 is geen griffierecht ingevolge de Wet griffierechten burgerlijke zaken verschuldigd.

Artikel 28

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan, indien bij nader onderzoek blijkt dat een internering ten onrechte heeft plaatsgevonden, op verzoek van een gewezen geïnterneerde of diens erfgenamen naar billijkheid een geldelijke tegemoetkoming toekennen voor de schade die de gewezen geïnterneerde als onmiddellijk gevolg van de internering heeft geleden.
  • 2 Het daartoe strekkend verzoek wordt slechts in behandeling genomen, indien het is ingediend binnen drie maanden na de dag waarop de invrijheidstelling of het overlijden tijdens de internering heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk III. Dwang- en strafbepalingen

Artikel 29

Onze Minister van Veiligheid en Justitie is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van zijn maatregelen.

Artikel 30

  • 1 Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
      • a. 
        hij die in strijd handelt met een verbod als bedoeld in artikel 12;
      • d. 
        hij die in strijd handelt met een bepaling of een verbod als bedoeld in artikel 13;
      • e. 
        hij die in strijd handelt met een bepaling of een verbod als bedoeld in het eerste lid van artikel 11, of een voorwaarde als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, niet nakomt.
  • 2 Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft hij die opzettelijk in strijd handelt met een bevel of verbod als bedoeld in artikel 9.
  • 3 De feiten, in het eerste lid strafbaar gesteld, worden beschouwd als overtredingen, die in het tweede lid strafbaar gesteld, als misdrijven.

Artikel 31

Indien de misdrijven, bedoeld in de artikelen 131, 132, 138, 139, 141, 143, 179 tot en met 182, 184, 186 en 187 van het Wetboek van Strafrecht worden begaan gedurende de beperkte of de algemene noodtoestand, kunnen de bij die artikelen gestelde gevangenisstraffen met een derde worden verhoogd en kan de naasthogere categorie geldboete worden opgelegd.

Artikel 32

  • 1 Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de opsporingsambtenaren toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
  • 2 De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd zich bij het betreden door andere personen te doen vergezellen.

Hoofdstuk IV. Slotbepalingen

Artikel 33

[Red: Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.]

Artikel 34

De Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Stb. 1952, 361) wordt ingetrokken.

Artikel 35

Deze wet treedt, met uitzondering van de artikelen 5, 6, 7, 8, eerste en derde lid, 9, eerste, tweede, derde en vijfde lid, 10 tot en met 13, 14, eerste lid, 15, eerste en derde lid, 16, eerste, tweede en derde lid, 17, eerste, tweede en derde lid, 18 tot en met 25, 26, tweede lid, 27 en 28 in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 36

Deze wet wordt aangehaald als: Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 april 1996

Beatrix

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

  • W. 
    Kok

De Minister van Binnenlandse Zaken,

  • H. 
    F. Dijkstal

Uitgegeven de negende juli 1996

De Minister van Justitie,

  • W. 
    Sorgdrager

4.

Tekst op wetten.overheid.nl

5.

Wetstechnische informatie