Behandeling van het wetsvoorstel: - Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000) (26732); - Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000) (26975)

Deze behandeling i is onder nr. 83, pag. 5311-5366 toegevoegd aan wetsvoorstel 26732 - Vreemdelingenwet 2000 i en wetsvoorstel 26975 - Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Behandeling van het wetsvoorstel: - Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000) (26732); - Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000) (26975) 
Document­datum 14-06-2000
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer HAN7125A09
Kenmerk nr. 83, pag. 5311-5366
Van Staten Generaal
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

De heer Dittrich (D66)
De heer Kamp (VVD)
De heer Niederer (VVD)
Mevrouw Halsema (GroenLinks)
De heer Middel (PvdA)

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000) (26732);
  • het wetsvoorstel Invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en daarmee verband houdende wijziging van diverse wetten alsmede intrekking van de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000) (26975).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

©

foto B.O. (Boris)  Dittrich
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Dittrich (D66): Mevrouw de voorzitter! Het vreemdelingenbeleid dat vandaag, morgen en overmorgen wordt behandeld, is een van de belangrijkste vraagstukken in de politiek. Hoe gaan wij om met de vele aanvragen van mensen die in Nederland willen komen wonen, werken, leven, al dan niet met familie die er al woont of nog na zal reizen? Over dat soort onderwerpen gaat het onderhavige wetsvoorstel.

Een in het oog springend onderdeel daarvan is het asielbeleid. Het gaat om mensen die elders in de wereld huis en haard verlaten hebben, die uit benarde omstandigheden zijn gevlucht en zich in Nederland melden om er een veilig heenkomen te zoeken en een nieuw bestaan op te bouwen. Voor hen die terecht gevlucht zijn, moet er altijd plaats zijn in Nederland en in de andere EU-lidstaten.

Maar niet iedereen die als asielzoeker naar Nederland komt, voldoet aan de eisen die wij aan het vluchtelingenschap stellen, aan de criteria die in internationale verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag, zijn vastgelegd. In onze wetgeving moet duidelijk zijn aangegeven wie wel en wie niet voor verblijf in Nederland in aanmerking komt. De desbetreffende procedures moeten zorgvuldig zijn. Fouten moeten zoveel vermeden worden, want iemand terugsturen naar een land dat hij ontvlucht is zonder dat duidelijk is of hij een terechte vrees voor vervolging had, kan in het ergste geval een mensenleven kosten.

In de zomer van 1998 is er door de woordvoerders van de coalitiefracties zeer intensief onderhandeld over de tekst in het regeerakkoord met betrekking tot het asielbeleid. Het is geen geheim dat de opvattingen over het vreemdelingenbeleid binnen de coalitie op onderdelen soms ver uiteen lopen. Na intensieve besprekingen kon in de zomer van 1998 uiteindelijk een tekst voor het regeerakkoord geschreven worden waarover alle drie fracties het eens zijn. Met die tekst als uitgangspunt is de nieuwe Vreemdelingenwet door de regering opgesteld. Daar is veelvuldig in de Kamer over gesproken. Er is een aantal wetgevingsoverleggen terzake geweest en zeer veel AO’s. Tijdens die discussies bleek dat onder andere de drie coalitiefracties het op onderdelen niet met elkaar en ook niet met de regering eens waren over het wetsvoorstel. Dat heeft weer tot, soms intensief, beraad geleid.

Ik moet zeggen dat voor de coalitie deze Vreemdelingenwet essentieel is. Naar aanleiding van de vele discussies hebben de woordvoerders het wetsvoorstel doorgenomen en zijn er wijzigingsvoorstellen ingediend, zoals ook de oppositie amendementen heeft ingediend. Collega Rouvoet vroeg zich af of dit debat nog wel zin heeft. Ik beantwoord die vraag met een volmondig ’’ja’’. In dit debat moeten wij nagaan op welke wijze wij het wetsvoorstel kunnen verbeteren. Wij kunnen elkaar ervan overtuigen dat sommige wijzigingsvoorstellen gesteund moeten worden en andere wellicht niet. Het moet absoluut een open debat zijn. Ik hoop straks de Kamer ervan te kunnen overtuigen dat de amendementen van de fractie van D66 goede voorstellen zijn.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voor het weekend is door de coalitiefracties consensus op een aantal hoofdpunten bereikt, die heeft geresulteerd in een groot aantal amendementen. Is er binnen de coalitie nog ruimte voor steun voor andere constructieve ideeën over de onderwerpen waarop die amendementen betrekking hebben? Het is goed om op dit punt aan het begin van het debat helderheid te bieden. Ik wil graag aannemen dat de heer Dittrich wil kijken naar voorstellen van andere fracties, maar het gaat ook om voorstellen die onderwerpen raken waarover moeizame deals gesloten zijn.

De heer Dittrich (D66): Dat acht ik zeker denkbaar, als die voorstellen passen binnen de visie die de fractie van D66 heeft. Wij gaan geen voorstellen steunen waar wij het niet mee eens zijn. Natuurlijk moet dat kunnen. Daar is dit debat ook voor. Als de heer Rouvoet spreekt, hoor ik graag de achtergrond van zijn ideeën.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het antwoord van de heer Dittrich stelt mij gerust. Ik heb toch nog een aanvullende vraag. Wij hebben een groot aantal amendementen ingediend die overeenkomen met hetgeen de heer Dittrich heeft betoogd in het wetgevingsoverleg. Zou hij ook met een wijzigingsvoorstel van GroenLinks kunnen instemmen als de andere coalitiepartijen daar grote moeite mee hebben, als D66 de enige coalitiepartij is die daarmee instemt?

De heer Dittrich (D66): Dat zal dan uitgebreid in het debat aan de orde komen. Er is een aantal amendementen waarop dat betrekking kan hebben. Dan zal mevrouw Halsema dat gewoon horen. Dit openbare debat is er ook voor om te bekijken hoe fracties zullen stemmen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De

heer Dittrich geeft dus aan dat hij bij de beoordeling van amendementen, van wie ze ook afkomstig zijn, zuiver op grond van inhoudelijke en op de politieke ideologie van D66 gebaseerde argumenten zal bekijken of hij daarmee kan instemmen of niet.

De heer Dittrich (D66): Ik heb altijd onderwerpen naar voren gebracht die voor D66 van belang zijn. Wij hebben bij ander overleg gehoord dat niet-coalitiefracties soms soortgelijk dachten. Naar mijn mening bestaat die mogelijkheid, maar het moet wel binnen de visie van D66 passen. Dat is logisch.

Tegen de achtergrond van het dichtbevolkt zijn van Nederland bekijkt D66 de inhoud van het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000. Mijn fractie is van oordeel dat het sinds jaar en dag gevoerde restrictieve toelatingsbeleid een juist beleid is en dat dit beleid ook noodzakelijk is. Dat betekent dat niet iedereen die in Nederland wil komen wonen, hier ook mag komen wonen. Er moeten dan ook duidelijke voorwaarden in de wet staan waaraan iemand moet voldoen.

De redenen die mensen opgeven om in Nederland te willen leven, moeten dan ook gecontroleerd worden. Voldoe je aan de voorwaarden, dan mag je hier komen of blijven, maar voldoe je er niet aan, dan mag je geweigerd worden of er mag verlangd worden dat je Nederland verlaat. Nederland moet daarom een degelijk vreemdelingentoezicht uitoefenen en een consequent uitzettingsbeleid voeren.

Vooral de laatste twee aspecten zijn onsympathiek. Het is nooit leuk om iemand die hier wil blijven wonen aan te zeggen dat hij het land moet verlaten. Daarom is het zo belangrijk dat de regels daarover helder zijn en de toepassing ervan verstandig is. Dat houdt naar de mening van mijn fractie in dat een humane benadering op zijn plaats is. De grenzen daarvan zijn in het algemeen moeilijk aan te geven.

Een staatssecretaris van Justitie zal in uitzonderingssituaties het algemeen belang voor ogen moeten houden, maar het menselijke aspect niet uit het oog moeten verliezen. Het zal dus altijd moeilijk zijn om op die evenwichtsbalk algemene regels te maken en uitzonderingen toe te passen. Ik las in de krant dat de staatssecretaris dat zelf niet eens een evenwichtsbalk noemt, maar een scheermes waarop hij balanceert. Dat geeft alleen maar aan dat het extra lastig is.

Dat brengt mij meteen op de kanen moet-bepalingen die in het wetsvoorstel staan. D66 is het ermee eens dat op verschillende plaatsen in dit wetsvoorstel een facultatieve bepaling is geformuleerd. Het gaat hierbij met name om regels waarbij je van tevoren weet dat daarop uitzonderingen gemaakt moeten kunnen worden. Door de kan-bepaling geef je de hoofdrichting van het beslissen aan, maar geef je de administratie, de IND, ook de mogelijkheid daarvan in lagere regelgeving af te wijken of die regel nader toe te spitsen. Zou je bij die bepalingen een imperatieve formulering gebruiken, dan zou je in zo’n wetstekst in feite meteen een hardheidsclausule moeten inbouwen. Zo’n hardheidsclausule kan in feite alleen maar in uitzonderlijke situaties, en ook dan alleen in individuele gevallen, zeer beperkt worden toegepast. Naar het oordeel van de fractie van D66 geeft dat de administratie te weinig armslag. Kortom, wij zijn het eens met de kanen de moet-bepalingen, zoals die geformuleerd zijn op één na. Ik kom daar straks op terug.

De fractie van D66 bekijkt deze nieuwe Vreemdelingenwet niet alleen vanuit het besef dat een restrictief toelatingsbeleid noodzakelijk is, maar ook dat de rechtspositie van de individuele vreemdeling die in Nederland wil komen wonen van groot belang is. Daarvoor is een allereerste vereiste dat de gestelde regels duidelijk en rechtvaardig zijn, zodat iedereen weet waaraan hij toe is. Het beleid van de overheid dient inzichtelijk te zijn en toepassing van de regels moet goed gebeuren. Onder de huidige Vreemdelingenwet ontbreekt het daaraan nog wel eens.

Ik wil een voorbeeld geven. Wij zien dat vreemdelingen die een machtiging voorlopig verblijf aanvragen in het buitenland soms maanden en maandenlang op uitsluitsel moeten wachten. De mensen die hun partner naar Nederland willen laten komen, staan bijvoorbeeld garant en voldoen aan alle voorwaarden, maar toch worden zij met nodeloze vertragingen in de bureaucratie geconfronteerd.

Ik wil het nog wat concreter maken. Mij bereiken klachten over de vreemdelingenpolitie in Amsterdam met betrekking tot de behandeling van dit soort zaken. Dossiers over aanvragen voor machtiging voorlopig verblijf die bijvoorbeeld door de ambassades zijn ingestuurd, zouden daar onaanvaardbaar lang blijven liggen. Wil de regering onderzoeken of de trage behandeling van die dossiers structureel is bij alle vreemdelingendiensten en het dus landelijk voorkomt of dat het specifiek is voor Amsterdam? Hoe dan ook, ik hoor graag de reactie van de regering.

In de praktijk zijn de regels voor gezinshereniging ondoorgrondelijk en moeilijk uitvoerbaar. De fractie van D66 meent dat er meer aandacht moet komen voor een regulier vreemdelingenbeleid. Wij constateren dat de politieke aandacht het meest gevestigd is op het asielbeleid. Indertijd was dat voor ons de reden om te pleiten voor een specifieke asielwet en als het ware de Vreemdelingenwet in twee delen te knippen: een asielwet en een aparte wet voor reguliere vreemdelingen. Wij dachten dat op die manier beide onderwerpen de aandacht konden krijgen die zij verdienen. De regering heeft ervoor gekozen beide onderdelen in één wet onder te brengen. Het nadeel daarvan is dat veel aandacht naar het asielbeleid uitgaat, maar uiteraard heeft het ook grote voordelen van onderlinge samenhang.

Mevrouw de voorzitter! Mijn fractie vindt het van belang dat de vreemdeling die voor onbepaalde tijd in Nederland wil wonen een bepaalde mate van kennis van de Nederlandse taal en samenleving heeft. Veel vreemdelingen vinden dat zelf ook belangrijk. Zij doen er op eigen initiatief van alles aan om snel op een goede manier in het Nederlands te kunnen communiceren. Volgens de Wet inburgering nieuwkomers zijn nieuwkomers verplicht, een inburgeringscursus te volgen tenzij zij daarvan zijn vrijgesteld. Op het niet volgen of voltooien van deze cursus staan sancties zoals een korting op de uitkering of het opleggen van een bestuurlijke boete. Uit een tussenrapportage over de werking van de Wet inburgering nieuwkomers blijkt dat een fors percentage van de nieuwkomers de cursus niet afmaakt en dat ook de gemeenten onvoldoende daartegen optreden. Een belangrijke oorzaak van het niet deelnemen aan de cursus is dat de nieuwkomer werk vindt en dan afhaakt. Dat afhaken hoeft niet per se op desinteresse van de vreemdeling, de nieuwkomer te wijzen. Het komt ook voor dat de gemeente of het regionaal opleidingscentrum, het ROC, georganiseerde cursussen niet goed laat aansluiten op bijvoorbeeld het werk. In het aanbod van cursussen kan nog veel verbeterd worden. Ook werkgevers zouden naar de mening van mijn fractie meer moeite moeten doen om cursussen als Nederlandse taal op de werkvloer te organiseren. Je ziet ook dat bij verhuizing van een vreemdeling het inpassen van de inburgeringscursus in de nieuwe plaats gemakkelijker zou moeten worden gemaakt.

In elk geval staat voor ons vast dat de vreemdeling die voor onbepaalde tijd in Nederland wil blijven en die onder het bereik van de Wet inburgering nieuwkomers valt, een inburgeringscursus gevolgd moet hebben. Wij hebben bij het wetgevingsoverleg naar aanleiding van de Invoeringswet waarin de Wet inburgering nieuwkomers centraal stond de suggestie gedaan die de regering heeft overgenomen dat er gekeken moet worden naar de relatie tussen de Wet inburgering nieuwkomers en de nieuwe Vreemdelingenwet. Toen heeft de minister voor het grotesteden- en integratiebeleid gezegd: volgend jaar wordt die wet geëvalueerd en dan zullen wij de suggestie bekijken of het mogelijk is dat een vreemdeling die voor onbepaalde tijd in Nederland wil blijven, eerst de cursus moet hebben afgemaakt. De fractie van D66 wil dat de regering, vooruitlopend op de evaluatie, onderzoek doet naar de mogelijkheden om de verlening van de vergunning voor onbepaalde tijd afhankelijk te maken van het afmaken van de inburgeringscursus. In de te houden evaluatie moet specifiek met die optie rekening worden gehouden. Als uit de evaluatie blijkt dat dit een zinvolle bijdrage is aan het stimuleren van het afmaken van inburgerings-cursussen, moet de wet daartoe worden aangepast als uit dat onderzoek blijkt dat dit juridisch mogelijk is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Wij hebben hierover in de wetgevings-overleggen al verscheidene malen gediscussieerd, maar de heer Dittrich blijft vaag over de vraag hoelang de tijdelijke vergunning kan duren als mensen geen cursus volgen.

De heer Dittrich (D66): Die vraag hebt u mij in het wetgevingsoverleg inderdaad gesteld. Toen heb ik geantwoord dat u daarmee een punt hebt. Je kunt de vergunning voor bepaalde tijd immers natuurlijk niet tot sint-juttemis laten duren als je tegelijkertijd vindt dat er een maatregel moet komen om te stimuleren tot het afmaken van de cursussen. In dat vaarwater bevindt zich dit punt; daarom voelde ik mij enigszins geholpen toen de regering zei dat zij dit gaat onderzoeken en dat het onderzoek de juridische mogelijkheden in kaart moet brengen. Als uit dat onderzoek blijkt dat dit absoluut niet kan of dat het voor mijn fractie onwenselijk is, moeten wij daar niet aan beginnen. De gedachte lijkt mij op zich echter zeer waardevol.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik kan mij die toezegging van de regering eerlijk gezegd niet herinneren, maar het kan zijn dat ik daarbij niet aanwezig ben geweest. De vraag is echter waar voor u de grens ligt. U kunt wel vrijblijvend een onderzoek willen laten verrichten, maar ik hoor graag van de fractie van D66 hoelang er gespeeld mag worden met de vergunningen voor bepaalde tijd. Hoelang kunnen zij opgerekt worden? Ik vind uw antwoord tot nu toe eerlijk gezegd erg onbevredigend. Daardoor blijft uw suggestie voor mij leeg.

De heer Dittrich (D66): Het is natuurlijk geen vrijblijvende optie. Het gaat er nu om dat een heleboel mensen de inburgeringscursus niet afmaken, bijvoorbeeld omdat zij werk vinden of verhuizen. Onze visie is juist dat men de cursus moet afmaken als men voor onbepaalde tijd in Nederland wil wonen en als men onder het bereik van de wet valt; veel nieuwkomers vallen immers helemaal niet onder de wet. De wet bevat enkele sancties die het afmaken van de cursus proberen te stimuleren. Wij weten dat die sancties niet werken. Vandaar dat mijn fractie een link legt met de vergunning voor onbepaalde tijd. Ik geef graag toe dat dat niet ellenlang zou moeten duren. Ik wil nu geen antwoord geven op de vraag hoeveel maanden of jaren dat moeten zijn, want ik wil eerst dat onderzoek van de regering afwachten. Als een soort leidraad kan ik wel zeggen dat het niet te lang moet duren, want je moet mensen niet te lang in onzekerheid houden. Ik wil echter wel weten waarom zij de inburgeringscursus niet hebben afgemaakt. In dat krachtenveld bevindt dit punt zich.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik zie het belang van het onderzoek ter verduidelijking van de werking van sancties en de effectiviteit van de WIN als zodanig. Met het verzoek om dat onderzoek kan ik dus best leven, maar ik hoor graag de visie van de fractie van D66 over de reikwijdte van dat onderzoek. Bent u van mening dat de door u voorgestelde maatregel zowel betrekking zou moeten hebben op statushouders als bijvoorbeeld op mensen die via gezinshereniging naar Nederland komen?

De heer Dittrich (D66): Het zou moeten gaan om mensen die voor onbepaalde tijd in Nederland willen wonen, welke achtergrond zij ook hebben, en die onder het bereik van de Wet inburgering nieuwkomers vallen. Dat laatste is natuurlijk heel belangrijk. Er kunnen natuurlijk altijd uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld voor mensen die zo getraumatiseerd zijn dat ze de inburgeringscursus niet kunnen volgen of afmaken. Daarover zou ik willen spreken als het onderzoek is afgerond. Ik ben niet met een amendement op dit punt gekomen omdat ik het verstandig vond van de regering dat zij dat wil onderzoeken.

Voorzitter! Daar waar opvang in de eigen regio veilig en mogelijk is, moet dat krachtig ondersteund worden. De UNHCR heeft in diverse regio’s in de wereld vluchtelingenkampen. In 1998 heb ik namens D66 het voorstel gedaan om voor de verre toekomst te werken aan een regiogebonden asielbeleid. Ik nam Irak en Turkije als voorbeeld. Ondersteun de UNHCR en Turkije bij de opzet van de vluchtelingenkampen; maak als Europese Unie afspraken met het regioland om asielzoekers uit het buurland op te vangen; Laat de UNHCR in de kampen de vluchtelingenstatus vaststellen; ondersteun de UNHCR daarbij met mensen en middelen; spreek als Europese Unie af dat degenen die in het regioland door de UNHCR erkend worden op een evenredige manier door de Europese landen worden opgevangen. Degenen, die op een dergelijke manier naar Nederland komen, kunnen de asielprocedure overslaan. Zij kunnen zich in Nederland meteen op inburgering richten. Het spaart in Nederland een lange asielprocedure uit. Je zou deze vluchtelingen kunnen vergelijken met de uitgenodigde vluchtelingen, zoals we die de afgelopen jaren kenden. Helaas heeft deze staatssecretaris het aantal uitgenodigde vluchtelingen niet uitgebreid, zoals de Kamer dat een aantal jaren geleden bij motie heeft gevraagd.

De heer Middel (PvdA): Kan de heer Dittrich aangeven wat het selecteren van asielzoekers door de UNHCR betekent voor de positie van Nederland ten aanzien van het Vluchtelingenverdrag? Betekent dit dat wij het Vluchtelingenverdrag moeten relativeren? Zo ja, welke gevolgen heeft dat dan in de Europese context?

De heer Dittrich (D66): In een wet of in een algemene maatregel van bestuur zullen de regio’s moeten worden aangewezen waar zo’n systeem kan werken. Het kan natuurlijk niet overal, want er zijn niet overal regiolanden en niet in alle regiolanden kan de UNHCR fatsoenlijk werken. Dit systeem kan vanzelfsprekend niet morgen worden ingevoerd. De regering heeft steeds gezegd dat het Vluchtelingenverdrag zich niet verdraagt met mijn voorstel en dat het dan zou moeten worden opengebroken. Ik denk dat de EU eerst waterdichte afspraken moet maken met de regiolanden en de UNHCR. Men moet ervan verzekerd zijn dat de asielzoekers in kwestie vanuit het regioland niet teruggestuurd worden naar het land van herkomst. Als dit systeem indruist tegen het Vluchtelingenverdrag – waar ik overigens niet van overtuigd ben – moet bezien worden of het kan worden aangevuld. Maar eerst moet nagegaan worden of daarvoor voldoende politiek draagvlak in Nederland is. Ik vind dat de regering zich steeds te terughoudend heeft opgesteld en daarom grijp ik deze gelegenheid aan om haar te vragen, nog eens in te gaan op suggesties op dit punt die van verschillende zijden in de Kamer zijn gedaan. Het is van groot belang dat deze kwestie op de politieke agenda van de EU wordt geplaatst.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! De heer Dittrich refereerde aan een schriftelijke reactie van de staatssecretaris op een concreet plan van de RPF-fractie. Ik dank hem voor de samenvatting. Is hij het met mij eens dat voorstellen in die richting gezien moeten worden als een modernisering van het Vluchtelingenverdrag met behoud van verantwoordelijkheid van de desbetreffende landen en het niveau van bescherming? Ik denk dat dat de essentie is van het gevoelige debat over een eventuele herziening van het Vluchtelingenverdrag.

De heer Dittrich (D66): Als men spreekt over ’’modernisering’’ van het Vluchtelingenverdrag bedoelen velen eigenlijk een radicale wijziging ervan. Daar zou ik geen voorstander van zijn. Ik zie het als een aanvulling in de geest van het verdrag zoals dat indertijd tot stand is gekomen. Als ik het woord ’’modernisering’’ zo mag zien, zou ik uw vraag wel met ’’ja’’ kunnen beantwoorden.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Ik heb inderdaad gesproken over behoud van verantwoordelijkheidsniveau en van beschermingsniveau en met name dat laatste is voor onze fracties essentieel. Inherent aan voorstellen in deze richting is wel dat het individuele recht zoals dat nu gewaarborgd wordt in het Vluchtelingenverdrag – de staatssecretaris heeft daarop terecht gewezen – om bij een individueel land aan te kloppen, niet gehandhaafd kan worden op dezelfde wijze als nu, als men dat wil concentreren in UNHCR-voorzieningen. Vandaar mijn vraag. Gaat u in die richting mee en zegt u ’’behoud van het beschermingsniveau van het Vluchtelingenverdrag, maar op een andere wijze georganiseerd’’, dan betekent dat wel een forse internationale discussie om het verdrag in die richting te moderniseren.

De heer Dittrich (D66): Toen ik in 1998 namens D66 dit voorstel deed, heb ik ook gezegd dat als je dat zo wilt organiseren een individueel asielverzoek van iemand die wel het regioland bezocht heeft maar daar niet de procedure heeft gevoerd en bijvoorbeeld rechtstreeks of uit dat regioland naar Nederland is gekomen, in het aanmeldcentrum kan worden afgedaan of kan worden aangehouden met de mededeling dat betrokkene zich toch moet melden bij de post in het regioland waar dan een zorgvuldige procedure gevolgd moet worden. Dat klinkt allemaal vrij gemakkelijk, maar laten wij wel wezen, het is natuurlijk verre toekomstpolitiek. Maar wel denk ik dat wij die richting op zouden moeten gaan. Wat dat betreft zijn u en ik het geloof ik wel met elkaar eens.

Mevrouw de voorzitter! Ik wil gaan spreken over de lengte van de asielprocedures. Asielzoekers die hun aanvraag hebben gedaan, zitten soms jarenlang in opvang- of asielcentra te wachten op duidelijkheid. Zulke lange wachttijden zijn echt onmenselijk. Asielzoekers met talenten verpieteren en raken gehospitaliseerd. Cursussen of toestemming om tijdens de procedure te mogen werken, maken de lange wachttijden misschien wel iets minder ondraaglijk, maar waar het echt om gaat is om de lengte van de asielprocedures te verkorten. De fractie van D66 is ervan overtuigd dat kortere asielprocedures niet alleen voor het welzijn van de asielzoekers zelf beter zijn, maar dat het effect daar ook nog eens van kan zijn dat minder asielzoekers naar Nederland komen om hier hun aanvraag te doen. Mensensmokkelorganisaties vertellen hun klanten vaak dat je in Nederland al gauw een paar jaar onder de pannen bent, voordat de beslissing valt. Nu zijn de asielzoekprocedures onaanvaardbaar lang. Dat kunnen wij zien en daarom functioneert de huidige Vreemdelingenwet ook niet goed. Er ligt natuurlijk wel een aantal oorzaken aan die lange procedures ten grondslag. Ik wil er een enkele noemen.

In de eerste plaats het grote aantal asielzoekers dat zich in Nederland aanmeldt. In vergelijking met andere Europese landen lijkt het erop alsof de mensensmokkelorganisaties Nederland als een goed asielland zien. Daarbij valt op dat meer dan 80% van alle asielzoekers die zich aanmelden geen identiteitsdocumenten of reispapieren bij zich heeft. Dat vertraagt op zichzelf de asielprocedure, want alles moet onderzocht en gecontroleerd worden, soms moeten individuele ambtsberichten ingewonnen worden in het land van herkomst om te beoordelen of de reis of het vluchtrelaas klopt. De asielzoekers zonder documenten hebben de lange duur van de procedure voor een deel aan zichzelf te wijten, al zeg ik er direct bij dat er asielzoekers zijn die er absoluut niets aan kunnen doen dat zij geen documenten hebben, maar het is wel een probleem.

In de tweede plaats werkt de Immigratie- en naturalisatiedienst tegen de klippen op. De organisatie heeft te maken met een heel moeilijke positie op de arbeidsmarkt. Het is niet eenvoudig om geschikte ambtenaren te werven. Talentvolle jonge ambtenaren vertrekken met enige regelmaat naar het bedrijfsleven. De kwaliteit van de beschikkingen is, om het maar zacht te zeggen, niet om over naar huis te schrijven. Bijna alle asielzoekers die door de IND geweigerd worden, maken bezwaar en gaan tegen een nieuwe weigering in beroep. De rechter vernietigt in een fors aantal gevallen de beslissing van de IND. Dat vernietigingspercentage is wel eens 20 geweest! Ik weet niet wat het percentage nu is – dit is een vraag aan de regering –, maar in elk geval is het een veel hoger percentage dan in andere onderdelen van het administratief recht als fatsoenlijk wordt gezien. Ook gaan asielzoekers in beroep omdat zij de status die zij hebben gekregen, onvoldoende vinden. Zij willen de A-status; daar hangt een aureool omheen dat die ’’de beste is’’. Op zich is dit al opvallend, omdat een verblijfsvergunning op humanitaire gronden niet of nauwelijks intrekbaar is en in feite sterker is dan een A-status die formeel wel kan worden ingetrokken.

Mijn fractie is ervan overtuigd dat de nieuwe Vreemdelingenwet wel eens heel wat minder effectief zal kunnen dan de regering beoogt indien de werkwijze en organisatie van de IND niet aanmerkelijk verbeteren. Graag hoor ik dan ook van de regering welke organisatorische verbeteringen de introductie van de nieuwe Vreemdelingenwet zullen begeleiden. Wij kennen de uitspraken van het nieuwe hoofd van de IND die in een interview heeft aangegeven dat de achterstanden aan het eind van 2000 zullen zijn ingelopen. Wat is de stand van zaken op dit punt? Mogen wij de staatssecretaris erop afrekenen als aan het eind van het jaar 2000 blijkt dat de achterstanden niet zijn weggewerkt of dat dit ten koste is gegaan van ander werk van de IND? Voordat ik dit punt in de fractie besprak, had ik de opening van Trouw van vandaag nog niet gezien waarin wordt opgemerkt dat het personeel van de IND vreest voor een chaos na de inwerkingtreding van de nieuwe wet. Daarom klemt de vraag te meer welke verwachtingen de staatssecretaris heeft van het verloop van de introductie. Hoe denkt hij over de suggestie van de ondernemingsraad om de invoeringsdatum niet op 1 januari te stellen, maar de IND iets meer tijd te gunnen om zich beter te kunnen voorbereiden op de nieuwe wet?

De heer Middel (PvdA): Mevrouw de voorzitter! Mag ik de heer Dittrich vragen wat hij in dit verband precies bedoelt met de term afrekenen? Misschien moet de Kamer zichzelf ook ’’afrekenen’’; zij heeft immers herhaaldelijk – overigens terecht – het punt van de IND ter discussie gesteld?

De heer Dittrich (D66): Inderdaad. Ik geloof dat de IND door alle woordvoerders met zorgen wordt bekeken. Ik kan mij herinneren dat mevrouw Halsema hierop in verschillende debatten uitgebreid is ingegaan. Ikzelf trouwens ook. Ik vind dit een groot probleem. De Kamer vraagt iedere keer aan de regering ervoor te zorgen dat het goed gaat. Zij krijgt dan al of niet geruststellende antwoorden als: wij werken er aan, wij zijn er mee bezig, wij gaan een slag maken, enzovoorts. De Kamer moet het met die antwoorden doen, omdat zij zich tot de hoofdlijnen beperkt. Als echter rond de voorziene invoeringsdatum van de nieuwe Vreemdelingenwet op 1 januari a.s. blijkt dat de IND het niet aan kan, is dit natuurlijk erg zorgelijk. Ik zal die situatie dan beoordelen in het licht van de uitspraken van de staatssecretaris die hij wellicht in dit debat zal herhalen. Voor ons komt het erop neer dat de IND het goed moet doen en daarvoor is de staatssecretaris politiek verantwoordelijk. De Kamer kan hem daarop aanspreken, maar ook zichzelf omdat zij altijd is meegegaan in die antwoorden. De politieke beoordeling vindt dan hier in de Kamer plaats.

De heer Middel (PvdA): Wij worden bij de verkiezingen afgerekend, of niet, natuurlijk. De heer Dittrich is echter niet duidelijk over de positie van de staatssecretaris. Als niet gebeurt wat de staatssecretaris toezegt dat zal gebeuren, wat betekent dit dan voor zijn positie? Moet hij dan weg of zo?

De heer Dittrich (D66): Wij zullen dit dan in dat debat bespreken. Als de invoering van de nieuwe Vreemdelingenwet mislukt doordat de IND daarvoor nog niet klaar is, kan de heer Middel ervan op aan dat de Kamer daarover zal debatteren. Wij zullen dan nalopen welke toezeggingen er zijn gedaan, door welke oorzaak daaraan niet kan worden voldaan en wat daarvan de politieke implicaties zijn.

De heer De Wit (SP): De heer Dittrich vindt dat de nadruk wat de werking van wet betreft komt te liggen op de IND. Ik ben dat overigens met hem eens. Hoe is het dan te rijmen dat in het wetsvoorstel de belangrijke bevoegdheden en mogelijkheden van de IND worden gekort doordat de bezwarenfase wordt afgeschaft? Is het niet een garantie voor een veel betere werking van de IND als die bezwarenfase wordt gehandhaafd?

De heer Dittrich (D66): Ik zou die vraag willen beantwoorden als ik thema van de bezwaarfase ga bespreken.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Mag ik uit de vraagstelling van de heer Dittrich aan de staatssecretaris afleiden dat wat D66 betreft de ingangsdatum indien nodig verschoven kan worden? Staat voor zijn fractie die ingangsdatum vast? Of is, als de situatie bij de IND er aanleiding toe geeft verschuiving met een, twee of drie maanden mogelijk?

De heer Dittrich (D66): Ik heb dat al in het wetgevingsoverleg naar voren gebracht. Ik maak mij grote zorgen over de IND en dat wil ik hier herhalen. Ik heb in het wetgevingsoverleg gezegd dat hoe je over de wet ook denkt – ik denk dat die redelijk goed in elkaar zit – het woorden op papier zijn. Het gaat om de toepassing van de wet door de IND. Problemen die wij in het vreemdelingenbeleid hebben zullen niet worden opgelost door een goede wet aan te nemen. Nee, daar is een goede uitvoering voor nodig.

Als de regering zegt dat er geen vuiltje aan de lucht is en op 1 januari van start kan worden gegaan en ik daarin voldoende vertrouwen heb, is dat natuurlijk best. Als de staatssecretaris er ook over aarzelt en zegt dat hij het even moet bekijken omdat hij ziet dat de ondernemingsraad bij de IND al begint te piepen, dan vind ik het logisch dat de invoeringsdatum wordt uitgesteld.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Mijn vraag richt zich op die derde situatie. De staatssecretaris zegt dat hij zeer hecht aan de ingangsdatum van 1 januari. Dat heeft hij uit-en-ter-na gezegd. Zegt D66: wij vinden het zo belangrijk dat de uitvoering goed gebeurt dat wij pleiten voor uitstel?

De heer Dittrich (D66): Het is de derde keer dat ik dit punt aan de orde stel. Waarom? Omdat ik nog steeds niet overtuigd ben door de beantwoording van de staatssecretaris. Als ik in het wetgevingsoverleg overtuigd was, had ik dit punt niet eens aan de orde gesteld. Zeker nu ik de opening van Trouw van vandaag zie, maak ik mij daarover zorgen. Ik wil overtuigd worden door de staatssecretaris. Misschien overtuigt hij mij wel. Dan zal ik niet op uitstel aandringen. Wij moeten het serieus onder ogen zien.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Dittrich wil het aanzien. Rond de datum van inwerkingtreding van de wet wil hij er eventueel een debat over voeren, mocht blijken dat de IND niet gereed is. Dat lijkt mij, eerlijk gezegd, nogal riskant. Zou het niet wijs zijn, zeker omdat de staatssecretaris steeds heeft gehamerd op die datum van 1 januari, dat de Kamer een duidelijk signaal geeft dat de wet uitgesteld moet worden?

De heer Dittrich (D66): U neemt dan veel te grote passen. Ik breng het onder de aandacht en ik merk dat het ook aandacht vangt. Ik probeer onder de aandacht van de regering te brengen dat wij dit een serieus punt vinden. Als de regering met argumenten zegt: je hoeft je geen zorgen te maken, ondanks de krantenberichten, en ik raak daarvan overtuigd, dan is dat zo. Rond de invoering zelf zullen er ook allerlei aspecten spelen. Nu hebben wij het debat en daarom stel ik het nu aan de orde.

Voorzitter! Ik was gebleven bij een aantal redenen waarom die procedures zo lang duren. Er zijn vaak te weinig goede tolken zodat procedures daarom alleen al langer duren. Wordt hier verbetering verwacht? Welke wervingsactiviteiten zijn er geweest om goede tolken aan te trekken? Hoe zal het gaan bij de introductie van de nieuwe wet?

De wetgeving heeft in de loop der jaren allerlei statussen en sub-statussen gecreëerd die op hun beurt weer tot allerlei procedures hebben geleid.

De vijfde reden is dat die procedures achterstanden hebben doen ontstaan bij de rechtbanken die vreemdelingenzaken behandelen. Een paar weken geleden hebben wij in de Kamer het wetsvoorstel goedgekeurd dat het mogelijk maakt dat meer rechtbanken vreemdelingenzaken zullen behandelen. Ik denk dat dit het probleem van de vele procedures en de lange wachttijden nog niet oplost.

De doelstelling van de regering is om met deze nieuwe wet het aantal procedures drastisch terug te brengen. De fractie van D66 onderschrijft die doelstelling volledig. Voor mijn fractie is het echter niet duidelijk, hoe de regering denkt dat onder de vigeur van het nieuwe systeem de eerste beslissing van de IND binnen zes maanden genomen zou kunnen worden. Welke verbeteringen zijn er bij de IND aangebracht die zo’n optimisme rechtvaardigen? Is de Kamer niet meer dan eens voorgehouden dat de procedures korter zouden kunnen worden, terwijl in feite het tegenovergestelde gebeurde? Op dit punt behoudt de fractie van D66 haar reserves. Wij vragen de regering, nog eens helder uiteen te zetten op grond van welke veranderingen zij meent dat de IND kwalitatief goede beoordelingen binnen zes maanden zou kunnen geven. Verwacht de regering dat er vaak gebruik gemaakt gaat worden van de verlengingsmogelijkheid van zes maanden? Wordt die verlenging in individuele zaken toegepast of gaat de IND de termijn voor aanvragen collectief verlengen? En welke sanctiemogelijkheid is er als de termijn niet gehaald wordt?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter! De heer Dittrich zegt dat hij sterk betwijfelt dat de IND binnen de beslistermijn van zes maanden zal blijven. Tendeert zijn betoog naar een verdere uitbreiding van de beslistermijn of naar de herinvoering van bezwaar?

De heer Dittrich (D66): Geen van beide. Mijn betoog tendeert naar de stelling dat de IND zijn werk goed moet doen, binnen zes maanden. Dat wil ik bereiken. In het wetsvoorstel staat al dat de beslissing binnen zes maanden genomen moet worden, tenzij er sprake is van een uitzondering, want dan kunnen er nog eens zes maanden bijkomen. Met deze opmerking beoog ik een prikkel te geven om ervoor te zorgen dat de beslissing ook echt binnen zes maanden genomen wordt. Ik heb erbij gezegd dat ik er een beetje sceptisch over ben, omdat achtereenvolgende staatssecretarissen in overleg met de Kamer hebben aangegeven dat de procedures korter moesten, terwijl dat nooit lukte.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik neem aan dat ik dan van u mag verwachten dat u later in uw betoog zult aangeven op welke manier de IND zijn werk beter moet doen. Ik neem aan dat u daarvoor concrete suggesties heeft?

De heer Dittrich (D66): Mijn betoog zal nog lang duren, mevrouw Halsema. Ik kom hierop terug.

Voorzitter! Ik wil stilstaan bij het volgtijdelijk systeem. De regering wil met het wetsvoorstel ook drastisch snijden in het aantal procedures en daartoe heeft zij het stelsel van volgtijdelijke statussen met één voorzieningenpakket per status bedacht. Ik vind het een vernuftige aanpak van het probleem. De grondgedachte is dat iedereen die mag blijven, aanvankelijk voor bepaalde tijd blijft. Of je nu een reguliere verblijfsvergunning hebt aangevraagd of een asielverzoek hebt ingediend, je mag voor bepaalde tijd blijven, maar de termijnen verschillen wel. Bij regulier geldt de vergunning voor bepaalde tijd voor vijf jaar en bij asiel voor drie jaar. Mijn fractie vindt dit verschil in termijnen te rechtvaardigen. Iemand die gevlucht is uit ellendige omstandigheden en noodgedwongen, onvrijwillig zijn land verlaten heeft, moet niet vijf jaar behoeven te wachten om uitzicht te verkrijgen op een nieuw bestaan in Nederland. Dat werkt demotiverend en frustreert de inburgering.

Daarom is D66 het ook niet eens met het amendement van het CDA. Wij menen dat de periode van drie jaar asiel in de praktijk in sommige situaties wel vier jaar kan worden, bijvoorbeeld als het besluit-moratorium wordt toegepast. Ik kom daar nog uitgebreider over te spreken.

Omdat het voorzieningenpakket binnen de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hetzelfde is, gaat de regering ervan uit dat er geen reden is om door te procederen voor een andere status. Er is immers geen andere status meer en voor de voorzieningen hoeft men het ook niet te doen, want die zijn gelijk. Dat klinkt aannemelijk en aantrekkelijk. Toch heb ik hierover een aantal vragen. Bestaat niet het risico dat binnen de verblijfsvergunning voor een bepaalde tijd er toch een belang bestaat bij het voeren van een procedure? Kan een asielzoeker die onder de huidige wet in het oude systeem een A-status of een humanitaire verblijfsvergunning had gekregen, zich toch niet tot de rechter wenden en zeggen dat het voor zijn psychisch welbevinden van vitaal belang is, te weten hoe de overheid hem inschat? Immers, na drie jaar moet bekeken worden of de vergunning kan worden omgezet in een vergunning voor onbepaalde tijd. Een A-statushouder of iemand met een humanitaire verblijfsvergunning maakt, afhankelijk van de omstandigheden, wellicht meer kans op een bestendig verblijf dan iemand die onder de huidige wet een voorwaardelijke verblijfsvergunning zou hebben gekregen. Als de rechter eenmaal een belang ziet om differentiatie in de vergunning voor bepaalde tijd aan te brengen, dan lijkt mij dat het hek van de dam is. Want dan zal iedereen willen gaan procederen voor die status met meer perspectief op verblijf voor onbepaalde tijd. Ik vraag de regering uiteen te zetten, al is het in het wetgevingsoverleg al aan de orde geweest, hoe zij dit risico ziet en, zo ja, hoe groot zij dit acht.

Wij hebben commentaren gelezen van Vluchtelingenwerk en Amnesty International die aanvoeren dat er wel degelijk situaties zijn waardoor er wel een procesbelang ontstaat wanneer de asielvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend. Zij voeren aan dat, wanneer de vergunningverlening geschiedt op basis van vluchtelingenschap,

daarmee vaststaat dat weigering of intrekking of niet-verlenging in de toekomst nog slechts mogelijk is op basis van artikel 1c van het Vluchtelingenverdrag, de zogenoemde cessation clauses. Krijgt een vreemdeling de asielvergunning voor bepaalde tijd op andere gronden en is hij van mening dat die grond onjuist is, dan heeft hij volgens Amnesty International en Vluchtelingenwerk dus wel een procesbelang. Ik meen dat je daar tegenover kunt stellen dat de vreemdeling zich in elk geval kan gaan prepareren voor het moment waarop de overheid, in zijn ogen, onverhoopt tot verblijfsbeëindiging zal overgaan en de vraag acuut wordt of hem dan niet ten onrechte verlening op grond van het vluchtelingenschap onthouden is.

In Ars Aequi van mei 2000 las ik een artikel van prof. Vermeulen die eenzelfde redenering hanteert. Hoe ziet de regering dit? Hoe ziet de procedure er na drie jaar vergunning voor bepaalde tijd uit? Is dit een procedure met alle toeters en bellen? Of is dit een wat meer marginale toetsing? Wil de staatssecretaris hierop ingaan?

Het valt mijn fractie op dat het door de regering voorgestelde volgtijdelijke systeem enige gelijkenis vertoont met het voorstel dat wij in de discussie in 1998 hebben gedaan, toen het ging over het beleid ten aanzien van A-statushouders uit Bosnië. Mijn fractie stelde toen voor, de aan Bosniërs verleende A-status die korter dan drie jaar daarvoor collectief was verstrekt zonder een individuele toetsing, te her-beoordelen. Van degenen bij wie tijdens de herbeoordeling zou blijken dat ze niets meer in Bosnië te vrezen hadden, zou de A-status kunnen worden ingetrokken, net als voor de Bosniërs die in dezelfde periode een voorwaardelijke verblijfsvergunning hadden gekregen. Mijn fractie was toen niet onder de indruk van het argument van de UNHCR dat iemand met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wel naar bepaalde gebieden veilig kon terugkeren en een A-statushouder niet. Wij hadden toen de redenering dat een gebied wel of niet veilig is voor iemand om naar terug te keren. Het papiertje dat iemand in Nederland gekregen heeft, moet voor de beoordeling van de veiligheid in het land van herkomst geen groot verschil maken. Ik heb er toen voor gepleit dat na de herbeoordeling in sommige situaties de collectief verleende A-status zou kunnen worden ingetrokken. Dat kon ook volgens de huidige wet, al werd die bevoegdheid door de verschillende staatssecretarissen niet toegepast. D66 heeft toen bij motie gevraagd om te kijken naar de intrekbaarheid van een A-status, vanuit de gedachte dat ook vluchtelingenschap een tijdelijke bescherming biedt, maar dat het redelijk is om daarover na drie jaar anders te denken zodat mensen zich op een bestendig verblijf in Nederland kunnen richten.

Ik herinner mij dat dit een heftig debat is geweest. In 1998 was kennelijk de tijd er nog niet rijp voor, ook gelet op de weerstand bij de staatssecretaris die er toen niet aan wilde. Wij hebben toen gezegd dat wij erop zouden terugkomen bij de behandeling van de nieuwe Vreemdelingenwet. Nu ziet mijn fractie die gedachte verder uitgewerkt. Daarom moet ik echt nog de vraag aan de staatssecretaris stellen hoe het komt dat hij in 1998 voor de Bosnische A-statushouders met een niet individueel toegekende maar een collectief verleende A-status niet tot een herbeoordeling wilde overgaan, maar nu voorstelt om dat voor alle mensen met een vergunning voor bepaalde tijd in die drie jaar te doen. Ik krijg daar graag een reactie op.

De heer Middel (PvdA): Ik begrijp niet zo goed hoe de heer Dittrich alsnog zijn gelijk probeert te halen dat hij in 1998 niet kreeg, omdat hij nu maar even de context van dit punt verwaarloost. Was het niet zo, meneer Dittrich, dat u stuitte op een meerderheid in de Kamer die zei dat bij verlening van de A-status de betrokkenen er gevoeglijk van uit mochten gaan dat een permanent verblijf in Nederland in het verschiet lag en dat het dus van een gigantische hardheid zou getuigen om daar in wezen ad hoc en aan de hand van de Bosnische casus van terug te komen?

De heer Dittrich (D66): De discussie begon omdat ik zei dat ook een A-status in beginsel tijdelijke bescherming biedt en dat dit ook de reden is waarom in de huidige Vreemdelingenwet staat dat een A-status kan worden ingetrokken. U hebt gelijk dat dit in de praktijk dus niet wordt toegepast, maar zo is die discussie begonnen. Vervolgens zijn er toen allerlei bezwaren geopperd, onder andere dat iemand die een A-status krijgt meteen het gevoel moet hebben dat hij altijd in Nederland kan blijven en dat dit niet teruggetrokken kan worden. Inderdaad hebben wij daar toen geen meerderheid voor gekregen en om die reden heeft de motie, die overigens wel door de Kamer is aangenomen, geleid tot het verzoek om dat te onderzoeken. Nu constateer ik echter dat voor alle mensen – en dus niet alleen voor mensen die een collectieve vergunning hebben gekregen maar ook in individuele gevallen – na drie jaar een herbeoordeling plaatsvindt. Daar ben ik het mee eens. Ik wil niet achteraf mijn gelijk halen, maar ik vind het inconsequent en daarom wil ik van de regering horen waarom zij toen zo tegen was terwijl zij dat nu zelf zo voorstelt.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Ik wil nog één poging doen, want ik krijg een beetje vervelend gevoel bij het feit dat deze discussie op deze manier nu weer terugkomt. Ik dacht dat deze discussie toen was afgesloten en dat niet alle leden van de D66-fractie daar even enthousiast over waren. De fout – voorzover je van een fout kunt spreken – lag toch vooral bij de Nederlandse overheid die collectief was overgegaan tot het verlenen van de A-status voor de eerste keer. Gegeven de situatie van dat moment was dat volstrekt begrijpelijk. Mensen die op grond van die collectieve beslissing een A-status hadden gekregen, mochten niet gestraft worden met het feit dat de overheid die fout had gemaakt. Nu komt u er toch weer met een draai op terug en ik vind het jammer als u dit punt weer inbrengt in de discussie over deze wet.

De heer Dittrich (D66): Ja, ik heb toen al gezegd dat ik erop terug zou komen en ik houd mij aan mijn woord. Sterker nog, daar waar de vergunning collectief was verleend, werd gezegd dat dit niet moest gebeuren terwijl zij nu individueel wordt verleend en voor iedereen opnieuw wordt beoordeeld. Ik wil graag weten hoe de regering daartegenover staat.

Mevrouw de voorzitter! De regering stelt voor dat de IND bij het verlenen van een asielvergunning voor bepaalde tijd niet hoeft te motiveren waarom de vergunning verleend is. Expliciet wordt dat ook in artikel 40 naar voren gebracht. Dit motiveringsverbod roept allerlei vragen op. De hoofdregel in het bestuursrecht is dat de overheidsadministratie moet motiveren waarom zij een aangevraagde vergunning verleent. Waarom hier dan niet? Het gaat hier om belangrijke zaken. Mensen moeten weten waar zij aan toe zijn. De regering heeft tijdens het wetgevingsoverleg het motiveringsverbod een extra slot op de deur genoemd. Geen zekerheid kon verschaft worden over de vraag of niet via andere wetten – bijvoorbeeld de Wet openbaarheid van bestuur – bij de rechter inzage gevraagd kon worden in alle documenten die zich in het dossier bevinden, inclusief de minute waarin staat waarom iemand voor bepaalde tijd een vergunning heeft gekregen. Het komt de fractie van D66 uitermate ongelukkig voor dat de uiteindelijke motivering achterwege mag blijven. We hebben dat in het wetgevingsoverleg naar voren gebracht en ik heb toen al een amendement op dit punt aangekondigd. Ik moet zeggen dat ik nog steeds niet overtuigd ben door de argumentatie van de regering op dat punt. Het amendement komt erop neer dat wel degelijk door de IND gemotiveerd moet worden waarom iemand de vergunning voor bepaalde tijd verkregen heeft. Dat zal niet veel extra tijd vergen, omdat zo’n beslissing alleen genomen kan worden als men op de hoogte is van alle relevante gegevens. Ik hecht eraan om op te merken dat het absoluut niet de bedoeling is dat het wel motiveren leidt tot procedures naar aanleiding van de motivering. Voor D66 is het terugdringen van procedures een belangrijk kenmerk van dit wetsvoorstel. Als de asielvergunning voor bepaalde tijd wordt toegekend, is er op dat moment geen rechtens relevant concreet belang om te procederen. Er is eerder sprake van een hypothetisch, potentieel, toekomstig of uitgesteld belang. Prof. Vermeulen oppert dit in Ars Aequi van mei 2000 en mijn fractie is het daarmee eens. Pas aan het eind van de periode van drie jaar komt er een beschikking of de vergunning kan worden verleend voor onbepaalde tijd. Bij afwijzing moet daartegen natuurlijk wel geprocedeerd kunnen worden. Op

dat moment is er een voldoende actueel belang.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! In het amendement-Wijn c.s. op stuk nr. 17, ontvangen op 30 mei, staat dat artikel 40, lid 2, vervalt. In het amendement-Dittrich op stuk nr. 34, ontvangen op 31 mei, staat ook dat artikel 40, lid 2, vervalt. Mag ik uit deze overeenkomst afleiden dat de heer Dittrich niet op de hoogte was van het eerdere amendement?

De heer Dittrich (D66): Ik was met mijn collega’s aan het praten over de Vreemdelingenwet, toen opeens allerlei amendementen van de oppositie binnengebracht werden. Blijkbaar waren die in achterkamertjes met z’n allen besproken. Ik zei toen: he´, wat raar nou dat zij ons niet eens gevraagd hebben om mee te doen met dat amendement.

De heer Wijn (CDA): Dan vragen wij dat bij dezen. Doet u mee met ons amendement?

De heer Dittrich (D66): Nou, nee. U hebt de tekst van uw amendement in de hand. De toelichting bij dat amendement is heel erg kort. Aangezien zo’n toelichting een soort memorie van toelichting is, moeten de hoofdpunten daarin worden weergegeven. Een van de hoofdpunten is dat extra procedures worden vermeden, als een motivering wordt toegelaten. Als ik mij niet vergis, staat dat niet in het amendement dat de gehele oppositie heeft ingediend en waar de coalitiepartijen buiten zijn gehouden.

De heer Wijn (CDA): Dat vind ik erg sneu voor u, maar nogmaals, u bent van harte welkom om met ons mee te doen. Toch heb ik nog een vraag. Als u zegt dat de toelichting van essentieel belang is, moet u het toch met mij eens zijn dat dit niet getuigt van veel vertrouwen in de systematiek van de wet?

De heer Dittrich (D66): Dat ben ik niet met u eens. Als ik geen vertrouwen zou hebben in de systematiek van de wet en dus het volgtijdelijke systeem plus de motivering niet zou zien zitten, zou ik gewoon tegen de wet moeten zijn. Ik geloof dat u al maanden geleden hebt gezegd dat u tegen de wet was.

De heer Wijn (CDA): Nee, dat heb ik niet gezegd. Dat zult u ook nergens kunnen aantreffen. De staatssecretaris heeft echter meerdere malen aangegeven dat de systematiek van de wet zo sterk is dat er geen rechtens relevant belang kan zijn om door te procederen. U hebt blijkbaar een toelichting nodig om uzelf daarvan te overtuigen. Ik kan daarom niet anders concluderen dan dat u weinig vertrouwen hebt in het systeem van de wet.

De heer Dittrich (D66): Nee, ik heb heel veel vertrouwen in het systeem van de Algemene wet bestuursrecht. Zoals u weet, en zoals collega Van der Staaij kan bevestigen, is een hoofdregel dat je het moet motiveren als je een beslissing neemt. Ik vind dat dit ook moet gelden voor dit soort asielvergunningen.

De heer Wijn (CDA): Ik trek dan toch de conclusie dat uw toelichting overbodig is, als dit al in de systematiek van de wet zit.

De heer Dittrich (D66): Nee, natuurlijk niet. Daarom is het amendement juist nodig. In het voorliggende wetsvoorstel staat dat er niet gemotiveerd hoeft te worden. Niet alleen de coalitiefracties, maar ook de rest van de Kamer – gezien het amendement waaronder uw naam als eerste staat – vindt dat dit wel moet. Dit is dus een punt waarover wij het allen eens zijn. Het is toch heel erg mooi dat wij als Kamer tegen de regering zeggen dat in de wet moet staan dat er gemotiveerd moet worden. Dat is toch prima. Het is alleen jammer dat de oppositie daarover gezamenlijk, zonder ons erin te kennen, een amendement heeft ingediend.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! Ik laat het hierbij, want het wordt mij nu iets te potsierlijk.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik begin met een procedureel punt. Ik heb namelijk begrepen dat de mensen van de regeringspartijen niet gestoord konden worden op het moment dat wij met de amendementen bezig waren, omdat zij in overleg waren. Ik vind het een beetje een raar verwijt dat zij erbuiten gehouden zouden zijn.

De heer Dittrich (D66): Dat is niet juist.

De heer Van der Staaij (SGP): Maar goed. Inhoudelijk geeft de heer Dittrich aan dat het verschil tussen de amendementen zit in de toevoeging en in de toelichting. Zoals collega Wijn al heeft gezegd, zijn de amendementen qua tekst verder precies hetzelfde. Het is dan relevant om te bekijken wat er precies in de toelichting van het amendement-Dittrich staat. In die tekst staat dat het uitgangspunt blijft dat de vreemdeling bij een dergelijk beroep geen rechtens relevant belang heeft. Begrijp ik uit het voorgaande betoog van de heer Dittrich dat dit eigenlijk niet zozeer een vaststelling, maar meer een veronderstelling is?

De heer Dittrich (D66): U weet dat u en ik daar allebei vragen over hebben gesteld tijdens de wetgevingsoverleggen en dat daar ook antwoorden op zijn gekomen. Oorspronkelijk stond in lid 2 van het amendement dat er niet geprocedeerd mocht worden. Dat heb ik in het wetgevingsoverleg voorgesteld. U heeft mij toen geïnterrumpeerd en gezegd: als je dat doet, kan de burgerlijke rechter wel eens bevoegd worden. Dat heeft de staatssecretaris toen ook naar voren gebracht. Ik heb mij toen onder andere door u laten overtuigen en gedacht dat dat dan niet in het amendement zou moeten staan, aangezien daardoor anders een procedeermogelijkheid voor de burgerlijke rechter zou worden gecreëerd.

De heer Van der Staaij (SGP): Maar dan zult u toch met mij eens zijn dat door een opmerking in de toelichting niet ineens het procesbelang kan vervallen.

De heer Dittrich (D66): Nee, maar in de toelichting staat hoe de indieners het amendement zien. Als u mij vraagt of ik een 100% garantie kan geven dat een burgerlijke rechter ooit zal zeggen dat hij bevoegd is en beslissingen zal gaan nemen, dan kan ik u die niet geven. Dat kunt u echter ook niet.

De heer Van der Staaij (SGP): U verwees zojuist naar het stuk van prof. Vermeulen in Ars Aequi en zei dat er op grond van bepaalde argumenten geen procesbelang aanwezig hoeft te zijn. In het vervolg van zijn betoog gaf hij echter aan dat het wel van belang is om helderheid te krijgen over de bewijspositie in het kader van een intrekking die betrokkene heeft. Wat zijn uw gedachten daarover? Vindt u de positie van de betrokkene voldoende helder?

De heer Dittrich (D66): Dat hangt af van de redenen voor de intrekking. Ik wil deze vraag kortheidshalve doorgeleiden naar de regering. Het artikel van de heer Vermeulen gaat namelijk over allerlei andere aspecten. Daarom wil ik aan de regering vragen hoe zij daar tegenover staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Als ik de heer Dittrich goed beluister, komen wij eigenlijk allemaal op hetzelfde inhoudelijke punt uit – ik ben heel blij dat de coalitie dat steunt – namelijk dat de motivering moet terugkeren en dat een intentieverklaring dat er niet doorgeprocedeerd mag worden, van geen enkele betekenis is voor de rechter. Dat erkent u dus ook.

De heer Dittrich (D66): De rechter in Nederland is onafhankelijk. Hier vindt een debat plaats en alles wat hier gezegd wordt is voor de wetsgeschiedenis. Ik weet dat rechters die wetsgeschiedenis goed nalezen. Als zij zien dat de hele Kamer en de regering vinden dat je eigenlijk niet zou moeten doorprocederen, kan ik mij voorstellen dat dat een zeer belangrijk gegeven is. De rechter is echter onafhankelijk.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er liggen twee volstrekt gelijkluidende amendementen. Nu ken ik de procedure in de Kamer een klein beetje en volgens mij betekent dat dat het amendement op stuk nr. 17 in stemming wordt gebracht en het amendement op stuk nr. 34, uw amendement, niet.

De heer Dittrich (D66): Dat zou het zeker kunnen betekenen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Bent u dan bereid om voor het amendement-Wijn c.s. te stemmen?

De heer Dittrich (D66): Dat is een goede vraag. Ik heb echter eerst het antwoord van de regering nodig, want de regering zit nog steeds op een heel ander spoor. Daarom ben ik zo blij dat ook de oppositie vond dat dit amendement moest worden ingediend. Wij zijn het er dus als gehele Kamer mee eens. Ik wil dus eerst de reactie van de regering horen. Het kan best zijn dat de regering zegt dat zij, als zij de hele Kamer zo hoort, met een nota van wijziging zal komen. Ik ben voor alles in. Het gaat mij er echter om dat de motivering terug moet komen. Dat heb ik in drie wetgevingsoverleggen gezegd en elders ook. Daar mag u mij dus aan houden.

Voorzitter! Er is een tijd geweest dat ongeveer 20% van de beschikkingen van de IND door de rechter vernietigd werd. Dat is voor het bestuursrecht een ongehoord hoog percentage. En dat gebeurt niet bij de aanvraag tot het verbouwen van een dakkapel, maar bij beslissingen die het leven van mensen verregaand kunnen bepalen. Daarom is in het regeerakkoord door de drie coalitiepartijen overeengekomen dat de kwaliteit van de beslissing in eerste aanleg aanmerkelijk dient te worden verbeterd. Op het eerste gezicht lijkt het schrappen van de bezwaarfase in asielzaken daarmee in tegenspraak te zijn. Praktisch overal in het bestuursrecht kan men eerst bezwaar maken tegen een negatieve beslissing bij het bestuursorgaan zelf om daarna in beroep te gaan bij de rechter. Waarom hier dan niet? Ik kan niet verhelen dat de fractie van D66 het moeilijk heeft met dit onderdeel van het regeerakkoord en het wetsvoorstel.

Om de kwaliteit van de beslissing van de IND op peil te houden, introduceert de regering de voornemenprocedure. Voordat de IND voornemens is, het verzoek af te wijzen, laat hij dat aan de vreemdeling weten. Deze kan dan op dit voornemen beargumenteerd reageren. De IND bekijkt die reactie. Blijft de IND bij de negatieve beslissing, dan zal hij die formeel doen uitgaan. Apert onjuiste beslissingen zullen er door de voornemenprocedure uitgezeefd worden. Dus de kwaliteit van de beslissing in eerste aanleg kan op peil blijven. Maar volgens het regeerakkoord dient dat peil te worden verhoog. Opnieuw vraag ik de regering op welke wijze dat wordt bereikt.

Overigens gaan sommige asielzoekers er met de introductie van de voornemenprocedure op vooruit. Ik denk hierbij aan de aanvragen van asielzoekers die niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond verklaard zijn, of ten aanzien van wie een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel is genomen. Voor hen geldt nu geen bezwaarprocedure en ook geen voornemenprocedure. Zij gaan er dus op vooruit. De fractie van D66 vindt dat de hoofdlijnen van de voornemenprocedure niet in lagere regelgeving moeten worden opgenomen, maar in de Vreemdelingenwet zelf. De uitwerking kan natuurlijk wel in lagere regelgeving. Het opnemen in de wetstekst geeft aan dat de wetgever de voornemen-procedure van bijzonder belang vindt om de kwaliteit van de beslissing van de IND te verbeteren. Daarom hebben wij op dit onderdeel een amendement ingediend. Daarin wordt voorgesteld dat ook de stukken die betrekking hebben op de asielaanvraag en die de asielzoeker niet kon kennen, bij de voorgenomen beslissing moeten worden gevoegd. Het gaat dus niet om openbare stukken, zoals rapporten van Amnesty International of algemene ambtsberichten, maar bijvoorbeeld om brieven die aan de IND zijn gestuurd met daarin informatie over de asielzoeker. Ik heb vernomen dat dit nogal eens voorkomt.

Toch staat of valt de verbetering van de kwaliteit van de beslissing in eerste aanleg met de kwaliteit van de hoor- en beslisambtenaren en de verdere invulling van de voornemen-procedure. Wil de staatssecretaris toezeggen dat de Kamer eerst inhoudelijk de AMvB over de voornemenprocedure kan bespreken, voordat zij in werking treedt? Wil de staatssecretaris ook ingaan op het bezwaar van vluchtelingenwerk dat de asielzoeker in de voornemen-procedure gehoord moet worden, de zogenaamde hoorplicht?

De heer De Wit (SP): Bent u hiermee niet terug bij een normale procedure van bezwaar? Kunnen wij dan niet beter de voornemenprocedure afschaffen en gewoon bezwaar mogelijk maken? Op die manier wordt de kwaliteit van de beslissingen van de IND verhoogd en wordt een verdere procedure bij de rechter en zelfs hoger beroep voorkomen.

De heer Dittrich (D66): Beide procedures zijn niet exact gelijk. Om die reden heeft mijn fractie hier ook moeite mee. Het is belangrijk dat de voornemenprocedure in de wet is opgenomen, maar zij is anders dan een normale bezwaarprocedure. In het regeerakkoord is afgesproken dat die laatste procedure geschrapt wordt als er hoger beroep wordt geïntroduceerd. Daar kom ik ook niet op terug.

De heer De Wit (SP): U heeft gezegd, het te betreuren dat de bezwaarfase wordt afgeschaft.

De heer Dittrich (D66): Dat klopt.

De heer De Wit (SP): U zet nu een volgende stap. U wilt het mogelijk maken dat betrokkenen ook in het kader van de voornemenprocedure worden gehoord. Daarmee zit u eigenlijk al in de bezwaarfase.

De heer Dittrich (D66): U moet scherp luisteren. Ik heb gezegd dat Vluchtelingenwerk er bij de Kamer op aandringt – ik neem aan dat u de brief ook heeft gezien – dat er een hoorplicht komt. De voornemen-procedure is nog vaag, zeker wat daarover in de wet staat. Dat moet nog verder uitgewerkt worden. Ik heb gezegd dat ik dat hier wil bespreken. Daarom wil ik de AMvB eerst hebben. Vluchtelingenwerk vindt dat er een hoorplicht moet komen. Die vraag leid ik door aan de staatssecretaris. Hoe ziet hij dat? Ik kan mij daar wel wat bij voorstellen. Ik zie ook wel bezwaren, maar daarvoor voeren wij dit debat. Eerst hoor ik graag een reactie van de staatssecretaris op dat punt.

Dan kom ik op de ex-nunctoetsing. Een groot nadeel van de huidige wet is dat de rechters in de beroepsprocedure alleen mogen kijken of de IND een terechte beslissing heeft genomen. Zij beoordelen dat aan de hand van de gegevens, die op het moment van de beslissing van de IND bekend waren. Nu zit er tussen de beslissing van de IND en die van de rechter een geruime tijd. Soms is dat zelfs meer dan een jaar. Er kan in de tussentijd dus veel gebeurd zijn. Wordt de asielzoeker afgewezen door de rechter, dan betekent dat in de huidige praktijk al gauw dat er een tweede of soms een derde asielverzoek wordt ingediend. Op zo’n manier komt er nooit een einde aan het procederen. Soms lijkt dit procedurestelsel wel eens op het bekende plaatje op een blikje van Drostechocolaatjes.

Daarom is de fractie van D66 het er zeer mee eens dat de regering in de nieuwe Vreemdelingenwet kiest voor de ex-nunctoetsing. Met de laatste stand van zaken dient door de rechter rekening te worden gehouden. Dit spaart vervolgprocedures uit. Heeft de rechter met de meest recente gegevens rekening gehouden en komt hij tot een afwijzende beslissing, ook in hoger beroep, dan vindt mijn fractie dat er geen argumenten meer zijn voor een tweede of een opvolgend asielverzoek. Mocht een asielzoeker daar toch toe overgaan, dan kan dat tweede verzoek naar onze mening in het aanmeldcentrum worden afgewezen. Gaat de asielzoeker tegen een negatieve beslissing in het aanmeldcentrum in beroep bij de rechter, dan komt hem naar de mening van mijn fractie geen recht op opvang meer toe. Het formeel uitsluiten van het mogen doen van een tweede asielverzoek lijkt mijn fractie weer te ver te gaan. Volgens mij is dat ook in strijd met internationale verdragen.

Er is wel een risico dat de rechter, wanneer hij rekening houdt met de laatste stand van zaken, op de stoel van het bestuur, de IND, gaat zitten. Daarom acht mijn fractie het raadzaam dat de rechter eerst aan de IND vraagt zich uit te laten over de nieuwe feiten en omstandigheden, zoals die door de vreemdeling zijn aangevoerd. De rechter zal van de IND moeten horen of die nieuwe feiten en omstandigheden de genomen beslissing beïnvloeden. Honoreert de IND de nieuw aangedragen feiten en omstandigheden, dan zal de IND de vergunning verlenen. Dan hoeft de rechter daar niet eens meer een uitspraak over te doen. Acht de IND de nieuwe feiten en omstandigheden irrelevant voor de beslissing of wel relevant, maar komen zij toch op andere gronden tot een afwijzing, dan pas is het aan de rechter er zijn oordeel over te geven.

Aangezien in artikel 81 sprake is van een facultatieve benadering, vindt mijn fractie dat dit echt een imperatieve bepaling moet zijn. De rechter moet weten dat hij in beginsel altijd met de nieuwe feiten en omstandigheden rekening dient te houden. In het artikel zelf staan de uitzonderingen op het hoofdbeginsel, namelijk de goede procesorde, de mogelijke vertraging en de relevantie van de feiten en omstandigheden die worden aangedragen. Dat staat al in de tekst. Het is aan de rechter om in elke concrete zaak die hij voor zich krijgt, te beslissen of die uitzonderingen zich voordoen. Daarom is door de coalitiepartijen op dit artikel een amendement ingediend.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik hoorde de heer Dittrich zeggen dat herhaalde aanvragen moeten kunnen worden afgewezen als de procedure nog loopt. Op welke grond zouden die dan afgewezen kunnen worden? Dat begreep ik nog niet helemaal.

De heer Dittrich (D66): Het is goed dat u dat vraagt, dat ben ik eigenlijk vergeten te zeggen.

Een asielverzoek wordt ingediend en afgewezen. De rechter hoort op de zitting nieuwe feiten en omstandigheden. Hij vraagt aan de IND wat hij daarvan vindt. De IND vindt die niet belangrijk en blijft bij zijn afwijzing. Dan moet de rechter tot beoordeling overgaan. Hij houdt dan rekening met de laatste stand van zaken en komt dan tot een afwijzing.

Nu kan dat niet omdat onder de huidige wet niet ex nunc getoetst mag worden, maar ex tunc getoetst moet worden. Dat betekent dat een heleboel asielzoekers kunnen zeggen dat zij wel bij de rechter zijn geweest, maar dat deze alleen maar met de oude feiten rekening heeft gehouden. Zij hebben er dus alle belang bij, een tweede of derde asielverzoek in te dienen. Als je het ex-nuncsysteem aanhangt, heeft de rechter met de laatste stand van zaken rekening gehouden. D66 vindt in dat geval dat er eigenlijk geen plaats meer is voor een tweede asielverzoek. Er is immers rekening gehouden met de laatste stand van zaken. Ik voeg daaraan toe dat je het formeel nooit kunt uitsluiten, want je moet altijd een asielverzoek kunnen doen. Je kunt in het aanmeldcentrum dan wel tot een snelle afwijzing komen. Immers, de rechter die over de ’’bodemzaak’’ geoordeeld heeft, heeft met die laatste stand van zaken rekening gehouden. Het is een aanmerkelijke versnelling van procedures en voorkomt opvolgende asielverzoeken.

De heer Van der Staaij (SGP): Het gaat dus niet om situaties waarin de rechter nog moet beslissen? Kan een herhaalde asielaanvraag, hangende zo’n zaak bij de rechtbank, al worden afgewezen of moet daarover in de visie van de heer Dittrich toch nog inhoudelijk worden beslist?

De heer Dittrich (D66): Dat begrijp ik niet. Ik heb het over de situatie waarin de zaak bij de rechter aanhangig is en er nieuwe feiten en omstandigheden worden aangedragen. Het karakter van dit amendement is dat de rechter daarmee rekening moet houden.

De heer Van der Staaij spreekt over een situatie waarin tijdens die procedure al een ander verzoek wordt ingediend. Mij lijkt een dergelijk verzoek al helemaal niet ontvankelijk, omdat de rechter zich eerst nog moet buigen over het verzoek dat al is gedaan.

De heer Van der Staaij (SGP): Dat is precies mijn vraag. Je weet nog niet of die rechter inderdaad vindt of de goede procesorde zich verzet tegen ex-nunctoetsing. Wat moet je in zo’n situatie dan doen? Hoe moet de IND met zo’n herhaalde aanvraag omgaan?

De heer Dittrich (D66): Als er serieus te nemen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, moet de IND die bekijken. De IND kan uitstel vragen van de zitting, omdat de asielzoeker nieuwe dingen naar voren heeft gebracht die serieus lijken en goed bekeken moeten worden. De heer Van der Staaij vraagt nu of tijdens die periode waarin onbekend is wat de rechter ervan vindt, de asielzoeker een nieuw asielverzoek kan indienen. Mij lijkt dat heel onlogisch, want over het eerste asielverzoek moet nog door de IND geoordeeld worden. Als de IND met die nieuwe gegevens niets doet, omdat men de feiten niet nieuw vindt of onbelangrijk, dan moet de rechter daarover nog oordelen. Ook in die fase is er geen enkele aanleiding om een nieuw asielverzoek in te dienen. Je zou dan procedure naast procedure krijgen en dat is absoluut niet de bedoeling.

De heer Van der Staaij (SGP): Is het gevolg van dit amendement niet dat de rechtbank in alle gevallen waarin de appellant zegt dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, de minister om een reactie gevraagd moet worden? Betekent dat geen vertraging van de procedure?

De heer Dittrich (D66): Dat denk ik niet. Stel dat die nieuwe feiten op het laatste moment, op de zitting, bekend worden dan is het nu al, maar zeker in het nieuwe systeem zo dat eerst aan de IND en de vertegenwoordiger van de IND, de landsadvocaat, gevraagd wordt wat de overheid daarvan vindt. Pas daarna buigt de rechter zich erover. Het is natuurlijk een kwestie van hoor en wederhoor. Ik denk niet dat dit tot vertraging zal leiden. Als het tot een vertraging zou kunnen leiden, dan kan het in strijd met de goede procesorde zijn. Daarom staat in het artikel geformuleerd dat als de rechter die mening is toegedaan, hij dat naast zich mag neerleggen. In die zin is het systeem helemaal afgedekt.

Mevrouw de voorzitter! Ik wil gaan spreken over de ongedocumenteer-den. In 1998 is daarover een heftig debat gevoerd in de Kamer en is de Wet ongedocumenteerden aangenomen. Dat heeft tot een wijziging in de Vreemdelingenwet geleid. Een asielzoeker zonder documenten moet aannemelijk maken dat hij een geldige reden heeft, geen documenten of reispapieren te hebben. Heeft hij een ongeloofwaardig verhaal dan kan zijn verzoek in het aanmeldcentrum worden afgewezen.

De fractie van D66 heeft nooit zo geloofd dat door deze aanscherping – omkering van de bewijslast werd het ook genoemd – het aantal asielzoekers met documenten en reispapieren in aantal zou toenemen. De wet moet op dit punt nog geëvalueerd worden, maar uit de praktijk bereiken mij geluiden dat het percentage ongedocumenteerden eerder is toe- dan afgenomen. Dat is een heel zorgelijk gegeven. Te vaak komt het voor dat asielzoekers hun documenten zoek maken en dat zij zonder documenten hier komen. Als dat opzettelijk gebeurt, lijden ook degenen die zonder papieren moeten vluchten daaronder. Hoe het ook zij, mijn fractie is het ermee eens dat er iets gedaan moet worden om het aantal ongedocumenteerden terug te dringen. Bij de behandeling van de Wet arbeid vreemdelingen heeft de fractie van D66 voorgesteld om asielzoekers die ongedocumenteerd door de aanmeldprocedure komen, bijvoorbeeld omdat er geen taalexpert binnen 48 uur beschikbaar was, niet in aanmerking te laten komen voor betaalde arbeid na de periode van zes maanden. Daarover hebben wij gesproken met minister Vermeend, die heeft toegezegd dat de regering die suggestie zal onderzoeken. Daar is mijn fractie blij mee: dit kan een rem betekenen op het wegmaken van documenten en reispapieren, ook al is dat lastig omdat er altijd mensen zullen zijn die er echt niets aan kunnen doen dat zij geen papieren hebben. Er moet dus goed bekeken worden of en, zo ja, hoe een soort scheiding kan worden aangebracht. Mensen die er niets aan kunnen doen dat zij geen papieren hebben, moeten natuurlijk kunnen werken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dit is de tweede keer dat er verwezen wordt naar een toezegging die ik mij niet kan herinneren. Ik kan mij wel herinneren dat de heer Vermeend zei dat dit volstrekt onhaalbaar was, omdat 90% van de asielzoekers dan niet aan het werk zou kunnen.

De heer Dittrich (D66): Ik weet niet of de heer Vermeend dat heeft gezegd, maar ik heb wel de brief van de regering met de vastlegging van de toezeggingen gezien. Misschien luister ik anders naar een debat: ik luister met name naar de toezeggingen aan mijn fractie en ik heb opgeschreven dat de regering dat gaat onderzoeken. U zegt dat dat helemaal niet zo is; bij dezen vraag ik de regering, die immers ’’een en ondeelbaar’’ is, daarom of dit inderdaad onderzocht zal worden. Ik ga ervan uit dat dit zo is. Mijn fractie ziet dit als een van de manieren om een rem te zetten op het aantal asielzoekers die hun papieren opzettelijk wegmaken voordat zij in het aanmeldcentrum komen.

In de 48-uursperiode van het aanmeldcentrum kan overigens niet alles uitgezocht worden wat noodzakelijk is om een flinterdunne zaak te onderscheiden van andere zaken. Ik heb er bij de discussie over de Wet arbeid vreemdelingen al op gewezen dat het wel eens zo kan zijn dat er helemaal geen geschikte tolk beschikbaar is. Op zich vindt mijn fractie het dus mogelijk dat een verlengde onderzoeksmogelijkheid naar aspecten rond identiteit en reis nodig is. Dat kan ook in het belang van de vreemdeling zelf zijn. Wij krijgen immers nogal eens signalen dat in aanmeldcentra zaken worden afgedaan waar de uitgebreide procedure veel beter geschikt voor is. Wij denken dus dat een verlengde onderzoeksmogelijkheid kan bijdragen aan het beter selecteren van zwakke zaken voor onmiddellijke afdoening.

Overigens kan ik mij ook een andere variant voorstellen die ik nu aan de staatssecretaris voorleg. Waarom kunnen zaken waarvan men in het AC vermoedt dat zij zwak zijn, maar die niet binnen de 48 uur of binnen de verlengde onderzoeksperiode afgedaan kunnen worden, niet bij voorrang in de gewone asielprocedure worden afgedaan? Zou het niet handig en praktisch zijn om een soort ’’zwakkezakenbrigade’’ bij de IND in te stellen die zich uitsluitend met dit type zaken bezighoudt? Uit de aanmeldcentra kan die brigade al horen welke zaken zwak zijn, maar waarvoor de tijd ontbrak om ze daar goed te bekijken. Als die zwakke zaken bij voorrang worden afgedaan, is de logische consequentie dat in de gewone procedure de serieuze zaken overblijven. Graag krijg ik op dit punt een reactie.

Ik kom te spreken over het besluitmoratorium. Op asielaanvragen moet binnen zes maanden beslist worden met – in sommige situaties; daarover heb ik al vragen gesteld – een verlengingsmogelijkheid van nog eens zes maanden. Dat blijkt uit artikel 40. Toch zijn er drie redenen op grond waarvan niet binnen deze termijn beslist hoeft te worden. Artikel 41 regelt het besluitmoratorium. Daar is in allerlei overleggen al uitvoerig over gesproken. Ik beperk mij daarom tot de grond onder c van artikel 41. Het aantal op grond daarvan ingediende aanvragen is zo groot dat de staatssecretaris redelijkerwijs niet in staat is om daarop binnen zes maanden een beschikking te geven. Door ervaring met de IND wijs geworden, kan ook onder de vigeur van de nieuwe Vreemdelingenwet een grote achterstand ontstaan, hoezeer de regering dat ook wil voorkomen. Het aantal ingediende aanvragen kan dan zo groot zijn dat er geen tijdige beslissing meer te verwachten is. Mijn fractie vindt dat een dergelijke situatie, waarbij de organisatie van de lND de reden is voor niet tijdig kunnen beslissen, geen reden mag zijn voor het afkondigen van een moratorium. Wil de staatssecretaris onomwonden toezeggen dat bij deze grond alleen gedacht wordt aan grote aantallen gelijktijdig ingediende asielaanvragen van vreemdelingen, die in een kort tijdsbestek een bepaalde situatie in hun land ontvluchten? Ik denk hierbij aan de situatie in Kosovo. Wil de staatssecretaris tevens toezeggen dat hij een soort ’’voornemenprocedure’’ met de Tweede Kamer afspreekt? Dat zou dan moeten inhouden dat eerst het voorgenomen moratorium met de Kamer wordt besproken en dat het wordt afgekondigd als de Kamer ermee akkoord gaat. Het besluit-moratorium is een besluit van algemene strekking waartegen bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep openstaat. Verwacht de regering dat veel asielzoekers tegen een besluit-moratorium in beroep gaan? Hoe kan worden voorkomen dat hierdoor een papierwinkel ontstaat, die verlammend werkt op de Raad van State? Kunnen alle beroepen worden aangehouden wanneer het eerste in behandeling is? Moet dat niet in deze wet geregeld worden of is hierop de AWB van toepassing?

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Hoe ziet de heer Dittrich toetsing door de Kamer in verhouding tot toetsing door de rechter? Ook hier is de verhouding tussen bestuur en rechter in het geding.

De heer Dittrich (D66): Ik neem aan dat de rechter zorgvuldig zal lezen wat hierover in de Kamer is besproken en dat hij daarmee rekening zal houden in zijn oordeel. De rechter is uiteraard onafhankelijk, dus mag ik niet veronderstellen dat hij het besluit van de Kamer zal volgen. Er kunnen immers in het verkeer tussen Kamer en regering zaken over het hoofd worden gezien die volgens de rechter wel degelijk een rol dienen te spelen. Het kan natuurlijk ook zijn dat hij het een slag anders ziet dan de Kamer en het bezwaarschrift honoreert.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): U bent op dit punt een stuk aarzelender dan wanneer het gaat om het gedrag van de rechter bij de motiveringsplicht en het doorprocederen. Ik ben mijn gedachten nog aan het vormen, maar hecht aan uw oordeel op dit punt. Het besluitmoratorium wordt aan een politieke toetsing onderworpen als wij daarover discussiëren in de Kamer. Acht u het denkbaar dat het onttrokken wordt aan rechterlijke toetsing?

De heer Dittrich (D66): Ik denk dat dat niet mogelijk is omdat het besluitmoratorium moet worden beschouwd als een besluit van algemene strekking waartegen volgens de AWB en de nieuwe Vreemdelingenwet beroep mogelijk is. Er zijn veel amendementen ingediend door de oppositie zonder dat daarover met mij overleg is gepleegd, dus ik weet niet of er een amendement is ingediend dat ertoe strekt het uit de Vreemdelingenwet te halen. Ik zou daar niet direct mee kunnen instemmen.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzover ik kan overzien, ligt er nog geen amendement met die strekking. Hoe de politieke toetsing zich verhoudt tot de rechterlijke toetsing blijf ik een interessante vraag vinden. Wij hebben het zo-even gehad over de REK en de problemen die zich daarbij kunnen voordoen, kunnen zich heel goed ook bij het besluit-moratorium voordoen. Ik zoek naar uw en mijn positie in dezen!

De heer Dittrich (D66): Dat is een heel interessant punt en naarmate wij er verder over praten denk ik dat het erg belangrijk is dat de rechter rekening houdt met de politieke besluitvorming. Als wij hier uitgebreid over een voorgenomen besluitmoratorium gesproken hebben, kan dat door een rechter op basis van dezelfde gegevens toch niet op een andere manier worden ingeschat? Maar goed, een rechter is onafhankelijk!

De heer Wijn (CDA): Heeft de heer Dittrich dit al in het coalitieoverleg besproken?

De heer Dittrich (D66): U staat zo te lachen en het is inderdaad wel een grappige vraag. In het coalitieoverleg spreken wij over hoofdlijnen die voortkomen uit het regeerakkoord. Ik kan u verklappen dat wij in dat overleg niet overal over praten. Wij hebben, dit even te uwer geruststelling, al tig keer in het openbaar over dit soort onderwerpen gesproken. Het is jammer dat ik het moet zeggen, maar dit is niet de eerste keer dat ik dit punt namens D66 aan de orde stel. U hebt dat ook al eerder kunnen horen in een wetgevingsoverleg.

De heer Wijn (CDA): Vindt u dit wel of niet een hoofdlijn? Als u zegt dat dit niet in een coalitieoverleg aan de orde is geweest, dan vindt u dit blijkbaar dus geen hoofdlijn.

De heer Dittrich (D66): Ik vind het wel een hoofdlijn, want ik probeer in dit debat alleen op hoofdlijnen te praten!

De heer Wijn (CDA): Als u in de coalitie over hoofdlijnen gesproken hebt en het blijkt dat het hier nog niet ligt, maar u brengt het nu aan de orde, dan was men het in het coalitieoverleg blijkbaar niet met u eens!

De heer Dittrich (D66): U kijkt mij zo verlekkerd aan alsof uzelf bij dat coalitieoverleg aanwezig had willen zijn.

De heer Wijn (CDA): Ik vind eerlijk gezegd dat u mij nogal dubieus aankijkt!

De heer Dittrich (D66): Dubieus nog wel! In ieder geval is dit voor mijn fractie een hoofdlijn en wil ik dit punt inbrengen. In een goed dualisme hoor ik vervolgens graag wat de regering daarvan vindt. Ik moet zeggen – de heer Rouvoet zal dat met mij eens zijn – dat dit inderdaad een belangrijk punt is, zeker waar het gaat over het snijvlak tussen de onafhankelijke rechter en de politieke besluitvorming.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb nog een andere vraag ten aanzien van het besluitmoratorium en dat betreft de relatie tot het amendement-Kamp c.s. op stuk nr. 36 dat door u is medeondertekend. Dat gaat om de omkering van de bewijslast op de onveilige landen. Voortaan zal een asielzoeker aannemelijk moeten maken of hij inderdaad te vrezen heeft en zal er geen sprake meer zijn van een lijst van veilige en onveilige landen. Naar mijn idee is een onvoorziene consequentie van dat amendement dat het besluitmoratorium overbodig wordt. Zoudt u daar eens op in willen gaan?

De heer Dittrich (D66): Ik ben het niet met u eens dat daardoor het besluitmoratorium overbodig wordt. Het amendement dat collega Kamp als eerste indiener ongetwijfeld uitgebreid zal toelichten, strekt ertoe dat de lijst van veilige landen kan worden uitgebreid. Nu is de hoofdregel dat iemand die uit een veilig land komt en zich in een AC aanmeldt bijzondere redenen moet aangeven waarom hij een asielverzoek indient en waarom hij denkt dat dit verzoek ook kans maakt. Kan hij dat niet, dan is er al die omkering van de bewijslast en wordt dat in het AC afgedaan. Ik noem maar een voorbeeld. Nu staat op de lijst van veilige landen Roemenië. Een asielverzoek van een Roemeen die zich bij het AC meldt wordt daar afgedaan, tenzij hij zegt dat hij homoseksueel is en dat hij in Roemenië wordt vervolgd omdat dit daar strafbaar is. In dat geval hoort dat verzoek uit de AC-procedure gelicht te worden en moet dat in een gewone procedure bekeken worden, hetgeen kan leiden tot een toewijzing. Door het amendement van collega Kamp wordt die systematiek uitgebreid naar meer landen die in onze optiek veilig zijn, die dus allerlei verdragen hebben ondertekend. U zegt dat het besluitmoratorium daar invloed op heeft, maar dat gaat, althans wat betreft grond C, over een enorme komst van mensen uit een bepaalde oorlogssituatie, zoals Kosovo. Een massale aanmelding dus. Het is dan logisch dat de IND dat niet aan kan en dat er dan door de staatssecretaris een besluit-moratorium wordt gepresenteerd. Hier gaat het meer om individuele asielverzoeken.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik verwijs ook niet naar het C-criterium in het moratorium. Overigens hebben wij inderdaad een amendement ingediend om het moratorium in te perken. Het gaat om een van de andere criteria, namelijk de onzekere situatie in het land van herkomst. Dit is volgens mij een categoriaal criterium, maar dit valt mijns inziens weg als het amendement op stuk nr. 36 wordt aangenomen. Dit betekent dat een aantal van de redenen voor het instellen van het besluit-moratorium vervalt, waardoor de staatssecretaris dit minder vaak zal kunnen instellen.

De heer Dittrich (D66): Volgens de redenering van mevrouw Halsema zou de staatssecretaris dan minder snel tot een besluitmoratorium kunnen komen. Dit staat echter nog te bezien. Ik wil die vraag doorleiden aan de regering, maar ik geloof dit eerlijk gezegd niet.

Mevrouw de voorzitter! Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik namens mijn fractie bezwaar geuit tegen de regeling dat een eventuele vergunning pas ingaat op het moment van een beslissing op een aanvraag waarop het besluitmoratorium van toepassing is. De hoofdregel in andere zaken is dat de geldigheidsduur van de vergunning voor bepaalde tijd ingaat op het moment van aanvraag. Ik wil onze bedenkingen duidelijk maken aan de hand van een voorbeeld.

Ik ga er even van uit dat de wet op 1 januari 2001 in werking treedt. Een asielzoeker uit Tsjetsjenië vraagt op 1 januari 2001 asiel aan. Als de wet werkt zoals de regering verwacht en er gunstig wordt beslist, krijgt hij binnen zes maanden een asielvergunning voor bepaalde tijd. De looptijd van drie jaar gaat in op de dag van de aanvraag, dat wil zeggen op 1 januari 2001. Maar nu het voorbeeld dat niet binnen zes maanden kan worden beslist en per 1 juli 2001 – dus na zes maanden – een besluitmoratorium wordt vastgesteld voor Tsjetsjeense asielzoekers. Dan vindt er maximaal een jaar uitstel plaats en op uiterlijk 30 juni 2002 moet over zijn aanvraag worden beslist. Indien de aanvraag wordt toegewezen en betrokkene een asielvergunning voor bepaalde tijd krijgt, gaat de looptijd van drie jaar in per 30 juni 2002. Zo kan het dus voorkomen dat de ingangsdata van asielaanvragen die vlak na elkaar zijn ingediend, uiteindelijk vanwege het besluitmoratorium enorm uiteen zullen lopen. Is dit wel een te rechtvaardigen verschil? Ik heb dit punt al eerder in een wetgevingsoverleg aan de orde gesteld. Ik heb behoefte aan een nadere toelichting van de staatssecretaris op dit punt.

Mevrouw de voorzitter! Volgens artikel 27, lid 1, onder e, kan een asielvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die zijn echtgenoot of ouder binnen drie maanden nadat aan die echtgenoot of ouder de asielvergunning voor bepaalde tijd is verleend, is nagereisd.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): De heer Dittrich heeft grond C iets anders omschreven dan in de tekst van de wet. Zou hij er niet voor voelen om – zoals ik ook al tijdens het wetgevingsoverleg heb gesuggereerd – behalve gronden A en B, ook grond C expliciet categoraal te maken en te binden aan een massale instroom uit een bepaald land of een bepaalde regio? Hoe denkt hij hierover?

De heer Dittrich (D66): Ik vind dit een interessante gedachte. Ik zal bezien hoe zij in het amendement wordt omschreven en hoe zij zich verhoudt tot de andere leden van dit artikel. Ik ben ook benieuwd naar de reactie van de regering op deze suggestie, maar ik zeg niet bij voorbaat dat wij dit niet zouden moeten doen.

Mevrouw de voorzitter! Ik vervolg mijn betoog over het nareiscriterium. De D66-fractie vindt de termijn in het wetsvoorstel van zes maanden alleszins redelijk. Men moet zich ook bedenken dat aan het moment van de asielvergunning nog een periode van minimaal zes maanden vooraf is gegaan. Maar is het wel zo redelijk het nareiscriterium te beperken tot echtgenoten en minderjarige kinderen? Wij zijn het op dit punt niet met de regering eens en daarom hebben wij het amendement van de fracties van de PVDA en de VVD mede ondertekend en ingediend. Waarom zouden bijvoorbeeld homoseksuele partners achter moeten worden gesteld bij echtgenoten? Waarom zouden meerderjarige kinderen die afhankelijk zijn van de vreemdeling die al een vergunning heeft gekregen van het nareis-criterium moeten worden buiten gesloten?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Het zal u niet verbazen dat wij blij waren met dit amendement. Voor één verruiming is niet gekozen en dat verbaast mij een beetje. U was daar zeer kritisch over tijdens de wetgevingsoverleggen. Het betreft de eis dat partners van dezelfde nationaliteit moeten zijn.

De heer Dittrich (D66): Ik heb daarover vragen gesteld. De regering heeft mij overtuigd. Het is niet nodig om over dezelfde nationaliteit te beschikken. Degene die een andere nationaliteit heeft, maar wel tot het gezinsverband behoort, kan op andere gronden in Nederland een vergunning tot verblijf krijgen. Dat heeft de regering geantwoord. Ik heb dat op mij laten inwerken. Ik kan mij daarin vinden. Er was geen aanleiding voor het indienen van een amendement.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik snap dat, eerlijk gezegd, niet. Ik snap ook niet hoe het zich verhoudt tot uw redenering van zo-even. U vind het gezinsleven belangrijk en er mag niet gediscrimineerd worden naar niet-getrouwden, homoseksuelen en meerderjarige kinderen. Waarom introduceert u dan wel een toch enigszins discriminerende eis, dat gezinshereniging eigenlijk alleen maar mogelijk is als partners dezelfde nationaliteit hebben? Er zijn tal van paren die een verschillende herkomst hebben, maar daarom wellicht niet minder van elkaar houden.

De heer Dittrich (D66): Natuurlijk, maar u zegt dat het discriminatie is als je een onderscheid aanbrengt naar nationaliteit. Dat is geen discriminatie. Ik maak het met een voorbeeld duidelijk. Iemand uit Somalië is getrouwd met iemand uit Soedan. Als ze gelijktijdig vluchten, is er niets aan de hand. Zij dienen dan samen een verzoek in. De een komt eerder, krijgt een vergunning. Nu heeft de ander een andere nationaliteit. Kun je dan zeggen dat het nareiscriterium op die ander niet van toepassing is? Ik heb daarover vragen gesteld. Mijn eerste reactie was: wat raar, want is het toch een gezinsverband, en je moet het meenemen. De regering heeft geantwoord: het hoeft niet want die ander kan zelf die vergunning aanvragen. Hij krijgt die omdat hij in gezinsverband heeft geleefd, uit dezelfde situatie komt. Ik zie het probleem niet meer. Ik heb mij laten overtuigen en daar zijn de debatten voor.

Ik kom over hoger beroep te spreken. De kwaliteit van de beslissing in vreemdelingenzaken zal verbeteren door invoering van het hoger beroep. Eindelijk zal in deze wet ongedaan gemaakt worden wat indertijd door het CDA/PvdA-kabinet ten onrechte onmogelijk was gemaakt. D66 heeft zich toen en vanaf die tijd ook beijverd voor introductie van het hoger beroep. In het vorige regeerakkoord was nog een adviesaanvrage op dit punt van de Hoge Raad opgenomen. De Hoge Raad heeft – het was in 1995 – geadviseerd dat er een beperkte vorm van hoger beroep mogelijk moest zijn. Toen ook de VVD het verzet gestaakt had, kwam het vorige kabinet met een wetsvoorstel om hoger beroep in te voeren. Bij nadere beschouwing leek het beter het hoger beroep te regelen in het kader van de algehele herziening van de Vreemdelingenwet. Het andere wetsvoorstel is nog steeds bij de Kamer aanhangig. Mijn fractie vindt het voorstel van de regering nog steeds niet ver genoeg gaan. Wij vinden dat er een uitgebreidere regeling nodig is, met name op het punt van de vreemdelingenbewaring. Het is een vrijheidsontnemende maatregel met verstrekkende gevolgen. De vreemdeling wordt slechts om administratieve redenen van zijn vrijheid beroofd. Over die principiële beslissing moet de rechter in hoger beroep zijn oordeel kunnen geven. Dat is ook de reden waarom D66 samen met de twee andere fracties een amendement terzake heeft ingediend. Wij zijn overigens blij met het standpunt van de regering om in te gaan tegen de wens van de PvdA en de VVD om de vreemdelingenbewaring voor onbepaalde tijd mogelijk te maken. Vreemdelingenbewaring is en blijft een administratieve maatregel en het is geen straf. De bewaring dient om de vreemdeling te kunnen uitzetten. Als er geen enkel reëel vooruitzicht op uitzetting is, kan de bewaring niet voortduren en moet die worden opgeheven, hoe onbevredigend dat ook kan zijn. Maar administratieve opsluiting voor onbepaalde tijd past niet in ons land. Een dergelijke opsluiting zal ook in de ogen van de onafhankelijke rechter geen genade ondervinden.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Hoe sympathiek de meeste opvattingen van de D66-fractie ook zijn, ik heb er toch een beetje moeite mee dat nu al voor de tweede keer vanmiddag een punt waarvan ik dacht dat het uitgediscussieerd was, langs een omweg terugkomt. Dat gebeurt dan ook nog op een manier die niet geheel recht doet aan de werkelijkheid inzake de vreemdelingenbewaring. Wij hebben indertijd bijna Kamerbreed, met uitzondering van D66...

De heer Dittrich (D66): Ik meen dat GroenLinks ook tegen was.

De heer Middel (PvdA): Dat klopt. U bevond zich in gezelschap waarvoor u zich niet hoeft te schamen. Maar in ieder geval de drie grootste fracties hebben duidelijk gemaakt dat het zaak is om illegalen die crimineel gedrag vertonen, niet op straat te laten lopen, maar hen aan te houden, te veroordelen, hun straf uit te laten zitten en ondertussen er alles aan te doen om ervoor te zorgen dat deze mensen het land verlaten. Voor die categorie was de motie bedoeld. En nu houdt u een generaliserend verhaal over de vreemdelingenbewaring, terwijl u weet dat dit niet de strekking was van de motieMiddel die indertijd is aangenomen. Ik wil dat toch even benadrukken, anders zou er een verkeerd beeld ontstaan in de discussie over deze wet, alsof de PvdA er een voorstander van zou zijn om onbeperkt tot vreemdelingenbewaring over te gaan. Dat is bepaald niet het geval.

De heer Dittrich (D66): Het is goed dat u mij op dat punt interrumpeert. Wij moeten dat nog maar eens even uitdiscussiëren. Het gevolg van uw motie is wel dat mensen die een gevangenisstraf hebben gekregen omdat zij zich crimineel hebben gedragen, tijdens de straf of daarop volgend in vreemdelingenbewaring worden genomen om uitgezet te worden. In uw motie, die inderdaad door een meerderheid van de Kamer is ondersteund, heeft u aangegeven dat deze bewaring net zo lang moet duren tot de uitzetting plaats kan vinden. Ik heb u toen voorgehouden dat dit niet kan, omdat iemand dan twee, drie, vier, misschien wel vijf jaar in vreemdelingenbewaring blijft, als de uitzetting niet geëffectueerd kan worden. Over deze groep praten wij, laten wij daar duidelijk over zijn. Ik vond dat onterecht. Natuurlijk willen wij allemaal dat deze mensen het land verlaten en wij moeten van alles doen om de uitzetting mogelijk te maken. Maar de bewaring is een administratieve maatregel en u kunt niet volhouden dat die tot sint-juttemis moet duren. Uw motie is aangenomen en wij hebben daar in het wetgevingsoverleg over gesproken, onder andere naar aanleiding van het rapport over vreemdelingen in de strafrechtketen, het VRIS-rapport. De regering heeft vervolgens in een brief geschreven dat zij die motie niet zal uitvoeren. Ik zeg nogmaals dat ik dit een heel goed standpunt van de regering vind.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! De winst van deze interruptie is in ieder geval dat de heer Dittrich aangeeft dat het om een beperkte groep gaat. Het gaat niet om de hele categorie vreemdelingen. Daarnaast is het juist dat de regering heeft aangetoond dat het om praktische redenen moeilijk is om de motie uit te voeren. De intentie van de motie was dat criminele illegalen niet meer door een draaideureffect op straat komen te staan, maar dat zij vastgehouden worden. In principe kan dit betekenen dat deze bewaring langer gaat duren dan aanvankelijk was voorzien. Wij moeten dat op de koop toenemen. Hoe het in de praktijk uitwerkt, zullen wij wel zien en daar zullen wij nog wel op terugkomen. Maar ik wil in dit debat graag duidelijkheid over de intentie die aan de motie ten grondslag lag. De motie beperkte zich tot de criminelen.

De voorzitter: Het lijkt mij goed dat u dit punt straks in uw eigen betoog opneemt, waarmee ik maar wil zeggen dat dit eigenlijk geen interruptie was. Ik schijn dit altijd expliciet te moeten zeggen...

De heer Dittrich (D66): Voorzitter! De intentie van de motie de heer Middel was wel duidelijk, maar uitvoering daarvan zou in de praktijk onmogelijk zijn. Ik heb toen al gezegd dat vreemdelingenbewaring volgens de jurisprudentie zo’n zes maanden duurt. In sommige situaties kan dit oplopen tot acht à negen maanden, als de vreemdeling echt tegenwerkt, maar dan houdt het op. De intentie van de motie van de heer Middel was om de vreemdelingenbewaring in sommige situaties voor onbepaalde tijd te laten duren en dat kan gewoon niet. Ik ben blij dat de heer Middel dat ook inziet.

Voorzitter! De status van de Rechtseenheidkamer in verband met de vreemdelingenbewaring is natuurlijk informeel. Rechters van alle nevenzittingsplaatsen kunnen participeren in de Rechtseenheid-kamer.

Voorzitter: Weisglas

De heer Dittrich (D66): Voorzitter! Als het wetsvoorstel is ingevoerd, inclusief het amendement van hoger beroep, zullen er zaken blijven liggen waartegen geen hoger beroep mogelijk is. Ik noem als voorbeelden de beschikking over visa voor een kort verblijf van minder dan drie maanden en besluiten over schadevergoeding voor onrechtmatige vrijheidsbeneming, bijvoorbeeld als iemand ten onrechte te lang in vreemdelingenbewaring heeft gezeten. Tegen deze zaken is geen hoger beroep mogelijk. Het is de vraag of voor dit soort zaken nog een Rechtseenheidkamer noodzakelijk is. Uiteraard is dit aan de rechters zelf ter beoordeling, maar mij lijkt dat er niets tegen is dat rechters van verschillende nevenzittingsplaatsen bij elkaar komen en proberen in dezelfde soort zaken tot rechtseenheid te komen. Voor zaken waartegen een hoger beroepen open staat, kan ik mij voorstellen dat er geen rol meer voor de Rechts-eenheidkamer is weggelegd. Welke gedachten heeft de staatssecretaris hierover?

Volgens artikel 48, lid 1, zijn ambtenaren, belast met het toezicht op vreemdelingen, bevoegd om op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De fractie van D66 vindt dat deze grond te ruim is geformuleerd. De huidige wet kent in artikel 19 als reden, concrete aanwijzingen over illegaal verblijf. Natuurlijk kennen wij de verhalen van de vreemdelingenpolitie dat het moeilijk is om met het criterium ’’concrete aanwijzingen’’ te werken en dat dit vleugellam maakt. In de praktijk zie je dan ook dat vreemdelingentoezicht niet veel voorstelt. Ik meen dat de heer Verhagen het redelijk vermoeden en de werking van het vreemdelingentoezicht op straat bij de vorige staatssecretaris aan de orde heeft gesteld. Ik begrijp niet dat de toenmalige staatssecretaris Schmitz toen zei dat na onderzoek bleek dat hier niet veel problemen mee waren, terwijl wij nu signalen van de vreemdelingenpolitie krijgen dat zij niet uit de voeten kan met de wettelijke omschrijving. Ik vraag deze staatssecretaris om daarop te reageren en dat te verklaren. De ene staatssecretaris zei dat er in de praktijk geen problemen waren, maar waarom is dan toch in het wetsvoorstel een heel nieuw criterium ingevoerd? Het voorgestelde criterium van redelijk vermoeden creëert de mogelijkheid dat de politie op straat mensen aanhoudt die opvallen omdat ze er bijvoorbeeld anders uitzien of een andere taal spreken. Vindt zo’n staandehouding dan plaats op grond van een vermoeden dat redelijk is? Die term ’’redelijk’’ is vaag en laat ruimte voor subjectieve interpretaties van de ambtenaar. Het risico bestaat dat de staandehouding dan ook op onterechte gronden gebeurt. Als de personen hun papieren laten zien en er is niets aan de hand, dan zullen wij daar bijna nooit achterkomen. De meeste mensen dienen niet gauw een klacht in en zullen gewoon doorlopen.

Toch kan door een te ruim geformuleerde bepaling in de wet, de sfeer op straat en dus in de samenleving, verslechteren. Wij willen geen samenleving waarin mensen bijvoorbeeld met een ander kleurtje de kans lopen dat ze op straat steeds om hun papieren gevraagd worden. Vanuit de gedachte dat de vreemdelingenpolitie voldoende armslag moet hebben om aan een effectief vreemdelingentoezicht te doen en in het achterhoofd dat niet al te gemakkelijk personen staande gehouden moeten kunnen worden, hebben de coalitiepartijen na lang beraad een wijzigingsvoorstel ingediend. Wij hebben ’’redelijk vermoeden’’ herschreven tot ’’feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’’. Met die formulering ben ik ervan overtuigd dat onze bezwaren goeddeels worden ondervangen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter!...

De voorzitter: Mevrouw Halsema, u gaat met mijn toestemming nu uw vijftiende interruptie maken!

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan heb ik er waarschijnlijk nog een boel te gaan!

Voorzitter! Ik vind het interessant dat de heer Dittrich is teruggekomen van zijn eerdere stelling dat de formulering ’’concrete aanwijzingen’’ weer in de wet moest worden opgenomen. Hij zet nu de jurisprudentie rond ’’redelijk vermoeden’’ in de wet, zo begrijp ik althans. Hij wil vermijden dat mensen op grond van subjectieve criteria staande worden gehouden. Is huidskleur een subjectief of een objectief criterium?

De heer Dittrich (D66): Wat door het amendement niet meer mogelijk is, is dat louter op basis van subjectieve gevoelens van de ambtenaar iemand op straat staande kan worden gehouden en gevraagd kan worden om zijn papieren te laten zien. Om die reden is het amendement ingediend, dat spreekt over feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf hebben. Dat betekent dat iemand met een andere huidskleur dus niet zo maar staande kan worden gehouden om zijn papieren te tonen. Er moeten feiten en omstandigheden plaatsvinden die objectiveerbaar zijn. Zo moet dat bijvoorbeeld te maken hebben met een huis, waarvan bekend is dat er vele vreemdelingen illegaal verblijven. Ook in de jurisprudentie is dat uitgemaakt en dat soort dingen willen wij in de wetstekst vastleggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Nu komt u toch aan het punt. U zegt dat er een huis moet zijn waarvan bekend is dat er veel illegalen zijn. Dat is precies wat een ’’concrete aanwijzing’’ dekt! Als er een huis is waar illegalen verblijven, heeft de politie haar noodzakelijke concrete aanwijzing om te kunnen ingrijpen!

De heer Dittrich (D66): Dan hebt u ook geen bezwaar tegen het amendement, want in uw optiek is er dan geen verschil tussen concrete aanwijzingen en dit amendement. Ik ben dankbaar voor de steun.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat is heel slim maar u probeert een nieuwe categorie te introduceren tussen ’’redelijk vermoeden’’ en ’’concrete aanwijzingen’’. Mijns inziens is dat echter niet mogelijk en val je ofwel terug op ’’redelijk vermoeden’’ of op ’’concrete aanwijzingen’’. Ik begrijp overigens niet waarom u dit voorbeeld, dat overigens duidelijk binnen de ’’concrete aanwijzingen’’ valt, niet gewoon in de wet zet.

De heer Dittrich (D66): Omdat dit voorbeeld valt onder de ’’objectieve maatstaven’’. U bent van mening dat er een keuze is tussen ’’redelijk vermoeden’’ en ’’concrete aanwijzingen’’ maar u doet net alsof het een digitale keuze is. Er zijn echter allerlei mogelijkheden. Wij hebben er lang over nagedacht na al die openbare debatten waarin dit punt aan de orde kwam en hebben een formulering gevonden die mijn fractie tevredenstelt. En dat is deze formulering.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Ik herinner mij dat ik de staatssecretaris hierover tijdens het wetgevingsoverleg vragen heb gesteld. Ik heb hem onder andere gevraagd of onder ’’redelijk vermoeden’’ hetzelfde niveau qua feitelijke grondslag worden aangenomen als bij artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. De staatssecretaris heeft daar bevestigend op geantwoord. Met dit amendement voegt de heer Dittrich hieraan ’’feiten en omstandigheden’’ toe. Dat heeft artikel 27 Wetboek van Strafvordering ook staan en daar kan ik mij dus iets bij voorstellen. De heer Dittrich voegt er echter nog iets aan toe en wel ’’naar objectieve maatstaven gemeten’’. Wat voegt dat element toe aan wat er al in het Wetboek van Strafvordering staat? Zonder die terreinen door elkaar te halen, wil ik vragen of het om hetzelfde niveau van vermoeden, van feitelijkheid gaat als basis voor het redelijk vermoeden. Wekt de heer Dittrich daarmee niet de indruk meer en iets anders te willen dan wat in artikel 27 Wetboek van Strafvordering wordt gevraagd?

De heer Dittrich (D66): Ja, er is aan toegevoegd ’’naar objectieve maatstaven gemeten’’. Dat is iets extra’s dan alleen ’’feiten en omstandigheden’’. Iedereen kan zeggen dat het feiten en omstandigheden zijn, maar ’’naar objectieve maatstaven gemeten’’ is een stapje extra. Daarom staat dat ook zo in het amendement. Overigens geef ik de heer Rouvoet graag toe dat de praktijk nog moet leren om hiermee om te gaan. De rechtspraktijk moet weten of dit een te ruim of een te strak criterium is. Daarom vraag ik de staatssecretaris ook of hij met maatschappelijke organisaties zoals het Landelijk bureau racismebestrijding contact wil opnemen om te kijken of gemonitord kan worden of mensen, als zij klachten hebben omdat zij ten onrechte staande worden gehouden, de weg weten naar het Landelijk bureau racismebestrijding. Daarmee kan de werking van deze bepaling in de praktijk goed bekeken worden. Ik zou bovendien graag zien dat in de evaluatie van de nieuwe Vreemdelingenwet hierop verder wordt doorgegaan.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Ik ga nog een paar stappen terug. De heer Dittrich zegt dat er nu iets extra’s wordt gevraagd. Niet alleen wordt naar de feiten en de omstandigheden gevraagd, maar die moeten ook nog eens naar objectieve maatstaven worden gemeten. Daarmee zegt hij dat dit in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering niet het geval is. Denkt de heer Dittrich vol te kunnen houden dat deze bepaling, anders dan in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, objectief wordt? Meent hij dat in alle oprechtheid?

De heer Dittrich (D66): Wij behandelen nu niet het strafrecht en de strafvordering, maar het administratief recht, namelijk de Vreemdelingenwet. Daarom is het volkomen terecht dat de collega’s Kamp en Middel en ik gezegd hebben dat wij de objectieve maatstaven moeten expliciteren in de wet.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Mijn vraag was niet of de heer Dittrich het met mij eens is dat er een verschil is tussen het strafrecht en het vreemdelingenrecht, het bestuursrecht. Wij hebben het hier over het niveau van de feitelijke grondslag voor een redelijk vermoeden. De heer Dittrich suggereert in zijn interventie in dit debat dat hij dit heel objectief wil maken in het bestuursrecht, omdat het in het strafrecht niet objectief zou zijn. Hij heeft dus de term ’’naar objectieve maatstaven gemeten’’ nodig. Die stelling kan hij, denk ik, niet volhouden.

De heer Dittrich (D66): Ik meen dat ik dit wel vol kan houden. Ik heb dat met argumenten aan de heer Rouvoet voorgehouden.

Mevrouw Halsema (Groenlinks): Voorzitter! Ik heb nog een vraag over het tweede deel van het exposé van de heer Dittrich. Hij verzoekt de regering om het nieuwe criterium te laten monitoren door het Landelijk bureau racismebestrijding. Naar mijn idee spreekt daaruit de angst dat mensen onterecht aangehouden zullen worden, want anders zou zo’n verzwaard systeem van controle niet nodig zijn. Is die indruk terecht?

De heer Dittrich (D66): Nee, die indruk is niet terecht. Ik ben niet zo bang aangelegd. Ik heb wel scherp de brief voor ogen die het Landelijk bureau racismebestrijding naar de gehele Kamer heeft gestuurd en die mevrouw Halsema dus ook gelezen zal hebben. Daarin staat dat het bureau denkt dat door het criterium dat de regering voorstelt, ’’redelijk vermoeden’’, veel mensen ten onrechte staande gehouden zullen worden. Wij hebben goed naar die redenering geluisterd en zijn met een strenger criterium gekomen, zodat het in de praktijk minder vaak voorkomt. Hoe je het echter ook wendt of keert, het is een nieuw criterium in de Vreemdelingenwet. Ik wil dan ook dat goed bekeken wordt op welke manier dit op straat gaat. Daarvoor hebben wij het Landelijk bureau racismebestrijding nodig.

Meneer de voorzitter! Ik kom op het punt van het binnentreden van een woning en van andere plaatsen. Door de aanpassing van het artikel over staandehouding moest ook het artikel over het binnentreden van woningen, artikel 51, worden gewijzigd. Ook daar verandert het criterium in: feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Tijdens het wetgevingsoverleg heeft de staatssecretaris meegedeeld dat onder een woning ook valt een kerk of een andere plaats waar illegale vreemdelingen zijn ondergebracht door hulpverleners. Als het bijvoorbeeld bekend is dat een kerkelijke organisatie zich principieel verzet tegen het democratisch tot stand gekomen vreemdelingenbeleid en aan uitgeprocedeerde asielzoekers die van de overheid moeten vertrekken, opvang en ondersteuning biedt, kan, naar de letter, artikel 51 van toepassing zijn. De fractie van D66 vindt dat het sluitstuk van het vreemdelingenbeleid, de uitzetting, niet mag stuiten op actieve tegenwerking van derden. Wij willen echter ook niet dat de vreemdelingenpolitie kerken en andere opvangplaatsen met razzia-achtige invallen gaat schoonvegen. Ik vraag de staatssecretaris daarom welk beleid hij uitstippelt om in dit dilemma te opereren. Het vreemdelingentoezicht moet effectief zijn en mag niet onmenselijk zijn. Hoe gaat de staatssecretaris daar in de praktijk mee om, nu artikel 51 dit in wezen toelaat? Wanneer pleegt een organisatie of een gemeente die een illegale vreemdeling opvang biedt en ondersteunt, een strafbaar feit? Hoe gaat het openbaar ministerie daar in de praktijk mee om? Wordt daarvoor een vervolgingsrichtlijn opgesteld? Kortom, hoe zal dat er in de praktijk uitzien?

De heer Middel (PvdA): Nu de heer Dittrich deze meer juridische kant aan de staatssecretaris voorlegt, wil ik hem vragen hoe hij daar politiek tegen aankijkt. Ik geef een voorbeeld om de zaak aan op te hangen. Op dit moment speelt in Zuidoost-Drenthe het geval van de Stichting India die via kerkasiel uitgeprocedeerde asielzoekers heeft opgevangen. Zij wist op een bepaald moment niet meer hoe zij daarmee moest omgaan en heeft het toen op het bordje van de samenleving gelegd. Tegen de gemeente Emmen heeft de stichting gezegd dat zij geld wil hebben en de gemeente overweegt om dat te geven. Wat is het politieke oordeel van de heer Dittrich over zo’n situatie?

De heer Dittrich (D66): Politiek vind ik dat een onverstandige houding van de gemeente, want die gaat dan als het ware tegen het landelijk beleid in ondersteuning bieden. Ik sta er dan ook niet positief tegenover. Iets anders is echter hoe je daar in gaat grijpen. Ik zeg tegen de staatssecretaris: wees daar behoedzaam in. Bekeken moet worden hoe met dat soort lastige kwesties moet worden omgegaan.

Voorzitter! Artikel 43 regelt van rechtswege een aantal rechtsgevolgen, wanneer de verblijfsvergunning wordt afgewezen. Dit is de zogenaamde meeromvattende beschikking. D66 acht dit een grote vooruitgang in vergelijking met de huidige Vreemdelingenwet, waarbij een negatieve beslissing aanleiding geeft tot een waaier van procedures. Volgens artikel 43 vervalt de rechtsgrond om rechtmatig in Nederland te verblijven. De vreemdeling moet binnen vier weken Nederland verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet en hij verliest het recht op opvang. Volgens lid 4 kan de vreemdeling in afwijking van de hoofdregel nog opvang worden gegund. De naderhand genomen beslissing tot beëindiging van de opvang kan uiteraard niet meer in de eerdere procedure tegen de afwijzing worden meegenomen. Vormt die beslissing dan toch als het ware een zelfstandig besluit, waartegen beroep kan worden ingesteld?

Daarnaast ontbreekt in asielzaken een bepaling analoog aan artikel 70, lid 3. Dat houdt in dat feitelijke uitvoeringshandelingen die niet kunnen worden geacht in de afwijzende beschikking op te lossen – bijvoorbeeld uitzetting nadat de uitgeprocedeerde asielzoeker gedurende lange tijd uitstel van vertrek is verleend – en dat ze niet onder de competentie van de vreemdelingenrechter en ook niet onder die van de algemene administratieve rechter vallen, zodat een vordering bij de burgerlijke rechter om de uitzetting te verbieden, ontvankelijk lijkt. Hoe denkt de regering dit te voorkomen? Het zal toch niet de bedoeling zijn dat de burgerlijke rechter via een achterdeur bevoegd wordt.

In het terugkeerbeleid heeft de regering bepaald dat de vreemdeling, die buiten zijn schuld niet kan vertrekken, Nederland niet hoeft te verlaten en opvang behoudt. Waar is deze regel in de wetstekst terug te vinden? Zou het niet logisch zijn deze uitzondering op het hoofdbeginsel van artikel 59 aldaar in de wetstekst op te nemen? Waarom heeft de regering dat niet gedaan?

Bij de behandeling van de Wet arbeid vreemdelingen is een motie van D66 aangenomen, waarin staat dat de kosten van uitzetting van een vreemdeling die illegaal in Nederland heeft verbleven en voor een bepaalde werkgever heeft gewerkt, op die werkgever moet kunnen worden verhaald. Geeft dit de regering aanleiding om artikel 64 te wijzigen? Zo nee, waarom niet?

Volgens artikel 65 kan de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan, ongewenst worden verklaard. Wil de regering een volledige opsomming geven van welke feiten bij de Vreemdelingenwet strafbaar zijn gesteld en die kunnen leiden tot een ongewenstverklaring? Is een ongewenstverklaring op al die overtredingen van de Vreemdelingenwet wel een proportionele sanctie? Dit klemt te meer, omdat een ongewenst verklaarde vreemdeling geen toegang meer heeft tot het gehele Schengengebied. Een ongewenstverklaring kan na tien jaar worden opgeheven volgens artikel 66, lid 2. Waarom staat niet in artikel 66 dat een ongewenstverklaring na vijf jaar kan worden opgeheven bij veroordelingen wegens niet-geweldsdelicten en niet-opiumdelicten? Waarom is dat belangrijke onderscheid niet in de wetstekst terug te vinden?

Over alleenstaande minderjarige asielzoekers heeft op 29 mei jl. een uitgebreid notaoverleg plaatsgevonden. Ik beperk me hier dan ook tot het maken van enkele opmerkingen. Collega Wijn heeft als eerste gesproken over alleenstaande minderjarige vreemdelingen in plaats van over alleenstaande minderjarige asielzoekers. Ik vond dat een goede suggestie en ik ga dat dan ook proberen te doen. Het gaat immers om alleenstaande vreemdelingen, die minderjarig zijn, maar wier asielverzoek is afgewezen. D66 maakt zich ernstige zorgen over het groeiend aantal AMV’s dat naar Nederland komt. Een aantal jaren geleden werden de signalen steeds duidelijker dat een significant aantal minderjarigen doelbewust een lagere kalenderleeftijd opgaf om voor de AMA-procedure in aanmerking te komen. De fractie van D66 heeft er bij de vorige staatssecretaris op aangedrongen dat er bij gerede twijfel een leeftijdsonderzoek zou worden ingesteld. Jaren heeft dat maar mondjesmaat tot helemaal niet plaatsgevonden. Dit is volgens mij een van de oorzaken dat mensensmokkelaars minderjarigen naar Nederland brengen. In vergelijking met andere Europese landen vangt Nederland buitengewoon veel minderjarigen op. D66 steunt het streven van de regering om al in het aanmeldcentrum een leeftijdsonderzoek te verrichten wanneer aan de opgegeven leeftijd wordt getwijfeld.

In het notaoverleg is afgesproken dat de regering een onderzoek instelt naar adequate opvangmogelijkheden in diverse landen van herkomst. Er wordt ook nagegaan in welke landen een minderjarige van 16 jaar of ouder zich zonder bezwaar kan redden. Ik raad de staatssecretaris aan dat onderzoek ook daadwerkelijk in de herfst af te ronden. Het probleem van de steeds groeiende stroom minderjarigen naar Nederland is groot en wij kunnen ons het niet veroorloven om op dat terrein nog meer tijd te verliezen. Wij hebben al erg lang op de nota van de regering moeten wachten. Collega Hoekema heeft al tijdens het notaoverleg op spoed aangedrongen. Ik herhaal dit verzoek vandaag graag.

Het invoeren van de nieuwe Vreemdelingenwet moet zomin mogelijk leiden tot een vermeerdering van het aantal asielzoekers, die een beroep op het driejarenbeleid kunnen doen. Dat driejarenbeleid moet natuurlijk behouden worden, maar introductie van de nieuwe wet mag geen extra mogelijkheden genereren.

Voor mijn fractie is de evaluatie van de nieuwe Vreemdelingenwet essentieel. Ik stel voor, de wet al na drie jaar te evalueren, met daarna vervolgevaluaties. De opzet moet tevoren met de Kamer worden besproken, zodat alle fracties daarvoor punten kunnen aandragen. Ik heb in mijn betoog al enkele zaken genoemd die specifiek voor de evaluatie van belang zijn.

Voorzitter! Ik kom tot een voorlopige conclusie. Het wetsvoorstel heeft belangrijke verbeteringen in zich, maar het roept ook tal van vragen op. De regering moet met goede argumenten komen om de fractie van D66 ervan te overtuigen dat de IND het werk onder de nieuwe wet aan zal kunnen en dat geen nieuwe achterstanden zullen ontstaan. De chaos waarover in de kranten wordt geschreven, moet vermeden worden.

Tot slot merk ik op dat de wet uiteindelijk een stuk papier is met veel woorden erop. Waar het op aankomt, is hoe de afspraken uit de wet in de praktijk worden uitgevoerd en welk beleid de regering binnen het raamwerk van de wet weet te realiseren.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Ik heb een vraag over de invoeringswet gerelateerd aan uw opmerkingen over het herstel van de motiveringsplicht. Verbindt u hier consequenties aan terzake van het voorzieningenpakket voor de verschillende categorieën van houders van een tijdelijke status? Wilt u daarin geen differentiatie meer aanbrengen?

De heer Dittrich (D66): Ik blijf bij hetgeen ik daarover in het wetgevingsoverleg heb gezegd. Ik heb ingetekend voor een spreektijd van 60 minuten en bij mijn voorbereiding zag ik dat ik nog twee minuten over had. Ik heb een keuze moeten maken. Het door u genoemde punt heb ik niet genoemd. Daarover zijn, onder anderen door u, veel vragen gesteld. Met belangstelling wacht ik de reactie van de regering daarop af.

De heer De Wit (SP): Een van de belangrijkste uitgangspunten van dit wetsvoorstel was voor de coalitie de snelheid van de procedures. De asielzoeker moet sneller duidelijkheid worden geboden. Ik weet niet of de heer Dittrich kennis heeft genomen van het artikel van mr. Grutters in NRC Handelsblad van gisteravond. Hij heeft uitgerekend dat wij toch al gauw op acht beslissingen uitkomen. Hij is overigens niet de enige die betwijfelt dat de snelheid gehaald zal worden. Hij vraagt zich af of wij het afschaffen van de bezwarenfase later niet moeten bekopen doordat degenen die doorprocederen naar de rechter gaan. Hij stelt dat juist door het hoger beroep en doordat wij twee soorten vergunningen krijgen, het aantal procedures verdubbelt. Daardoor zal verstopping optreden en zullen de snelheid en zekerheid afnemen.

De heer Dittrich (D66): Ik heb dat artikel met belangstelling gelezen, maar ik ben het er niet mee eens. De berekening die daarin wordt gemaakt, wordt vanuit een soort doemscenario naar voren gebracht. Als de IND onder vigeur van deze wet snel en goed werkt, kan het in orde komen. Kan de IND dat werk niet aan, dan is dat onder de huidige wet en onder de nieuwe wet een groot probleem. Dat is de essentie. De berekeningen die gisteren in het artikel naar voren zijn gebracht, vind ik echt overdreven. Het gaat erom dat duidelijke beslissingen worden genomen. Het is heel goed dat er ook een hoger beroep is. In het begin zullen er veel hogerberoep-zaken zijn. Dat is altijd zo. Daar komt jurisprudentie uit voort die een uitstraling heeft op allerlei andere asielverzoeken en discussies bij de rechter in eerste aanleg. Omdat het hoger beroep er is – dat is echt een belangrijk winstpunt van dit wetsvoorstel – kan de rechter in eerste aanleg naar die jurisprudentie verwijzen. De hoogste rechter heeft dan gesproken en dat bespoedigt de procedures aanmerkelijk. Ik vond het artikel te pessimistisch. Ik ben het er niet mee eens.

De heer De Wit (SP): Eerst is er een tijdelijke vergunning. Men kan procederen als de vergunning voor onbepaalde tijd wordt afgewezen. Daarbij kan in twee termijnen geprocedeerd worden. Daardoor wordt de rechter toch in aanmerkelijke mate belast.

De heer Dittrich (D66): Dat gebeurt niet bij iedereen. Degenen die een vergunning voor bepaalde tijd krijgen, gaan niet procederen. Het geldt alleen voor een groep die eerst afgewezen wordt. Zij willen een vergunning voor bepaalde tijd. Stel, zij krijgen die vergunning. Van die mensen zal een deel een vergunning voor onbepaalde tijd krijgen. Zij hoeven ook niet te procederen. Alleen degenen die de vergunning niet krijgen – dat kunnen ook de mensen zijn die eerst afgewezen zijn, toen een vergunning kregen, maar na drie jaar worden afgewezen – zullen allicht opnieuw procederen. Ik vind dat het wetsvoorstel wat dat betreft qua structuur goed in elkaar zit. Dat betekent dat heel zorgvuldig naar de feiten en omstandigheden wordt gekeken die een asielzoeker naar voren brengt. En dan is er ook nog hoger beroep. Dan hebben de heer De Wit en ik daar toch niet over te klagen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Dittrich begon zijn betoog met te zeggen dat er meer aandacht moet komen voor de reguliere vreemdeling. Ik verheugde mij daarover en dacht ’’dat wordt tijd’’. Ik heb hem daar helemaal niet meer over gehoord.

De heer Dittrich (D66): Dat is heel jammer. Dan heeft mevrouw Halsema niet goed geluisterd. Ik heb daar wel degelijk aandacht aan besteed. Volgens mij hebben wij al drie wetgevingsoverleggen gevoerd, naast de algemene overleggen. Daarin hebben wij daar uitgebreid aandacht aan besteed. Voorzover dat niet heeft geleid tot een discussie tussen de fractie van D66 en de regering of tot een discussie over hoofdpunten van politiek, wil ik daar nu niet over praten. Dat is immers al in eerder overleg afgewikkeld. Als ik het niet met de regering eens ben, moet ik dat hier natuurlijk naar voren brengen, maar dat is niet op die punten.

De voorzitter: Ik stel voor, de inbreng van de VVD voor de dinerpauze te houden. Als ik het goed heb begrepen, hebben VVD en GroenLinks geruild. Ik ga ervan uit dat wij rond half acht voor de dinerpauze kunnen schorsen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan de heer Kamp, benadruk ik nog even dat ik rond half acht wil schorsen voor de dinerpauze. Ik wil u niet aanmoedigen, maar als tegen die tijd blijkt dat het niet lukt de bijdrage van de VVD afgerond te hebben, zal ik nog in de spreektijd van de heer Kamp of de heer Niederer schorsen. Ik wil niet te lang doorgaan na half acht.

©

foto H.G.J. (Henk)  Kamp
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Kamp (VVD): Voorzitter! In mijn bijdrage namens de VVD-fractie aan de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 wil ik eerst ingaan op het probleem dat met de wet opgelost moet worden. Vervolgens wil ik ingaan op de politieke context. Daarna zal ik de vraag proberen te beantwoorden, waarom de Vreemdelingenwet 1994 is mislukt en wat de kansen zijn dat het met de nieuwe wet beter gaat. Ik zal het in dat verband onder meer hebben over de Rechtseenheidkamer, het hoger beroep, de gratis rechtsbijstand, de driejarenregeling en het ongedocumenteerd zijn in relatie tot de eerste beoordeling van de asielaanvrage in de aanmeldcentra. Ik wil dan doorgaan met de opvang in de eigen regio, het punt waarmee de VVD-fractie haar bijdrage aan het schriftelijk verslag over het wetsvoorstel begon. Vervolgens komen aan de orde het vreemdelingentoezicht, de ex-nunctoetsing, het besluit-moratorium, de vraag of een vergunning asiel voor bepaalde tijd na drie of na vijf jaar in een vergunning voor onbepaalde tijd moet worden omgezet, veilige landen en veilige derde landen, de keuze tussen facultatieve en imperatieve bepalingen, de machtiging voorlopig verblijf en als laatste de adviescommissie voor vreemdelingenzaken.

De VVD-fractie stelt zich bij ieder wetsvoorstel om te beginnen één vraag: wat is het probleem? Het probleem dat de Vreemdelingenwet 2000 moet helpen oplossen, is de veel te grote toestroom van asielzoekers naar ons land. 5% van de inwoners van de Europese Unie leeft in Nederland. Van de asielzoekers die in het laatste kwartaal van 1999 naar de Europese Unie gingen, koos 13% voor Nederland. In het eerste kwartaal van 2000 lag dat percentage op 14. Slechts twee van de vijftien EU-landen krijgen in absolute zin meer asielzoekers dan Nederland. Het zijn Engeland en Duitsland. De situatie in Nederland is echter veel ernstiger dan in deze landen. Per hoofd van de bevolking ligt het aantal asielzoekers in Nederland ruim twee keer zo hoog als in Engeland en ruim drie keer zo hoog als in Duitsland.

Opvallend is de rechtstreekse relatie die er steeds is tussen afwijkend, ruimhartig Nederlandse beleid ten opzichte van een land en de toename van het aantal asielzoekers uit dat land. Bij eerdere gelegenheden noemde ik Afghanistan en Irak als voorbeeld, nu geef ik enkele andere voorbeelden.

Van alle asielzoekers uit Somalië en Sierra Leone die dit jaar naar de Europese Unie gingen, koos ruim een kwart voor Nederland. Dat is vijf keer meer dan evenredig zou zijn als wij zoveel kregen als op grond van het aantal inwoners voor de hand had gelegen. Vijf keer zoveel! Van de asielzoekers uit Angola ging bijna 40% naar Nederland, ofwel acht keer zoveel als evenredig is. Van de asielzoekers uit Soedan ging meer dan de helft naar Nederland ofwel tien keer ons evenredige aandeel.

In 2000 zullen zich naar wij verwachten voor het derde achtereenvolgende jaar rond de 45.000 asielzoekers in Nederland aanmelden. 70.000 asielzoekers verblijven op dit moment in de opvangcentra. In de kasten van de Immigratie- en naturalisatiedienst en van de rechtbanken liggen de dossiers van honderdduizend lopende zaken. Als je die op een rijtje legt, is dat een rij van hier naar Zoetermeer en weer terug.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Collega Kamp is gek op cijfers. Wij worden daar regelmatig op getrakteerd als hij Nederland vergelijkt met andere landen voor het aandeel mensen dat uit een bepaald derde land hierheen komt. Heeft hij ook cijfers waarin Nederland in negatieve zin afsteekt bij andere landen? Uit welke landen nemen wij veel minder mensen op dan andere Europese landen? Kan hij ons die cijfers ook voorschotelen? Dat zou namelijk iets nieuws zijn.

De heer Kamp (VVD): Ik hoop dat de heer Middel die voorbeelden kan geven. Hij zoekt er al jaren naar, maar heeft ze nog niet gevonden. De

uitkomst van de minnen die hij zoekt en de plussen die ik noem, is dat Nederland per hoofd van de bevolking in vergelijking met de Europese Unie als geheel drie keer zoveel asielzoekers krijgt, jaar in jaar uit.

De heer Middel (PvdA): U komt telkens met voorbeelden van landen waaruit blijkt dat een disproportioneel aandeel naar Nederland gaat, maar u moet toch erkennen dat er ook voorbeelden te geven zijn waaruit blijkt dat een disproportioneel aandeel naar andere landen gaat? Voor het evenwicht en de volledigheid lijkt het mij goed als u ook dat eens inbrengt.

De heer Kamp (VVD): Ik heb al gezegd dat ik die voorbeelden niet kan vinden. Als u zulke voorbeelden hebt, vind ik dat erg interessant; dat hoor ik straks graag van u.

Op de rijksbegroting is voor de directe kosten in verband met de toestroom van asielzoekers 3,4 mld. uitgetrokken. Wat ook niet onderschat mag worden, is de asielindustrie die in ons land is gegroeid. Tienduizenden hebben een goedbetaalde baan bij een van de vele instanties, instellingen en bedrijven die bezig zijn met asielzoekers. Het feit dat mensen niet geneigd zijn hun eigen broodwinning overbodig te maken, is inmiddels een van de factoren geworden die de oplossing van het asielprobleem in de weg staan. De intensieve, bijna twee jaar actieve lobby richting de Kamer over de nieuwe wet was uitsluitend gericht op versoepeling.

De Nederlandse asielprocedure is gebaseerd op het 50 jaar oude Vluchtelingenverdrag van Genève. Vorig jaar voldeed volgens de IND minder dan 3% van de asielzoekers aan de criteria van het verdrag. Het is ook mogelijk een verblijfsvergunning te krijgen om humanitaire redenen of omdat de situatie in het land van herkomst te slecht is om terug te keren. Op dit moment krijgt in totaal ongeveer 10% van de asielzoekers een verblijfsvergunning van de IND. Een zeer klein deel van de asielzoekers is dus vluchteling, het overgrote deel van hen is economische migrant en verwacht in Nederland een beter leven te kunnen leiden dan in hun eigen land. Economische migranten maken alleen kans op een verblijfsvergunning asiel als zij erin slagen om de

IND te misleiden. Dat begint met het niet meenemen, achterhouden of weggooien van documenten. Vorig jaar november had 87% van de asielzoekers niet één document met betrekking tot hun identiteit of reis bij zich; in december van het vorig jaar was dat 91%.

De Vreemdelingenwet 1994 werd vastgesteld in het jaar waarin een recordaantal asielzoekers naar Nederland kwam. In 1995 en 1996 daalde het aantal, maar daarna ging het weer mis. Bij de onderhandelingen over een nieuw regeerakkoord na de verkiezingen van 1998 was duidelijk dat de wet was mislukt. De discussie ging niet over de vraag of er een nieuwe wet moest komen, maar hoe die eruit zou moeten zien.

Waarom is het eigenlijk een probleem dat jaarlijks 45.000 asielzoekers naar Nederland komen? Ook dat moeten wij met elkaar bespreken. Het feit dat wij in ons land met een ernstige integratie-problematiek te maken hebben, is inmiddels onomstreden. Op dat punt zijn ook vanuit de PvdA de laatste tijd waardevolle bijdragen geleverd. Het blijkt voor veel immigranten moeilijk om ertussen te komen in onze welvarende, hoog ontwikkelde kennissamenleving met een socialezekerheidsstelsel dat werken niet noodzakelijk en voor velen zelfs niet lonend maakt. Actief werven dertig jaar geleden van 10.000 tot 20.000 tijdelijke gastarbeiders uit Turkije en Marokko bracht een permanente immigratiestroom op gang en heeft geleid tot de aanwezigheid in ons land van meer dan een half miljoen mensen van Turkse en Marokkaanse afkomst. In de jaren negentig zijn immigratiestromen naar Nederland op gang gekomen vanuit tientallen landen in de hele wereld. Het gaat dus om veel meer landen dan dertig jaar geleden; het gaat bovendien om veel grotere aantallen. Zo kwamen alleen al de afgelopen vier jaar 20.000 mensen uit Afghanistan naar Nederland. In 2015 zal volgens het Sociaal en cultureel planbureau 40% van de allochtone bevolking van Nederland een asielachtergrond hebben en volgens het Centraal bureau voor de statistiek is 60% van de asielzoekers die in de jaren negentig een verblijfsvergunning asiel kregen, nu nog van een uitkering afhankelijk.

Een aantal van 45.000 asielzoekers per jaar is op de korte termijn een probleem, omdat het onwaarschijn- lijk veel geld kost, meer dan de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, beschikbaar heeft om 23 miljoen vluchtelingen en ontheemden in de hele wereld op te vangen. Op de lange termijn is het een nog groter probleem, omdat het tot ontwrichting van de samenleving kan leiden.

Ik zal straks ingaan op de oorzaken van de mislukking van de Vreemdelingenwet 1994 en de kans dat de Vreemdelingenwet 2000 een succes wordt, maar eerst wil ik een misverstand rechtzetten dat twee weken geleden nog eens werd verwoord in een artikel in het Twentse politieke weekblad De Roskam; dat weekblad is mevrouw Halsema wel bekend. De Kamerdebatten over de Vreemdelingenwet 2000 zouden een zegetocht worden voor de VVD, de liberalen zouden van Cohen in alles hun zin hebben gekregen. Was dat maar waar. Helaas is de harde werkelijkheid anders. Een VVD-Vreemdelingenwet 2000 zou er anders uit hebben gezien dan het voorliggende wetsvoorstel. Het zou een wet zijn waarbij het op grond van een verdrag iemand niet terug mogen sturen in veel gevallen niet zou leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning; een wet waarbij – behoudens uitzonderingen – alleen gedocumenteerden nog voor een verblijfsvergunning in aanmerking zouden komen; waarbij consequent iedere vergunningaanvraag wordt afgewezen en een al verleende vergunning wordt ingetrokken indien op enigerlei wijze sprake is van het geven van onjuiste informatie, het gebruiken van valse documenten als waren ze echt, tegenwerken of niet meewerken; een wet waarbij een asielzoeker de gelegenheid krijgt in Nederland in totaal één juridische procedure te voeren, een asielprocedure, met slechts gratis rechtsbijstand tijdens de beroepsfase van die ene procedure; een wet ook waarbij alle overheidsinstanties en alle door de overheid gesubsidieerde of gereguleerde instellingen iedere constatering van illegaal verblijf zouden melden, met als vervolg een uitzettingsactie; een wet waarbij eerder dan nu de verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de betrokken vreemdeling een misdrijf begaat. Kortom, een wet die ertoe leidt dat economische migranten zich wel drie keer bedenken voordat ze proberen in Nederland misbruik van de asielprocedure te maken en die bereikt dat illegalen het land verlaten of uitgezet worden. Maar ook een wet die ervoor zorgt dat echte vluchtelingen, voor wie ons land de eerste veilige plek is na hun vlucht voor vervolging of die door de UNHCR zijn voorgedragen, een gastvrij onthaal krijgen en alle hulp die ze nodig hebben om snel op eigen kracht volwaardig van de Nederlandse samenleving deel uit te gaan maken.

Net zomin als de VVD iets heeft tegen mensen op de vlucht voor vervolging die in Nederland bescherming zoeken en daartoe terecht asiel op grond van de Vreemdelingenwet aanvragen, hebben wij iets tegen economische migranten, mits zij met een vergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen in Nederland aan de slag gaan. Wij hebben wat tegen misbruik van de asielprocedure en zijn zeer ongerust over de gevolgen voor de Nederlandse samenleving van het misbruik op grote schaal dat nu plaatsvindt. Bij de uitvoering van het asielbeleid zouden wij ernaar streven het aantal asielzoekers dat jaarlijks naar Nederland komt met een factor 10 te verminderen, het aantal asielzoekers in de opvang met een factor 15 en het aantal asielprocedures dat op de plank ligt met een factor 20.

Voorzitter! De Vreemdelingenwet 2000 is dus geen VVD-wet maar een schoolvoorbeeld van een politiek compromis, een typisch coalitieproduct binnen de Nederlandse politieke verhoudingen. De debatten over de nieuwe Vreemdelingenwet zijn geen zegetocht voor de VVD. Wij ploeteren moeizaam voort om de kar in het goede spoor of in ieder geval ongeveer in de goede richting te krijgen.

Hoe is dit politieke compromis tot stand gekomen? Bij ieder asieldebat komen grote verschillen tussen de diverse fracties in deze Kamer, binnen en buiten de coalitie, aan het licht. Met een behendig opererende staatssecretaris en coalitiefracties die met elkaar rekening willen houden, heeft dat nog niet tot ongelukken geleid. Bij de plenaire behandeling van de nieuwe Vreemdelingenwet – een wezenlijk onderdeel van het regeerakkoord – is het risico op een ongeluk veel groter. De coalitiefracties kunnen van mening verschillen over de wijze waarop de afspraken op hoofdlijnen in het regeerakkoord, in het wetsvoorstel zijn uitgewerkt. Zij kunnen opnieuw van mening verschillen over de vraag of het eindresultaat van de behandeling in deze Kamer – na de stemmingen over amendementen – nog in overeenstemming is met het regeerakkoord. Met een conflict over het regeerakkoord is de coalitie-samenwerking in het geding. De drie coalitiefracties waren zich van dit risico bewust en hebben zich daarom – maar ook omdat een nieuwe wet hard nodig was – vanaf het begin voorzichtig opgesteld met betrekking tot de nieuwe Vreemdelingenwet. Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord is geduldig, langdurig en intensief onderhandeld om de onmiskenbare verschillen van inzicht te overbruggen. Met het resultaat is staatssecretaris Cohen aan de slag gegaan. Zijn uitwerking in hoofdlijnen week op sommige punten af van de afspraken en is begin 1999 in coalitieverband besproken. Na een aantal gespreksrondes leidde dat tot overeenstemming. Vervolgens kwam de staatssecretaris met zijn wetsvoorstel. Bij de schriftelijke behandeling en de drie wetgevings-overleggen kwamen opnieuw verschillen van inzicht aan het licht. De drie fracties hebben die verschillen geïnventariseerd en daarover van gedachten gewisseld. Dat heeft geleid tot enkele amendementen en tot een tweede nota van wijziging van de staatssecretaris. Deze en volgende week zal duidelijk worden – ik denk dan ook aan de stemming over eventuele moties – of de coalitiefracties op de brug boven de meningsverschillen blijven staan. Wat de nieuwe Vreemdelingenwet betreft, heeft de VVD-fractie haar kaarten op de coalitie gezet, zowel waar het gaat om de hoofdlijnen als om de details. Gegeven de stemverhoudingen in deze Kamer sinds de verkiezingen van mei 1998 en gegeven de coalitiesamenwerking is er voor ons geen alternatief om tot een goede wet te komen.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! De heer Kamp geeft aan wat hij allemaal wil bereiken: alles moet met een factor zoveel omlaag worden gebracht. Tegelijkertijd is hij toch medeverantwoordelijk voor wat er op dit moment gebeurt. Als hij zegt dat hij eigenlijk niet tevreden genoeg is en dat als zijn fractie voor het zeggen had gehad de wet er heel anders uit had gezien, dan vraag ik hem waar hij zo langzamerhand een geloofwaardigheidsprobleem begint te krijgen om wel verantwoordelijk te zijn voor een beleid dat al zes jaar leidt tot onbeheersbare toestanden en waar hij de verantwoordelijkheid nog wel voor kan en wil nemen. Hij zegt toch zelf dat het op dit moment helemaal niet goed loopt?

De heer Kamp (VVD): De VVD-fractie draagt de medeverantwoordelijkheid voor het regeringsbeleid omdat wij immers een van de fracties zijn waar deze regering op rust. Dat is dus geen enkel probleem. Ik heb aangegeven hoe de VVD-fractie tegen die nieuwe Vreemdelingenwet en tegen het asielbeleid aankijkt. De heer Wijn heeft ook het verhaal van de heer Dittrich gehoord die net zo goed verkiezingen heeft meegemaakt, ook steun heeft gekregen onder de bevolking, ook een verkiezingsprogramma heeft en ook zijn eigen overtuiging die hij hier ook naar voren heeft gebracht. Straks horen wij de verhalen van mevrouw Albayrak en de heer Middel die namens de PvdA, de grootste fractie in de Kamer, zullen aangeven hoe zij denken dat het zou moeten. Zolang er geen partijen zijn die de absolute meerderheid hebben, zal het nodig zijn om met een aantal fracties te proberen om tot iets gemeenschappelijks te komen. Dat doen wij op elk onderdeel, dat hebben wij gedaan als het gaat om het saneren van het financieringstekort van de overheid – dat is nu weg – dat hebben wij gedaan als het gaat om de werkloosheid – die is ook weg – en wij zijn nu bezig om datzelfde te doen als het gaat om het asielprobleem. Ik geef toe, het duurt lang, in ieder geval langer dan mijn fractie zou willen, maar ik heb er goede hoop op dat wij er uiteindelijk wel zullen komen. Als dat wat versneld kan worden, ook met de steun van de heer Wijn, dan is hij mijn man!

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! De heer Kamp geeft aan dat hij het allemaal niet goed vindt gaan, maar laat hij dan eens al die punten nalopen die hij net noemde. Hij zei dat als de VVD-fractie de wet had gemaakt, misbruik meteen zou leiden tot einde procedure en tot uitzetting. Dat is niet bereikt. Hij zei dat als de VVD-fractie het voor het zeggen had, de driejarenregeling helemaal zou worden afgeschaft. Dat is niet bereikt. Als hij nu eens die lange inleiding neemt – wij zitten nu al zo’n kwartier naar een analyse te luisteren – en elk punt neemt dat de VVD had willen bereiken, dan is er toch wel bitter weinig overgebleven?

De heer Kamp (VVD): Ik ben die punten al langs gelopen en ik ga er nog uitgebreid op in. U sprak over een kwartier, maar u weet dat ik nog een uur te spreken heb. Er komt nog dus nog heel wat waar u plezier aan kunt beleven.

Als ik alle punten langs heb gelopen, kom ik uiteindelijk ook tot een conclusie. Die zou ik nu kunnen verklappen, maar dat doe ik toch maar niet.

De heer Wijn (CDA): Dan wacht ik verder ook maar, en dan kunnen wij straks misschien nog wat lol beleven!

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Na het aanhoren van de openbare biecht van de heer Kamp hoe hij in deze positie terecht is gekomen, heb ik nog een vraag over zijn opmerking dat hij in dit debat alles zet op de kaart van de coalitie, niet alleen voor de hoofdpunten, maar ook voor de details. Ik vroeg mij even af hoe dat zich verhoudt tot zijn opmerking in mijn richting bij de regeling van werkzaamheden, namelijk dat hij natuurlijk wel bereid was te luisteren en andere voorstellen eventueel te honoreren. Moet ik nu begrijpen dat hij zich helemaal heeft vastgelegd op hetgeen in coalitieverband is afgesproken, ook op de details? Dat zou mij van hem teleurstellen.

De heer Kamp (VVD): Ik heb gezegd dat wij onze kaarten hebben gezet op de coalitie en dat betekent dat wij het gemeenschappelijke hebben gezocht met de andere coalitiepartijen. Wij zullen luisteren naar alles wat hier wordt ingebracht en ik denk dat het goed mogelijk is dat de coalitiefracties een enkel punt nog kunnen ondersteunen. De VVD-fractie heeft in ieder geval niet de bedoeling om te proberen buiten het verband van de coalitie wijzigingen in de opzet van deze wet aan te brengen.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Ik heb die vraag ook aan collega Dittrich gesteld. Voelt de heer Kamp zich voor een eventuele steun aan amendementen van andere fracties dan de regeringsfracties afhankelijk van het goed vinden van de coalitiepartijen of beoordeelt de heer Kamp het toch het liefst zelfstandig of hij een bepaald voorstel wil steunen? Hij heeft nogal een wensenlijstje neergelegd en wie weet wat er nog komt!

De heer Kamp (VVD): Juist om dat wensenlijstje van mij en juist om wat hier aan de hand is als het gaat om de behandeling van amendementen heb ik ook gezegd waarom de VVD-fractie wat doet. Wij kopen er niets voor om alleen maar te vertellen wat er allemaal zou moeten gebeuren, wij hebben medeverantwoordelijkheid te dragen voor dit kabinet en dat betekent dat wij het gemeenschappelijke in de coalitiefracties hebben gezocht en gekeken hebben of het resultaat voor ons acceptabel was. Welnu, dat is voor ons acceptabel en wij gaan er dan ook onze best voor doen om dat ook in het Staatsblad te krijgen zodat per 1 januari 2001 die nieuwe wet in werking kan treden. Er zullen allerlei andere punten aan de orde kunnen komen. Misschien dat wij ons daardoor laten overtuigen. De VVD-fractie is erop uit om die overtuiging dan voor alle drie de fracties gelijkelijk te laten gelden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Kamp zei net in antwoord op de vraag van de heer Rouvoet dat hij niet openstaat voor welk wijzigingsvoorstel dan ook van buiten de coalitie. Heb ik dit goed begrepen?

De heer Kamp (VVD): Nee, dat heeft mevrouw Halsema niet goed begrepen. Ik zal het voor de derde keer zeggen. Het is heel goed mogelijk dat er punten aan de orde worden gesteld waarvan wij menen dat zij steun verdienen. De VVD-fractie is erop uit dat de drie coalitiefracties die conclusie gezamenlijk trekken, omdat wij het gemeenschappelijke dat wij hebben gevonden in deze wet, belangrijk vinden. Wij willen graag dat deze wet per 1 januari 2001 in het Staatsblad staat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dus als ik het goed begrijp, wil de heer Kamp alleen maar in overleg treden over een voorstel van bijvoorbeeld een lid van de oppositie als de andere twee coalitiepartners het met hem eens zijn? De VVD

opereert dus helemaal niet meer zelfstandig in dit debat?

De heer Kamp (VVD): Wij opereren geheel zelfstandig. Wij hebben geheel zelfstandig om redenen die ik zojuist heb aangegeven, gezegd dat wij het belangrijk vinden dat er een goede wet komt en dat wij de mogelijkheid om tot een goede wet te komen in het verband van de coalitie zien. Wij hebben die mogelijkheden gezocht. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat wat daar uit komt, voor ons acceptabel is. Vervolgens proberen wij dit in het Staatsblad te krijgen. Wij zullen zien welke alternatieven er zijn en als die alternatieven steun verdienen, zullen wij proberen die conclusie in het verband van de coalitie te trekken.

De voorzitter: Dit is nu juist het punt dat bij de regeling van werkzaamheden aan de orde is geweest. Mevrouw Halsema komt nu weer op de procedure van het debat terug. Ik sta nog een korte vraag toe, maar geen uitgebreid debat.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Is de belofte van de heer Kamp aan de coalitiepartners dat hij alleen zal onderhandelen met de oppositie als zij hem daarin steunen, door hen beantwoord? Zullen zij ook alleen maar onderhandelen met de oppositie als hij met hen akkoord gaat?

De heer Kamp (VVD): Voorzitter! Ik heb niet gesproken over een belofte aan de coalitiepartners. Ik heb gesproken over de overtuiging van de VVD-fractie. Ik zal ook zeggen waarom wij die overtuiging hebben. Er is voor de VVD-fractie in deze Kamer geen alternatieve stabiele meerderheid op grond waarvan wij denken dat er een samenhangende, voor ons acceptabele Vreemdelingenwet tot stand kan komen. Vandaar dat wij onze kaarten op de coalitie hebben gezet.

De heer Wijn (CDA): De ware ruimte die er is, blijkt natuurlijk straks bij de stemmingen en niet bij wat hier met de mond wordt beleden in het debat. De fractievoorzitter van de VVD zegt: wij doen alleen dingen in coalitieverband. Dit betekent feitelijk dat de VVD zich onderwerpt aan het veto van de Partij van de Arbeid.

De heer Kamp (VVD): De heer Wijn merkt hoe mevrouw Halsema mijn woorden op een verkeerde manier samenvat en er nieuwe elementen aan toevoegt. Wat hij nu doet, is via de kranten iets naar voren halen dat mijn fractievoorzitter gisterenavond in Friesland heeft gezegd. Als hij daarbij was geweest, precies had opgeschreven wat er is gezegd en dat nu had geciteerd, zou er een goede basis voor een discussie zijn. Nu zeg ik hier wat mijn fractievoorzitter heeft gezegd en bedoeld. Dit is hetzelfde als ik hier heb gezegd en bedoeld, omdat wij beiden namens de VVD-fractie spreken.

De heer Wijn (CDA): De heer Kamp bedoelt dus dat straks bij het stemmen – want nogmaals, dan blijkt welke ruimte er is – de VVD-fractie de handen niet omhoog zal steken voor iets waarmee zij het eigenlijk wel eens is, als de PvdA-fractie dit niet toestaat.

De heer Kamp (VVD): Ik heb gezegd wat de inzet van de VVD-fractie in dit debat is. Ik heb gezegd wat onze overwegingen zijn en wat onze conclusie is. Ik heb daarvoor mijn eigen woorden gebruikt.

Voorzitter! Wij vergelijken deze situatie met een situatie waarin het koud is en een warme deken noodzakelijk. De oude deken – de Vreemdelingenwet 1994 – is te klein en te dun; er moet een andere komen. Wij hebben met veel moeite een nieuwe deken gevonden: de Vreemdelingenwet 2000. Die is niet helemaal wat wij zochten, maar in ieder geval een stuk warmer. De kleur en het patroon zijn niet mooi en er zitten enkele weeffouten in. Wij denken dat wij die deken toch maar moeten nemen, omdat er geen betere beschikbaar is en de oude echt niet meer kan.

Ik zei al dat de Vreemdelingenwet 1994 is mislukt. Daarvoor kan een aantal oorzaken worden aangewezen. Op zeven daarvan ga ik nader in, ik zal ze kort aanstippen en vervolgens zal ik bekijken in hoeverre de Vreemdelingenwet 2000 op deze punten een verbetering is.

  • 1. 
    De belangrijkste oorzaak van het mislukken van de Vreemdelingenwet 1994 is dat er teveel mogelijkheden zijn om procedures aan te spannen. Over van alles en nog wat moet de overheid beslissingen nemen en tegen iedere beslissing staan bezwaar en beroep open. Een advocaat heeft mij eens voorgere- kend dat op het moment dat wij denken dat iemand uitgeprocedeerd is over zijn asielaanvraag, er nog veertien mogelijkheden zijn om juridische procedures aan te spannen.
  • 2. 
    De mogelijkheden die de wet aan de rechterlijke macht biedt om procedures te verkorten en samen te voegen, zijn direct om zeep geholpen.
  • 3. 
    Door iedereen onbeperkt gratis rechtsbijstand te geven, worden asielzoekers uitgenodigd voortdurend nieuwe juridische uitwegen te beproeven.
  • 4. 
    Ondertussen is er opvang voor iedereen, zelfs, tot voor kort, voor wie uitgeprocedeerd is.
  • 5. 
    Voor de volhouders kwam via de driejarenregeling de beloning steeds dichterbij. Zelfs voor wie aan geen van de eisen voldoet en alle procedures heeft verloren, ligt een verblijfsvergunning in het verschiet. Hoe meer procedures de asielzoekers en hun rechtshulpverleners met elkaar aanspannen, hoe meer verstopping en vertraging bij de IND en de rechtbanken, hoe meer vertraging, hoe groter de kans op een verblijfsvergunning.
  • 6. 
    De zorgvuldige en juiste beoordeling van de asielverzoeken wordt ernstig bemoeilijkt door het ongedocumenteerd zijn. Zekerheidshalve knipt men vaak ook nog de labels uit de kleding. Wijziging van de Vreemdelingenwet 1994 met de Wet ongedocumenteerden hielp helemaal niets.
  • 7. 
    Op fraude in de vorm van onjuiste informatie, het gebruiken van valse documenten als waren ze echt, tegenwerking of gebrek aan medewerking, wordt halfzacht gereageerd. Het feit wordt als minpunt genoteerd en de IND gaat door met het nieuwe verhaal weer zo goed mogelijk te beoordelen.

In hoeverre is de Vreemdelingenwet 2000 op deze punten een verbetering? De nieuwe wet beperkt het aantal mogelijkheden om te procederen drastisch. Eén status in plaats van drie kan in één klap een eind maken aan het doorprocederen. Het laten wegvallen van de bezwaarmogelijkheid scheelt ruim 30.000 procedures per jaar. En nog veel meer procedures vallen weg, doordat één besluit in de plaats komt van drie aparte besluiten over de vergunningverlening, de beëindiging van de opvang en de aanzegging het land te verlaten. Bovendien wordt de mogelijkheid een herhaalde aanvraag in te dienen weliswaar niet afgeschaft, maar wel veel minder aantrekkelijk gemaakt. Veel minder procedures geeft de IND de gelegenheid om zijn werk beter en veel sneller te doen. Korte procedures gecombineerd met de huidige geringe kans om een verblijfsvergunning te krijgen – rond de 90% van de aanvragen wordt afgewezen – kan ertoe leiden dat veel minder economische migranten als asielzoeker naar Nederland komen. Het is niet aantrekkelijk om ƒ 10.000 of meer aan een mensensmokkelorganisatie te betalen en een halfjaar later weer met lege handen terug te moeten keren. Dit is de overweging waarom wij het belangrijk vinden dat deze wet in het Staatsblad komt. Als wij dit voor elkaar krijgen hebben wij het probleem voor een groot deel opgelost. Daar gaat het ons om.

Voor wat betreft de rechterlijke macht biedt de instelling van het hoger beroep perspectief, omdat de Rechtseenheidkamer nu kan verdwijnen. Op essentiële punten is het asielbeleid de afgelopen jaren door de Rechtseenheidkamer onderuit gehaald, met grote negatieve gevolgen. Alleen al de laatste paar maanden drie keer op het gevoelige punt van het land-gebonden asielbeleid. Ik heb het over het terugsturen van personen waarvan de IND vaststelde dat zij niet voor een A-status of een vergunning tot verblijf humanitair in aanmerking kwamen naar Noord-Irak, naar het destijds nog relatief veilige deel van Sierra Leone en naar Pakistan van Afghanen die daar eerder verbleven. Het onderuit halen van het door regering na zorgvuldige afweging en met instemming van het parlement vastgestelde land-gebonden asielbeleid, heeft direct geleid tot een grotere toestroom uit deze landen, die alledrie tot de toptien van landen van herkomst van asielzoekers behoren.

De heer De Wit (SP): Betekent het instellen van hoger beroep dat de rechters in hoger beroep voortaan aan de leiband van de politiek gaan lopen? U bejubelt het mogelijk afschaffen van de Rechtseenheid-kamer, bedoeld om eenheid te brengen in de rechtspraak. Wat is de taak van hoger beroep anders dan in tweede instantie een kans wagen, in de veronderstelling dat de rechter de zaak nog eens wikt en weegt. Er wordt jurisprudentie tot stand gebracht. Waarop baseert u uw verwachting dat door het afschaffen van de Rechtseenheidkamer...

De voorzitter: Uw vraag is duidelijk.

De heer Kamp (VVD): Wij weten wat wij hebben en dat bevalt ons niet. Wij weten niet wat wij krijgen, maar wij hebben goede hoop dat dit ons wel zal bevallen. De Raad van State heeft voor de invoering van de Vreemdelingenwet 1994, toen de AROB-procedure nog gebruikt werd, hier op een heel andere en voor ons veel aantrekkelijker manier lijn in gebracht dan de Rechtseenheid-kamer de afgelopen jaren heeft gedaan. Daarop baseren wij onze verwachting.

De heer De Wit (SP): Ik neem aan dat u ervan uitgaat dat de rechter nog steeds onafhankelijk is, ook bij hoger beroep, en dat hij niet door bijvoorbeeld het parlement beïnvloed kan worden?

De heer Kamp (VVD): Ja, maar ik denk dat de rechter heel goed in staat is onafhankelijk te zijn zonder het gevoelige landgebonden asielbeleid onderuit te halen. Dit beleid met betrekking tot drie landen is door middel van heel zorgvuldige besluitvorming totstandgekomen en Nederland verkeert op dit punt in een zeer kwetsbare situatie, zoals ik in het begin van mijn betoog al heb beschreven.

Voorzitter! Deelt de staatssecretaris de opvatting van de VVD-fractie dat het voor de hand ligt en dat het juist zou zijn als de Rechtseenheid-kamer haar activiteiten staakt zodra de nieuwe wet in werking is getreden en de mogelijkheid van hoger beroep bestaat? Het hoger beroep bij de Raad van State is niet alleen van belang voor vreemdelingen die het niet eens zijn met de uitspraak van de rechter. Het is zeker van net zoveel belang voor de overheid, die wil voorkomen dat een afwijkende rechterlijke uitspraak de uitvoering van noodzakelijk beleid onmogelijk maakt. Is de staatssecretaris van plan om, indien nodig, zelf ook in hoger beroep te gaan?

Het derde punt betreft de gratis rechtsbijstand. De Vreemdelingenwet 2000 bevat geen verbetering op dit punt. De VVD-fractie is van mening dat wij in ons land totaal zijn doorgeschoten bij het geven van gratis rechtsbijstand aan asielzoekers. In Frankrijk is gratis rechtsbijstand slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Wij vinden het Duitse systeem ook redelijk, waarbij er voor iedereen slechts gratis rechtsbijstand is in de beroepsfase van de procedure. Het is ons een raadsel waarom onze herhaalde voorstellen op dit punt niet voldoende steun in de Kamer hebben gekregen. Wie in ons land asiel vraagt, krijgt eerst gedurende twee uur een rechtshulpverlener te spreken, voordat een IND-ambtenaar ook maar heeft kunnen vragen naar het asielrelaas. Tot het eind van de procedure blijft de rechtshulpverlener beschikbaar. En het eind van de ene procedure betekent veelal het begin van de volgende.

De heer Dittrich (D66): Voorzitter! Denkt de heer Kamp niet dat juist de aanwezigheid van een rechtshulpverlener in die eerste fase van de asielprocedure kan leiden tot een veel betere beslissing van de IND op het asielverzoek? Met andere woorden, het is toch echt in het belang van de asielzoeker?

De heer Kamp (VVD): Het is mijn vaste overtuiging dat de benodigde kwaliteit voor de eerste beslissing door de IND geleverd kan worden. De IND-ambtenaar heeft daarvoor absoluut niet de hete adem van de rechtshulpverlener in zijn nek nodig.

De heer Dittrich (D66): Waarop baseert u die overtuiging als u ziet dat soms wel 20% van de beschikkingen die door de IND worden gemaakt – misschien is het nu iets minder, maar het was 20% – uiteindelijk door de rechter vernietigd wordt?

De heer Kamp (VVD): Dat krijg je natuurlijk, als de situatie zo uit de hand is gelopen. Ik heb al gezegd dat het in 1994 – het laatste jaar dat het CDA in de regering zat – om 52.000 asielzoekers ging. De laatste jaren zijn het er steeds 45.000 en ook dat aantal is zeer hoog. Als je met zulke aantallen wordt geconfronteerd, als er iedere week twee jumbo’s met nieuwe asielzoekers binnenkomen, loopt je met een organisatie als de IND op een gegeven moment spaak. De rechtbanken lopen dan ook spaak en er ontstaat een situatie waarin er onvoldoende kwaliteit geleverd kan worden. Het is mijn vaste overtuiging dat, als wij erin slagen om het aantal procedures te verminderen, de IND de noodzakelijke kwaliteit kan leveren en het probleem kan worden opgelost.

De heer Dittrich (D66): U zegt daarmee eigenlijk dat de kwaliteit onvoldoende is. Dat moet toch tot de conclusie leiden dat het goed is dat er rechtshulpverleners zijn?

De heer Kamp (VVD): Nee, ik denk dat de IND de vereiste kwaliteit kan leveren als de ambtenaren voldoende tijd krijgen om hun werk goed te doen. Zij krijgen voldoende tijd als er minder procedures zijn en juist dat willen wij bereiken met deze wet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter! Heeft de heer Kamp een amendement of een motie voorbereid inzake de rechtshulp?

De heer Kamp (VVD): In tweede termijn zal ik met mijn moties komen. Ik geef nu aan wat voor ons belangrijk is en ik wacht af hoe de staatssecretaris daarop reageert. De amendementen die ik heb ingediend, liggen op uw bureau.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dus wat de rechtshulp betreft gaat de VVD akkoord met de bestaande situatie?

De heer Kamp (VVD): Nee, wij zullen nog iets aan de orde stellen op het punt van de rechtshulp. Ik wacht af hoe de staatssecretaris daarop zal reageren. Mocht het gewenst zijn, dan zal ik de Kamer ook nog een motie voorleggen.

De IND en de rechtbanken weten zich geen raad meer met de werkvoorraden en de overschrijding van de driejarentermijn is een van de belangrijkste redenen van vergunning geworden. Wij dringen er met klem bij de regering op aan, een einde aan deze toestand te maken. Van de IND-ambtenaren mag verwacht worden dat zij gewetensvol en met kennis van zaken hun werk doen en de asielzoeker alle gelegenheid geven, naar waarheid zijn verhaal te houden. Toepassing van de wettelijke regels op de feiten en omstandigheden levert de beslissing op de aanvraag op. De IND-ambtenaren hebben niet de hete adem in hun nek van de rechts- hulpverleners nodig om goed werk te leveren. Laat ze hun werk doen, laat ze staan voor de kwaliteit van dat werk en laat vervolgens, desgewenst, de rechter het resultaat toetsen. Geef de asielzoeker gratis rechtsbijstand bij de rechter, maar beperk het daartoe. Als wij tot dit systeem in dit land overgaan, zal het aantal procedures aanmerkelijk verder verminderen en sneller kunnen worden afgewikkeld.

Over het vierde punt, de opvang, kan ik kort zijn. Het beleid terzake van de opvang is inmiddels verbeterd. Er is geen opvang meer voor uitgeprocedeerden, er is geen opvang voor asielzoekers die eerder in een ander EU-land verbleven en daar asiel hadden kunnen vragen en er is geen opvang meer voor wie een herhaald asielverzoek indient. Het komt nu aan op consequente uitvoering.

Het vijfde punt betreft de driejarenregeling. Bij de opzet van de nieuwe wet valt de betekenis van de driejarenregeling eindelijk weg. Het zal in de praktijk niet meer voorkomen dat een aaneenrijging van procedures langer dan drie jaar in beslag kan nemen. Wel levert de regeling nog een probleem op gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe wet. Omdat de IND en de rechtbanken verstopt zitten, worden veel procedures vertraagd afgewikkeld. Als dan ook nog het aantekenen van beroep een standaard schorsende werking oplevert en dus de wachttijd bij de rechtbank in alle gevallen meetelt voor de driejarentermijn, zal dat volgens de berekeningen van de VVD-fractie tot in totaal 8000 extra verblijfsvergunningen kunnen leiden. De tweede nota van wijziging van de staatssecretaris neemt dat gevaar weg en is daarmee een belangrijke verbetering.

Het zesde punt gaat over ongedocumenteerden.

De heer Wijn (CDA): Kan de heer Kamp aangeven waarom hij zegt dat onder de nieuwe wet geen status- of verblijfsvergunningen meer kunnen worden verleend op grond van de driejarenregeling?

De heer Kamp (VVD): Omdat binnen een halfjaar een beslissing genomen zal worden aangezien het aantal procedures drastisch vermindert. De IND met 3000 medewerkers hoeft veel minder procedures uit te voeren. Dit betekent dat er ook minder procedures bij de rechtbanken worden gevoerd, zodat ook daar de wachttijden bekort worden. Gelet op het feit dat er drie beslissingen ineen worden genomen, een van de hoofdelementen van de wet, is er geen zicht op dat die driejaren-regeling nog van toepassing zal zijn.

De heer Wijn (CDA): De heer Kamp geeft het theoretische plaatje, maar het gaat natuurlijk om het praktische plaatje. En dat houdt in dat wij met een grote instroom zitten en dat wij tegelijkertijd te maken hebben met forse achterstanden bij de IND en grote en oplopende achterstanden bij de rechterlijke macht. Verder hebben wij van de staatssecretaris een brief ontvangen waarin hij stelt dat door aanpassing van het overgangsrecht, uiteindelijk naar schatting tussen de 1500 en 2000 zaken per jaar alsnog aanspraak kunnen maken op het driejarenbeleid. Dit aantal is mede als gevolg van de verhoging in 1998 iets hoger dan het gemiddelde van de jaren daarvoor. Kortom, per jaar gaat het om 1500 tot 2000 zaken. Op een instroom van 40.000 zaken is dit een kans van 1 op 20.

De heer Kamp (VVD): Mijn benadering is niet theoretisch. Je kunt een theoretisch verhaal houden en zeggen dat het langer dan drie jaar kan duren. Mijn verhaal echter is praktisch. Ik heb gezegd dat onder de nieuwe wet een zodanige situatie ontstaat dat die driejarenregeling in de praktijk geen betekenis meer zal hebben. Verder leest u de brief van de staatssecretaris selectief. Hij stelt daarin namelijk ook wat ik daarnet zei. De driejarenregeling zal geen betekenis meer hebben. Hij spreekt ook over een overgangssituatie totdat alle achterstanden zijn weggewerkt. In die situatie zullen zich de aantallen voordoen waarover u spreekt. U sprak ook over een grote instroom en achterstanden, maar daar gaat het nu juist om. Als wij allen het voor elkaar krijgen dat die procedures snel afgewikkeld kunnen worden en dat economische migranten daarbuiten vallen en volhouden dat 90% van de aanvragen wordt afgewezen en als de mensen die als economisch migrant hier naartoe komen en vervolgens arm en met lege handen weer naar het land van herkomst terug worden gezonden, dan kan een beweging ontstaan – en ik hoop dat wij dit allen in dit huis proberen te bereiken – dat er veel minder asielzoekers naar Nederland komen. Wie nog wel komen, zullen echte vluchtelingen zijn die in Nederland een eerste veilige plek vinden na een vlucht voor vervolging.

De heer Wijn (CDA): Maar daar geeft u dus precies aan dat uw verhaal van zojuist theorie was en dat de praktijk anders kan zijn. Het heeft volgens u namelijk wel degelijk te maken met de instroom in een bepaald jaar. We zien die instroom stijgen, er zitten aanzuigende elementen in deze wet en u heeft tot nu toe altijd gezegd dat u helemaal af wilt van de driejarenregeling. Nu zegt u dat die eigenlijk toch niet zoveel voorstelt. Waarom zegt u niet wat u altijd gezegd heeft, namelijk dat we van die driejarenregeling af moeten?

De heer Kamp (VVD): Absoluut, en dat ben ik nog steeds van mening. Dat is ook geen enkel punt en u kunt tijdens mijn verhaal nog een aantal keren zeggen dat wij ergens anders mee akkoord gaan dan waarvoor wij in het verleden hebben gepleit. Maar zo is het ook! Straks zegt u hetzelfde tijdens het betoog van mevrouw Albayrak en de heer Middel, maar wij hebben het gemeenschappelijke gezocht en dat proberen wij voor elkaar te krijgen. We hopen dat het effect van de wet is dat deze problemen opgelost worden.

De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter! Als het inderdaad volstrekte theorie is dat op grond van het driejarenbeleid in de toekomst nog vergunningen worden verstrekt, moet het toch ook geen enkel bezwaar zijn om in de wet vast te leggen dat het onmogelijk is?

De heer Kamp (VVD): Ik zou het heel mooi vinden als wij de driejaren-regeling zouden afschaffen, mijnheer Van der Staaij. Ik heb dat bij een groot aantal gelegenheden in de Kamer gezegd. Ik ben blij dat u dezelfde mening bent toegedaan en ik ben blij dat de heer Wijn dezelfde mening is toegedaan. Ik tel dat bij elkaar op en ik zie dat wij minder dan de helft hebben. Dan kan ik wel iedere keer blijven roepen wat we willen, maar ik wil ook graag wat bereiken. Daar is de nieuwe wet voor, daar is de regering voor en daar is de samenwerking in de coalitie voor. Daar hebben wij onze kaarten op gezet.

De heer Van der Staaij (SGP): Tot zover was uw verhaal helder, maar ik kan u niet meer helemaal volgen als u zegt dat op grond van het driejarenbeleid in de toekomst geen vergunning meer zal worden verstrekt. Het zijn toch juist uw coalitiepartners die dat beleid willen handhaven omdat zij verwachten dat er in de toekomst wel gebruik van zal worden gemaakt? Daar klopt uw verhaal toch niet helemaal!

De heer Kamp (VVD): Ik denk niet zo slecht over de PvdA en D66 als u. Ik denk niet dat zij de driejarenregeling als een doel op zichzelf zien. Ik denk dat zij van mening zijn dat het niet verantwoord is om mensen nog langer in onzekerheid te laten als procedures na drie jaren nog geen uitkomst hebben gehad. Zij zijn er net zo hard als ik op uit om te proberen die drie jaren niet te halen. Als dat lukt, zijn zij blij, is de VVD-fractie blij en – naar ik hoop – u en de heer Wijn ook!

Voorzitter! Er is maar één maatregel die direct helpt tegen het ongedocumenteerd zijn en dat is om geen verblijfsvergunning te geven. Formeel kan dat, ook als het om echte vluchtelingen gaat. De verdragen staan slechts het terugsturen naar een mogelijk onveilige situatie in de weg. Zij verplichten niet tot vergunningverlening. Toch wil de VVD-fractie vanwege de belangen van de echte vluchtelingen – hoewel ook zij naar onze overtuiging bijna altijd tenminste over enige documenten kunnen beschikken – bij deze nieuwe Vreemdelingenwet een poging doen het probleem op een andere wijze aan te pakken. Dat zou kunnen op de manier zoals in de Verenigde Staten en in Denemarken gebeurt: indien men geen documenten heeft en er twijfel bestaat over identiteit of reis, wordt de asielzoeker vastgehouden tot die twijfel is weggenomen. Een lichtere variant is om de ongedocu-menteerden aan te zeggen dat zij op het terrein van de opvangcentra dienen te blijven om beschikbaar te zijn voor onderzoek naar identiteit, nationaliteit reisroute en dergelijke. Wie dan toch het opvangcentrum verlaat, komt gewoon niet meer voor opvang in aanmerking. Het allerminste wat wij kunnen doen, is de ongedocumenteerden in de aanmeldcentra de extra aandacht geven die zij verdienen. Als iemand geen documenten heeft en er twijfel bestaat over identiteit, nationaliteit of reisroute en die twijfel door de IND met een nader onderzoek kan worden weggenomen, moet de dienst daar de gelegenheid voor krijgen. Pas nadat de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn gekomen, kan de AC-procedure worden afgerond. Als het goed is, leidt dat ertoe dat veel meer ongedocumenteerde economische migranten die ten onrechte een beroep op de asielprocedure doen, al in het aanmeldcentrum worden afgewezen en direct teruggestuurd kunnen worden.

Voorzitter! Het laatste punt gaat over fraude. Als een economische migrant probeert via de asielprocedure een verblijfsvergunning voor Nederland te krijgen, is er meestal meer aan de orde dan alleen het niet meenemen, weggooien of achterhouden van documenten. Men komt ook met een onjuist vlucht-relaas of toont valse documenten als waren zij echt. Het komt ook voor dat men niet meewerkt als dat gevraagd wordt door de ambtenaren of dat men zelfs regelrecht tegenwerkt. Zolang dit geaccepteerd wordt, zal het blijven doorgaan. Er is geen enkele reden om dit te accepteren, want echte vluchtelingen hoeven niet te liegen. Van hen mag bovendien verwacht worden – ik verwijs naar het UNHCR-handboek – dat zij vanaf het allereerste moment volledig meewerken. Van alle anderen, die dus geen echte vluchteling zijn, hoeven wij helemaal niets te accepteren. Zij doen onterecht een beroep op de asielprocedure en moeten direct afgewezen en teruggestuurd worden. Het is de VVD-fractie een compleet raadsel waarom dit niet een vanzelfsprekendheid is voor de regering en alle andere fracties in de Kamer. In het wetsvoorstel wordt er maar op een beperkt aantal plaatsen voor een deel rekening mee gehouden en dan nog in de sfeer van ’’meewegen’’: als een asielzoeker dit of dat doet, is het voor hem een negatief punt bij de verdere beoordeling. De staatssecretaris weet uit de praktijk van de afgelopen jaren dat dit niet voldoende is. Waarom heeft hij dan niet de vier punten die ik net genoemd heb, opgenomen in de artikelen 14, 16, 19, 20, 29, 30 en 33?

Mijnheer de voorzitter! De Vreemdelingenwet 2000 heeft het in zich om een succes te worden. De VVD-fractie is ondanks de grote verschillen van inzicht die telkens weer blijken bij de asieldebatten, niet zonder hoop over het asielbeleid. Wij stellen vast dat achtereenvolgens de Koppelingswet is ingevoerd, het landgebonden asielbeleid is beperkt, het terugkeerbeleid is aangescherpt, het AMA-beleid recent eveneens is aangescherpt en dat er nu ruim voldoende draagvlak lijkt te bestaan voor een betere Vreemdelingenwet. Wij drukken ons voorzichtig uit: ’’niet zonder hoop’’. De verbeteringen op papier moeten immer nog waargemaakt worden in de weerbarstige praktijk van alledag. Voorlopig is er nog niet één AMA teruggestuurd en voorlopig heeft de projectleider voor het nieuwe terugkeerbeleid het over augustus voor de eerste uitzettingen ingevolge het nieuwe beleid. Ondertussen morrelen de gemeenten aan de Koppelingswet, morrelt de Rechtseenheidkamer aan het landgebonden asielbeleid en is er nog geen actief vreemdelingentoezicht. Verbeteringen op papier zijn prachtig, maar het komt aan op de praktijk.

Wij hebben hoop maar geen zekerheid. De VVD-fractie denkt dat het daarom verstandig is om te werken aan een alternatief dat onverhoopt nodig kan zijn. Zo’n alternatief vraagt jaren van voorbereiding en moet dus nu aan de orde worden gesteld. Ik doel dan op het concept ’’Opvang in de eigen regio’’, oftewel het uitsluitend opvangen en verlenen van asiel in de eigen regio door de UNHCR. Als dit concept consequent wordt toegepast, kan het in één klap de asielproblematiek in Nederland en andere vergelijkbare landen oplossen. In deze strikte zin, ’’uitsluitend in de eigen regio’’, is dit concept eerder aan de orde gesteld door de heer Leerling van de RPF-fractie en daarna door de heer Bolkestein in het begin van de jaren negentig. Het is door de VVD-fractie aan de orde gesteld in de nota Immigratie en integratie, in 1997, en tijdens algemeen overleggen over het asielbeleid, in 1998 en in 1999. Verder is het door onze fractie als eerste punt volledig uitgewerkt aan de orde gesteld in de VVD-bijdrage aan het schriftelijke verslag over de Vreemdelingenwet 2000.

Het concept ’’opvang in de eigen regio’’ houdt in dat alle vluchtelingen en ontheemden uitsluitend nog door de UNHCR in de eigen regio van herkomst worden opgevangen. De UNHCR beoordeelt dan wie van hen onder de werking van een internationaal verdrag vallen, wie van hen niet binnen een redelijke tijd naar hun land terug kunnen keren en wie van hen ook niet elders in de eigen regio geherhuisvest kunnen worden. Die personen – relatief gezien gaat het om uitzonderingen – gaan niet als asielzoekers, maar als erkende vluchtelingen naar landen elders in de wereld, zoals Nederland. Nederland en andere vergelijkbare landen moeten de UNHCR financieel in staat stellen om die nieuwe taken – opvang, terugkeer, herhuisvesting, selectie en doorzending – naar behoren te verrichten. Die landen moeten zich bovendien bereid verklaren om naar evenredigheid vluchtelingen op te vangen.

Nu legt het Vluchtelingenverdrag de verplichting om asielverzoeken te beoordelen, nog bij de landen. Die verplichting moet helemaal komen te vervallen. Anders zullen asielzoekers die over geld kunnen beschikken, blijven komen, omdat een land als Nederland voor hen nu eenmaal aantrekkelijker is dan de eigen regio. Ook zullen economische migranten dan blijven proberen om op deze wijze een verblijfsvergunning te bemachtigen. De VVD-fractie is er vast van overtuigd dat het mogelijk is om de 50 jaar oude verdragsafspraken te vernieuwen.

Het is in het belang van de UNHCR dat die van de welvarende landen meer geld krijgt en de toezegging dat vluchtelingen zo nodig doorgestuurd kunnen worden. De UNHCR kan dan voldoende opvang en veiligheid organiseren voor iedereen en niet alleen voor wie geld heeft.

Het is in het belang van de ontheemden en vluchtelingen. Zij worden allemaal snel en dichtbij opgevangen. Als zij na enige tijd niet terug kunnen, krijgen ze een alternatieve verblijfsmogelijkheid elders in de eigen regio aangeboden. Als dat ook niet lukt en men aan de criteria van de verdragen voldoet, is er een opvangmogelijkheid elders in de wereld. In dat laatste geval hoeven zij geen lange procedures met een onzekere uitkomst te doorlopen.

Het is ook in het belang van een land als Nederland. Wij hoeven geen tijd, geld en energie meer te verspillen aan het tegengaan van misbruik van de asielprocedure en aan het tegenhouden of weer weg krijgen van economische migranten. Het is ook financieel aantrekkelijk, want ons aandeel in het UNHCR-budget zal veel minder zijn dan wat wij nu uitgeven. En het zal om veel minder mensen gaan dan nu, vanwege het systeem van evenredigheid en omdat men aan de criteria van de verdragen moet voldoen.

Het maken van nieuwe internationale afspraken over de opvang van vluchtelingen en ontheemden zal tijd kosten. De VVD-fractie wil dat de regering daar met onmiddellijke ingang aan gaat werken. Alleen dan hebben we over een aantal jaren duidelijkheid: of er is een alternatief, of wij weten dat wij op onszelf aangewezen zijn en dat wij het probleem in eigen land dan wel binnen de EU moeten oplossen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik begrijp dat het betoog van de heer Kamp zich vooral richt op een wereldwijd systeem, waarin het Vluchtelingenverdrag niet meer centraal staat. Dat komt erop neer dat de individuele landen niet meer de plicht hebben om asielverzoeken in behandeling te nemen. Bent u echter niet bang dat als wij die individuele plicht voor Westerse landen schrappen, ook de landen in de regio zich niet meer geroepen zullen voelen om in te gaan op asielverzoeken van die personen waarvan u zegt dat die voortaan maar in de regio moeten worden opgenomen? Waarom zouden de landen in de regio datgene wel doen, wat wij voortaan zullen weigeren te doen?

De heer Kamp (VVD): Het verdrag is geen doel op zichzelf. Het doel is de mensen die bescherming nodig hebben, ook te beschermen. Het ligt voor de hand dat als iemand in Zuid-Amerika bescherming nodig heeft, je eerst probeert of hij na enige tijd wellicht naar zijn land terug kan keren, omdat daar de situatie is verbeterd. Als dat niet kan, kijk je of hij ergens anders in Zuid-Amerika gehuisvest kan worden. Hij kent dat deel van de wereld en hij spreekt de taal en daarom heeft hij daar de beste kansen. Het ligt verder voor de hand dat als er wat in het ex-Joegosla-vische gebied gebeurt, je de mensen niet naar het verre oosten stuurt,

maar dat je ze hier in Europa probeert op te vangen. Wij moeten ons bij het Vluchtelingenverdrag dus steeds voor ogen houden dat het erom gaat bescherming te geven en niet om mensen over de hele wereld te slepen als dat niet nodig is. Ik weet dat het moeilijk zal zijn om dat verdrag te veranderen. Dat verdrag kan ook niet worden losgelaten zonder dat er iets anders voor terug komt. Maar als wij nu een nieuwe wet vaststellen en als wij de overtuiging hebben dat die nieuwe wet kan werken, hebben wij een paar jaar de tijd om dat andere te proberen. Mocht er dan met die nieuwe wet onverhoopt toch wat mis blijken te zijn, dan hebben wij het andere voldoende voorbereid en weten wij hoe de situatie is en of wij ermee uit de voeten kunnen.

Mevrouw Albayrak (PvdA): Ik begrijp wel waar u heen wilt en dat het een goed principe zal zijn om mensen vooral in de regio te huisvesten, aangezien zij daar het meeste thuishoren. Als het Vluchtelingenverdrag echter als instrument wordt weggehaald uit het internationale recht, is er geen middel meer om individuele landen te verplichten mensen op te nemen. Heeft u dan wel een alternatief voor dat Vluchtelingenverdrag als middel om de landen daartoe te verplichten?

De heer Kamp (VVD): Dat is de uitwerking van het concept dat ik zojuist heb verwoord. In 1997 hebben wij dat ook al in een notitie verwoord. De heer Bolkestein kwam daar al eerder mee en dat is rond 1990 in essentie al door de heer Leerling aan de orde gesteld. Dat zou de basis kunnen zijn van een nieuw verdrag. Als een verdrag 50 jaar oud is en destijds is geschreven op de situatie in Europa na de Tweede Wereldoorlog, en als je nu ziet dat het effect van dat verdrag is dat er grote problemen ontstaan in landen als Nederland, dan is het goed om op het moment dat je enige tijd hebt gecreëerd, te proberen dat verdrag te verbeteren.

Het draagvlak voor het nieuwe verdrag zal opgebouwd moeten worden. Dit kan niet alleen via de UNHCR. De landen in de regio hebben ook te maken met de Wereldbank, het IMF en ontwikkelingssamenwerking. Wij moeten proberen het geheel zo te organiseren dat voor de problemen van vluchtelingen en ontheemden de beste oplossing kan worden geboden. Dat is ook het beste voor de regeringsleiders in de landen die het betreft.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): De heer Kamp omarmt ideeën die eerder door de RPF naar voren zijn gebracht. Het siert hem overigens dat hij dat steeds royaal toegeeft. Dat kan niet iedereen zeggen. Omarmt hij echter ook de motieven van het oorspronkelijke voorstel? Daaraan lag zeker niet ten grondslag dat onze verantwoordelijkheid voor de mondiale migratieproblematiek moest afnemen. Een en ander dient bijvoorbeeld tot uitdrukking te komen in een financiële medeverantwoordelijkheid. Uitgangspunt was onder andere dat het niveau van het bescherming niet mocht verminderen.

De heer Kamp (VVD): Wij zijn iedere dag bereid om voort te borduren op ideeën die door anderen naar voren worden gebracht. Wij zitten hier om van gedachten te wisselen. De VVD-fractie heeft de wijsheid niet in pacht. In andere fracties zullen net zoveel goede ideeën naar voren komen. Wij horen graag wat anderen te berde brengen en wij hopen dat anderen naar ons willen luisteren. Wij proberen gezamenlijk verder te komen.

Het is belangrijk dat de bescherming die het internationale verdrag biedt, gehandhaafd wordt. Dat kan Nederland doen door samen met vergelijkbare landen de UNHCR financieel in staat te stellen, veel meer te doen dan op dit moment mogelijk is en door het sluitstuk te garanderen. Als men niet in de eigen regio terecht kan, moet men in andere landen opgevangen worden. Betrokkenen moeten daar dan niet jarenlang allerlei moeilijke procedures doorlopen. Als zij op dinsdag binnenkomen, moeten zij op woensdag al geholpen worden. Wij willen af van het hopeloze misbruik dat van de asielprocedure wordt gemaakt. Daar is die procedure niet voor bedoeld. Als u als economische migrant Nederland wilt binnenkomen, moet u gebruik maken van de Wet arbeid vreemdelingen en geen misbruik maken van de asielprocedure. Daar gaat het mij om.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Mijn eerste opmerking was bedoeld als een compliment aan het adres van de heer Kamp en niet als een verwijt.

Ik wil graag duidelijk hebben wat uw motieven zijn om aan te sluiten bij dit voorstel. Als ik u goed beluister, is het u er niet primair om te doen om aan een veranderende vormgeving een ander niveau van verantwoordelijkheid van Nederland of een ander niveau van bescherming van vluchtelingen te koppelen.

De heer Kamp (VVD): Zeker niet! Wij willen dat het voor de vluchtelingen en ontheemden per saldo beter wordt. Niet alleen het misbruik stoort ons, maar ook dat alleen degenen met geld uit die landen weg kunnen komen en de anderen maar af moeten wachten. Wij willen voor iedereen het maximale regelen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Met alle respect voor de heer Rouvoet, maar ik heb het idee dat het plan-Leerling in dit voorstel maar ten dele tot uitdrukking komt. Het lijkt er meer op dat de heer Kamp het voorstel van mevrouw Dupuis uit de kast heeft gehaald, nadat de VVD dit daar wijselijk in had opgeborgen. Mevrouw Dupuis wilde in plaats van de universele verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het vluchtelingenverdrag, overgaan op een systeem van regionale verantwoordelijkheid. Niet de ernst van het leed, maar de nabijheid van degene die het heeft doorgemaakt, is daarbij bepalend voor het toekennen van opvang en bescherming. De heer Kamp moet daaraan ook dezelfde consequentie verbinden als mevrouw Dupuis. Nederland moet als deel van een Europese regio een veel grotere verantwoordelijkheid nemen voor bijvoorbeeld de oorlogen in voormalig Joegoslavië dan waartoe in ieder geval de VVD bereid was.

De heer Kamp (VVD): Voorzitter! Daar ben ik niet slim genoeg voor. Mevrouw Halsema veronderstelt dat ik iets anders bedoel dan ik zeg, maar zo werkt het niet. Ik zeg gewoon wat ik denk en wat mijn fractie denkt. Ik probeer onze voorstellen te beargumenteren. Als ik a zeg, bedoel ik niet b.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Is Nederland voor de heer Kamp dan deel van een Europese regio? Dat betekent dat wij veel ruimhartiger dan wij in het verleden hebben gedaan bijvoorbeeld mensen uit voormalig Joegoslavië zullen moeten toelaten, mocht daar onverhoopt weer oorlog uitbreken.

De heer Kamp (VVD): Over het voormalig Joegoslavië heeft de VVD-fractie indertijd het volgende gezegd. Wij vonden dat zij in de eerste plaats in hun eigen directe omgeving moesten worden opgevangen. De rest van Europa moest garanderen dat iedereen die daar niet opgevangen kon worden, naar evenredigheid over de rest van Europa kon worden verdeeld. De VVD-fractie heeft daarbij gezegd dat wij de mensen niet lastig moesten vallen met procedures, maar hun vanaf het eerste moment de opvang en bescherming zouden moeten geven die zij nodig hadden. Vervolgens moesten wij proberen de situatie in Kosovo te normaliseren en daarna de mensen zo snel mogelijk weer naar hun eigen land terug te laten keren. Dat was het standpunt van de VVD-fractie. Dat sluit helemaal aan bij hetgeen ik net heb gezegd.

Voorzitter! Het zoeken van internationale steun voor het concept ’’opvang in de eigen regio’’ moet natuurlijk beginnen in het verband van de Europese Unie. Omdat zich vergelijkbare problemen, hoewel in mindere mate, in een aantal andere EU-landen voordoen, moet het mogelijk zijn steun te krijgen voor Europees initiatief op dit punt. Wij vragen de staatssecretaris zijn afhoudende opstelling te wijzigen en zich bereid te verklaren op dit punt met enthousiasme en overtuiging in internationaal verband het initiatief te nemen.

Actief vreemdelingentoezicht ontbreekt nu bijna helemaal. De politie heeft concrete aanwijzingen over illegaal verblijf nodig om personen staande te kunnen houden en te vragen naar hun papieren. De politie kan in de praktijk – en dat is het enige wat voor de VVD-fractie telt – niet uit de voeten met dit criterium en controleert dus maar helemaal niet. Dat is een onacceptabele situatie. Illegaal verblijf in ons land moet actief tegengegaan worden. De VVD-fractie was dan ook blij met het voorstel om in een nieuwe wet als criterium ’’redelijk vermoeden’’ op te nemen, omdat wij weten dat dit wel werkbaar is voor de politie. Natuurlijk komt er geen vrijbrief om maar in het wilde weg mensen van etnische minderheids- groepen te gaan controleren. Dat wil geen zinnig mens, en zeker een politieagent niet. Het moet natuurlijk gaan om feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Zonder feiten en omstandigheden kan er geen reden voor een vermoeden zijn en die feiten en omstandigheden moeten niet subjectief maar objectief beoordeeld worden. Met de aanvulling van het amendement op stuk nr. 31 stemmen wij daarom in. Het gaat erom dat in het vervolg geen concrete aanwijzingen meer vereist zijn, maar een redelijk vermoeden genoeg is.

Deze wijziging maakt actief vreemdelingentoezicht mogelijk. Dat is hard nodig om op te treden tegen het voortgezette verblijf van naar schatting 50.000 tot 200.000 illegalen in ons land. Het als een gegeven accepteren van illegaal verblijf is vragen om moeilijkheden. Het jaarverslag over 1999 van de Binnenlandse veiligheidsdienst geeft daar een voorbeeld van: een toenemend aantal illegalen dreigt afhankelijk te worden van criminele organisaties. Op het gebied van illegaal verblijf is de afgelopen jaren één zeer belangrijke verbetering gerealiseerd, namelijk de invoering van de Koppelingswet. Voor het overige is slechts sprake van verslechteringen. Ambtenaren van de gemeentelijke sociale diensten hebben te horen gekregen dat ze de vreemdelingendienst niet mogen informeren als zij in hun werk met een illegaal te maken krijgen. Illegalen komen in aanmerking voor alle medische zorg. In een reactie op een door de Kamer aangenomen motie laat staatssecretaris Cohen weten dat hij tot de conclusie is gekomen dat van de organisaties die onder de ministeries van VWS en OCW vallen niet mag worden verwacht dat zij constateringen van illegaal verblijf melden. Je gaat je afvragen wat de staatssecretaris eigenlijk wél wil doen tegen illegalen. Met de grote migrantengemeenschappen in ons land, die in staat en bereid zijn illegale landgenoten te helpen, de vele vacatures op de arbeidsmarkt en de druk die daarvan het gevolg is, het jarenlang ontbreken van actief vreemdelingentoezicht, de toegankelijkheid van onderwijs voor kinderen van illegalen, de beschikbaarheid van medische zorg en het zelfs niet willen laten melden van constateringen van illegaal verblijf, wordt het hoog tijd dat de regering precies aangeeft wat zij van plan is te gaan doen om te bereiken dat alle illegalen Nederland zo snel mogelijk verlaten en er geen illegalen meer komen. De VVD-fractie vraagt de staatssecretaris de Kamer nog voor de behandeling van de begroting van Justitie over 2001 over het kabinetsbeleid op dit punt te informeren. Daarin moet ook staan wat ambtenaren geacht worden te doen als zij illegaal verblijf constateren.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Ik kan de redenering van de heer Kamp wel begrijpen, zeker vanuit de optiek van de VVD. Ik vraag mij af of de heer Kamp zich er ook van bewust is dat je realiteitszin moet hebben. Als je in een land leeft met open grenzen, moet je illegaliteit als een gegeven, een weinig plezierig gegeven beschouwen. Het hebben van een democratische rechtsstaat, waar zowel zijn fractie als de mijne pal voor staan, betekent dat je een aantal maatregelen niet kunt treffen, die je zou moeten treffen als je datgene doet wat de heer Kamp beoogt. Die afweging tussen wat eigenlijk zou moeten en waarover wij het in theorie eens kunnen zijn, maar wat feitelijk niet mogelijk is, omdat wij gelukkig in een rechtsstaat leven en in een land met open grenzen, mis ik in zijn betoog.

De heer Kamp (VVD): Wij moeten de grenzen niet sluiten en om de vijftig meter bewaking installeren. Ik ben er ook niet voor, de jacht op illegalen te openen. Ik zeg wel dat wij in de dagelijkse praktijk heel veel dingen kunnen doen. Ik heb die aangegeven. Als een ambtenaar stuit op illegaal verblijf, laat hem dat dan melden. Laat er vervolgens actie worden ondernomen. Laten wij ervoor zorgen dat er actief vreemdelingentoezicht is. Ik heb meer dingen genoemd die wij allemaal wel kunnen doen. Wij moeten de mogelijkheden benutten die wij hebben om consequent op te treden tegen illegaal verblijf. Als wij dat doen, kunnen wij twee dingen voorkomen: in de eerste plaats dat Nederland een politiestaat zou moeten worden en in de tweede plaats dat er een samenleving is met heel veel mensen die hier legaal verblijven en alles mogen en een kleine groep die hier illegaal is en langzamerhand in handen van criminele organisaties wordt gedreven.

De heer Middel (PvdA): De heer Kamp heeft volstrekt gelijk als hij zegt dat wij een aantal dingen moeten voorkomen. Ik ben ook blij met zijn relativering. Hij noemt echter een voorbeeld waarvan ik mij herinner dat daarover in de verkiezingscampagne in 1994 een heel debat ontstond tussen Bolkestein en Kok, namelijk het onderwijs aan kinderen. Moet je kinderen er op deze manier toch weer bij betrekken? Kan zelfs de VVD niet zeggen dat je bepaalde zaken buiten beschouwing moet laten, omdat het gaat om mensen, in dit geval kinderen, die er helemaal niets aan kunnen doen?

De heer Kamp (VVD): Ik heb aangegeven hoe in de praktijk de situatie is voor illegalen in Nederland. Als de sociale dienst niks mag melden, als de artsen niks mogen melden, als het ministerie van OCW niks mag melden, als de staatssecretaris schrijft dat er geen actief vreemdelingentoezicht is en als alle medische zorg toegankelijk is, dan creëer je voor jezelf langzamerhand wel een situatie waarin je naar een soort tweedeling toegaat tussen legaal, waarbij alles mag, en illegaal, waarbij niks mag en het risico van criminaliteit ontstaat. Een dergelijke tweedeling willen wij niet.

De heer De Wit (SP): Voorzitter! De heer Kamp praat over illegale situaties. Zit in de nieuwe Vreemdelingenwet al geen element ingebouwd, waardoor asielzoekers illegaal worden, namelijk artikel 57? Als de zaak bijna rond is, kan men in bewaring worden genomen teneinde uitgezet te worden. Als iemand dat ziet aankomen, duikt hij onder. Nogal wat mensen uiten de vrees dat de wet juist uitnodigt tot illegaliteit.

De heer Kamp (VVD): Nee. Als je de hele procedure hebt doorlopen, gratis rechtsbijstand hebt gekregen, opvang hebt gekregen, een beoordeling hebt gekregen, een toetsing door de rechter hebt gekregen en je uiteindelijk nee te horen krijgt, dan nodigt de wet je uit om het land te verlaten. Doe je dat niet en word je aangetroffen, dan krijg je weer een aanzegging om het land te verlaten. Doe je dat weer niet, dan krijg je de volgende keer aangezegd dat je een ongewenste vreemdeling bent en kun je opgesloten worden. Het moet een keer afgelopen zijn, mijnheer De Wit!

De staatssecretaris heeft laten weten de motie-Middel over criminele illegalen niet te willen uitvoeren. De VVD-fractie blijft er voorstander van, criminele illegalen na het uitzitten van hun straf vast te houden, totdat zij het land uitgezet kunnen worden. Het minste wat de staatssecretaris kan doen en wij vragen hem dat uitdrukkelijk, is een organisatorische voorziening te treffen, een vaste verbinding tussen het openbaar ministerie en de IND om zo te bereiken dat iedere illegaal die veroordeeld wordt automatisch en direct de status van ongewenste vreemdeling krijgt. Voor het overige zullen wij met de ondertekenaars van de motie bekijken hoe wij alsnog tot effectuering daarvan kunnen komen.

In het wetsvoorstel wordt de rechter de mogelijkheid gegeven ex nunc te toetsen, dat wil zeggen rekening te houden met feiten en omstandigheden die naar voren kwamen na het bestreden besluit. Het grote nadeel van dit nieuwe fenomeen in het bestuursprocesrecht is dat het de rechter op de stoel van de bestuurder zet. Daar ziet de VVD-fractie geen heil in. Als voordeel zien wij wel dat als de rechter na een ex-nunctoetsing het bestreden besluit in stand laat, een eventueel herhaald asielverzoek direct in de AC-procedure, dus binnen 48 uur, kan worden afgewezen. Met het amendement op stuk nr. 33 wordt bereikt dat de rechter alvorens deze ex nunc kan toetsen, eerst aan de IND en in de systematiek van de wet ’’aan onze minister’’ vraagt of er aanleiding is voor een ander besluit. De systematiek van beoordeling door de bestuurder en toetsing door de rechter blijft dan materieel in stand. De consequentie moet dan wel zijn dat het materieel afgelopen is met de herhaalde asielverzoeken. De staatssecretaris heeft laten weten geen kans te zien om de afspraak in het regeerakkoord na te komen dat ü berhaupt geen herhaalde asielverzoeken meer kunnen worden ingediend. Dat zou in strijd zijn met verdragsbepalingen. Wat wel kan, zeker na de ex-nunctoetsing, is strikt vasthouden aan het eerdere besluit dat bij een herhaald asielverzoek geen opvang meer wordt gegeven, bepalen dat het verzoek slechts bij

één Aanmeldcentrum kan worden ingediend en daar door een gespecialiseerde eenheid snel wordt afgehandeld en bepalen dat geen gratis rechtsbijstand meer wordt gegeven. Daarop doelde ik toen mevrouw Halsema mij zojuist op dit punt aansprak. Wij verzoeken de staatssecretaris te bevestigen dat hij er op de zojuist door mij bepleite wijze voor zal zorgen dat herhaalde asielverzoeken de uitvoering van genomen en getoetste besluiten niet meer in de weg zullen staan. In dit verband wil ik ook een positief punt melden: in het wetsvoorstel is geregeld dat in geval van een herhaald asielverzoek beroep geen schorsende werking heeft. Dat vinden wij prima.

Het doorprocederen voor een vergunning met meer rechten is onmogelijk gemaakt door met één vergunning te werken die aan iedere vergunninghouder dezelfde rechten geeft. Als extra slot op de deur stelt de staatssecretaris voor om de motivering, de grond waarop de vergunning wordt verleend, niet bekend te maken. Het komt de VVD-fractie voor dat dit een gekunstelde constructie is die eerder procedures zal uitlokken dan voorkomen.

Een kwetsbaar punt in de nieuwe wet is de uitbreiding van rechten voor de huidige VVTV’ers, mensen met een voorwaardelijke vergunning tot verblijf. Zij zijn geen vluchteling, maar krijgen onder de nieuwe wet dezelfde status met dezelfde rechten als een echte vluchteling, inclusief het vluchtelingenpaspoort. Nederland is het enige land dat dit doet, met als gevolg het risico van aanzuigende werking. Dat risico kan beperkt worden door een besluit-moratorium en een zeer terughoudend landgebonden asielbeleid. Wij stellen vast dat het besluit-moratorium deel uitmaakt van de wet. De bedoeling van het besluit-moratorium is om een wachtperiode van maximaal een jaar te kunnen invoeren indien sprake is van een massale toestroom, indien er naar verwachting een korte periode onzekerheid zal zijn over de slechte situatie in een land of indien de situatie in het land korte tijd slecht zal zijn. Als die situatie in dat land na een jaar beter is, komen asielzoekers die onder een besluitmoratorium vielen, alleen nog om individuele redenen in aanmerking voor een verblijfsvergunning; artikel 27, lid 1,

onder a, b en c. Het is dan niet zo dat iedereen uit dat land voor een verblijfsvergunning in aanmerking komt op grond van artikel 27, lid 1, onder d. Zonder het moratorium had iedereen uit dat land gedurende dat jaar wel een verblijfsvergunning gekregen die vervolgens weer ingetrokken zou moeten worden. Dan was er weer een beroepsprocedure gevolgd, met eventueel een hoger beroep.

Artikel 41b is niet juist geformuleerd. Of een slechte situatie van korte duur zal zijn, staat natuurlijk nooit vast. Neem het voorbeeld van Ethiopië en Eritrea. De situatie in die landen, in het bijzonder in Eritrea, is nu slecht, maar wij krijgen natuurlijk nooit een getekende verklaring van beide regeringsleiders dat zij op 1 september de oorlogshandelingen beëindigd zullen hebben. Wij kunnen wel constateren dat Ethiopië de oorlog aan het winnen is en dat de situatie naar verwachting binnen afzienbare tijd zal verbeteren. Het is dus beter om in de tekst van artikel 41b net als in artikel 41a de term ’’naar verwachting’’ op te nemen. Vandaar het amendement op stuk nr. 39, maar wij hebben vastgesteld dat de staatssecretaris dit element al heeft opgenomen in zijn tweede nota van wijziging. Daarom trek ik het amendement op stuk nr. 39 in. Dat geldt ook voor het amendement op stuk nr. 40, dat ook is meegenomen in de tweede nota van wijziging.

De voorzitter: Aangezien het amendement-Kamp c.s. (stuk nr. 39) en het amendement-Kamp c.s. (stuk nr. 40) zijn ingetrokken, maken zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Daarmee is mijn eerste opmerking komen te vervallen, maar ik had nog een andere opmerking. De heer Kamp maakte ineens een heel snelle stap. Hij zei dat het een kwetsbaar punt is dat iedereen nu hetzelfde pakket voorzieningen en dezelfde status krijgt en dat de VVTV’ers er dus op vooruitgaan; hij zei daarna dat dit onder andere kan worden tegengegaan door het besluit-moratorium, waarna hij doorging met het besluitmoratorium. Hij sloeg volgens mij één stap over en ik stel hem daarom de vraag die ik ook aan collega Dittrich heb gesteld. Juist als de heer Kamp zegt dat de motiveringsplicht moet terugkomen,

ziet hij dan vanuit de optiek van de VVD geen ruimte om te differentië-ren in de voorzieningen die aan de verschillende houders van een tijdelijke status worden aangeboden? Daarbij kan worden gedacht aan het vluchtelingenpaspoort, maar bijvoorbeeld ook aan de Wet inburgering nieuwkomers.

De heer Kamp (VVD): Als je gaat differentiëren, wordt de kans op doorprocederen groter. Essentieel voor ons is: minder procedures en dus het onmogelijk maken van doorprocederen. Dat kan op basis van een wettelijke bepaling, maar dat heeft veel minder effect dan het geven van dezelfde rechten aan vergunninghouders. Het lijkt ons dus veel beter om te werk te gaan volgens de wet.

De heer Wijn (CDA): Hoe ziet de heer Kamp de verhouding tussen het besluitmoratorium en de VVTV-gronden? In het wetsvoorstel staat dat bij een besluitmoratorium sprake moet zijn van kortdurende VVTV-gronden. Ik leid daaruit af dat in het andere geval sprake is van een VVTV-beleid. Moet aan de VVTV-gronden de indicator ’’lange duur’’ worden toegevoegd?

De heer Kamp (VVD): Nee, in artikel 27 staan vier gronden die aanleiding kunnen zijn om iemand een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te geven. Onder bepaalde omstandigheden kan het onmogelijk zijn om asielzoekers direct te beoordelen. In die situatie laten wij hen enige tijd wachten op grond van drie bijzondere redenen. Als dat wachten achter de rug is, wordt bezien voor welke verblijfsvergunning zij in aanmerking komen. Dat zal dan niet meer kunnen op grond van artikel 27.1.d, omdat die grond vervallen is vanwege de verbetering van de situatie in het land van herkomst.

De heer Wijn (CDA): In het wetgevingsoverleg heeft de heer Kamp gezegd dat hij onder twee voorwaarden de aanzuigende werking kan accepteren: het besluitmoratorium en het verder beperken van het landgebonden asielbeleid. De staatssecretaris heeft gezegd dat hij dat landgebonden asielbeleid niet gaat wijzigen, maar de heer Kamp is daarentegen wel van mening dat het landgebonden beleid moet worden afgezwakt. Waarop baseert hij het vertrouwen dat de voorwaarde met betrekking tot het landgebonden asielbeleid wordt gehonoreerd?

De heer Kamp (VVD): Ik was bezig te vertellen welke twee elementen een rol spelen bij dit kwetsbare punt: een besluitmoratorium en een zeer terughoudend landgebonden asielbeleid. Ik heb steeds gezegd dat een voorwaarde voor de VVD-fractie een zeer terughoudend land-gebonden asielbeleid is, maar u hebt het nu over het verder beperken van dit beleid. Ik houd het maar bij mijn eigen woorden.

Voorzitter! De Europese Commissie heeft twee weken geleden voorgesteld de Europese raad van binnenlandse zaken en justitie bij gekwalificeerde meerderheid te laten bepalen of van massale instroom sprake is. Vervolgens mag een besluitmoratorium maximaal twee jaar duren. Hoe verhoudt dit voorstel zich met het wetsvoorstel in het licht van ons streven naar een Europees asielbeleid?

Voor wat betreft het landgebonden asielbeleid heeft staatssecretaris Cohen krediet bij de VVD-fractie. In het begin van zijn ambtsperiode heeft hij een forse beperking doorgevoerd. Dat die beperking vervolgens weer voor een deel door de Rechtseenheidkamer onderuit is gehaald, is hem niet aan te rekenen. Nu, bij de behandeling van het wetsvoorstel, kunnen wij slechts benadrukken dat het van het grootste belang is voor het succes van de Vreemdelingenwet 2000 dat het landgebonden asielbeleid zoveel mogelijk wordt beperkt. Dat Nederland verder gaat met het verlenen van rechten dan andere landen, moet gepaard gaan met het nog terughoudender zijn dan andere landen bij het stellen dat de situatie in een land te slecht is om terug te keren. Dat zal er om te beginnen toe moeten leiden dat het landgebonden asielbeleid met betrekking tot Afghanistan wordt beëindigd of tenminste drastisch beperkt wordt tot bepaalde groepen uit bepaalde delen van het land.

De heer Wijn (CDA): De heer Kamp zegt dat hij als voorwaarde, als eis stelt dat de staatssecretaris aangeeft terughoudender te zullen zijn dan de andere Europese landen in het landgebonden asielbeleid. Als de staatssecretaris dat niet doet, dat hij hetzelfde wil als alle andere Europese landen, welke conclusie trekt de heer Kamp dan?

De heer Kamp (VVD): Ik heb niet gezegd dat de VVD die voorwaarde of eis stelt, ik heb gezegd wat de VVD inhoudelijk van mening is. Ik leg onze argumenten op tafel en luister naar die van u en van de staatssecretaris. Daarvoor zijn wij hier bij elkaar.

Ik zal u nog wat vertellen wat ik ook al bij andere punten heb gezegd. U kunt rustig stellen dat de VVD niet op alle punten haar zin krijgt, want zo is het ook. Ik heb uitgelegd dat dit voor andere fracties ook geldt. Als het CDA in de regeringscoalitie zou zitten, zou het ook niet op alle punten zijn zin krijgen. Wij hebben geprobeerd zoveel mogelijk van wat wij noodzakelijk vinden in de wet te krijgen. Vervolgens hebben wij gekeken of dat voldoende is om perspectief te bieden op het resultaat dat wij met de wet willen behalen. Als wij constateren dat dit het geval is, besluiten wij vervolgens om het geheel voor onze rekening te nemen, onze kaarten op de coalitie te zetten en te kijken of wij er daarmee komen. Als u elk punt dat de VVD-fractie zou willen nog even in het zonnetje zet met de mededeling dat zij daarin niet haar zin heeft gekregen, dan wil ik u daar graag bij helpen. Daarom ben ik ook begonnen met de vertellen hoe de wet eruit had gezien als het een VVD-wet zou zijn geweest.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! Dat is ook een bekend verhaal, maar als de heer Kamp zegt dat hij een aanzuigende werking ziet en daarom twee randvoorwaarden stelt en dat hij alleen dan ermee akkoord kan gaan – dat heeft hij letterlijk gezegd in het wetgevingsoverleg – dan is dat toch heel duidelijk voor hem een grens. Hij heeft gezegd dat de rechten omhoog gaan en dat daar tegenover moet staan dat het aantal landen waar wij een landgebonden asielbeleid voor hebben in vergelijking met Europa omlaag moet gaan en hij draait daar nu van af, dan wil ik dat wel geconstateerd hebben, of hij moet nu tegen de staatssecretaris zeggen: een strenger landenbeleid dan de rest van Europa, anders gaan wij niet akkoord!

De heer Kamp (VVD): Ik zeg hetzelfde als wat ik bij iedere gelegenheid heb gezegd, namelijk dat wij vinden dat er twee dingen moeten gebeuren om akkoord te kunnen gaan met die ene status. Het eerste is dat er een besluit-moratorium komt en die staat in de wet, zij het dat dit op één punt nog wat beter geformuleerd zou kunnen worden. Het andere is een zeer terughoudend landgebonden asielbeleid. Ik heb gezegd dat de staatssecretaris het nodige krediet bij ons heeft en dat wij met elkaar verder kunnen gaan. Dat geldt niet alleen de staatssecretaris, want toen ik Afghanistan in de Kamer aan de orde stelde, kreeg ik steun van u en van de heer Van der Staaij en was er weer geen meerderheid. Maar ik kan het mij niet permitteren om telkens stil te blijven staan bij de punten waarvoor geen meerderheid in de Kamer is te vinden. Ik moet zoeken naar punten waarvoor wel een meerderheid te vinden is. Een regering moet immers kunnen regeren en daar is overeenstemming voor nodig en niet het benadrukken van verschillen.

Voorzitter! In de nieuwe wet krijgt iemand met een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na vijf jaar een vergunning voor onbepaalde tijd en iemand met een vergunning asiel al na drie jaar. De VVD-fractie geeft de voorkeur aan vijf jaar ook voor de vergunning asiel. Het regeerakkoord spreekt over drie jaar, maar dat ziet volgens ons niet op de situatie met één vergunning asiel voor bepaalde tijd in plaats van twee, een vergunning die bovendien na drie jaar wordt omgezet in een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de rechten van de huidige vestigingsvergunning. Staatssecretaris Cohen leest het regeerakkoord anders en wordt daarbij gesteund door de fracties van PvdA en D66. De VVD-fractie erkent dat de andere interpretatie van het regeerakkoord ook mogelijk is. Daar komen twee overwegingen bij. De meeste verblijfsvergunningen gaan naar asielzoekers die onder de huidige wet voor een verblijfsvergunning (VTV) of een voorwaardelijke verblijfsvergunning (VVTV) in aanmerking komen. De VTV’ers hebben materieel al direct de rechten van een vestigingsvergunning, de VVTV’ers krijgen na drie jaar een onvoorwaardelijke verblijfsvergunning en hebben dan dus ook dezelfde rechten als de vestigingsvergunning. Het invoeren van een vijfjarenperiode zou dus voor de meeste vergunninghouders een verslechtering zijn. De tweede overweging is dat voor de grootste groep, zijnde de VVTV’ers – onder de nieuwe wet zou je die 27.1.d’ers kunnen noemen; ik denk dat de staatssecretaris daar maar een betere term voor moet vinden – een besluitmoratorium is ingeroepen of kan worden ingeroepen. Voor hen duurt het dan in totaal vier jaar alvorens men een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd krijgt, een verslechtering met een jaar ten opzichte van de huidige periode. Maximaal vier is een redelijk compromis tussen drie en vijf en de VVD-fractie legt zich daarbij neer.

De heer Middel (PvdA): Ik mis in het betoog van de heer Kamp het onderscheid tussen degenen die onder het landgebonden asiel blijven vallen en degenen die onder het moratorium vallen. Dit onderscheid is in het wetgevingsoverleg wel door de VVD erkend. Er is dus geen sprake van middelen tussen drie en vijf naar vier jaar, want de periode van vier jaar bij het besluit-moratorium geldt voor een aparte categorie en niet voor het land-gebonden asielbeleid.

De heer Kamp (VVD): Voor een aantal landen kan een besluit-moratorium worden ingeroepen. Dit betekent dat mensen uit die landen geen vergunning krijgen op grond van artikel 27, lid 1, onder d. Als de situatie in het land van herkomst na enige tijd is verbeterd, wordt het besluitmoratorium opgeheven. De asielaanvrage wordt vervolgens beoordeeld. Artikel 27, lid 1, onder d, is dan niet meer aan de orde, omdat de situatie in dat land is gewijzigd. Voor betrokkenen geldt dan wel dat zij maximaal een jaar in het besluitmoratorium hebben gezeten en daarna nog eens drie jaar moeten wachten voordat zij een vergunning voor onbepaalde tijd krijgen. Die optelsom levert vier jaar op, dus tussen drie en vijf in. Dit heb ik willen zeggen, meer niet.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Met alle respect, maar de heer Kamp vergelijkt nu appels met peren. Het VVTV-beleid is iets anders dan het besluitmoratorium, dat heeft hij zelf ook in het interruptiedebat met de heer Wijn gezegd. De periode van drie jaar blijft gelden voor het

VVTV-beleid; die mensen krijgen een vergunning voor bepaalde tijd van drie jaar. Voor het besluitmoratorium dat een heel andere categorie betreft, geldt inderdaad een wachtperiode van drie jaar. Die wordt gevoegd bij de periode van drie jaar en dan kom je inderdaad uit op vier jaar. Dit geldt echter niet voor degenen die onder de VVTV blijven vallen. De periode van vier jaar geldt dus niet voor die categorie.

De heer Kamp (VVD): Ik begrijp dit niet, voorzitter. De heer Middel moet dit in zijn eigen termijn maar uitleggen en de staatssecretaris zal daarop ook wel ingaan. Ik zal daarnaar goed luisteren en hoop daarmee mijn voordeel te kunnen doen.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! Was het een verspreking van de heer Kamp dat hij het besluitmoratorium standaard voor de VVTV-procedure plakt of heeft hij dit bewust gedaan? Om de geloofwaardigheid van de VVD in deze kwestie nog eens te testen, vraag ik hem verder of hij erkent dat hij liever een periode van vijf jaar had gezien, maar dat dit niet is gelukt, omdat hij nu eenmaal in die coalitie zit.

De heer Kamp (VVD): De heer Wijn formuleert een vraag en wordt vervolgens al bijna boos als hij eraan denkt dat ik de gelegenheid krijg om daarop een antwoord te geven. Dit maakt het voor mij niet erg aantrekkelijk dit te doen.

Het punt dat de heer Middel aan de orde heeft gesteld, is mijns inziens wel voldoende uitgesproken. Wij zullen van de staatssecretaris horen hoe hij erover denkt. Ik hoor dit ook graag van de heer Middel en ik hoop dat ik daarmee mijn voordeel kan doen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Volgens mij is dit nog helemaal niet voldoende uitgesproken, volgens mij is er een groot misverstand. Bedoelt de heer Kamp eigenlijk te zeggen dat het volgens zijn uitleg van de wet zo zal zijn dat de huidige VVTV’ers in de toekomst in het besluitmoratorium terechtkomen?

De heer Kamp (VVD): Ik hoop dat dit niet het geval is. Ik denk dat wij moeten proberen de mensen die naar Nederland komen, zo snel mogelijk zekerheid te geven.

De heer Dittrich (D66): Denkt de heer Kamp niet dat het besluit-moratorium echt in uitzonderlijke situaties zal worden ingezet waardoor de termijn van drie jaar voor de meeste asielzoekers zal gelden?

De heer Kamp (VVD): Ik denk dat het besluitmoratorium geen flauwekul is. Ik denk dat wij meer rechten zullen geven aan een bepaalde groep. De VVD-fractie is daarmee akkoord gegaan op twee voorwaarden. In de eerste plaats: het besluitmoratorium. In de tweede plaats: een zeer terughoudend, landgebonden asielbeleid. Ik heb gezegd hoe de VVD-fractie dit ziet. Ik hoor graag van anderen hoe zij dit zien. Verder wacht ik graag de opvatting van de staatssecretaris af. Ik hoop dat wij aan het einde van het debat kunnen constateren dat wij het met elkaar eens zijn.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): In de schriftelijke stukken zegt de staatssecretaris met zoveel woorden dat de verlenging van de termijn – ook als het gaat om het besluit-moratorium – slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is. Deelt de heer Kamp die intentie?

De heer Kamp (VVD): Ik heb al gezegd dat ik hoop dat het niet teveel ingesteld zal worden. De VVD-fractie is er voorstander van om zo snel mogelijk duidelijkheid te verschaffen en is tegen vertraging. Hoe langer mensen in onzekerheid verkeren, hoe lastiger het voor hen is. Wij moeten het hen niet moeilijker maken dan nodig en zo snel mogelijk laten blijken waar zij aan toe zijn. In die gevallen die in de wet staan zal het toegepast moeten worden. Als in de praktijk blijkt dat het een uitzonderlijke situatie is, dan is het zo. In de gevallen waarin het nodig is, zullen wij een besluitmoratorium moeten instellen. Ik verwacht dat ook van de staatssecretaris.

Een deel van de asielzoekers is afkomstig uit een land waar zij niet voor vervolging hebben te duchten of heeft in zo’n land verbleven alvorens naar Nederland te reizen, de zogenaamde veilige landen en veilige derde landen. Landen die het Vluchtelingenverdrag hebben ondertekend en een van de andere relevante verdragen, kunnen als veilig worden aangemerkt tenzij de vreemdeling het tegendeel aanneme- lijk kan maken. Het amendement op stuk nr. 36 legt deze definitie vast in de wet.

Diezelfde duidelijkheid is ook nodig voor wat betreft de landen waarvoor een landgebonden asielbeleid geldt. Opnieuw dringt de VVD-fractie er daarom bij de staatssecretaris op aan om ieder besluit over het instellen, verlengen, wijzigen of beëindigen van land-gebonden asielbeleid door het kabinet te laten nemen. De gevolgen van deze besluiten voor de toestroom van asielzoekers zijn zo groot, dat het nodig is ze op het hoogste niveau en op ondubbelzinnige wijze te nemen. Ik wees al op de recente problemen met Noord-Irak, Afghanen via Pakistan en Freetown als alternatief gebied binnen Sierra Leone.

De VVD-fractie heeft bij meerdere gelegenheden kenbaar gemaakt de voorkeur te geven aan wordt-bepalingen (imperatief) boven kan-bepalingen (facultatief). Wordt-bepalingen maken klip en klaar duidelijk wat de wetgever wil. Die duidelijkheid is belangrijk voor de uitvoerende ambtenaren en voor de rechters. Staatssecretaris Cohen redeneert dat wordt-bepalingen een hardheidsclausule nodig maken. De toepassing daarvan zal onvermijdelijk uitgewerkt moeten worden in een circulaire. Dat is regelgeving van lagere orde en dus minder hard, minder bindend, dan regelgeving in een algemene maatregel van bestuur. Door aan een kan-bepaling uitwerking in een algemene maatregel van bestuur te koppelen, zou volgens de staatssecretaris dus uiteindelijk meer duidelijkheid gecreëerd worden. Wij merken op dat het dan natuurlijk wel aankomt op de wijze waarop de kan-bepaling in de algemene maatregel van bestuur is uitgewerkt. Hoe wil de staatssecretaris daar de Kamer bij betrekken? Indien wij uiteindelijk met deze opzet instemmen, zal in de praktijk moeten blijken dat het uitpakt zoals ons nu wordt voorgehouden. Dat betekent dat op dit punt de wet over drie jaar nadrukkelijk geëvalueerd zal moeten worden.

Om de toestroom naar Nederland van mensen die een verblijfsvergunning regulier willen aanvragen te beperken, moet een vreemdeling eerst in het land van herkomst een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) aanvragen. Alleen met zo’n machtiging kan hij vervolgens in

Nederland een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen. Volgens artikel 15, lid 1, onder c, wordt het ontbreken van een MVV niet tegengeworpen, indien verlening van medische zorg in Nederland noodzakelijk is. Die bepaling is veel te ruim, omdat we weten dat minister Borst vindt dat alle medische zorg die verleend wordt noodzakelijk is. Vandaar het amendement op stuk nr. 38: het ontbreken van een MVV wordt slechts niet tegengeworpen, indien het voor de vreemdeling gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is terug te reizen. In de regel zal dat wel verantwoord zijn, omdat hij immers ook in staat was de reis naar Nederland te maken.

De adviescommissie voor vreemdelingenzaken valt net als alle andere adviescolleges onder de Kaderwet adviescolleges. In die kaderwet is niet voor niets bepaald dat een college niet meer dan 14 leden mag tellen. De gronden die worden aangevoerd om voor de ACV een uitzondering te maken, zijn minder sterk dan die in de afgelopen jaren voor andere adviescolleges zijn aangevoerd en niet tot uitzonderingen hebben geleid. Voor de ACV gaat het in het vervolg om beleidsadvisering en niet meer om advisering in individuele zaken, met uitzondering van die zaken waar internationaal-rechtelijke verplichtingen dat noodzakelijk maken. Met het amendement op stuk nr. 37 blijft het aantal leden van de ACV tot 14 beperkt.

Deze nieuwe Vreemdelingenwet kan leiden tot korte asielprocedures die snel duidelijkheid bieden door juiste beslissingen van de IND, beslissingen die bij een eventuele toetsing door de rechters in stand blijven. Dat is goed voor degenen die recht hebben op een verblijfsvergunning. Zij kunnen zich er snel helemaal op richten op eigen kracht volwaardig deel uit te gaan maken van de Nederlandse samenleving, voorzover en voor zolang nodig daarbij door die samenleving geholpen. Het is ook goed voor de Nederlandse samenleving, die nu grote lasten draagt en grote risico’s loopt als gevolg van de toestroom van tienduizenden economische migranten die misbruik van de asielprocedure maken. Het is niet goed voor de economische migranten, maar het is nu eenmaal inherent aan een rechtstaat dat regels gehandhaafd moeten worden. Bovendien is het onmogelijk iedereen tot Nederland toe te laten die denkt het hier beter te hebben dan in het eigen land. Het is ook oneerlijk om slechts degenen onder de economische migranten toe te laten, die het geld hebben om een mensensmokkelaar te betalen en die brutaal en handig genoeg zijn om de IND te misleiden.

De Vreemdelingenwet 2000 is het sluitstuk van het voorbereidende werk van de staatssecretaris. Het is nu de allerhoogste tijd om de noodzakelijke grote beleidsombuiging in de praktijk te realiseren. Het gaat, vindt de VVD-fractie, om drie keer minder, veel minder: minder asielzoekers, minder AMA’s, minder illegalen. Hoe krachtiger het optreden van de staatssecretaris in de tweede helft van deze kabinetsperiode zal zijn, des te krachtiger zal de VVD-fractie hem ondersteunen.

©

foto J.M.L. (Jacques)  Niederer
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Niederer (VVD): Voorzitter! De invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 is weliswaar te onderscheiden van het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000, maar daarvan niet te scheiden. Vandaar de gezamenlijke plenaire behandeling. Omdat ik namens de VVD-fractie het woord heb gevoerd in het wetgevingsoverleg over de invoeringswet, neem ik dit onderdeel ook plenair voor mijn rekening. Gelet op de tijd en op de uitvoerige behandeling in het wetgevingsoverleg van twee weken geleden beperk ik mij tot een drietal punten.

Het eerste punt betreft de voorgenomen intrekking van de zorgwet VVTV in relatie tot de eerder geuite vrees, onder andere van de VNG, voor een ongelijkmatige spreiding van vergunninghouders over de Nederlandse gemeenten. Deze ongelijkheid zou hierin bestaan dat het merendeel van de vergunninghouders zich zou vestigen in de grote steden. Dat heeft weer invloed op de uitvoering van het grotesteden- en integratiebeleid. In het wetgevingsoverleg heeft de regering erop gewezen dat de verhuisbewegingen steeds zullen worden gemonitord. Toch gaat van de grote steden onmiskenbaar een grote aantrekkingskracht uit. Grote steden hebben namelijk een forse goedkope woningvoorraad en vergunninghouders vestigen zich vaak in de sociaal kwetsbare wijken. De regering heeft gewezen op meer gedifferentieerde woningbouw als instrument om ongewenste concentraties tegen te gaan. Maar wat gebeurt er als dit instrument niet effectief blijkt? Welke andere maatregelen staan de staatssecretaris dan voor ogen? En wat is bij monitoring het nulpunt op basis waarvan wordt besloten op enig moment wel of geen aanvullende maatregelen te nemen? Met ander woorden, wanneer vindt de regering dat er sprake is van te veel verhuis-bewegingen – meer in het algemeen: migratie – naar de grote steden?

Het tweede punt betreft de inburgeringsprogramma’s. Die programma’s moeten niet eenduidig zijn gericht op integratie, maar mede op terugkeer. In het wetgevingsoverleg is uitvoerig stilgestaan bij die terugkeermodule. Wij hebben een brief van 29 mei ontvangen die in het wetgevingsoverleg was toegezegd. In deze brief wordt nader op de terugkeermodule ingegaan. Het valt op dat de regering het terugkeerperspectief aan de orde wil stellen bij de aanvang van het inburgeringstraject, althans zo lees ik dat. Waarom pas op dat moment? Waarom wordt niet reeds bij de intake voor de centrale opvang gewezen op de mogelijke noodzakelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst? Over de uitwerking van die module qua inhoud, organisatie en dergelijke, blijft de brief vaag. Er staat dat een en ander nog nader moet worden uitgewerkt. Hoe prominent zet de regering in op de terugkeermodule? Wat is de inzet van de regering in de gesprekken met het veld?

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Ik weet niet of de heer Niederer nog meer wil zeggen over de inburgeringsprogramma’s, maar ik wil daar een vraag over stellen.

De heer Niederer (VVD): Ik kan dit punt even afronden.

De voorzitter: Rond u het eerst even af. Misschien is de vraag van de heer Rouvoet dan beantwoord. Ik denk het wel.

De heer Niederer (VVD): Refererend aan de brief van 29 mei wijst de staatssecretaris erop dat betrokkenen onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de voorzienin- gen van de zogeheten remigratiewet. Wat zijn die voorwaarden en kan de staatssecretaris een indicatie geven van de aantallen vergunninghouders die hiervoor in aanmerking komen?

De voorzitter: Ziet u wel, de vraag is beantwoord! Gaat u door, mijnheer Niederer.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Zo ken ik u niet. Mijn vraag gaat over de motiveringsplicht. Ligt het volgens de heer Niederer voor de hand dat aan mensen die wezenlijk vluchteling zijn via terugkeerprogramma’s, terugkeermodules worden aangeboden en dat mensen die tijdelijk op grond van humanitaire redenen hier mogen blijven een programma aangeboden krijgen dat sterk op integratie gericht is? Vindt de heer Niederer beide opties wenselijk of ziet hij ruimte voor veranderingen in terugkeerprogramma’s nu volgens zijn fractie de motiveringsplicht moet terugkomen?

De heer Niederer (VVD): Er moet sprake zijn van differentiatie in de intensiteit van het aanbieden van de terugkeermodule. Dat hoeft wat mij betreft geen eenheidsworst te zijn. Er kan een onderscheid worden gemaakt naar het type asielzoeker dat zich aanmeldt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat wil dus zeggen dat de VVD langs de lijn van inburgeringscursussen verschillende statussen introduceert.

De heer Niederer (VVD): U kent de verschillende statussen uit het wetsvoorstel dat mijn collega Kamp zojuist heeft behandeld. Daar doet dit niet aan af.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Misschien moet ik u dit nog even uitleggen. Als binnen een tijdelijke status de één een terugkeerprogramma volgt en de ander een integratieprogramma, dan heeft die ene een bijna permanente status en de andere een zeer tijdelijke. U hebt dan in plaats van één, twee statussen.

De heer Niederer (VVD): U legt mij woorden in de mond; ik heb dit niet gezegd. Er is sprake van een inburgeringsprogramma waarin een terugkeermodule thuishoort. Het is aan de ambtenaar die het inburgeringsprogamma aanbiedt om te taxeren in hoeverre betrokkene die terugkeermodule nodig heeft. Dat kan voor de een intensiever zijn dan voor de andere, maar dat doet niets af aan een verschil in status. Integendeel.

Mijn laatste punt betreft de beoordeling van de aanvragen voor de gezinshereniging en -vorming. Daarbij wordt onder meer gelet op het inkomen. Wij hebben hierover overigens ook in het wetgevingsoverleg gesproken. Het voorstel is dat onder inkomen voortaan wordt verstaan elk inkomen uit gesubsidieerde arbeid. Dit zal plaatsvinden met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998. De VVD vroeg toen, en herhaalt dit, naar de gevolgen van de verzoeken tot gezinshereniging en gezinsvorming die voor de inwerkingtreding van de beleidswijziging – en je spreekt dan over de periode van 1 januari 1998 tot heden – zijn afgewezen. De staatssecretaris antwoordde schriftelijk op onze schriftelijke inbreng dat hij inschatte dat deze verzoeken zich vrijwel allemaal in de bezwaarfase bevinden. Wat betekent dit voor de IND in termen van werklast? Dit zal een geheel nieuwe beoordeling met zich brengen. Wat gebeurt er met verzoeken die zich niet, of niet meer, in de bezwaarfase bevinden? Ik doel hierbij op verzoeken die onherroepelijk zijn geworden in de vorm van een afwijzende beschikking. Kan de staatssecretaris een indicatie geven van het aantal beschikkingen op dit punt?

De vergadering wordt van 19.45 uur tot 21.05 uur geschorst.

©

foto F. (Femke)  Halsema
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter! In het ordedebatje voorafgaand aan deze behandeling is door de heer Rouvoet al het een en ander gezegd over vermeende afspraken tussen de coalitiepartijen. De heer Kamp heeft toen het woord gevoerd en het is mij niet geheel duidelijk of hij het woord heeft gevoerd namens de coalitie of op eigen titel. Als hij het namens de coalitie heeft gedaan, bevestigt dat enigszins onze indruk dat de heer Kamp de hoofdwoordvoerder is als het om de Vreemdelingenwet gaat. Inmiddels heeft de heer Dittrich zelf aangegeven dat hij openstaat voor debat. Ik moet zeggen dat wij zeer benieuwd zijn naar de houding van de PvdA, aangezien zij tot nu toe stil is geweest over het al dan niet bestaan van afspraken, terwijl het citaat dat aanleiding gaf tot zoveel rumoer afkomstig was van de heer Middel, namelijk dat het debat feitelijk zou zijn voorgekookt.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Om de stilte maar even te doorbreken: de PvdA had vanmiddag geen enkele behoefte om een zogenaamd ordedebatje te voeren los van de inhoud van de Vreemdelingenwet. Vorm en inhoud wensen wij in één geheel te zien en dat betekent dat ik namens mijn fractie ook over de vorm zal spreken als de inhoud aan de orde komt. Dat doen mevrouw Albayrak en ik in één keer. Als mevrouw Halsema dat op een andere manier wil, is dat haar keuze, maar wij hoeven daar niet aan mee te doen. Daarom hebben wij vanmiddag niets gezegd. Wat de heer Kamp doet, doet hij namens de VVD-fractie en wat ik straks doe, doe ik namens de PvdA-fractie.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat respecteer ik en ik begrijp het ook dat de PvdA nog geen uitsluitsel wil geven over al dan niet gedane afspraken en wat deze betekenen.

De heer Middel (PvdA): Ik zei toch zojuist dat wij de vorm niet los willen zien van de inhoud? Als ik straks over de inhoud spreek, spreek ik ook over de vorm!

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik zei dat ik dat respecteerde. Ik zei ook wat de consequentie daarvan was.

Voorzitter! Het is geen geheim dat GroenLinks zeer kritisch staat tegenover het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 dat deze week wordt behandeld. Het grote aantal amendementen dat ik heb ingediend, is hier de neerslag van. In eerste termijn zal ik een groot deel van die amendementen bespreken maar niet alle. Een deel van de amendementen spreekt voor zich en heb ik in het wetgevingsoverleg ook al aangekondigd.

Enige weken geleden heb ik namens de GroenLinks-fractie tijdens een publiek debat ons alternatief voor een naar onze maatstaven rechtvaardige Vreemdelingenwet gepresenteerd. De titel ervan ’’status onbeslist’’ wijst voor ons ook vooruit naar dit debat. Wat ons betreft is de status – de uitkomst van dit debat –

onbekend en voorlopig onbeslist. In de beste parlementaire traditie ben ik benieuwd naar de argumenten van anderen en hoop ik, alle hier aanwezige partijen ervan te kunnen overtuigen dat de wet op een cruciaal aantal punten wat ons betreft gewijzigd dient te worden. Ik zal aldus niet verder ingaan op het al dan niet bestaan van afspraken in de coalitie, wel zou ik de staatssecretaris één vraag willen stellen aangezien hij niet aanwezig was bij het ordedebat vanmiddag. Die vraag is of hij in deze Kamer zou willen toelichten wat de betekenis is van de opmerkingen die hij heeft gemaakt in de Volkskrant van afgelopen zaterdag, namelijk dat dit onderwerp – de Vreemdelingenwet – zich niet leent voor dualisme.

Voorzitter! Dit wetsvoorstel kent een bijzondere procedure waar ik op afstand met ambivalente gevoelens naar heb gekeken. In een vroeg stadium zijn conceptversies van de wet naar een groot aantal maatschappelijke organisaties en uitvoerende instanties gestuurd. Hun is gevraagd de wet te becommenta-riëren Op zichzelf heb ik er begrip voor dat de regering bij een dergelijk gevoelig en politiek beladen onderwerp zoekt naar zo breed mogelijke maatschappelijke steun en vooral dat nieuwe wetsvoorstellen vanaf het begin worden gecontroleerd op hun uitvoerbaarheid. Door de lange voorbereidingstijd die de wet heeft gevergd – overigens ook begrijpelijk – heeft zich echter de afgelopen twee jaar een merkwaardige situatie voorgedaan. Niet zelden heb ik de indruk gehad dat de politieke oppositie de enige was, die het conceptwetsvoorstel niet in haar bezit had en zodoende niet in staat was om deel te nemen aan maatschappelijke discussies die her en der losbarstten. De gevolgde procedure had met andere woorden ook tot gevolg dat de politieke oppositie zo nu en dan een informatieachterstand leek te krijgen. Ik acht dat niet wenselijk.

Een volgend bezwaar tegen de gevolgde procedures ligt in de wijze waarop de regering het commentaar heeft verwerkt. Het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State was een gecombineerde reactie op hun niet mis te verstane commentaar en op dat van verschillende maatschappelijke organisaties. Niet alleen dreigt door die gecombineerde reactie van de regering de Raad van State te devalueren tot een van de spelers in het veld, maar ook de afzonderlijke machtspositie van verschillende maatschappelijke organisaties wordt hierdoor verminderd. Hun afzonderlijke commentaar kan nu namelijk tegen elkaar en tegen dat van de Raad van State worden weggestreept. Uit een oogpunt van beheersing van het debat kan dit gelden als een briljante strategie, maar uit een oogpunt van democratische openheid is er nogal wat op af te dingen. Daar staat wel tegenover dat ik de wijze waarop de staatssecretaris de laatste maanden de Kamer heeft geïnformeerd in wetgevingsoverleggen en per brief, als zeer constructief heb ervaren.

De heer Dittrich (D66): Ik hoorde mevrouw Halsema spreken over het advies van de Raad van State. Ze zei dat dit eigenlijk een beetje ter zijde wordt gesteld. Hoe verhoudt zich dat tot het advies van de Raad van State over het initiatiefwetsvoorstel van Rosenmö ller met betrekking tot de zwarte handel in voetbalkaartjes? Dat advies was vernietigend, maar door Groenlinks en het CDA is toch met het wetsvoorstel doorgegaan. Moeten wij dat met andere maatstaven meten?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Dittrich begrijpt de pointe van mijn kritiek niet. Natuurlijk lag daar een negatief advies van de Raad van State en dat is door de fracties van Groenlinks en het CDA vervolgens beargumenteerd en voorzien van een uitgebreide reactie doorgestuurd naar de Kamer. Daarbij realiseerden beide fracties zich dat dit het debat over het wetsvoorstel niet vergemakkelijkte. Er speelt nu echter een ander probleem. Het advies van de Raad van State lijkt namelijk niet het gewicht te hebben gekregen dat het normaal heeft en dat het bij het initiatiefwetsvoorstel zeker heeft gekregen, omdat het gelijkgesteld wordt met allerlei adviezen van rechters, advocaten en maatschappelijke organisaties. Daarin schuilt het gevaar dat de Raad van State devalueert tot één van de spelers in het veld. Dat is volgens mij niet de positie die het Hoge College van Staat zou moeten krijgen. Het is in ieder geval niet de positie die onze fractie de raad heeft gegeven bij het initiatiefwetsvoorstel.

Voorzitter! In de internationale samenleving waarin wij leven, die wordt beheerst door internationaal verkeer van goederen en personen, flitskapitaal en globalisering, is migratie wat mij betreft een van de belangrijkste politieke vraagstukken geworden. Gedurende het grootste deel van de 20ste eeuw is het verdelingsvraagstuk van arbeid en kapitaal in grote mate bepalend geweest voor de politieke en bestuurlijke ontwikkeling van dit land. Nog steeds liggen er grote opgaven in de herverdeling van welvaart en welzijn onder de Nederlandse bevolking. Recente discussies over de kwaliteit van de zorg en van het onderwijs, met name voor de lagere inkomensgroepen, demonstreren dit. Aan het begin van de 21ste eeuw kunnen wij hier inmiddels een nieuw verdelingsvraagstuk aan toevoegen, namelijk dat van de mondiale onderdrukking, uitbuiting en armoede. Daar waar de techniek het mogelijk maakt om ons naar alle uithoeken van de wereld te verplaatsen, zijn democratische en politieke vrijheid en welvaart een schaars goed geworden dat bevochten moet en kan worden. Ik bedoel hiermee dat voorheen, toen de nationale grens voor vrijwel iedereen samenviel met zijn geestelijke en materiële horizon, vrijheid, welvaart en welzijn simpelweg buiten het bereik en zelfs buiten het voorstellingsvermogen van velen vielen.

Politieke en democratische vrijheid, welvaart en welzijn zijn een schaars goed geworden, omdat iedereen er dankzij de moderne techniek in principe toegang toe heeft door te dagdromen van en over een andere wereld en door de grauwe werkelijkheid van onderdrukking, mensenrechtenschendingen soms, honger en armoede lijfelijk te ontvluchten om elders rechten op te eisen. Wereldwijd heeft dit geleid tot nieuwe afhankelijkheden tussen staten en de mensen die er wonen. Paul Kalma, directeur van de Wiardi Beckmanstichting, heeft het in ’’De wonderbaarlijke terugkeer van de solidariteit’’ ooit verwoord als: een investeringsbeslissing, watersnood of volksopstand in land X belandt in de vorm van afzetverlies, een groeiende immigratie en een demonstratie in land Y. Volgens Kalma echter dragen nieuwe afhankelijkheden – of, in mijn termen, een nieuw en groter verdelingsvraagstuk – niet enkel gevaren in zich. Met de zichtbare hindermacht van de migrant die in West-Europa aan de deuren klopt, worden Westerse regeringen aangespoord om te investeren in de landen van de Derde Wereld, zodat daar misschien de waarborgen kunnen worden geschapen voor het leiden van in ieder geval een leefbaar minimumbestaan met erkenning van de meest fundamentele politieke vrijheden.

Deze noodzakelijke investeringen zijn niet enkel een kwestie van altruïsme, maar ook van welbegrepen eigenbelang. Het besef van internationale afhankelijkheid moet wat betreft GroenLinks ook gepaard gaan met herijking van de internationale solidariteit. Hiermee bedoel ik, voortkomend uit het besef met elkaar samen te leven, bereid zijn passie met elkaar te hebben en zorg te dragen voor de verbetering van elkaars lot en bestaan. Dit moet tot uitdrukking komen in de internationale politiek, in ontwikkelingssamenwerking, in Europese politiek die meer is dan het bewaken van de buitengrenzen, en op een nationale schaal in de omgang met de migrant.

Voor GroenLinks geldt dat migratie naar Nederland en zeker die met politieke motieven, moet worden tegemoet getreden vanuit het bewust aanvaarde besef dat wij deel uitmaken van een internationale en open samenleving en dat ons dat de plicht geeft tot zorg voor en solidariteit met hen die hier naartoe komen. Daar waar wij echter uitgaan van een internationale samenleving met open grenzen, erkennen wij tegelijkertijd het bestaan van die grenzen. Grenzen, zo erkennen wij ook, hebben wij nodig als selectiemechanisme voor wie wel en wie niet mag komen. Bij ons geldt echter eerst dat het een kwalitatieve grens is. De ernst van de bedreiging die wordt ontvlucht, bepaalt de mate van gastvrijheid en niet bijvoorbeeld de grootte van de groep die hier naartoe komt, noch de bevolkingsdichtheid van dit land.

In de Volkskrant van zaterdag stelt de staatssecretaris dat deze nieuwe wet de oplossing probeert te bieden voor een bestuurlijk probleem. De staatssecretaris heeft in zoverre gelijk dat met deze wet vooral ordentelijk moet worden geregeld wie wel binnen mag komen en wie niet en hoe de verschillende uitvoerings- organisaties te werk hebben te gaan bij de selectie. Hij zou zijn eigen wet echter tekortdoen en daarmee ook de kwestie van vreemdelingen en asiel als hij hiermee zou stellen dat het enkel een ordeningsvraagstuk is. Dat zou ook geen verklaring kunnen bieden voor de nu al twee jaar terugkerende en soms hoog oplopende ruzies in de coalitie, waarover de kranten ons berichten. Deze wet beoogt naar ons idee ook wel degelijk een normatieve en kwalitatieve grens te stellen aan de mate van gastvrijheid, van rechtvaardigheid en, zoals daar naar goed Paars gebruik aan toe dient te worden gevoegd, de mate van strengheid. Ik heb bij het laatste echter een beetje het gevoel dat de grens niet zo nauw wordt genomen.

De wet moet dus niet alleen een oplossing bieden voor een kwantitatief bestuurlijk probleem, maar ook een kwalitatieve standaard introduceren voor de omgang met asielzoekers, reguliere vreemdelingen en statushouders. Een wet als deze verdient het wat ons betreft dan ook om begeleid te worden door een duidelijk normatief standpunt. Wij missen een dergelijk standpunt geheel en al in de stukken van de regering. Dit voedt eerlijk gezegd bij ons de gedachte dat de waarschuwing die de heer Wolfensperger in 1994 afgaf bij de behandeling van de vorige Vreemdelingenwet, met deze mede door D66 getekende wet bewaarheid is geworden. Toen zei de heer Wolfensperger namelijk de vrees te hebben dat de angst voor de grote aantallen het zou winnen van de zorg voor de kwaliteit van de rechtstaat. Hij voegde daaraan toe dat de kwaliteit van de rechtstaat niet alleen is af te meten aan de zorg voor de eigen onderdanen, maar net zozeer en misschien wel met name aan de waarborgen die wij toekennen aan vreemdelingen.

Niet alleen het missen van een normatief uitgangspunt, maar ook de uitwerking van een aantal beleidsdoelstellingen voedt de gedachte bij ons dat de aantallen binnenkomende migranten maatgevend zijn geweest voor deze wet. De wet kent namelijk officieel drie beleidsdoelstellingen: het creëren van wettelijke waarborgen voor de kwaliteit van de beslissing, het voorkomen van procedures en het bevorderen van vertrek van degenen die niet in Nederland mogen blijven. Van de eerste beleidsdoelstelling is in de wet niet zoveel terecht gekomen. De enige waarborg voor de kwaliteit van de beslissing, de voornemen-procedure – waarmee wij overigens blij zijn – moet in lagere regelgeving, die wij nog niet kennen, worden uitgewerkt. Hierbij moet ik aantekenen dat hierop inmiddels terecht een coalitieamendement is ingediend, het amendement-Dittrich c.s., dat wij voornemens zijn van een noodzakelijk subamendement te voorzien. De heer Dittrich lijkt namelijk vergeten te zijn wettelijke waarborgen voor de termijnen en het horen in het amendement op te nemen. Vanzelfsprekend willen wij hem hierbij graag ter wille zijn.

Als de voornemenprocedure in de wet wordt opgenomen, kent de wet in ieder geval één wettelijke waarborg. Voor de rest – dan val ik terug op de tweede en de derde beleidsdoelstelling – lijkt de wet enkel ten dienste te staan van afschrikking, vermindering van de aanzuigende werking en versnelling van uitzetting. De kwantiteit lijkt daarmee de kwaliteit te gaan overheersen. Als dat zo is, betreuren wij dat.

De eerlijkheid vereist te zeggen dat een aantal delen van de wet wel degelijk een vooruitgang is ten opzichte van de bestaande wet. Zoals gezegd, zijn wij blij dat een oude wens van GroenLinks, de voorne-menprocedure, nu op een of andere manier geregeld wordt. Wij zijn natuurlijk zeer blij met de terugkeer van de mogelijkheid van hoger beroep, ondanks dat dit recht beperkter is dan wij willen. In 1994 was het wegvallen van het hoger beroep voor ons een van de belangrijkste redenen om tegen de wet te stemmen. Wij hebben toen ook gewaarschuwd voor het verdwijnen van de rechtseenheid. Ik moet eerlijk zeggen dat dit een gelijk is dat ik zes jaar later niet met erg veel plezier incasseer. Daarbij komt dat ik op dit moment het angstige vermoeden heb dat ik over een jaar of zes opnieuw een gelijk moet incasseren, namelijk dat het verdwijnen van het recht van bezwaar onterecht is.

Wij zijn gelukkig met de versterking van de rechtspositie van de tijdelijke statushouders en met name met het toekennen van het recht op gezinshereniging. Zoals bekend, pleiten wij hier al lang voor. Met de regering erkennen wij dat door het toekennen van het recht van gezinshereniging aan houders van een tijdelijke status een belangrijke reden om door te procederen voor hen is weggevallen. Wel vragen wij ons af of de huidige houders van een tijdelijke status nog in aanmerking kunnen komen voor de nieuwe tijdelijke status en daarmee ook daadwerkelijk profiteren van de versterkte rechtspositie. Vooralsnog moet ik bekennen dat ik bij ons meer bezwaren tel tegen de nieuwe wet dan dat wij er voordelen van zien. Ik hoop dan ook dat de wet de komende week grondig zal worden gewijzigd.

De heer Kamp (VVD): U bent blij met de verbetering van de rechtspositie van houders van een tijdelijke status. Ik wijs erop dat iedereen die uit een VVTV-land afkomstig is, recht heeft op een verblijfsvergunning.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Maar niet op gezinshereniging.

De heer Kamp (VVD): De leden van een gezin krijgen allemaal om dezelfde reden als de oorspronkelijke aanvrager een verblijfsvergunning. Materieel is er geen enkel verschil.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vind het jammer dat u een paar complimenten die ik de regering wilde geven, uit handen slaat. Ik had gehoopt, dit punt op een optimistische manier te kunnen benaderen. U heeft daar op zichzelf gelijk in, maar er is wel degelijk verschil met het in de praktijk toekennen van het recht op gezinshereniging. Dat is iets anders dan dat betrokkenen onder het mom van een VVTV naar Nederland kunnen komen. De erkenning van het recht blijf ik als een vooruitgang beschouwen.

Eén van de omvangrijkste groepen die door de nieuwe wet wordt geraakt, is die van de reguliere vreemdelingen. Zo’n 75% van de mensen die jaarlijks naar Nederland komen, doet dat in het kader van gezinshereniging of om te werken of te studeren. Van vele kanten is de kritiek geuit dat de wet op z’n zachtst gezegd eenzijdig is. De wet wordt geacht alle vreemdelingen te omvatten, maar het blijkt dat er voornamelijk regels worden gesteld voor asielzoekers en vluchtelingen. Bij lezing van de wet blijkt dat reguliere vreemdelingen ongemerkt het kind van de rekening zijn geworden, niet alleen door een

De heer Kamp (VVD)

gebrek aan aandacht, maar ook omdat zij harder aangepakt worden. Tijdens een van de wetgevings-overleggen heeft de staatssecretaris met nadruk gesteld dat met deze wet geen verandering wordt aangebracht in de rechtspositie en de rechtsbescherming van de reguliere vreemdeling. Hier komt nog bovenop de belofte van de regering tijdens de top van Tampere dat de positie van zogenaamde derdelanders meer in overeenstemming zou worden gebracht met die van EU-burgers. Je zou zeggen dat verslechtering onmogelijk is en dat verbetering van hun rechtspositie en rechtsbescherming tot de mogelijkheden moet behoren.

De heer Dittrich (D66): Realiseert u zich dat de bezwaarprocedure wel degelijk voor reguliere vreemdelingen geldt? Alleen bij de asieltak van de wet wordt deze procedure afgeschaft.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja, dat realiseer ik mij.

De heer Dittrich (D66): Waarom zegt u dan dat de positie zo verslechterd is? Die bezwaarfase geldt nog steeds voor alle beslissingen die genomen moeten worden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Bij de rechtspositie denk ik bijvoorbeeld aan de verruiming van de intrekkingsgronden, de verruiming van het openbareordecriterium of de aanscherping van de gezinsherenigingseis. De positie van de tweede generatie migranten is dramatisch verslechterd als gevolg van deze wet. Daarover zal de heer Dittrich het toch met mij eens zijn. De kans om in aanmerking te komen voor een permanente verblijfsvergunning bij het bereiken van de 18-jarige leeftijd is niet beter geworden, maar verslechterd. Daarom heeft het mij zo verbaasd dat de heer Dittrich daar geen enkel woord aan heeft gewijd in zijn eerste termijn.

De heer Dittrich (D66): Dit kan ik niet onbeantwoord laten. Ik heb al geantwoord dat de fractie van D66 daar tijdens de wetgevings-overleggen opmerkingen over heeft gemaakt. Wij zien geen aanleiding om op deze punten wijzigingsvoorstellen te doen. Wij zijn het eens met de regering. Dan vind ik het logisch dat ik mijn spreektijd zo besteed dat ik aandacht geef aan de onderwerpen waar ik het niet of niet helemaal mee eens ben.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik kan mij niet exact voor de geest halen wat de heer Dittrich daarover in het wetgevingsoverleg heeft gezegd, maar ik ken de uitgangspun- ten die D66 in deze debatten altijd heeft ingenomen, zij het dat hierin de laatste tijd misschien enige kentering te bespeuren is. Het verbaast mij daarom eens te meer dat D66 om inhoudelijke redenen niet met wijzigingsvoorstellen is gekomen. Misschien was de ruimte er niet, maar dat kan ik niet goed overzien. De heer Dittrich zou eigenlijk trouw aan zijn standpunten moeten zijn en hier een groot punt van de verslechterde positie van de reguliere vreemdeling moeten maken. Zij hebben een zeer onzekere rechtspositie.

Als je af moet gaan op de woorden van de staatssecretaris en de belofte van de regering in Tampere, zou verslechtering van de positie van reguliere vreemdelingen onmogelijk zijn en zou verbetering van hun rechtspositie en rechtsbescherming tot de mogelijkheden moeten behoren.

In tegenstelling hiermee schreef hoogleraar Groenendijk al geruime tijd geleden in NRC Handelsblad: ’’Het wetsvoorstel wijzigt regels die al meer dan dertig jaar belangrijke waarborgen voor vreemdelingen vormen. Deze gaan zelfs zover dat, als de voorgestelde verslechteringen tot wet worden, lang gevestigde vreemdelingen zullen moeten gaan terugvallen op de bescherming van de minimumnormen van het Europese verdrag voor de rechten van de mens’’. Dat lijkt mij niet mis te verstaan. Vanochtend vulde oud-hoogleraar d’Oliveira deze kritiek nog eens aan. Hij stelt dat het wetsvoorstel een onevenwichtige opbouw kent. Waar mogelijk, zegt hij, wordt de rechtspositie van de gewone migrant uitgehold. Hij voegt eraan toe dat het te verwachten resultaat zal zijn – dat zou zowel de regering als de coalitie in overweging moeten nemen – dat er enkel door de verslechteringen meer procedures zullen worden aangespannen.

Staatssecretaris Cohen: Mevrouw Halsema, de heer d’Oliveira zegt: waar mogelijk wordt de rechtspositie van de gewone migrant uitgehold. Welke argumenten voert hij daarvoor aan?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Mag ik even het stuk erbij pakken?

Staatssecretaris Cohen: Van mij mag het. Ik heb het ook gelezen. Ik kon ze niet vinden.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Bijvoorbeeld het verlenen van een vergunning, enkel nog onder beperkingen. Dat is een argument dat hij noemt. Hij verwijst daarbij naar artikel 3. Hij verwijst ook naar de gezinshereniging en de verruiming van het openbareordecriterium. Ik heb het stuk hier niet bij de hand, maar ik heb het vanmorgen redelijk nauwkeurig gelezen. Naar mijn idee heeft de heer d’Oliveira daar een groot aantal argumenten bij gegeven. Hem een beetje kennende, moet ik zeggen dat hij nooit onbeargumenteerd een stelling inneemt.

Staatssecretaris Cohen: Daarom verbaasde mij dat artikel juist zo.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Welke verslechteringen van de rechtspositie er zijn, heb ik het wetgevingsoverleg uitgebreid aangegeven. Ik memoreer hier nog slechts kort de vermindering van de bescherming tegen uitzetting van alle toegelaten vreemdelingen. Vooral bij de tweede generatie migranten steekt dit. Hierbij gaat het met name om de verruiming van de gronden om verblijfsvergunningen in te trekken en te weigeren. Bij de bestaande wet was hiervoor in ieder geval de veroordeling tot een strafbaar feit nodig. Nu is verdenking voldoende. Wij hebben op dit punt een amendement ingediend. Ik heb mij overigens enigszins verbaasd over het amendement-Albayrak c.s. op stuk nr. 28. Het is jammer dat mevrouw Albayrak er nu niet is. Aangezien het cum suis is, neem ik aan dat ook de anderen in staat zijn daarover het een en ander te zeggen.

Als ik het goed begrijp, verandert deze amendering namelijk niet veel aan de rechtspositie van de tweede generatie. Ik lees het amendement zo dat aan de tweede generatie die hier vanaf de geboorte is of in ieder geval voor het vierde levensjaar is gekomen bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een tijdelijke verblijfsvergunning – met de nadruk op tijdelijk – kan worden verleend. Het is niet zeker en het gaat om een tijdelijke verblijfsvergunning. De mogelijkheid blijft groot om uitgezet te worden. De zekerheid van permanent verblijf wordt volgens mij niet groter dan de staatssecretaris al heeft voorgesteld. Ik neem aan dat mevrouw Albayrak zelf zal ingaan op haar amendement in eigen termijn. Ik hoop dan ook dat zij mijn commentaar daarbij betrekt.

Daarnaast heb ik een amendement ingediend op artikel 3 om daar een facultatieve bepaling van te maken. Daarbij merk ik nog even op, omdat het iets is dat door de heer Middel aan de orde is gesteld in het wetgevingsoverleg, dat daarmee ook de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris in ere wordt hersteld.

Een ander punt is de mogelijkheid van gezinshereniging die voor de reguliere vreemdeling dramatisch verslechtert, alsook voor de toegelaten vluchteling die niet heeft voldaan aan de eisen van het nareiscriterium. De inkomenseis is opgeschroefd tot 100% ABW, terwijl het aantal groepen voor wie een vrijstelling geldt, vermindert. Het is geen nieuws dat wij grote moeite hebben met deze aanscherping. Inmiddels heeft de coalitie twee amendementen ingediend om de aanscherping van de eisen van gezinshereniging enigszins te compenseren. Ook daarover heb ik een aantal vragen, maar die zal ik bij interruptie stellen.

Het verbaast mij echter dat mevrouw Albayrak – ik neem even aan dat zij het woord hierover voert namens de fractie van de PvdA – geen amendement heeft ingediend om het recht op gezinshereniging ook als norm in de wet te verankeren. Enige weken geleden debatteerden mevrouw Albayrak en ik samen voor Argos radio van de VPRO. Mevrouw Albayrak kondigde toen met verve aan, dit in de vorm van een amendement in te brengen in het debat. Wij vinden een wettelijke verankering van groot belang, omdat dit het noodzakelijke signaal geeft van erkenning van het fundamentele recht op gezinshereniging, zoals dat ook is vastgelegd in het EVRM en de meeste wetten van de andere Europese lidstaten. Bij het uitblijven van een PvdA- of breder amendement heb ik inmiddels noodgedwongen hierop zelf een amendement ingediend. Ik ben echter altijd bereid het stokje weer door te geven.

Wij hebben ook een amendement ingediend op de verruiming van het nareiscriterium voor tijdelijkestatus-houders. Opnieuw moet ik zeggen dat wij ons voordeel hebben gedaan met een door de heer Middel met nadruk gedane suggestie tijdens het eerste wetgevingsoverleg om de termijn van drie maanden te verruimen tot zes maanden. Dit ligt namelijk dichter in de buurt van het criterium uit de huidige wet ’’de redelijke termijn’’, maar grendelt dit tegelijkertijd een beetje af. Daarmee kan naar ons idee veel leed van onnodig gescheiden gezinsleden worden voorkomen.

Voorzitter! De kern van het wetsvoorstel is de nieuwe, zogenaamd volgtijdelijke status. In plaats van verschillende statussen komt de asielzoeker in het vervolg nog maar in aanmerking voor een tijdelijke status van drie jaar die daarna kan – met de nadruk op kan – worden omgezet in een permanente status. Voor elke toegelaten asielzoeker geldt ook dat hij dezelfde rechtspositie krijgt die is verbonden aan die ene status. Laat ik vooropstellen dat wij begrip hebben voor de achtergrond van deze beleidskeuze. De beleidsdoelstelling is, het vele doorprocederen van status naar status en van slechte rechtspositie naar betere rechtspositie te verminderen. De vraag blijft voor ons echter wel of dit stelsel, waarvoor nu is gekozen, houdbaar en wenselijk is. Wij betwijfelen dit zeer en hebben dan ook een alternatief amendement ingediend om alsnog twee statussen te handhaven. Wij hebben hiervoor een aantal redenen.

Zoals gezegd, verbetert de rechtspositie van de tijdelijke vluchteling aanmerkelijk als deze inderdaad wordt toegelaten tot de nieuwe tijdelijke status. Hiertegenover staat dat de rechtspositie, maar bovenal de rechtsbescherming van de verdrags- en humanitaire vluchteling aanmerkelijk verslechtert. Diegene die vroeger direct uitsluitsel kreeg over permanent verblijf, wordt nu drie jaar in onzekerheid gelaten. Met de verslechtering van de rechtspositie kunnen wij nog wel leven. Voor maatregelen waarmee wij dat niet kunnen, hebben wij een aantal amendementen ingediend of zijn wij nog voornemens die in te dienen om de positie van alle tijdelijkestatushouders te verbeteren. Dan heb ik het over het eerdergenoemde nareiscriterium en de tewerkstellingsvergunning, waarop ik later zal ingaan. Wij vinden het echter niet wenselijk en niet humaan om mensen van wie wij zeker weten dat zij niet meer zullen worden uitgezet – dan heb ik het over de verdragsvluchtelingen en de humanitaire vluchtelingen – drie jaar in onzekerheid te laten verkeren. In ons alternatief van twee statussen blijven wij dezelfde rechtspositie hanteren voor alle statushouders. Die status komt in grote lijnen overeen met de rechtspositie die de regering voor alle statushouders heeft geïntroduceerd. Wij brengen echter een onderscheid aan in rechtsbescherming en wij herintroduceren de A- en C-status, om het in goed asieljargon te zeggen. Daarbij geldt voor de A-status dat die direct permanent is, terwijl de C-status na drie jaar kan worden ingetrokken.

Ik kom nu bij de houdbaarheid, want het tweede argument om voor een alternatief stelsel van twee statussen te kiezen, is dat ik grote twijfels heb of de volgtijdelijke status staande zal blijven. De wet kent al, enigszins verborgen, extra verblijfstitels, zoals het besluit- en het vertrekmoratorium. De ervaring met de huidige wet zou ook de staatssecretaris en alle andere aanwezigen geleerd moeten hebben dat verblijfstitels in no time kunnen uitgroeien tot nieuwe statussen, die dan wel de noodzakelijke juridische bescherming ontberen. Als je in aanmerking neemt wat de geschiedenis van de huidige wet ons leert, leidt dat tot deze vraag: waarom regelen wij nu niet iets in de wet waarvan iedereen weet dat het binnen een aantal jaren weer tot de werkelijkheid zal gaan behoren?

De kans dat er meerdere verblijfstitels en in de loop van de tijd ook nieuwe statussen ontstaan, wordt vergroot omdat inmiddels Kamerbreed wordt erkend dat bij een beslissing om tijdelijk te mogen blijven, de motivering hoort waarin de gronden worden bepaald waarop men mag blijven. Men zal begrijpen dat wij, welk amendement dan ook wordt aangenomen, hier heel gelukkig mee zijn. Tegelijkertijd heb ik al in het eerste wetgevingsoverleg gesteld dat, als het motiverings-vereiste terugkeert in de wet, de bodem dreigt te worden weggeslagen onder het broze bouwwerk dat het stelsel van de volgtijdelijke status uiteindelijk is. Om de heer Wijn te parafraseren: een extra slot wordt niet zomaar op een deur gezet.

Ik heb even een vraag tussendoor. Wij gaan ervan uit dat de motivering zoals eigenlijk alle Kamerfracties die in de wet willen hebben, inderdaad de verschillende gronden bevat waarop de status zal worden verleend. Als dat niet zo is en als het alleen een motivering is zonder gronden, blijft er natuurlijk toch een grote reden bestaan om te blijven procederen tegen het besluit van de staat. Misschien zou de staatssecretaris hier eens op in willen gaan. Ik heb begrepen dat inmiddels een nota van wijziging in voorbereiding is, maar misschien loop ik daarmee enigszins op de zaken vooruit. Wij zijn er niet van overtuigd dat er niet geprocedeerd zal worden ten behoeve van betere gronden en grotere rechtsbescherming. De gronden voor verlening van de status bepalen namelijk hoe sterk de status is. Dat zal zich naar ons idee in de komende jaren uittekenen. Opnieuw geldt dan: waarom niet in de wet regelen wat in de praktijk vroeg of laat zal ontstaan?

Wij hebben ook een probleem van andere aard met de volgtijdelijke status. Om na drie jaar in aanmerking te kunnen komen voor een permanente vergunning, gaat de IND opnieuw een procedure starten. Dit levert niet alleen onnodige procedures op – daar ga ik straks nog apart op in – maar leidt ook opnieuw tot wachttijden en onzekerheid voor de asielzoeker. Ook op dit punt hebben wij inmiddels een amendement ingediend om de permanente vergunning ambtshalve te verlenen.

Ik heb al gezegd dat wij ons afvragen of de huidige tijdelijke vluchteling nog wel zal worden toegelaten tot het nieuwe stelsel van de volgtijdelijke status. Alleen dan zal zijn rechtspositie immers worden verbeterd. Ik heb het dan met name over de betekenis die het besluit-moratorium en in mindere mate het vertrekmoratorium zullen hebben voor de positie van de tijdelijke asielzoeker. Artikel 41, waarin het besluitmoratorium is geregeld, noemt een groot aantal criteria op basis waarvan dit kan worden ingesteld. Die criteria zijn vaag en ruim opgesteld, zelfs zo vaag en zo ruim dat naar onze verwachting een groot deel van de asielzoekers hierin zou kunnen verdwijnen. Wij zijn ook geenszins overtuigd van de noodzaak van het moratorium bij kortdurende onzekere situaties in het land van herkomst. Het lijkt ons dat de beslistermijn lang genoeg moet zijn om soelaas te bieden en bovendien is de tijdelijke status intrekbaar.

Ik maak mij zorgen over de introductie van het besluit- moratorium en het vertrek moratorium. Ik sta hierin niet alleen, getuige het ingezonden artikel van een groot aantal maatschappelijke organisaties van enige tijd geleden in Trouw. Ik ben bang dat een groot deel van de huidige VVTV’ers straks eerst een jaar is opgesloten in het besluit-moratorium, daarna doorgaat naar de procedure, vervolgens uitgeprocedeerd raakt en ten slotte in het vertrekmoratorium terechtkomt. Die angst is alleen maar groter geworden na het betoog van de heer Kamp; hij leek zich te verspreken of gaf hij weer wat de praktijk zal gaan worden? De mogelijkheid van de door mij geschetste gang van zaken – besluitmoratorium, procedure, uitgeprocedeerd raken, vertrek-moratorium – is aanzienlijk vergroot door het amendement op stuk nr. 36 van de coalitiepartijen. De staatssecretaris heeft tijdens een wetgevingsoverleg gezegd dat het goed mogelijk is dat iemand van een vertrekmoratorium opnieuw in een besluitmoratorium terechtkomt. Ik sta hier niet om mijn gelijk te halen, maar áls ik gelijk heb, kan de volgende vicieuze cirkel ontstaan: besluitmoratorium, procedure, uitgeprocedeerd raken, vertrek-moratorium, besluitmoratorium enz. Het is immers al veel vaker gebeurd dat de regering uitgaat van een kortdurende periode maar vervolgens, als het veel langer gaat duren dan werd verondersteld, allerlei aanvullende maatregelen moet nemen. Je kunt een moratorium instellen op grond van een tijdelijke onzekere situatie, maar het lijkt mij niet onredelijk te veronderstellen dat die situatie na dat jaar niet veranderd is.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Ik begrijp uw aarzelingen bij het besluitmoratorium, maar hoe stelt u zich het voor dat een asielzoeker van een vertrekmoratorium naar een besluitmoratorium gaat? In het wetsvoorstel staat dat een besluit-moratorium maximaal één jaar duurt. Is dat niet een voldoende garantie? Of hebt u het oog op een nieuw besluitmoratorium? Dat ligt niet voor de hand, omdat er dan geen sprake is van een korte periode van onzekerheid.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Er is geen tweede besluitmoratorium. Wat ik heb geschetst is een gevolg van hetgeen de staatssecretaris zelf in het wetgevingsoverleg heeft gezegd. Wanneer kan iemand van een vertrekmoratorium opnieuw in een besluitmoratorium terechtkomen? Als de situatie in het land van herkomst nog steeds onveilig is. De staatssecretaris heeft dat met zoveel woorden bevestigd in een wetgevingsoverleg. Als iemand niet kan worden uitgewezen, zijn er twee mogelijkheden: hij wordt alsnog in procedure genomen of er wordt een nieuw besluitmoratorium ingesteld.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Maar dat laat onverlet dat in individuele gevallen een besluitmoratorium maximaal één jaar mag duren. Als ik het mis heb, hoor ik het wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik denk even met u mee en vraag of u dat aanvaardbaar vindt. Er is een besluitmoratorium van één jaar en daar overheen komt een procedure die ook een jaar gaat duren. Dan zijn al twee jaar verstreken. Iemand raakt vervolgens uitgeprocedeerd en komt in een vertrekmoratorium terecht. Het lijkt mij niet irreëel om rekening te houden met die mogelijkheid. Dat betekent dus dat iemand drie jaar in Nederland heeft verbleven zonder enige vorm van rechtsbescherming en zonder enige rechtspositie. Daar komt het dan op neer!

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Ik zal straks zeker in mijn eigen termijn zeggen wat ik van het besluit-moratorium vind, maar om het scherper te krijgen, wilde ik weten waar dat het beeld van die vicieuze cirkel, dat mevrouw Halsema terecht niet helemaal wilde afmaken – dat zou haar ook niet lukken, want zij zou dan wel heen snel moeten stoppen –, en het besluitmoratorium voor de tweede keer in haar verhaal opduikt, vandaan komt en of dat zich verdraagt met de toezegging, de garantie dat een besluitmoratorium in een individueel geval nooit langer dan in totaal één jaar kan duren. Volgens mij moet zij zich binnen dat kader bewegen!

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Die stellingname komt rechtstreeks van de staatssecretaris. In het wetgevingsoverleg heb ik hem gevraagd of op een vertrek-moratorium opnieuw een besluit-moratorium kan volgen en dat is toen met ’’ja’’ beantwoord.

Staatssecretaris Cohen: Het is wel mogelijk, maar niet opnieuw, dat kan niet!

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat neemt in ieder geval een deel van mijn angst weg, maar niet de angst dat een groot deel van de mensen die nu een VVTV krijgt daarin toch terechtkomt!

De rechtvaardiging om het jaar van het besluitmoratorium niet mee te tellen bij de termijn van de asielgerechtigde status heb ik in de voorgaande besprekingen steeds gemist. Mijn verzoek aan de staatssecretaris is om dat nog eens uit te leggen. Met de introductie van het besluitmoratorium kan in principe de IND dossiers van grotere groepen asielzoekers nu lange tijd, een jaar, op de plank laten liggen. De beslistermijnen gaan pas na een jaar in, dus zou er in principe twee jaar de tijd zijn voor een eerste beslissing. In afwachting van een reactie van de staatssecretaris op dit punt dat niet alleen door mij zeer nadrukkelijk aan de orde is gesteld, maar ook door de heer Dittrich van D66, een reactie die tot op heden is uitgebleven, heb ik een amendement ingediend en ik ben zeer benieuwd naar de reactie van D66 daarop.

Voorzitter! Hiermee ben ik aangeland bij de nieuwe procedure. De herziening van de Vreemdelingenwet is voor een belangrijk deel ingegeven door de behoefte aan kortere en aan minder procedures. Met verkorting van de procedures zou veel onzekerheid en verdriet kunnen worden voorkomen, een wens die Kamerbreed leeft. De vraag is echter of met het voorliggende wetsvoorstel die begeerde versnelling van de procedures ook al zal worden bereikt. Gisterenavond – de heer De Wit zei het al – verscheen in NRC Handelsblad een artikel van de rechtsgeleerde Grü tters, waarin hij wat mij betreft aan de hand van objectiveerbare feiten – ik zeg dit met name in de richting van de heer Dittrich – overtuigend aangeeft dat in plaats van een afname van het aantal beslissingen – nu worden er in een gemiddelde procedure vijf beslissingen genomen: twee ambtelijke en drie rechterlijke – er sprake van een toename zal zijn. De nieuwe procedure omvat in elk geval acht beslissingen: twee ambtelijke en zes rechterlijke. De toename van het aantal beslissingen wordt in belangrijke mate veroorzaakt doordat de tijdelijke statushouder opnieuw een verzoek zal moeten indienen als hij in aanmerking wil komen voor een permanente vergunning. Bij de afwikkeling van dat verzoek zal de tijdelijke statushouder opnieuw, voor de tweede keer, de gehele procedure moeten doorlopen; beslissing in eerste aanleg, eventueel beroep en zo nodig hoger beroep. Het lijkt ons eerlijk gezegd geheel overbodig, omdat de tijdelijke vergunning intrekbaar is en de IND dan ook voldoende mogelijkheden heeft om te controleren of er voldoende gronden zijn voor verblijf. Ik zei eerder al dat wij een amendement hebben ingediend om de permanente vergunning ambtshalve te verlenen. Naast de redenen die ik hiervoor al heb gegeven, lijkt mij een belangrijke reden om dit in de wet te veranderen dat het aantal procedures hierdoor aanzienlijk zal afnemen.

Strijdig met de ambitie voor kortere procedures zijn wat ons betreft de nieuwe beslistermijnen. De beslistermijn van zes maanden zou naar ons idee al moeten worden beschouwd als een uiterste termijn, aangezien deze al meer dan het dubbele is van andere bestuursrechtelijke beslistermijnen. Als meer onderzoek nodig is, zou dat eigenlijk bij de aanvang van de beslistermijn kunnen worden geconstateerd, zodat het onderzoek afgerond kan zijn binnen de zes maanden. De mogelijkheid van verlenging daagt naar ons idee ongewenst het bestuursorgaan uit om zaken te laten liggen. Graag zou ik van de staatssecretaris willen horen of ook hij dit gevaar ziet. Daarnaast zou ik graag van de staatssecretaris willen weten of hij niet heeft overwogen om een gedifferentieerd stelsel van beslistermijnen te introduceren waarbij zaken volgens vaste criteria meer of minder tijd krijgen. De heer Van Driel, advocaat te Alkmaar en voormalig kwaliteitsambtenaar bij de IND, heeft dit zeer nauwkeurig uitgewerkt. Ik neem aan dat de staatssecretaris op de hoogte is van zijn publicatie; anders zal ik hem graag een kopie bezorgen.

Voorzitter! Ik bespreek een aantal onderdelen van de procedure afzonderlijk en begin met de AC-procedure. Wij begrijpen – al is dit in het debat nog niet bevestigd – dat de coalitie deze wil verruimen naar drie weken. De staatssecretaris heeft het afgelopen jaar de aanmeldcentra al meer tijd gegeven om een kennelijk ongegrond asielverzoek af te doen. De termijn is van 24 uur naar 48 uur gegaan. Ons bereiken al lange tijd signalen dat dit leidt tot behandeling in het aanmeldcentrum van zaken die eigenlijk niet AC-waardig zijn. Het gaat dan om zaken waarbij geen sprake is van een flinterdun asielrelaas, dit was het oude AC-criterium, maar zaken die uitgebreid onderzoek vergen en de mogelijkheid voor de rechtshulpverlener om zich grondiger voor te bereiden. Het plan van de coalitie onder aanvoering van de heer Kamp om de AC-procedure te verruimen naar drie weken, vinden wij verontrustend. De bedoeling is waarschijnlijk het mogelijk te maken een veel groter aantal, ook niet-flinterdunne zaken, te kunnen afdoen in het AC-centrum. Ook in een drie weken durende procedure kan er naar onze mening echter geen sprake zijn van equality of arms. De asielzoeker die een moeilijk verhaal heeft, maar wellicht ook reden heeft om hier te blijven, komt daardoor in een hopeloze achterstandpositie ten opzichte van de autoriteiten. Hier kan wat ons betreft geen sprake zijn van een zorgvuldige en kwalitatief goede procedure. Dit staat dan ook haaks op een van de intenties van de wet, namelijk om de kwaliteit van de procedure en van de beslissing te verbeteren.

Ik denk ook dat een verruiming van de AC-procedure naar drie weken, zal kunnen leiden tot een groot aantal nieuwe procedures. Ik hoop dat de coalitie deze bezwaren in aanmerking wil nemen indien er alsnog een amendement of motie wordt ingediend. Ik ben anders zeer benieuwd hoe de fracties van D66 en de PvdA dit voorstel voor verruiming van de AC-procedure zullen verdedigen.

Aan de staatssecretaris vraag ik of dit voorstel niet destructief is ten opzichte van het AC-model. Het gaat daarbij immers juist om een snelle schifting van asielverzoeken. Als voor een onderzoek drie weken nodig is, is het asielverzoek kennelijk niet zo kansloos of eenvoudig. Dan is de reguliere procedure in een opvangcentrum op zijn plaats.

Ik keer terug van het voorstel van de coalitiepartijen naar het oorspronkelijke wetvoorstel. Mij blijkt dat het AC-criterium – een zaak moet binnen 48 uur kunnen worden afgewezen – een willekeurige behandeling bevordert. Veel rechtshulpverleners verwachten dat dit ruime en niet inhoudelijke criterium de gewone procedure zal verdringen. Dit staat opnieuw haaks op het streven naar kwaliteitsverbetering en vermindering van procedures. Beslisambtenaren en rechters hebben een inhoudelijk criterium nodig om een zorgvuldige procedure te kunnen garanderen. Vandaar dat wij ook op dit punt een amendement hebben ingediend om dit wettelijk te regelen. Dit wordt eens te meer urgent indien de procedure onverhoopt zou worden verruimd naar drie weken.

Daarnaast hebben wij grote twijfels bij het voorstel om ook een voornemenprocedure te introduceren in het AC. Onze belangrijkste vraag aan de staatssecretaris is of dit ü berhaupt op een zorgvuldige manier mogelijk is. Hoe denkt de staatssecretaris dat de rechtshulpverlener in drie uur tijd kan komen met een degelijke reactie op de conceptbeslissing? Wij voorzien een groot aantal praktische problemen en zouden graag van de staatssecretaris willen horen hoe hij die denkt te kunnen verminderen.

Voorzitter! Als je naar het wetsvoorstel kijkt, is het moeilijk te begrijpen hoe de geambieerde verbetering van de kwaliteit van de beslissing en de procedure zich verhoudt tot het afschaffen van bezwaar. Percentages gewonnen zaken in bezwaar en beroep van de afgelopen jaren demonstreren dat een kwaliteitsimpuls zeer noodzakelijk is. Op andere bestuursrechtelijke terreinen wordt bezwaar geroemd om zijn corrigerend en educatief effect op het bestuursorgaan. Volgens de staatssecretaris is bezwaar niet meer nodig omdat de kwaliteit als vanzelf zal verbeteren met de introductie van de voornemenprocedure. Ik heb hierover al eerder opgemerkt dat wij blij zijn met de voornemenprocedure, maar dat het niet het afschaffen van bezwaar kan rechtvaardigen. Het lijkt mij dat de staatssecretaris hier een a-contrarioredenering hanteert. Daar waar bezwaar een belangrijk middel is om kwaliteit te waarborgen, kan toename van de kwaliteit juist niet worden verondersteld met het wegvallen van bezwaar. Het wegvallen van bezwaar betekent ook dat de zaken waarin nu in bezwaar wordt beslist, worden verschoven naar de rechter. Hoe ziet de staatssecretaris de toekomstige toetsing door de rechtbanken? Ook al kan de rechter nu ex nunc toetsen, toch zal hij altijd terughoudender moeten zijn dan het bestuursorgaan dat in bezwaar toetst. Hoe valt te voorkomen dat de rechter niet steeds vaker op de stoel van de bestuurder gaat zitten en dat daarmee ongewild wordt bijgedragen aan juridisering? Het is toch een belangrijke doelstelling van dit kabinet om de juridisering te verminderen. Hoe denkt de staatssecretaris te voorkomen dat het wegvallen van bezwaar een zwaardere druk op de rechtbanken zal betekenen alleen al omdat meer zaken daar meer dan eens zullen verschijnen? Zaken die zijn vernietigd, daarna zijn teruggegaan naar de IND en daarna weer bij de rechter terechtkomen. De voornemen-procedure zou een maatregel voor kwaliteitsverbetering moeten zijn, ware het niet dat deze nu dient als compensatie voor het wegvallen van bezwaar. De winst valt weg tegen het verlies waardoor verbetering te betwijfelen valt. Daar waar in de voornemenprocedure nog moet worden bewezen dat het inderdaad leidt tot verbetering van de kwaliteit, lijkt het ons in ieder geval niet meer dan wijs om als correctiemechanisme voor het bestuursorgaan bezwaar te handhaven.

De heer Dittrich (D66): Ik wil u een vraag stellen over de ex-nunctoet-sing en het gevaar dat de rechter op de stoel van het bestuur gaat zitten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik koppel dat aan bezwaar.

De heer Dittrich (D66): Ik houd u voor dat wij een amendement hebben gemaakt op die ex-nunctoetsing, met in lid 3 van dat amendement een soort regel om te voorkomen dat de rechter op de stoel van het bestuur gaat zitten, namelijk doordat de rechter eerst aan de IND moet vragen wat die ervan vindt en vervolgens pas kan beslissen. Dan voorkom je dat hij eigenmachtig de beslissing gaat nemen zonder dat hij weet wat het bestuur ervan vindt.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik moet dat amendement nog beter bestuderen. Zoals ik het begrijp betekent het ook vermindering van de rechtszekerheid voor de asielzoeker. Als dat niet zo is, zal ik uitermate serieus naar dat amendement kijken, zoals ik naar alle amendementen uitermate serieus kijk. Ik hoor nu dat de staatssecretaris dat ook zal doen. Dat is fijn.

Ik kom over hoger beroep te spreken. Uiteraard zijn wij blij dat de vergissing van de vorige wetswijziging eindelijk na bijna zeven jaar wordt hersteld. De vorm waarin het hoger beroep terugkeert stelt ons echter niet gerust over de vraag of de rechtseenheid in zijn geheel gegarandeerd is. De Rechtseenheid-kamer zal naar verloop van tijd haar bestaansrecht verliezen – dat erkennen wij ook – met het hoger beroep. Dat betekent dat het hoger beroep in alle gevallen een oplossing moet bieden bij uiteenlopende rechtspraak. Dat de rechtspraak uiteen zal gaan lopen, is te verwachten met de uitbreiding van het aantal vreemdelingenkamers en het verdwijnen van de Rechtseenheid-kamer. Juist daarom hebben wij bezwaar tegen de vele uitzonderingen die worden gemaakt op de toegang tot hoger beroep. De belangrijkste uitzondering is in ieder geval teniet gedaan bij amendement. Er blijven er nog enkele over. Met name in die zaken waar de rechter heeft doorgepakt in bezwaar en administratief beroep, zou wat ons betreft hoger beroep open moeten blijven staan. Ook hierover heb ik een amendement ingediend. Verder is het de vraag wat een hoger beroep voorstelt als de afdeling van de Raad van State kan volstaan met een verkorte uitspraak buiten zitting. Ook daarbij zouden wij graag meer zorgvuldigheidsgaranties zien. De staatssecretaris legitimeert deze mogelijkheden met het verwachte capaciteitstekort als gevolg van het procedeergedrag van advocaten. Wij vinden dit eerlijk gezegd geen goede onderbouwing. Bovendien menen wij dat dit onrecht doet aan de rechtshulpverlening. Ons adagium zou zijn: eerst de kwaliteit structureel verbeteren en dan pas de advocatuur op zijn procedeergedrag beoordelen. Als je hoger beroep niet alleen voor de overheid wilt invoeren, maar deze mogelijkheid ook ziet als een waarborg voor rechtsbescherming, dan dien je ervoor te zorgen dat een hoger beroep zorgvuldig behandeld wordt.

Voorzitter! Afsluitend een aantal korte opmerkingen over terugkeer, toezicht en de invoering van de wet. Aan terugkeer zal ik niet al te veel woorden vuilmaken, omdat er al een aantal keren een debat over is gevoerd. Wij hebben al verschillende keren in een algemeen overleg kenbaar gemaakt dat wij grote moeite hebben met het nieuwe terugkeerbeleid. Ik merk hierbij wel op dat wij het eens zijn met de gedachte die eraan ten grondslag ligt, namelijk de verantwoordelijkheid van de uitgeprocedeerde asielzoeker om het land te verlaten. Wij tekenen er wel bij aan dat deze zijn verantwoordelijkheid wel moet kunnen nemen; iemand zonder keuzevrijheid kan geen verantwoordelijkheid voor keuzes dragen.

Het grootste probleem dat wij in het nieuwe terugkeerbeleid zien, komt eruit voort dat de staatssecretaris de eigen verantwoordelijkheid van de asielzoeker naar ons idee te veel verabsoluteert. En dan gaat het met name om de groep die wel terug wil, maar niet terug kan. Onder verwijzing naar de ’’black box’’ op ambassades gaat de staatssecretaris ervan uit dat de uitgeprocedeerde asielzoeker eigenlijk altijd verantwoordelijk is voor wat zich op de ambassade heeft voorgedaan. Ik heb hem al eens voorgehouden dat uit gegevens van het IOM blijkt dat deze stellingname niet houdbaar is. Er blijkt bijvoorbeeld uit dat Chinezen die bij hun ambassade een verzoek hebben ingediend om naar Canada of Amerika te mogen migreren, niet de daarvoor benodigde papieren krijgen. Dit geeft aan dat de Chinese ambassade gewoon dwarsligt en dat het dus niet altijd en vanzelfsprekend de schuld van de asielzoeker is. Wij vinden dat iemand niet altijd de schuld heeft van zijn voortgezette verblijf in Nederland, ook als hij is uitgeprocedeerd. Wij zouden dan ook graag zien dat het meewerkcriterium gehandhaafd blijft.

Een ander probleem is dat bij het nieuwe buitenschuldcriterium behoort dat na vier weken de opvang vervalt. En omdat er geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen wel en niet meewerken, staat iedereen in principe na vier weken op straat. Dus ook de mensen die wel meegewerkt hebben aan hun eigen uitzetting, maar waarbij de papieren langer op zich laten wachten, lopen het risico van illegaliteit. Wij hebben al eerder gezegd dat wij dit niet humaan vinden; wij vinden het ook contraproductief, omdat het betekent dat degenen op wie je normaal controle zou kunnen uitoefenen in een opvangcentrum, uit het zicht van de overheid verdwijnen.

Het laatste onderdeel van het terugkeerbeleid is de ongewenst-verklaring. Deze wordt uitgebreid tot degenen die de aanzegging om te vertrekken hebben genegeerd. Nu zou ik de staatssecretaris er graag aan herinneren dat hij bij een eerder overleg heeft gezegd dat niet iedereen die zich twee keer niet heeft gemeld, meteen als ongewenst zal worden bestempeld. Voor ons was dit een zeer belangrijke toezegging en ik zou de staatssecretaris hier ook aan willen houden. Ik overweeg om anders in tweede termijn nog een motie in te dienen om de mogelijkheden tot ongewenstverklaring enigszins te beperken. Wij blijven het namelijk ongewenst vinden dat het enkele feit van het verblijf in ons land, waarbij sommige mensen in diaspora zijn en verder geen kant meer op kunnen, voldoende zal zijn voor een ongewenstverklaring, waarmee detentie wordt geriskeerd.

Ik maak nog een enkele opmerking over het staande houden van illegalen. Bij de wetgevings-overleggen is uitvoerig gediscussieerd over de herintroductie van het staande houden bij een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Wij blijven van mening dat dit een gevaarlijk en te wijd criterium is. Dit kan betekenen dat er sprake van discriminatie is. Onder leiding van de heer Dittrich is er nu een concurrerend amendement ingediend. Wij hebben namelijk een amendement ingediend om concrete aanwijzingen opnieuw in de wet te introduceren. Het amendement ligt voor de hand en rolt eigenlijk logisch voort uit ons standpunt, wat ik niet helemaal van het amendement van de heer Dittrich kan zeggen.

De heer Dittrich introduceert een nieuw criterium, een redelijk vermoeden dat objectiveerbaar moet zijn en uit feiten en omstandigheden moet blijken. Ik vraag mij af of dit een lege huls is. Eerlijk gezegd, denk ik dat dit inderdaad het geval is.

Hij gaf niet echt een antwoord op mijn vraag, die ik nu naar de staatssecretaris doorgeleid, of huidskleur een subjectief of objectief gegeven is. Ik meen dat dit een vrij objectief gegeven is. Iemand is zwart of iemand is zwart. Daar kun je niet veel aan veranderen. Het amendement van de heer Dittrich verzekert niet dat mensen op basis van huidskleur niet worden aangehou- den. Zijn pleidooi voor het introduceren van een montoringsysteem bij het Landelijk bureau racismebestrijding sterkte mij in het idee dat hij er zelf ook niet helemaal van overtuigd is en dat hij liever de concrete aanwijzing terug in de wet had gezien.

De heer Dittrich (D66): Wat u nu zegt over de huidskleur vind ik, eerlijk gezegd, nogal populistisch. Moet het niet gaan om feiten en omstandigheden die objectief gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf kunnen opleveren? Het is nooit iemand die met een bepaalde huidskleur zomaar op straat loopt. Dat kan niet vanwege de formulering.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat is precies wat ik betoog. Ik vraag me sterk af of de omschrijving die u kiest garandeert dat het staande houden op basis van huidskleur uitgesloten is. Dat is niet populistisch, dat is de enige reden waarom wij niet akkoord zouden willen gaan met redelijk vermoeden. Dat geldt ook voor u. U wilt ook niet akkoord gaan met redelijk vermoeden, omdat u bang bent dat mensen op basis van huidskleur worden aangehouden.

De heer Dittrich (D66): Zoals u huidskleur uitlegt, kan dat ook gelden onder concrete aanwijzingen. Daar zit het verschil niet in.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat wil ik dan wel eens van de staatssecretaris horen. Ik denk namelijk dat dit niet het geval is en dat blijkt ook uit de jurisprudentie die ontwikkeld is op de concrete aanwijzing. Er moet een concrete aanwijzing zijn van illegaal verblijf en een van de meest verrijkende voorbeelden is de auto waarin de mensensmokkelaar zit.

De heer Dittrich (D66): Als u zegt dat u dat wel eens van de staatssecretaris wilt horen, betekent dit eigenlijk dat u het antwoord niet kunt geven.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat lijkt me te gemakkelijk. Ik ben ervan overtuigd dat bij de concrete aanwijzing niet staande kan worden gehouden op huidskleur. Ik ben er bang voor dat ook bij uw aanvullingen op het redelijk vermoeden te veel ruimte wordt geschapen om dat wel te doen. En ik denk dat u dat niet wilt.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Wij lopen een beetje het gevaar dat wij in een semantische discussie terechtkomen waarbij wij de eigen nuances niet goed meer kunnen aangeven. Als mevrouw Halsema dit zo zegt, mag ook van haar gevraagd worden om aan te geven waarom zij meent dat concrete aanwijzingen een betere bescherming tegen willekeur bieden dan een redelijk vermoeden op grond van feiten en omstandigheden. Met andere woorden: valt de auto die door een notoire mensensmokkelaar bestuurd wordt bij u wel of niet binnen de termen? Bij een redelijk vermoeden op basis van feitelijke omstandigheden zou dat dan anders liggen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik moet u eerlijk toegeven dat ik op dit moment onvoldoende voorbeelden heb van een concrete aanwijzing. U zegt dat de concrete aanwijzing en een redelijk vermoeden dicht bij elkaar liggen. Dat maakt eens te meer discutabel of je daar tussenin nog een nieuwe wettelijke omschrijving kunt introduceren, zonder terug te vallen op concrete aanwijzing of redelijk vermoeden. Ik heb wel achter mij de jurisprudentie die ontwikkeld is op de concrete aanwijzing staan.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Goed, u komt steeds dichter in mijn buurt en dat bevalt mij wel, want op het amendement van de heer Middel over het redelijk vermoeden heb ik inmiddels een subamendement ingediend, waarbij de tekst op hetzelfde niveau wordt getild als dat wat we ook met kracht van jurisprudentie kennen bij artikel 27 Wetboek van Strafvordering. Daar is het ook een traditie en dan is ook niet staande te houden dat dit een minder objectiveerbare feitelijke grondslag heeft dan ’’concrete aanwijzingen’’, waarop ook jurisprudentie is gevormd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan bestaat inderdaad het gevaar van semantiek: waarom al die uitermate ingenieuze constructies van amendementen en subamendementen als we een omschrijving in de wet kennen? U wilt het ook zo dicht mogelijk bij de ’’concrete aanwijzingen’’ brengen en waarom zouden we dan niet gewoon de ’’concrete aanwijzingen’’ handhaven?

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Maar dat is uw stelling. Ik ga één stap terug: de ervaring heeft geleerd dat ’’concrete aanwijzingen’’ tot nu toe een onvoldoende werkbaar vreemdelingentoezicht opleverden. Met dat feit zijn wij geconfronteerd. De vraag is of wij dan terug moeten naar de formulering van 1993 of moeten aanhaken bij een al bestaande formulering die op een ander front haar diensten heeft bewezen, namelijk ’’redelijk vermoeden op basis van feiten en omstandigheden’’.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Daar zou ik nog één ding op willen zeggen. Uw aanname dat ’’concrete aanwijzingen’’ onvoldoende werkbaar vreemdelingentoezicht hebben opgeleverd, wil ik ook nog wel betwisten. Je hoort namelijk uit die wereld ook heel andere geluiden, bijvoorbeeld dat een deel van de ambtenaren helemaal niet weet wat zij mogen binnen ’’concrete aanwijzingen’’ en wat niet. Een andere oorzaak is natuurlijk dat het vreemdelingentoezicht voor de regering nooit prioriteit heeft gehad. Ook de heer Kamp heeft aangegeven dat niemand hier bereid is om illegalen te gaan opjagen. Dat is natuurlijk gewoon de belangrijkste reden waarom het nauwelijks wordt uitgeoefend. Daar schuilt het volgens mij in. Ik vraag mij af of je dan moet gaan schuiven in een wettelijke omschrijving, omdat er grote gevaren in schuilen. Daarbij komt ook nog de vraag of het niet onnodig is als je met een goed gebruik van de wettelijke omschrijving net zover zou kunnen komen.

De heer Dittrich (D66): Als ’’concrete aanwijzingen’’ als wettelijke term blijft bestaan, is GroenLinks dan voor een consequent en effectief vreemdelingentoezicht?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dan zou ik wel willen dat u dat even uitlegt. Natuurlijk zijn wij voor een consequent en effectief vreemdelingentoezicht, maar ik wil er wel bij aantekenen dat het wel naar de maatstaven moet die wij altijd gehanteerd hebben, zoals prioriteit voor criminele illegalen, geen uitbreiding van de ongewenst- verklaring en dergelijke. Dat zijn voor ons wel voorwaarden en dan is het vanzelfsprekend dat een effectief vreemdelingentoezicht moet plaatsvinden. Natuurlijk!

Voorzitter! Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de Invoeringswet. Ik moet eerlijk bekennen dat het laatste wetgevingsoverleg voor mij wat hilarische trekjes kreeg toen de ministers Vermeend en Van Boxtel hun visie gaven op de verschillende onderdelen van de Invoeringswet. Toen bleek er namelijk nogal wat licht te zitten tussen de definitie van de staatssecretaris en de definities van de heren Vermeend en Van Boxtel. Misschien verklaart dat ook waarom zij hier vanavond niet aanwezig zijn. Ik heb mij daar even over verbaasd, omdat de invoeringswet natuurlijk ter discussie staat. Inmiddels is er een brief gekomen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over met name een van de punten van discussie tussen de Kamer en de heer Vermeend en wel de eis van ingezetenschap voor volksverzekeringen. De minister erkent nu dat geen onderscheid kan worden gemaakt in de juridische bindingen die voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor volksverzekeringen. Hij zegt nu dat het in het bezit zijn van een tijdelijke asielgerelateerde status betekent dat er voldoende juridische binding is. Ik vind het in dit licht interessant dat er wel weer een onderscheid ontstaat, als de motivering en de gronden voor de verlening van de tijdelijke status bekend worden gemaakt. Kan de Sociale verzekeringsbank dan opnieuw reden vinden om onderscheid te gaan maken naar de mate van juridische binding, die een voorwaarde is om in aanmerking te kunnen komen, al naar gelang de gronden waarop een status is verleend?

Op het punt van de tewerkstellingsvergunning ben ik niet erg tevreden. Ik wil de regering dan ook vragen om nu consequent te zijn in de redenering die steeds op de achtergrond een rol heeft gespeeld bij het gelijktrekken van de rechtspositie. Elke statushouder zou een rechtspositie krijgen als ware hij vluchteling. Ik denk dat het veel verstandiger is om af te zien van de tewerkstellingsvergunning en gewoon te kiezen voor de positie die een vluchteling in het verleden innam. Die kon toen direct gaan werken, zonder eerst aan een aantal voorwaarden van de Wet arbeid vreemdelingen te moeten voldoen. Wij blijven ervan overtuigd dat deze situatie onnodige en onwenselijke belemmeringen opwerpt.

Het is noodzakelijk dat de betrokken diensten voldoende geëquipeerd worden om de wet goed te kunnen uitvoeren. Wij hebben natuurlijk al langer zorgen over wat er bij de IND gebeurt. Wij hebben die zorgen hier ook heel vaak geventileerd. Er ligt een groot aantal zaken op de plank. Er zijn veel wisselingen in personeel geweest. Veel mensen werkten met een tijdelijk contract, maar dat is nu minder het geval. Een en ander betekende wel dat die organisatie een grote mate van instabiliteit en een groot verloop kende. En die organisatie die ook nog een enorme werkachterstand kent, moet nu heel snel de nieuwe wet gaan invoeren. De ondernemingsraad van de IND heeft vanmorgen dan ook niet voor niets aan de bel getrokken. De OR voorziet een chaos bij invoering van de wet begin 2001. Ik vind dat de regering als wetgever en de Kamer als medewetgever een uitvoeringsorganisatie niet mogen opzadelen met een onuitvoerbare taak. Bovendien is hierdoor het risico heel groot dat de nieuwe wet, wat je politieke oordeel daar uiteindelijk ook over is, geen goede kans heeft. Het kan namelijk gebeuren dat de wet niet op steun kan rekenen bij de IND en de andere uitvoeringsorganisaties, gewoon omdat zij niet in staat zijn om die wet behoorlijk uit te voeren. Ik begrijp dan ook niet goed waarom de staatssecretaris zo krampachtig blijft vasthouden aan de datum van 1 januari 2001. Daar komt nog bij dat het magische jaar 2000 dat in de titel van het wetsvoorstel staat, toch verstreken is op het moment dat de wet wordt ingevoerd.

In de noodkreet van de ondernemingsraad van de IND vinden wij steun voor het voorstel dat wij hier al een aantal keren hebben gedaan en dat ik hier toch nog even kort onder de aandacht van de staatssecretaris wil brengen. Dat is het voorstel om een eenmalige regularisatieregeling in het leven te roepen voor de oude zaken. Wil de staatssecretaris hier inhoudelijk op ingaan? Hoe je zo’n regeling vorm moet geven, is wat mij betreft een tweede. Ik denk dat je de bereidheid moet hebben om al die mensen die al heel erg lang wachten en die nu met een overgangssituatie worden geconfronteerd, eenmalig iets gemakkelijker dan normaal in Nederland te laten blijven. Wij zouden daarmee ook niet echt een uitzonderlijke positie innemen in Europa, want bijna elk Europees land heeft de afgelopen jaren een regularisatieregeling gehad.

Staatssecretaris Cohen: Nederland ook.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): U bedoelt Nawijn?

Staatssecretaris Cohen: Voor de witte illegalen.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat wil ik nog geen regularisatieregeling noemen, zolang ik niet weet wat de uitkomst is.

Staatssecretaris Cohen: Maar die procedure loopt al jaren.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Daar ben ik net als u van op de hoogte.

Staatssecretaris Cohen: Van die witte illegalen zijn er al zeer veel geregulariseerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Die discussie kunnen wij wel gaan voeren, maar dat is niet waar ik op doel. Deze regeling heeft naar onze maatstaven de laatste jaren meer gewerkt als een boycot dan als een regularisatieregeling.

Staatssecretaris Cohen: U begon met te zeggen dat het tijd werd dat Nederland ook een keer een regularisatieregeling zou hebben. Daarop heb ik gezegd dat die er al een hele tijd is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik sprak over een grootschalige regularisatieregeling. Natuurlijk heeft Nederland ook zijn momenten gekend, bijvoorbeeld toen er sprake was van een generaal pardon. Dat is onder andere bij de wet in 1994 gebeurd, maar op een vrij kleine schaal. Dat is in de jaren zeventig en tachtig ook gebeurd, maar als je kijkt naar de landen om ons heen, dan blijkt dat die de afgelopen jaren grote groepen mensen hebben toegelaten. Op de een of andere manier zijn wij ontzettend bang om dat eenmalig te doen. Dat betekent dat wij grote groepen mensen nodeloos in onzekerheid laten. U en ik weten namelijk ook wel dat zij niet weg zullen gaan.

De wet moet niet alleen op steun kunnen rekenen bij de uitvoeringsorganisaties, maar ook bij maatschappelijke organisaties. Daartoe diende uiteindelijk die uitgebreide voorbereidingsfase die de wet heeft gekend. De brief in Trouw heeft ons eerlijk gezegd enigszins geschokt. Het was een groot aantal maatschappelijke organisaties van volstrekt verschillende herkomst, die zich verenigden en kritiek op de wet gaven. Daar zaten bijvoorbeeld ook de kerken bij. Ik denk dat dat iets is dat de heer Wijn zich zou moeten aantrekken.

Ik was aanwezig bij een conferentie die het Projectbureau nieuwe Vreemdelingenwet heeft georganiseerd en waar de staatssecretaris ook bij aanwezig was. Onder leiding van Marcel van Dam werd toen aan de zaal een aantal vragen gesteld. Ik moet zeggen dat ik de reactie daarop nogal schokkend vond. In die zaal waren meer dan duizend mensen aanwezig. De vraag die Marcel van Dam voorlegde aan de zaal was: gelooft u dat deze wet iets zal verbeteren aan de bestaande situatie, procedures zal verkorten en verstoppingen zal tegengaan? Van de meer dan duizend mensen stak 90% zijn hand niet in de lucht. Niemand geloofde het. De enigen die hun hand in de lucht staken – daar moest ik ook wel weer om lachen – waren de mensen om de eerste rij die de wet hadden gemaakt.

Amnesty International en Vluchtelingenwerk hebben vandaag opgeroepen om tegen de wet te gaan stemmen. Dat vind ik echter nogal ver gaan. Als je kijkt naar de noodkreet vanuit de IND en naar de kritiek van een groot aantal maatschappelijke organisaties, is het de vraag of de wet op deze manier ingevoerd kan worden op het tijdstip dat de staatssecretaris voor ogen heeft. Wat ons betreft, kan dat niet. Wat ons betreft, moet die wet cruciaal veranderd worden en moet er speling worden gegeven aan de uitvoeringsorganisaties. Wij willen als medewetgeving graag medeverantwoordelijkheid dragen voor wetgeving op zo’n moeilijk onderwerp. Dat betekent echter dat er deze week vrij forse veranderingen moeten worden aangebracht in de wet. Dan hoop ik dat ik mijn fractie aanstaande dinsdag een positief stemadvies kan geven.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

©

foto L.P. (Bert)  Middel
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Ik ben waarschijnlijk de laatste spreker van deze dag en ik hoop dat er nog een paar mensen blijven, want anders wordt het helemaal een anticlimax.

Wij willen bij dit debat vorm en inhoud niet scheiden. In de media is de afgelopen dagen breed aangekondigd dat er op verzoek van de fractievoorzitter van GroenLinks een fors ordedebat gehouden zou worden. Uiteindelijk bleef het bij een vraag van de heer Rouvoet namens alle niet-coalitiefracties – ik mag de SGP en RPF/GPV geen oppositiefracties noemen – en een antwoord van twee zinnen van de heer Kamp. De fractie van de PvdA spreekt over haar standpunten, over de argumentatie die daaraan ten grondslag ligt en over de wijze waarop een en ander tot is stand gekomen. Dat doen wij hier in alle openbaarheid. Wij willen ons hier graag voor verantwoorden. Dat is zelfs onze plicht.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Het is niet zinvol om te debatteren over de vraag wat een ordedebat is en wat de bedoeling van de oppositiefracties was. Ik vind echter dat u zich hier niet zo gemakkelijk van af mag maken. Bij de regeling van werkzaamheden is een vraag gesteld die erop gericht was om uit de monden van de regeringsfracties te vernemen of het nuttig was om de daarvoor geplande drie dagen ook te besteden aan het debat over de Vreemdelingenwet. U heeft de indruk gewekt dat dit niet zinvol was. Wij konden over uw amendementen stemmen en dan was het klaar. U heeft het beeld geschetst dat de zaak was voorgekookt en dichtgetimmerd. De regeling van werkzaamheden is dan de aangewezen plaats om hiernaar te vragen. Dat u op uw stoel bent blijven zitten, is uw eigen verantwoordelijkheid. U wilt dit kennelijk nu bespreken. De vraag bij de regeling van werkzaamheden was wel degelijk op haar plaats omdat wij elkaar niet bezig moeten houden met een spel waarvan de regels door een paar deelnemers worden geschre-

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Ik heb helemaal geen zin om flauw te doen en zeker niet ten opzichte van de heer Rouvoet. Doorgaans is zijn inbreng van een wat ander kaliber. De heer Rouvoet heeft zijn vraag niet expliciet aan de woordvoerders van de coalitiefracties gesteld, maar aan de Kamer in het algemeen. Dan is het logisch dat de voorzitter daarop reageert. De voorzitter vroeg vervolgens of er nog behoefte was om hierop te reageren. Die behoefte was er op dat moment bij ons niet. Dat doen wij op het moment dat het inhoudelijke debat plaatsvindt. Als de heer Rouvoet vindt dat ik de indruk heb gewekt dat de zaak dichtgetimmerd is, is dat zijn conclusie. Ik ga daar graag op in, maar wel op het moment dat ik over de inhoud van de wet kom te spreken. Ik laat mij noch door de heer Rouvoet, noch door de heer Rosenmö ller en zelfs niet door de heer Van der Staaij verleiden om tijdens de regeling van werkzaamheden, los van inhoud even een nummertje te maken of liever gezegd anderen een nummertje te laten maken. Daar doe ik niet aan mee. Om die reden heb ik niet gereageerd.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Rosenmö ller heeft in het programma Buitenhof gezegd dat nagegaan zou worden wat de mogelijkheden waren voor een ordedebat. Die mogelijkheden waren er niet.

U wilt permanent vorm en inhoud koppelen. Waarom heeft u dan zelf in Trouw uitsluitend uitspraken over de vorm van het debat gedaan? U heeft gezegd dat het voorgekookt was.

De heer Middel (PvdA): Er zijn de afgelopen dagen veel citaten in de dagbladen verschenen die aan mij worden toegeschreven. Ik heb inderdaad een gesprek gehad met Trouw. Ik heb daarin gezegd dat een aantal afspraken is gemaakt. Toen mij later door andere media is gevraagd of dit inhield dat het absoluut zinloos zou zijn dat andere fracties nog een inbreng leverden, heb ik dat ontkend. Ik heb gezegd dat wij altijd bereid zijn om te luisteren naar argumenten. Ik heb aangegeven dat wij een eventueel intelligent, sympathiek en constructief wijzigingsvoorstel uiteraard niet bij ven.

voorbaat zullen afwijzen omdat het van GroenLinks is.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Dat mag ik aannemen.

De heer Middel (PvdA): U gaat af op één citaatje uit een krant. U heeft helemaal niet aan mij gevraagd of dat klopt dan wel of de nuances misschien zijn weggelaten. U, of uw fractievoorzitter, gaat meteen een heel nummer maken. Ik heb het gelukkig niet gezien.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vraag u nu of het citaat juist is. Heeft u gezegd dat het debat feitelijk is voorgekookt, of bent u gewoon verkeerd geciteerd?

De heer Middel (PvdA): Het is makkelijk om de krant de schuld te geven. Je hebt een gesprek met de krant en daarbij moet je gewoon eerlijk zijn. Als gevraagd wordt of er afspraken zijn gemaakt tussen coalitiepartners is het antwoord ’’ja’’. Ik heb ook toegelicht dat coalitiefracties zich niet tegen elkaar laten uitspelen en ook geen actieve rol willen vervullen bij het tegen elkaar uitspelen van anderen. Volgens ons was het dus noodzakelijk om een aantal afspraken te maken. Als hier in dit debat, van welke zijde dan ook, opmerkingen worden gemaakt die de PvdA interessant vindt, dan gaat de PvdA daarop door. Hoe wij daarop doorgaan, wil ik graag straks aangeven, als ik op de inhoud inga. Ik wil even uitleggen – eigenlijk doe ik dat meer uit fatsoen jegens de heer Rouvoet – waarom ik vanmiddag ben blijven zitten toen hij via de voorzitter blijkbaar impliciet aan mij heeft gevraagd om wat te zeggen. Ik hoop dat ik het hierbij mag laten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De heer Middel zegt dus dat hij in kan gaan op een van mijn 25 uitermate sympathieke en constructieve amendementen, zonder dat de heer Kamp het met hem eens hoeft te zijn.

De heer Middel (PvdA): Ik kan er altijd op ingaan, maar ik ga er niet op voorhand van uit dat al die 25 amendementen sympathiek, constructief en intelligent zijn. Of ik die kwalificaties daaraan wil geven, bepaal ik graag zelf. En als ik dat vind, dan heb ik het fatsoen – dat is ook de afspraak – om met mijn coalitiegenoten te overleggen over wat wij daar vervolgens mee gaan doen. Daar zal ik wel een eigen inbreng in hebben. Dat wil ik ook verantwoorden in tweede instantie. Ik hou niet van achterkamertjespolitiek. Als er afspraken worden gemaakt, wil ik die hier verantwoorden, tegenover mevrouw Halsema en tegenover iedereen die mij daarop aanspreekt. Dan wordt in ieder geval niet de schijn gewekt dat de PvdA wegloopt voor de verantwoordelijkheid.

De voorzitter: Ik zie dat de heer De Wit wil interrumperen. Het spijt mij, maar op dit punt sta ik geen interrupties meer toe.

De heer De Wit (SP): Maar de heer Middel spreekt over achterkamertjespolitiek...

De voorzitter: Ik sta de interruptie niet toe. Dan moet dit maar uitgediscussieerd worden in de tweede termijn.

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Zoals bekend, heeft de Partij van de Arbeid twee woordvoerders voor het vreemdelingen- en asielbeleid. In dit debat is dat dus ook het geval. Dat bevalt ons buitengewoon goed. Ik zal een aantal algemene opmerkingen maken en daarbij ingaan op de vorm, de orde, de manier waarop. Ik zal een aantal onderwerpen de revue laten passeren. Mijn collega Albayrak zal ingaan op het hoger beroep, inclusief het hoger beroep vreemdelingenbewaring, op het Europese immigratiebeleid, het Verdrag van Dublin, het reguliere vreemdelingenbeleid en op de punten die mevrouw Halsema naar voren heeft gebracht inzake de gezinshereniging en de invoeringswet.

De Partij van de Arbeid wil het wetgevingsoverleg of de schriftelijke voorbereiding niet overdoen. Wij hebben dus weinig vragen en verwachten weinig concrete antwoorden. Wij hebben wel stellingnames en wij zullen de staatssecretaris hier en daar expliciet vragen daarop in te gaan. Als de wet straks in werking treedt, is het van belang dat de context duidelijk is. De opvattingen van de regering zijn daarbij buitengewoon belangrijk, als toevoeging op de wet.

Vorig jaar hebben wij een werkbezoek mogen afleggen aan

Denemarken en Zweden. Daarbij viel het ons op dat politiek Nederland, in tegenstelling tot de Scandinavische landen, bovenop de wet zit en dat is goed. In de Scandinavische landen wordt heel veel overgelaten aan de bureaucratie en de politiek staat op afstand. Tegelijkertijd moet je constateren dat dingen hier traag verlopen of niet goed gaan, juist door de bureaucratie. Dat is een heel raar verschijnsel waar de staatssecretaris toch wat langer bij stil moeten staan. Dan kom je immers uit bij de rol, de positie en de taken van de IND en bij de implementatie van de wet. Wij kunnen met z’n allen een prachtige wet maken die liefst zo breed mogelijk wordt gesteund, maar buitengewoon veel hangt af van het maatschappelijk draagvlak en de omgang daarmee door de IND. Ik noem de werkvoorraden, de mogelijkheden van de werknemers, de instroom, die de IND niet in de hand heeft, en de procesvoering. Wij zeggen daarvan dat de IND in ieder geval moet proberen alle relevante informatie in het dossier te stoppen, zodat als er een vervolg is en er een verlenging van de termijn nodig is, omdat er nader onderzoek via Buitenlandse Zaken verricht moet worden, alle gegevens beschikbaar zijn. Als wij spreken over kwaliteitsverbetering van de procedure, dan staat of valt die met de werkwijze van de IND. Wij hebben in deze Kamer tot vervelens toe over de IND gesproken. Wij hebben ook geconstateerd dat het een ’’hell of a job’’ is bij de IND te moeten werken, want wat je ook doet, je doet het eigenlijk nooit goed. Het is een heel moeilijke organisatie. Het werk dat men doet, is heel moeilijk. Toch mag en moet de politiek eisen stellen. Als wij zeggen dat de kwaliteit beter moet zijn, moet dat gewoon uitgevoerd worden.

Tegen die achtergrond kan ik de opmerking van de ondernemingsraad zoals vanochtend in Trouw stond, best begrijpen. Wij moeten die bezorgdheid ter harte nemen. Wij moeten vervolgens daar niet de medewerkers of de ondernemingsraad op aanspreken, maar de leiding van de IND en zeker ook degene die politiek verantwoordelijk is en dan ben ik weer bij de staatssecretaris terechtgekomen. Het verdient misschien overweging, in de beloning van de IND-medewerkers een soort differentiatie aan te brengen. Wij weten allemaal, zowel uit de stukken, maar zeker door werkbezoeken die wij vrijwel allemaal hebben afgelegd aan aanmeldcentra dat juist daar de moeilijkste taken moeten worden verricht. Als je daar rondloopt, word je als gewoon mens diep droevig na een paar uur, want de ellende van de hele wereld komt daar op een paar vierkante meter bij elkaar. Als je ervoor kiest om daar nuttig werk te doen in een buitengewoon belangrijke fase in de asielprocedure moet je wel wat kunnen. Het gaat daarbij niet alleen om kennis, maar vooral om houding, attitude. Juist die mensen doen namens de IND, namens onze samenleving dat werk. Moet er dan niet voor gezorgd worden dat juist daar de beste mensen van de IND zitten en moeten wij dat niet in de beloning tot uitdrukking laten komen?

Mijn laatste inleidende opmerking betreft de evaluatie van deze wet. Daarover zijn al verstandige opmerkingen gemaakt. Ik denk aan de bijdrage van de heer Dittrich over de monitoring. Als het over het asielbeleid gaat, durf ik het woord monitoring eigenlijk nauwelijks meer te gebruiken. Wij allen kennen de deceptie van het Iranbeleid in de vorige periode. Het is zaak, deze wet buitengewoon goed te evalueren. Wij zullen niet schromen en dat is geen dreiging, maar een aankondiging, als coalitiepartners daarover een Kameruitspraak te vragen in tweede termijn.

Voorzitter! Ik kom toe aan de inhoud. Ik wil beginnen met een citaat en dat luidt als volgt: ’’In de Partij van de Arbeid wordt nauwelijks meer gediscussieerd en de socialistische gedrevenheid is ver te zoeken.’’ Dat zeggen tal van critici binnen en ook buiten onze beweging. Eerlijk gezegd, hebben zij niet helemaal ongelijk. Soms wordt daar nog cynisch aan toegevoegd, zoals afgelopen zaterdag in Trouw dat de Partij van de Arbeid inmiddels wel met de VVD kan fuseren. Voor mij is dat de verwerkelijking van de ergste nachtmerrie, maar dat geldt ook voor een fusie met het CDA en misschien zelfs wel met D66.

Maar er is tenminste een uitzondering op het veronderstelde gebrek aan politieke discussie die misschien de spreekwoordelijke regel bevestigt en dat is het asielbeleid. Als fractiewoordvoerder heb ik op dat terrein twee zeer enerverende jaren in Paars 2 meegemaakt. Eerst heb ik met collega’s van de coalitiepartijen de asielparagraaf in het regeerakkoord geformuleerd. Het was weliswaar een compromis, maar weinigen hadden dat toch van te voren mogelijk geacht. Vervolgens is er een breed debat in mijn partij gevoerd, waarin wederom bleek dat het vreemdelingen- en asielbeleid boordevol dilemma’s zit. In gewone woorden: wat je ook doet, je doet het nooit goed! De medaille heeft altijd een keerzijde. De Partij van de Arbeid stond, staat en zal op het standpunt staan dat een streng, maar bovenal rechtvaardig beleid voorop blijft staan: streng om rechtvaardig te kunnen blijven. Juist in het asielbeleid moet altijd weer tot uitdrukking komen dat solidariteit en zorgvuldigheid voor ons geen loze begrippen zijn. Maar ook moet tot uitdrukking komen dat wij in Nederland niet bij machte zijn, in ons eentje de gigantische mondiale verschillen tussen arm en rijk op te lossen, bijvoorbeeld door onze grenzen te openen voor wie maar wil.

De Partij van de Arbeid worstelt met de dilemma’s van het vreemdelingenbeleid en wij schamen ons daar niet voor. Op spreekbeurten, conferenties en in andere contacten met partijgenoten en kiezers kom ik het hele scala van misvattingen en vooroordelen telkens weer tegen.

Ik zal het voor de duidelijkheid en voor degenen die mijn beweging niet zo goed kennen scherp formuleren. Aan de ene kant is er vooral onze traditionele achterban, die de angst voor het onbekende verwoordt en vaak meent dat wij veel te soft zijn tegenover degenen die niet op het eerste gezicht overduidelijk politiek vluchteling blijken te zijn. Ik ben het niet met hen eens en ik leg ook uit waarom, maar ik kan mij wel inleven in hun gedachtewereld. Aan de andere kant zijn er de grachtengordelbewoners van Amsterdam tot Assen en alles wat daartussen ligt. Zij menen bij wijze van spreken dat de ontwikkeling van onze samenleving pas is begonnen met de val van Antwerpen aan het eind van de zestiende eeuw en dat wij vanaf dat moment eigenlijk allemaal vluchteling zijn, althans een beetje. Zelf wonen deze grachtenbewoners vaak te mooi om ook de keerzijde van de multiculturele samenleving aan den lijve te ervaren. Zij vinden ons hard en niet zelden onbarmhartig. Ik ben dat niet met hen eens. Tussen die twee uitersten bevindt zich de rest van mijn partij, onder wie velen die als vrijwilliger actief zijn in organisaties zoals Vluchtelingenwerk en Amnesty International. Zij hebben het hart op de goede plaats. Dat laatste geldt overigens niet alleen voor de PvdA, maar ook voor andere partijen: D66, GroenLinks, het CDA en misschien wel de VVD. Tussen die uitersten van ’’liever niet als het kan en eigenlijk alleen als het moet’’ en ’’welkom allemaal, kom maar binnen’’ balanceert de PvdA-fractie, op zoek naar het evenwicht, zoals altijd.

In het regeerakkoord is de basis gelegd voor de nieuwe Vreemdelingenwet, die moet leiden tot kortere en meer doorzichtige procedures waarmee het toenemend aantal aanvragen voor verblijfsvergunningen, zowel asiel als regulier, effectiever en sneller kan worden behandeld zonder dat de zorgvuldigheid en de rechtvaardigheid in het gedrang komen. Aan de contouren van die nieuwe wet is tijdens diverse coalitieoverleggen in het Catshuis en het Torentje het een en ander toegevoegd. Ik heb geen enkele behoefte om dat te verhelen; dat is gewoon gebeurd. De VVD-fractie was inmiddels, sinds de formatie, van woordvoerder en – laten wij eerlijk zijn – daarmee ook van stijl en toonzetting veranderd en beschouwde alles wat niet expliciet in het regeerakkoord geregeld was als vrije en dus amendeerbare ruimte. Zodoende laaiden de discussies over VVD-stokpaardjes als het landgebonden asielbeleid, de VVTV en de duur van de tijdelijke verblijfsvergunning weer op.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb een vraag over een eerder deel van uw betoog, dat ik even op mij hebben laten inwerken. U schetste twee extremen; daarbij kan ik mij wel iets voorstellen.

De heer Middel (PvdA): Ja, want u kent de PvdA.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ja, daar hebt u gelijk in. Ik vroeg mij echter wel iets af. U had het over het midden van de partij, waar iedereen met een goed hart zit. Mij is echter niet duidelijk wat het oordeel is van het door u vertegenwoordigde midden van uw partij.

De heer Middel (PvdA): Het midden, zegt u?

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Daar positioneerde u zichzelf.

De heer Middel (PvdA): Nee.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): U positioneerde zichzelf in het hart van uw partij.

De heer Middel (PvdA): Ja, dat wel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): De vraag is of daar ook een opvatting bij hoort. Of is het alleen het midden tussen twee extremen?

De heer Middel (PvdA): Als u mij citeert, doe dat dan alstublieft goed. Om het beeld duidelijk te stellen, heb ik in alle ongenuanceerdheid twee uitersten geschetst met de bijbehorende opvattingen. Ik heb gezegd dat de rest van mijn partij zich tussen die twee uitersten bevindt en dat de fractie tussen die twee uitersten balanceert. Ik zeg niet precies waar, want wij zijn op zoek naar het evenwicht. Onder al die mensen in de PvdA – u kunt zich uit uw tijd als PvdA-lid misschien nog herinneren dat wij pluriform zijn – bevinden zich velen die actief zijn in Vluchtelingenwerk en Amnesty International, maar dat geldt dus ook voor andere partijen. Die mensen hebben gediscussieerd over de Vreemdelingenwet en het asielbeleid. Via het partijbestuur is daarvoor een hele exercitie op touw gezet; daarbij zijn allerlei dilemma’s besproken. Die dilemma’s zullen straks aan de orde komen; ik zal ze aangeven wanneer wij op onderdelen van de Vreemdelingenwet ingaan op bepaalde beleidsaspecten.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik heb u hartstikke goed begrepen! U schetst twee extremen en uw fractie balanceert in het midden. Waarop balanceert de fractie? Wat vindt uw fractie eigenlijk? In het enorme scala tussen links en rechts zijn enorm veel verschillende posities mogelijk. U kunt mij schijnbaar niet vertellen wat uw positie is.

De heer Middel (PvdA): Wat is dit nu toch voor onzin? Ik heb de termen ’’links’’ en ’’rechts’’ juist bij dit onderwerp bewust niet gebruikt. De traditionele achterban van de PvdA is op sociaal-economische thema’s

uiterst links en daarmee voel ik mij zeer verbonden. Maar op andere thema’s is men helemaal niet zo links, als ik dan toch die term gebruik. In het algemeen is het gebruik van die termen erg misleidend. Ik probeer nu een betoog op te bouwen, maar u bent zo gretig dat u mij interrumpeert voordat ik aan de inhoud van mijn verhaal toekom. Ik probeer aan te geven hoe de PvdA denkt, waarbij ik word gevoed door hetgeen in de partij in breed verband is bediscussieerd. U bent gewoon wat te vroeg!

Voorzitter! Wij waren en zijn van mening dat continuering van bestaand beleid niet in een regeerakkoord hoeft te worden opgenomen. Vorig jaar is in mijn fractie een essentiële afwijking van het regeerakkoord besproken en gefiatteerd. Die afwijking was overeengekomen in het coalitie-overleg. Dat betreft de volgtijdelijke in plaats van gelijktijdige statusverlening waarmee doorprocederen om in aanmerking te komen voor een met meer rechten omgeven status het beste wordt voorkomen. Wij zijn akkoord gegaan met een systeem van verblijfsvergunningen waarin na verloop van een periode van drie jaar een vergunning voor onbepaalde tijd kan worden aangevraagd. Een vergunning voor onbepaalde tijd kan alleen worden ingetrokken als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, hij bij onherroepelijk geworden vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf, hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd dan wel een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het komt erop neer dat, als hij zich niet netjes gedraagt of vertrekt, zijn vergunning in gevaar komt. De gronden waarop een vergunning verkregen wordt, zijn dezelfde als onder de huidige wet, zij het dat van de toepassing van de VVTV-gronden minder vaak sprake zal zijn naarmate er meer Europees beleid terzake tot stand komt. Dat laatste is helaas nog nauwelijks het geval.

Iedere asielzoeker die voor bescherming in aanmerking komt, krijgt derhalve in eerste instantie dezelfde vergunning waaraan één pakket van maatregelen en voorzieningen is gekoppeld. Iemand die een vergunning heeft gekregen, heeft geen belang bij doorprocederen omdat aan de vergunning dezelfde rechten en voorzieningen zijn gekoppeld. Over een aanvraag van een vergunning moet in zes maanden worden beslist. Als de instroom van asielzoekers heel hoog is of als er naar verwachting een korte periode van onzekerheid is over de situatie in het land van herkomst, is het mogelijk de beslistermijn met één jaar te verlengen. Dat is dan het zogeheten besluitmoratorium. Dat vind ik een vreselijke term voor maximaal één jaar wachtkamer.

Voorzitter! Het politieke compromis had betrekking op enerzijds de acceptatie van de ene status met voor de meeste betrokkenen verdergaande rechten dan in de vigerende wet- en regelgeving en aan de andere kant de aanvaarding van het besluitmoratorium door de PvdA. Ik wil niet verhelen dat wij niet enthousiast zijn over het besluit-moratorium. Dat moratorium mag onder geen beding dienen als een verkapte verblijfstatus zonder rechten en met nauwelijks perspectief voor betrokkenen.

Nadat wij een compromis tot stand hadden gebracht, is het wetsvoorstel verder voorbereid en inmiddels zijn na de schriftelijke ronde drie wetgevingsoverleggen gevoerd. Daarbij werd voor ons duidelijk dat de parlementaire aanvaarding van het wetsvoorstel volledig afhankelijk is van de drie coalitiepartners. Want, zoals wij het hebben ervaren, liet GroenLinks niet na te benadrukken dat dit wetsvoorstel te hard is, heeft GroenLinks in en rond diverse wetgevingsoverleggen – met ’’rond’’ doel ik op de stukken-wisseling – bergen vol kritiek over het voorstel uitgestort en zelf een nota opgesteld die op essentiële punten nogal afwijkt van dit wetsvoorstel. Zojuist heeft de woordvoerder van GroenLinks inderdaad nog gezegd dat er heel wat moet veranderen aan het wetsvoorstel wil GroenLinks meegaan, alhoewel zij graag mee zou willen gaan!

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik vind het jammer dat de heer Middel blijkbaar maar de helft van mijn betoog heeft gehoord. Ik beoordeel het wetsvoorstel op twee gronden. In de eerste plaats op onze eigen maatstaven van rechtvaardigheid en daar is die nota een uitdrukking van. In de tweede plaats op de vraag in hoeverre het voorstel een verbetering is in vergelijking met de huidige wet. Dat is dus een ander beoordelingscriterium. Ik denk eerlijk gezegd dat de heer Middel in zijn moedeloosheid om contact met ons te zoeken enigszins voorbarig is geweest en ik vind het jammer dat hij het gewoon niet eens aan mij gevraagd heeft of er bijvoorbeeld met mij te praten zou zijn over verbeteringen van de wet waardoor wij er wellicht voor zouden stemmen.

De heer Middel (PvdA): Er is inderdaad geen contact geweest, maar dat hebt u ook niet met ons gezocht. Ik heb er echter geen zin in om met potten te komen die ketels verwijten dat ze zwart zien. Het ging erom hoe wij aankeken tegen de parlementaire behandeling van deze wet. Uit het beeld dat wij kregen op grond van de opstelling van GroenLinks tijdens de wetgevings-overleggen en in de schriftelijke voorbereiding bleek ons dat GroenLinks zoveel kritiek had op dit wetsvoorstel en zelfs met een nota kwam, overigens een zeer lezenswaardige, die op essentiële onderdelen fundamenteel afweek van de wet, dat wij dachten dat GroenLinks de wet gewoon niet zag zitten. Dan kom je dus bij het CDA. Uit uitlatingen van woordvoerder Wijn begrepen wij dat hij deze wet toch eigenlijk wel behoorlijk soft vond en slechter dan de huidige wet van Hirsch Ballin en dat deze wet eerder meer dan minder asielzoekers zou aantrekken. Op 2 februari van dit jaar heeft de heer Wijn in een interview over de nieuwe Vreemdelingenwet wakker Nederland laten weten dat het CDA niets ziet in het wetsvoorstel. Dat was overduidelijk, De Telegraaf heeft het opgeschreven!

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! De heer Middel is nu zo’n 30 minuten bezig en heeft meer dan 25 minuten de tijd genomen om te vertellen in welk dilemma de PvdA zit, welke tegenstellingen er zijn, enz. en nu worden de mening en de opmerkingen van het CDA in één minuut afgedaan met ’’u heeft aangegeven tegen de wet te zijn’’. Welnu, dat is pertinent niet waar. Sterker nog, hij kan alles nalezen, die interviews in De Telegraaf en de Volkskrant, hij kan alles nalezen wat ik in de wetgevingsoverleggen heb gezegd en in alle andere stukken, het CDA is vooralsnog niet overtuigd. Zo hoort het ook, want hier hebben wij het debat waarin wij ons graag willen laten overtuigen, omdat wij constructief oppositie willen voeren. Ik vind dit dus absoluut een verkeerde voorstelling van zaken en eigenlijk ook niet kies! Als hij bijvoorbeeld in het Reformatorisch Dagblad zegt dat het CDA in de achterkamertjes snoeiharder is, dan zeg ik dat ik nog nooit met de heer Middel in een achterkamertje heb gezeten. Als hij zegt dat hij een bepaald beeld van het CDA heeft, dan zeg ik dat hij dat feitelijk niet kan waarmaken en dat hij dan eigenlijk gewoon naar ons toe had moeten komen en dat beeld had moeten testen!

De heer Middel (PvdA): Ik heb inderdaad wel een bepaald beeld van het CDA, maar mijn taak hier is toch primair om aan te geven hoe de PvdA in de afronding van dit debat over de Vreemdelingenwet staat. Maar, zomaar een voorbeeld, ik heb hier De Telegraaf van februari jongstleden, waarin u allerlei dingen over de wet zegt, dat u het helemaal niet interessant vindt wat de coalitiepartners allemaal zeggen, want u wilt liever zien wat ze gaan doen. U hebt zoveel kritiek op het wetsvoorstel dat een normaal mens – en ik beschouw mij nog steeds als zodanig – daar wel uit af mag leiden dat u het helemaal niet ziet zitten! De aanzuigende werking zal veel sterker zijn dan bij de wet van Hirsch Ballin waar u blijkbaar heel tevreden mee bent!

De heer Wijn (CDA): Ik heb steeds gezegd welke punten in de wet wij als een mogelijk gevaar zien. Er is een groot gevaar van aanzuigende werking, maar daar zal ik morgen nog wel op terugkomen. Wij hebben ook steeds gezegd dat wij openstaan om te worden overtuigd. In het wetgevingsoverleg begint u met de opmerking dat u het zo fantastisch zou vinden als het een zo breed mogelijk draagvlak krijgt, ook omdat dat zo belangrijk zou zijn voor de status van de wet. Maar het eerstvolgende dat wij van u in Trouw lezen, is dat dit feitelijk is voorgekookt. Waar was de heer Middel in de tussentijd? Waar is de heer Middel die tijdens het eerste wetgevingsoverleg zei dat hij o zo graag wil samenwerken en o zo graag een breed draagvlak wil? Wij hebben toen een hele tijd niets gehoord en vervolgens lezen wij in de krant: voorgekookt.

De heer Middel (PvdA): Zonder ervoor te willen weglopen, maar over dit citaat heb ik net in een interruptiedebatje met mevrouw Halsema al het nodige gezegd. Ik vind het zonde van de tijd om daarop nu opnieuw in te gaan.

Ik wil wel ingaan op het andere punt van de heer Wijn. Ik wordt eigenlijk een beetje bedroefd van zijn uitlatingen. Hij heeft namelijk volstrekt gelijk als hij stelt dat de PvdA-fractie het fantastisch zou vinden als het CDA meegaat met deze wet. Wij hechten buitengewoon veel waarde aan een zo breed mogelijk draagvlak. Het zou prachtig zijn als het CDA, GroenLinks en de kleine christelijke partijen zouden meewerken om de basis te leggen voor deze wet.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Ik moet eerlijk gezegd bekennen dat ik dit betoog van de heer Middel een zwaktebod vind. Is hij eigenlijk wel geïnteresseerd in bredere parlementaire steun? Hij doet namelijk niets anders dan de kritiek uitvergroten om zichzelf in de riante positie te brengen dat hij niet anders kon dan afspraken maken met de coalitie. Als hij niet uitkijkt, creë ert hij zijn eigen werkelijkheid door zich volledig af te keren van de oppositie. Is hij werkelijk geïnteresseerd in bredere parlementaire steun of zoekt hij alleen een uitvlucht voor de positie die hij inmiddels heeft ingenomen?

De heer Middel (PvdA): Mevrouw Halsema zegt nu dat ik allerlei posities heb ingenomen, terwijl zij mij twee minuten geleden nog vraagt waar de standpunten van de PvdA blijven. Zij spreekt zichzelf tegen. Ik schaam mij er niet voor dat er afspraken zijn gemaakt, ik zal straks ook uitleggen waarom. Wij meenden dat het niet anders kon, maar ik ben inderdaad gebaat bij bredere parlementaire steun. Om heel eerlijk te zijn, zal de steun van GroenLinks mij heel lief zijn, want ik voel mij verwant met die fractie. Ik zou het heel vervelend vinden als GroenLinks zou zeggen: wij zien het niet zitten. Mevrouw Halsema heeft de meeste spreektijd gebruikt in het wetgevingsoverleg met haar kritiek op de wet. Dan krijg je toch een bepaald beeld van de opstelling van GroenLinks. Dan kan zij wel zeggen dat ik mijn eigen graf graaf, maar ik zie die realiteit. Ik trek mijn conclusies daaruit. Mevrouw Halsema maakte in de procedurevergadering bezwaar dat zij zo weinig tijd heeft. Zij neemt vervolgens de meeste tijd van allemaal. Zij voegt daaraan nog een schriftelijke nota toe met alleen maar kritiek en vervolgens komt zij nog met een eigen nota, vlak voor de behandeling van deze wet. Dit is een heel strategisch gekozen moment. Uit die nota blijkt dat zij het op essentiële punten niet eens is met de uitgangspunten van deze wet. Tot welke andere conclusie had ik dan moeten komen? Helaas is het niet anders en stelt mevrouw Halsema zichzelf op grote afstand van dit wetsvoorstel.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): Voorzitter! De heer Middel gaat nu echt te ver! Ik wil hier gezegd hebben dat ik degene ben geweest die al maanden geleden naar hem is toegegaan met het verzoek om eens te praten. Dat wilde ik graag. Ik zou ook graag willen dat hij onderscheid maakt tussen kritiek op de wet en het innemen van een eigen standpunt. Dat doen wij zeer consequent en constructief. Wij maken nota’s waarin wij ons gedachtegoed weergeven en aangeven wat naar onze maatstaven een rechtvaardige wet is. Dat is iets heel anders dan hier praten over een wet die wij niet hebben gemaakt. Wij houden dit in ere en het is ontzettend jammer dat de heer Middel niet in staat is dit te scheiden. Hij is namelijk niet eens in staat om simpel antwoord te geven op mijn vraag naar zijn standpunt over de wet. Hij kan dan alleen maar twee extremen noemen waartussen hij een beetje heen en weer zwabbert.

De heer Middel (PvdA): Ik heb ingetekend voor een bepaalde spreektijd. Ik ben bezig met het opbouwen van een betoog waarbij ik het van belang vind om aan te geven welke positie de PvdA in dit gevoelige vraagstuk inneemt. Verwacht mevrouw Halsema dan dat ik meteen allerlei standpunten formuleer? Ik wil gewoon aangeven hoe wij tot een standpuntbepaling zijn gekomen. Dat zij niet bij mij gekomen is en ik niet bij haar, dat wij dus niet samen in achterkamertjes hebben voorgepraat, vindt zij jammer. Dat kan ik mij voorstellen, maar ik vind dat dit openbare plenaire debat de gelegenheid is om de argumenten te wisselen. Ik hoop echt dat GroenLinks meegaat met de wet.

De voorzitter: U zet uw betoog voort. U heeft vanavond nog 20 minuten. Morgen is er weer een dag.

De heer Middel (PvdA): Ik had het over het CDA en GroenLinks en ik wilde ook over de SP nog iets zeggen. Dat doe ik maar niet. Dan heb je nog de kleine christelijke vrienden. Hun inbreng zal ongetwijfeld constructief en doorwrocht zijn. Dat is altijd het geval. Het is ons opgevallen dat ook de kleine christelijke fracties met de verenigde oppositie amendementen hebben ingediend. Wij zijn daarover niet van tevoren geïnformeerd. Dat hoeft ook niet. Het had wel gekund.

Voorzitter! Voor het beeld naar buiten en voor de kracht van de uiteindelijke wet is het van belang dat de coalitiepartijen de wet niet alleen dragen, maar ook uitdragen. Een uitgeklede Vreemdelingenwet of een plenaire behandeling waarbij tegengestelde amendementen van de beide grootste coalitiefracties – de PvdA en de VVD – elkaar in evenwicht houden draagt niet bij tot een gelukkig gesternte. Desalniettemin leven en leefden binnen de afzonderlijke coalitiefracties vanzelfsprekend opvattingen en ideeën over mogelijke verbeteringen en aanscherping van dit wetsvoorstel. Zowel formeel als informeel zijn er veel contacten geweest met belanghebbenden, organisaties, instellingen, actiegroepen, demonstranten, verenigingen en wetenschappers Om het heel simpel aan te duiden: de hele nationale asielindustrie is aan ons voorbijgetrokken. Eerlijk is eerlijk: wij hebben er ons voordeel mee gedaan. Dat geldt ook voor andere fracties, zoals bleek tijdens het wetgevingsoverleg over dit wetsvoorstel. De staatssecretaris zag zich toen geconfronteerd met enkele breed gedragen opvattingen in de Kamer, bijvoorbeeld de motivering die aan de inwilligende beschikking ten grondslag ligt aan de aanvrager kenbaar wordt gemaakt en dat de overgang van de huidige wet naar de nieuwe er niet toe mag leiden dat door tal van asielzoekers oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de driejarenwachtenregeling. Het eerste punt is inmiddels vervat in onder meer het amendement-Dittrich

c.s. en het tweede in de nota van wijziging. Eerlijkheidshalve wil ik erkennen dat ook de PvdA een reeks amendementen heeft voorbereid voor het geval dat. Ons pleidooi voor het instellen van hoger beroep bij vreemdelingenbewaring – rechtmatigheidstoetsing – wordt inmiddels door de coalitiepartners ondersteund. Onze wensen ten aanzien van gezinshereniging zullen zo goed als zeker gehonoreerd worden. Dat geldt ook voor de bescherming van de tweede generatie tegen uitzetting. Alhoewel wij voorstander zijn van een effectief vreemdelingentoezicht, hebben wij veel moeite met de wetstekst die stelt, dat bij een redelijk vermoeden van illegaal verblijf tot aanhouding en vastzetting kan worden overgegaan.

Mevrouw Halsema (GroenLinks): U sprak over uw amendement inzake de tweede generatie. Ik heb daarover een vraag gesteld.

De heer Middel (PvdA): Mevrouw Albayrak zal dit punt behandelen.

In de huidige wet word gesproken over concrete aanwijzing en dat betekent dat er sprake is van een verslechtering die kan bijdragen tot discriminerend gedrag van opsporingsambtenaren. Die verslechtering is noch in het regeerakkoord, noch in een of ander coalitieoverleg besproken of afgesproken. Wij steunen dit dus niet. Dan kom je terecht bij het inmiddels veel besproken amendement-Middel over het redelijk vermoeden.

De PvdA wil dus voorkomen dat deze plenaire behandeling ontsierd en ontkracht wordt door het elkaar met amendementen om de oren slaan van VVD en PvdA. Dit zou uitermate slecht zijn voor de beeldvorming van de nieuwe Vreemdelingenwet. Daarom heeft de PvdA-fractie gemeend dat het ook vanwege haar medeverantwoordelijkheid voor het tot stand komen van deze wet van belang was en is dat de coalitie het eens wordt over de gewenste aanpassing van de wet. Wij sloten niet uit dat wellicht tal van eventuele amendementen van D66 en de PvdA kans op aanvaarding zouden hebben en die van de VVD niet, gezien de praktijkervaringen die wij hebben en gezien de veronderstelde opstelling van de fracties van GroenLinks, de SP en die van onze collega Rouvoet.

Vandaar, voorzitter, – nu kom ik bij de kern van de afspraak – dat wij voorstelden dat de coalitiepartijen geen amendementen of moties van oppositiefracties zouden ondertekenen of deze op voorhand zouden steunen. Ook zouden wij oppositiefracties niet vragen, onze eigen voorstellen mede te ondertekenen. Wij hebben steeds gevonden dat wij zelfs de schijn moeten vermijden dat wij coalitiegenoten tegen elkaar zouden uitspelen of dat andere fracties dat zouden doen. Ik zeg dit nu in alle openbaarheid en onbevangenheid omdat de Partij van de Arbeid het van belang acht, niet alleen haar eigen politieke opstelling toe te lichten, maar ook de wijze waarop deze tot stand is gekomen. De doem van achterkamertjespolitiek rust toch al op de behandeling van deze wet, maar wij kunnen en willen de huidige gang van zaken uitleggen. Het komt erop neer dat wij geprobeerd hebben, overeenstemming te bereiken over de voor de afzonderlijke coalitiefracties belangrijke punten. Zo is inderdaad een door de coalitie gedragen totaalpakket ontstaan waarmee zowel verbetering als acceptatie van het wetsvoorstel verzekerd is. Zo dragen wij onze verantwoordelijkheid. Dit betekent niet dat andere fracties buitenspel zouden staan, want terecht stellen de woordvoerders van GroenLinks en het CDA, die elkaar nu ook in een artikel in de Volkskrant gevonden hebben, dat de Partij van de Arbeid het van belang acht dat ook de oppositie uiteindelijk het wetsvoorstel steunt.

De heer De Wit (SP): Voorzitter! Na deze exegese van de heer Middel over de precieze plaats van alle fracties in deze Kamer is hij nog één ding vergeten, namelijk het stemgedrag van de VVD-fractie in de Eerste Kamer, zoals vandaag ook in de Volkskrant stond. Klopt het dat dit voor de coalitiefracties ook nog een element in het geheel is geweest? En heeft de heer Kamp inderdaad tegen de heer Middel gezegd dat hij daar maar beter rekening mee zou kunnen houden, omdat hij anders een probleem zou hebben?

De heer Middel (PvdA): Je kunt van de heer Kamp zeggen wat je wilt en ik verschil vaak met hem van mening, maar dergelijke teksten brengt hij niet naar voren. De VVD heeft natuurlijk ook door, hoe de verhoudingen in deze Kamer zijn, hoe GPV en RPF zich doorgaans opstellen. De balans slaat daarmee door naar een voor PvdA en VVD gunstige positie. En wij hebben net als de heer Kamp geconstateerd dat aanvaarding van allerlei amendementen ’’van de linkerkant’’ misschien een ander wetsvoorstel zou opleveren dan het door de staatssecretaris ingediende. Nu kun je je afvragen wat de VVD-fractie in de Tweede Kamer zal gaan doen. De heer Kamp heeft nooit gedreigd dat de VVD dan tegen het wetsvoorstel zou stemmen, maar hij heeft ook niet gezegd dat het niet zal gebeuren. Wij hadden echter geen zin om dat af te wachten, want wij zijn uitgegaan van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het maken van een nieuwe Vreemdelingenwet, die wij op ons hebben genomen toen wij het regeerakkoord sloten. Wij gaan dus geen spelletjes spelen.

En wat de Eerste Kamer betreft, wij kennen de VVD natuurlijk zo langzamerhand als geen ander, zou ik bijna zeggen. Dat geldt ook voor de opstelling van de senaatsfractie van de VVD, die zelfs nu de heer Wiegel weg is, onveranderd is gebleven. Dat hebben wij wel overwogen, maar de heer Kamp heeft er nooit ofte nimmer expliciet of impliciet mee gedreigd dat de senaatsfractie van de VVD wel eens dwars zou kunnen gaan liggen om er dan samen met de VVD voor te zorgen dat er geen nieuwe wet zal komen. De heer Kamp heeft wat dit betreft dus geen streken uitgehaald.

Voorzitter! Ik keer terug naar het artikel in de Volkskrant waarin terecht wordt geconstateerd dat wij het belangrijk vinden dat de fracties van CDA en GroenLinks het wetsvoorstel steunen. Dit betekent dat de oppositie wat ons betreft overtuigd moet worden, hoeveel scepsis er ook tentoongespreid is. Daarom gaan wij met elkaar in debat en wil ik er de nadruk op leggen dat wij voorstellen van de oppositie niet op voorhand als onzinnig afdoen omdat ze van de oppositie afkomstig zijn. Concreet komt het erop neer dat wij bij de presentatie van een op het eerste gezicht constructief en sympathiek voorstel graag bereid zijn, er heel serieus naar te kijken, bij voorkeur samen met onze coalitiepartners. De CDA-fractie verwijt ons dat wij regentesk zouden zijn en als de heer Wijn gevraagd wordt of dit verwijt niet ook een beetje op het

CDA slaat, zegt hij dat hij nog maar 31 is en dat hij van de lichting 1998 is; alsof hij de historie van het CDA niet met zich meedraagt. Wel, er zijn boeken volgeschreven over de rogge die er dun bijstaat, boeken waarin precies uiteengezet wordt, hoe regentesk het CDA is. Ik zou zeggen, laat dit soort argumentatie achterwege, dat maakt het allemaal wat plezieriger.

De heer Wijn (CDA): Voorzitter! Het is nu tien voor half twaalf; krijgen wij van de heer Middel nog iets inhoudelijks te horen dat een beetje hout snijdt?

De heer Middel (PvdA): U vraagt mij dit met zo’n grijns, maar u hebt mij steeds gevraagd...

De heer Wijn (CDA): Dit is geen grijns, hoor, ik kijk geïrriteerd.

De heer Middel (PvdA): ...welke afspraken er gemaakt zijn. Dat u dit niet bevalt is een tweede, maar ik geef aan hoe het proces verlopen is.

De heer Wijn (CDA): Laat ik het anders zeggen. U komt terug op hoe het CDA vroeger was. Dat is misschien wel zo, maar het CDA heeft daar een prijs voor betaald en die gun ik u van harte.

De heer Middel (PvdA): U moet eens weten hoeveel leergeld wij betaald hebben. Ik hoef alleen maar het woord WAO te noemen. Vraag maar aan degene die naast u zit. Die kan er volop over meepraten. Wat dat betreft, kunnen wij elkaar de hand reiken.

Ik kom bij het besluitmoratorium: maximaal een jaar. De PvdA heeft gezegd dat dit onderdeel van het compromis is. Wij staan er niet bij te juichen. De heer Dittrich gaf aan dat hij het op prijs stelt, maar dat had hij ook mede namens ons kunnen zeggen, dat de staatssecretaris de Kamer aangeeft wanneer hij van plan is een moratorium af te kondigen. Dit betekent in ieder geval dat het duidelijk moet zijn wanneer het wel en niet gebeurt. Het liefst zien wij dat de criteria voor het afkondigen van een besluitmoratorium geobjectiveerd en gemotiveerd worden. Wel vroegen wij ons af of dit mogelijk is, omdat natuurlijk het Kosovocriterium bestaat. Het is heel moeilijk om dat te doen en dat bleek ook tijdens het wetgevingsoverleg. Als wij er verzekerd van zijn dat het besluit-moratorium wordt voorgelegd aan de Kamer, zijn wij al een eind op weg. Tegelijkertijd moeten wij in de gaten houden wat in Europa gebeurt met de ontwikkeling van de ontheemdenstatus. Wij hebben er namelijk geen behoefte aan dat via een besluitmoratorium een ontheemdenstatus ontstaat waarin grote groepen mensen kunnen worden ondergebracht zonder dat ze rechten en perspectieven hebben. Dat is niet de bedoeling van het besluitmoratorium.

Het is ook heel belangrijk dat een onderscheid met VVTV wordt aangebracht. Wij willen het landgebonden asielbeleid dus niet afschaffen. Wij hebben er ook geen behoefte aan om dit gigantisch uit te breiden. Er zijn drie criteria door de Kamer met brede instemming vastgesteld en wij willen die handhaven: randgebonden asielbeleid, het besluitmoratorium en een duidelijk onderscheid daartussen. Wij verwachten dat de staatssecretaris bij deze behandeling aangeeft dat hij zich daaraan houdt.

De heer Wijn (CDA): Ik wil nog een opmerking maken over de verhouding tussen de VVTV-criteria zoals die in artikel 27, eerste lid, onder d, staan en het moratorium dat in artikel 41 genoemd staat. Artikel 41 verwijst naar artikel 27, namelijk de criteria die voor VVTV gelden, mits kort. Bij de VVTV-criteria in artikel 27 – de oude criteria – moet gevoegd worden: mits lang.

De heer Middel (PvdA): Daarom verwachten wij dat de staatssecretaris in zijn antwoord aangeeft dat hij het besluitmoratorium alleen maar toepast als er sprake is van mass influx. Ik doel hierbij op de situatie in Kosovo. In korte tijd kwamen grote groepen mensen deze kant op, omdat ze nergens anders heen konden, maar wij verwachtten dat bijvoorbeeld door interventie van internationale organisaties de situatie op korte termijn zou veranderen. Dat is het criterium waarop het besluit-moratorium wordt ingesteld. Om ervoor te zorgen dat de Kamer daarover kan oordelen, vinden wij het van belang dat het wordt voorgelegd.

De heer Wijn (CDA): Dit is volgens mij feitelijk onjuist. Het mass-influxcriterium staat onder c. Juist in

a en b gaat het om de VVTV-criteria. Als u zegt dat alleen een moratorium kan worden ingesteld als het én a én b én c is – er is dus altijd sprake van mass influx – is dat duidelijk. Die gronden moeten zich dan tegelijkertijd voordoen. Begrijp ik het zo goed?

De heer Middel (PvdA): Ik leg het onderscheid nadrukkelijk bij de mass influx. De VVTV-criteria zijn duidelijk. Wij willen die trouwens enigszins aanpassen, omdat wij menen dat de positie van de Europese landen – zolang er nog geen Europese samenwerking is – niet overdreven moet worden. Ook menen wij dat de rol van internationale organisaties niet ín een land bepalend zijn, maar ten aanzien van een land. Waarschijnlijk vragen wij hier nog een uitspraak over. Wij willen dus verder niet aan die criteria tornen. Wij willen niet via de instelling van een besluitmoratorium het landgebonden asielbeleid relativeren, hoewel ik ook oog heb voor de opvattingen van de heer Kamp die bevreesd is dat, met het oog op het landgebonden asielbeleid na Afghanistan, Somalie¨, enz., nog grote groepen volgen, terwijl gelukkig de praktijk laat zien dat er steeds minder landen onder het landgebonden asielbeleid vallen.

De heer Wijn (CDA): Ik kan een eind met u meegaan. Bij artikel 41 heb je bij het moratorium de A-grond, de Ben de C-grond. Bij de C-grond staat het criterium dat u nu het belangrijkste vindt: mass influx. Moet ik het dan zo begrijpen, dat u de VVTV-criteria binnen het moratorium onder A en B wilt noemen, waarvoor bovenop geldt dat er sprake moet zijn van een mass influx? Met andere woorden: een moratorium is aan orde als die drie tegelijkertijd aan de orde zijn?

De heer Middel (PvdA): Maar of dat in de praktijk altijd kan, weet ik niet. Stel je voor dat er opeens ergens een brand uitbreekt – in overdrachtelijke zin – internationale organisaties nog niet echt de mogelijkheid hebben gehad om daarover standpunten te formuleren en andere Europese landen nog geen beleid hebben afgekondigd, dan moet je op dat moment toch iets doen. Dan komt er een stroom mensen deze kant op. Ook om praktische redenen kan de IND dat niet aan; niemand kan dat aan en dan kondig je een moratorium aan. De staatssecretaris gaat als de wiedeweerga naar de Kamer omdat hij een moratorium wil afkondigen en dan zegt de Kamer ’’ja’’ of ’’neen’’. Waarschijnlijk zeggen wij ’’ja’’ en dan is het dus gedekt en heb ik er geen moeite mee. Voor de rest vind ik het een wat theoretische discussie, hoe interessant ook.

De heer Wijn (CDA): Het is geen theoretische discussie, omdat het wetsartikel zo weinig ruimte laat en in ieder geval mijns inziens niet de ruimte biedt die u nu noemt. Het wetsartikel heeft wel degelijk drie onderscheiden gronden van elkaar en wat u zegt, is dat het ook bij de gronden A en B geldt voor mass influx.

De heer Middel (PvdA): Neen, ik wil mass influx onderscheiden van landgebonden asielbeleid.

De heer Wijn (CDA): Maar dat is artikel 27 en dat is niet het moratorium uit artikel 41!

De heer Middel (PvdA): Sorry hoor! Ik doe echt mijn best, maar we zijn het niet oneens, geloof ik.

De heer Wijn (CDA): Maar ik begrijp u gewoon niet en ik vraag mij af...

De heer Middel (PvdA): Nog één keer! Wij willen het landgebonden asielbeleid handhaven op grond van de criteria en met de lichte aanpassingen die ik zojuist heb aangegeven. Dat zijn de situatie in het land van herkomst, het beleid van andere Europese landen en de internationale organisaties ten aanzien van het land. Dat is helder. Je moet het niet overdrijven maar je mag het ook niet weggooien, want het is belangrijk.

Wat doe je in een situatie die zich bijvoorbeeld een jaar geleden voordeed in Kosovo? Grote groepen mensen kwamen deze kant op en die wil je opvangen. Je verwacht, ook op grond van je eigen inspanningen, dat de situatie zich daar ten gunste keert en dat je mensen dus tijdelijk moet opvangen en onderdak en bescherming moet bieden. Dan ga je een besluitmoratorium instellen van maximaal één jaar. Dan is voor ons de mass influx het meest bepalende criterium. Wij willen een check door tegen de regering te zeggen dat zij dat de Kamer moet voorleggen opdat zij daarover kan oordelen.

De heer Wijn (CDA): Op dit moment zien wij in Sierra Leone een situatie van geweld en onduidelijkheid, terwijl wij maar een paar honderd mensen binnen krijgen. Dat is geen mass influx en in uw zienswijze is een besluitmoratorium niet aan de orde.

De heer Middel (PvdA): Dat lijkt mij inderdaad een juiste conclusie.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Voorzitter! Ik wil de heer Middel nog twee korte vragen stellen over het besluitmoratorium. Begrijp ik het goed, dat de heer Middel ervan uitgaat dat het voornemen tot een besluitmoratorium aan de Kamer wordt voorgelegd en dus niet een genomen besluitmoratorium?

De heer Middel (PvdA): Dat is precies wat ik de staatssecretaris vraag, net als de heer Dittrich ook deed.

De heer Rouvoet (RPF/GPV): Goed, want ik had uit het voorstel iets anders begrepen, maar dan weet ik in ieder geval waar u naartoe wilt.

In de tweede plaats – en daar heeft u misschien een mogelijkheid om een amendement van mij welwillend te bejegenen – heeft u het in uw omschrijving van grond C, de massale instroom, steeds over een bepaald land van herkomst, een bepaalde regio. Kortom, die grond moet ook categoriaal zijn. Bent u het met mij eens dat dit in afwijking van grond A en B bij grond C niet met zoveel uit de tekst van de wet blijkt en dat het een verbetering zou zijn als wij grond C net als grond A en B expliciet categoriaal zouden maken, door het te binden aan massale instroom vanuit een bepaald land of een bepaalde regio?

De heer Middel (PvdA): Vindt u het goed, meneer Rouvoet, daar ik daar nu niet meteen een concreet antwoord op geef? Die vraag vind ik iets te verstrekkend om daar nu meteen ’’ja’’ of ’’neen’’ op te beantwoorden.

De voorzitter: Tweede termijn!

De heer Middel (PvdA): Voorzitter! Mag ik een vraag van orde stellen? Wat bent u van plan?

De voorzitter: Ik kan u meteen antwoord geven. Wij stoppen om half twaalf! Als u echter nu naar een ander deel overgaat, is het wel een goed moment om te stoppen. Ik vind het zelf ook onbevredigend dat het niet lukt om uw hele termijn af te maken, maar ik vind het ook onverantwoord naar de medewerkers van de Kamer om nog een halfuur of drie kwartier door te gaan. Dan maar nu stoppen. Het voordeel is bovendien dat mevrouw Albayrak en u morgenochtend dan weer verenigd zijn!

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

Sluiting 23.28 uur

©

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.