Verordening 1999/1251 - Instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 31999R1251

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

31999R1251

Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad van 17 mei 1999 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

Publicatieblad Nr. L 160 van 26/06/1999 blz. 0001 - 0014

VERORDENING (EG) Nr. 1251/1999 VAN DE RAAD

van 17 mei 1999

tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op de artikelen 36 en 37,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Gezien het advies van de Rekenkamer(5),

  • (1) 
    Overwegende dat met het gemeenschappelijk landbouwbeleid de doeleinden worden nagestreefd die zijn vermeld in artikel 33 van het Verdrag, daarbij rekening houdende met de marktsituatie;
  • (2) 
    Overwegende dat, om tot een beter marktevenwicht te komen, een nieuwe steunregeling is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1765/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen(6);
  • (3) 
    Overwegende dat sinds de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 1992 een aanzienlijke verbetering is opgetreden in het marktevenwicht;
  • (4) 
    Overwegende dat de braaklegging in het kader van de steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen die in 1992 is ingesteld tegelijk met een verlaging van de interventieprijs, de productie onder controle heeft helpen houden, terwijl concurrerender prijzen het mogelijk hebben gemaakt dat belangrijke extra hoeveelheden graan zijn verbruikt op de interne markt, vooral voor vervoedering;
  • (5) 
    Overwegende dat de steunverlening op basis van de in 1992 ingestelde regeling moet worden voortgezet, rekening houdende evenwel met de marktontwikkelingen en de bij de toepassing opgedane ervaring;
  • (6) 
    Overwegende dat de lidstaten kuilgras onder bepaalde voorwaarden in aanmerking kunnen laten komen voor areaalbetalingen krachtens deze regeling;
  • (7) 
    Overwegende dat bij de hervorming van de steunregeling rekening moet worden gehouden met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap;
  • (8) 
    Overwegende dat het doel van marktevenwicht het beste kan worden bereikt door de graanprijzen van de Gemeenschap dichter te laten aansluiten bij die op de wereldmarkt en te voorzien in niet-gewasgebonden areaalbetalingen;
  • (9) 
    Overwegende dat de areaalbetalingen dienen te worden herzien als de marktvoorwaarden afwijken van de huidige vooruitzichten dienaangaande;
  • (10) 
    Overwegende dat het in aanmerking komende areaal dient te worden beperkt tot het areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid of in het verleden in het kader van een door de overheid gesubsidieerde regeling was braakgelegd;
  • (11) 
    Overwegende dat voor gevallen waarin het totaal van de arealen waarvoor op grond van de regeling betaling wordt gevraagd, groter is dan het basisareaal, moet worden voorzien in een verlaging van het in aanmerking komende areaal per bedrijf om het marktevenwicht te waarborgen;
  • (12) 
    Overwegende dat de lidstaten met één of meer nationale basisarealen kunnen werken; dat het dienstig wordt geacht dat de lidstaten die voor deze optie kiezen, elk nationaal basisareaal in subbasisarealen kunnen verdelen; dat de betrokken lidstaat, wanneer een basisareaal is overschreden, de mogelijkheid dient te hebben de maatregelen volledig of gedeeltelijk te concentreren op de arealen waarvoor een overschrijding is geconstateerd;
  • (13) 
    Overwegende dat in de areaalbetalingen de specifieke structurele factoren moeten worden verdisconteerd die van invloed zijn op de opbrengsten; dat het opstellen van een op objectieve criteria gebaseerd regioplan aan de lidstaten moet worden overgelaten; dat in de regioplannen eenvormige gemiddelde graanopbrengsten moeten worden vastgesteld; dat de regioplannen coherent moeten zijn met de gemiddelde opbrengsten in elke regio over een bepaalde periode, rekening houdende met eventuele structurele verschillen tussen productieregio's; dat een specifieke procedure moet worden vastgesteld voor het onderzoek van deze plannen op Gemeenschapsniveau;
  • (14) 
    Overwegende dat een differentiatie van de opbrengsten voor bevloeide en niet-bevloeide oppervlakten kan worden toegestaan, op voorwaarde dat een afzonderlijk basisareaal voor bevloeide gewassen wordt vastgesteld en het totale basisareaal niet wordt vergroot;
  • (15) 
    Overwegende dat maïs inzake opbrengst van andere graangewassen dient te worden onderscheiden, hetgeen dus een afzonderlijke behandeling kan rechtvaardigen;
  • (16) 
    Overwegende dat, om de areaalbetaling te berekenen, een basisbedrag per ton dient te worden vermenigvuldigd met de gemiddelde graanopbrengst voor de betrokken regio; dat, wanneer er een afzonderlijk basisareaal voor maïs is vastgesteld, ook verschillende opbrengsten moeten worden gehanteerd; dat, wanneer voor maïs en andere granen verschillende opbrengsten worden gehanteerd, voor maïs aparte basisarealen moeten worden vastgesteld;
  • (17) 
    Overwegende dat één enkel basisbedrag voor akkerbouwgewassen moet worden vastgesteld; dat de basisbedragen per ton moeten worden verhoogd, rekening houdende met de verlaging in een aantal stappen in de interventieprijs voor granen; dat een specifieke areaalbetaling moet worden vastgesteld voor eiwithoudende gewassen om deze concurrerend met granen te houden;
  • (18) 
    Overwegende dat het basisbedrag in het geval van een laatste verlaging van de interventieprijs zal worden verhoogd volgens hetzelfde compensatiepercentage dat in de verkoopseizoenen 2000/2001 en 2001/2002 wordt gebruikt;
  • (19) 
    Overwegende dat moet worden voorzien in een bijzondere regeling voor durumtarwe die een productie waarborgt welke toereikend is voor de voorziening van de verwerkende industrie, maar die de beheersing van de begrotingsuitgaven niet in gevaar brengt; dat dit doel kan worden bereikt door de invoering van een toeslag die voor elke betrokken lidstaat beperkt is tot een maximumareaal durumtarwe; dat een eventuele overschrijding van deze arealen moet leiden tot een bijstelling van de ingediende aanvragen;
  • (20) 
    Overwegende voorts dat in bepaalde lidstaten de productie van durumtarwe goed is ingeburgerd in gebieden buiten de traditionele gebieden; dat het wenselijk is om in die gebieden een bepaald productieniveau te handhaven door de toekenning van specifieke steun;
  • (21) 
    Overwegende dat producenten die aanspraak willen maken op de areaalbetalingen een vooraf bepaald percentage van hun oppervlakte cultuurgrond uit productie moeten nemen; dat het braakgelegde land zo dient te worden onderhouden dat aan bepaalde minimummilieuvereisten wordt voldaan; dat de uit productie genomen grond ook voor de teelt van niet voor de voeding bestemde gewassen mag worden gebruikt op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen kunnen worden toegepast;
  • (22) 
    Overwegende dat de braakleggingsverplichting bij de huidige marktsituatie moet worden teruggebracht tot 10 % voor de periode 2000-2006; dat dit percentage opnieuw moet worden bezien in het licht van de ontwikkeling van de productie en de marktsituatie;
  • (23) 
    Overwegende dat aan de verplichting om grond uit productie te nemen een adequate compensatie moet worden verbonden; dat de compensatie moet overeenkomen met de voor andere granen dan maïs toegekende areaalbetalingen;
  • (24) 
    Overwegende dat het dienstig is geen braakleggingsverplichting op te leggen aan kleine producenten wier aanvragen voor areaalbetalingen een bepaald niveau niet overschrijden; dat dit niveau moet worden vastgesteld;
  • (25) 
    Overwegende dat voor vrijwillige braaklegging aan producenten braakleggingsbetalingen kunnen worden toegestaan voor extra braaklegging; dat door de lidstaten een maximumgrens voor het areaal dient te worden vastgesteld;
  • (26) 
    Overwegende dat de areaalbetalingen voor een bepaalde oppervlakte éénmaal per jaar moeten worden uitgekeerd; dat oppervlakten die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van Verordening (EEG) nr. 1765/92 niet in productie waren, niet voor betaling in aanmerking moeten komen; dat, om rekening te houden met bepaalde specifieke situaties waarin deze bepaling te restrictief is, bepaalde door de lidstaten te beheren uitzonderingen moeten worden toegestaan;
  • (27) 
    Overwegende dat een aantal voorwaarden moet worden vastgesteld voor het aanvragen van de areaalbetalingen en dat nader moet worden bepaald wanneer de betalingen aan de producenten worden uitgekeerd;
  • (28) 
    Overwegende dat de uitkeringsdata zo moeten worden vastgesteld dat de afzet van akkerbouwgewassen gelijkmatig over het verkoopseizoen wordt gespreid;
  • (29) 
    Overwegende dat de inzaaidata aangepast moeten worden aan de natuurlijke omstandigheden in de verschillende productiegebieden;
  • (30) 
    Overwegende dat het noodzakelijk is overgangsregelingen in te stellen teneinde vanaf het verkoopseizoen 2002/2003 gewasgebonden betalingen voor oliehoudende zaden af te schaffen; dat een aantal van de bestaande bepalingen in deze sector moet worden gehandhaafd zodat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen van de Gemeenschap;
  • (31) 
    Overwegende dat de uitgaven die door de lidstaten worden gedaan in verband met de verplichtingen die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, door de Gemeenschap moeten worden gefinancierd overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid(7);
  • (32) 
    Overwegende dat moet worden voorzien in overgangsmaatregelen en dat de Commissie in staat moet worden gesteld om, indien nodig, bijkomende overgangsmaatregelen vast te stellen;
  • (33) 
    Overwegende dat de aanpassingen van de steunregeling voor akkerbouwgewassen dienen te worden ingevoerd met ingang van het verkoopseizoen 2000/2001;
  • (34) 
    Overwegende dat het ter wille van de duidelijkheid en gezien deze aanpassingen in de thans geldende steunregeling en de reeds eerder vastgestelde wijzigingen, dienstig is Verordening (EEG) nr. 1765/92 te vervangen door een nieuwe verordening,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt ten behoeve van producenten van akkerbouwgewassen een stelsel van areaalbetalingen ingesteld.
  • 2. 
    Voor de toepassing van deze verordening:
  • begint het verkoopseizoen op 1 juli en eindigt het op 30 juni;
  • worden als "akkerbouwgewassen" aangemerkt de gewassen die zijn opgenomen in bijlage I.
  • 3. 
    Lidstaten waar maïs geen traditioneel gewas is, mogen kuilgras in aanmerking doen komen voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, op dezelfde voorwaarden als voor akkerbouwgewassen.

HOOFDSTUK I

Artikel 2

  • 1. 
    In de Gemeenschap gevestigde producenten van akkerbouwgewassen kunnen onder de in deze verordening aangegeven voorwaarden een areaalbetaling aanvragen.
  • 2. 
    De areaalbetaling wordt vastgesteld per hectare en wordt naar regio gedifferentieerd. De areaalbetaling wordt toegekend voor een met akkerbouwgewassen ingezaaide oppervlakte of een overeenkomstig artikel 6 braakgelegde oppervlakte die niet groter is dan een regionaal basisareaal. Dit areaal wordt vastgesteld op het gemiddeld aantal hectaren in die regio dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid of, in voorkomend geval, gedurende 1989, 1990 en 1991 was braakgelegd overeenkomstig een door de overheid gesubsidieerde regeling. Onder regio in deze zin dient te worden verstaan een lidstaat of een gebied in een lidstaat, naar keuze van de betrokken lidstaat.
  • 3. 
    Producenten die de areaalbetaling aanvragen, verbinden zich ertoe een deel van hun areaal uit productie te nemen en ontvangen een compensatie voor deze verplichting.
  • 4. 
    Wanneer het totaal van de arealen waarvoor op grond van de regeling ten behoeve van akkerbouwgewassen betaling wordt gevraagd, inclusief de in het kader daarvan uit productie genomen grond, groter is dan het basisareaal, wordt het in aanmerking komende areaal per producent verhoudingsgewijs verlaagd voor alle op grond van dit hoofdstuk in de betrokken regio gedurende hetzelfde verkoopseizoen toegekende betalingen.

Arealen waarvoor geen aanvraag om areaalbetaling krachtens deze verordening wordt ingediend, maar die worden gebruikt ter staving van een steunaanvraag krachtens Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees(8) worden ook in aanmerking genomen voor de berekening van het areaal waarvoor de areaalbetaling wordt gevraagd.

  • 5. 
    Indien een lidstaat kuilgras in aanmerking doet komen voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen, wordt een afzonderlijk basisareaal vastgesteld. Indien het basisareaal voor akkerbouwgewassen of kuilgras in een bepaald verkoopseizoen niet wordt gehaald, wordt het resterende aantal hectaren voor hetzelfde verkoopseizoen toegewezen aan het overeenkomstige basisareaal.
  • 6. 
    Indien een lidstaat heeft besloten één of meer nationale basisarealen vast te stellen, mag hij ieder nationaal basisareaal onderverdelen in subbasisarealen overeenkomstig door de lidstaat vast te stellen objectieve criteria.

Voor de toepassing van dit lid worden de basisarealen Secano en Regadío beschouwd als nationale basisarealen.

In geval van overschrijding van een nationaal basisareaal kan de lidstaat de krachtens lid 4 toe te passen maatregelen volgens objectieve criteria volledig of gedeeltelijk concentreren op de subbasisarealen waarvoor een overschrijding is geconstateerd.

Lidstaten die hebben besloten gebruik te maken van de in dit lid bedoelde mogelijkheden, moeten de producenten en de Commissie uiterlijk op 15 september in kennis stellen van de door hen gemaakte keuzes en van de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen.

Artikel 3

  • 1. 
    Met het oog op de vaststelling van de gemiddelde opbrengsten die worden gebruikt voor de berekening van de areaalbetaling, stelt elke lidstaat een regioplan op met daarin de relevante objectieve criteria voor het bepalen van afzonderlijke productieregio's met het doel te komen tot een verdeling in homogene zones.

In deze context houden de lidstaten bij de opstelling van hun regioplannen rekening met specifieke situaties. Met name kunnen zij de gemiddelde opbrengsten differentiëren om rekening te houden met eventuele structurele verschillen tussen productieregio's.

  • 2. 
    Voorts kunnen de lidstaten in hun regioplannen voor maïs een afwijkend opbrengstcijfer hanteren in vergelijking met andere graansoorten.
  • a) 
    Wanneer de opbrengst voor maïs hoger is dan voor andere graansoorten, moet voor maïs een apart basisareaal als bedoeld in artikel 2, lid 2, worden vastgesteld dat naar keuze van de lidstaat één of meer productieregio's van maïs omvat.

De lidstaten mogen tevens in de betrokken regio's aparte basisarealen vaststellen voor andere akkerbouwgewassen dan maïs. In dat geval wordt, indien het basisareaal voor maïs gedurende een verkoopseizoen niet wordt bereikt, het resterende aantal hectaren voor datzelfde verkoopseizoen toegewezen aan het overeenkomstige basisareaal voor andere akkerbouwgewasen dan maïs.

  • b) 
    Wanneer de opbrengst voor maïs gelijk is aan of lager dan die van andere graansoorten, mag overeenkomstig het vorige streepje ook een apart basisareaal voor maïs worden vastgesteld. In dat geval, en indien de lidstaat verkiest een basisareaal voor "andere akkerbouwgewassen dan maïs" vast te stellen:
  • kan, indien het basisareaal voor maïs gedurende een verkoopseizoen niet wordt bereikt, het resterende aantal hectaren voor datzelfde verkoopseizoen worden toegewezen aan het overeenkomstige basisareaal voor andere gewassen;
  • kan, indien het basisareaal voor "andere akkerbouwgewassen dan maïs" gedurende een verkoopseizoen niet wordt bereikt, het resterende aantal hectaren voor datzelfde verkoopseizoen worden toegewezen aan het betrokken basisareaal voor maïs.

Bij overschrijding van deze basisarealen is artikel 2, lid 4, van toepassing.

  • 3. 
    De lidstaten kunnen in hun regioplannen de opbrengsten voor bevloeide oppervlakten en niet bevloeide oppervlakten differentiëren. In dat geval stellen zij een afzonderlijk basisareaal vast voor bevloeide gewassen.

Het bevloeide basisareaal is gelijk aan het gemiddelde van de bevloeide oppervlakten voor akkerbouwgewassen in de jaren 1989 tot en met 1991, inclusief de verhogingen welke op grond van artikel 3, lid 1, vierde alinea, laatste zin, van Verordening (EEG) nr. 1765/92 zijn toegepast. Het bevloeide basisareaal in Portugal wordt echter geleidelijk tot 60000 ha verhoogd voor die arealen waarvoor is aangetoond dat de investeringen in irrigatiewerken na 1 augustus 1992 zijn begonnen. Deze verhoging mag geheel of gedeeltelijk worden toegevoegd aan het in lid 2 bedoelde geïrrigeerde basisareaal voor maïs.

De vaststelling van het bevloeide basisareaal mag het totale basisareaal van de betrokken lidstaat op geen enkele wijze doen toenemen. Indien het bevloeide basisareaal wordt overschreden, is artikel 2, lid 4, van toepassing.

Indien het bevloeide basisareaal in een bepaald verkoopseizoen niet wordt gehaald, wordt het resterende aantal hectaren voor hetzelfde verkoopseizoen toegewezen aan het overeenkomstige niet-bevloeide basisareaal.

  • 4. 
    Het regioplan moet in alle gevallen garanderen dat de gemiddelde opbrengst van de betrokken lidstaat die voor de periode en aan de hand van de in lid 5 bedoelde criteria is vastgesteld, in acht wordt genomen.
  • 5. 
    Voor elke productieregio moet de lidstaat gedetailleerde gegevens verstrekken over het areaal en de opbrengsten van akkerbouwgewassen die in de betrokken regio zijn getseld in de periode van vijf jaar van 1986/1987 tot en met 1990/1991. Voor elke regio wordt een gemiddelde graanopbrengst berekend, waarbij het jaar met de hoogste en dat met de laagste opbrengst in de betrokken periode buiten beschouwing worden gelaten.

Aan deze verplichting kan worden voldaan

  • in het geval van Portugese graansoorten, door de gegevens te verstrekken die zijn verschaft in het kader van de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3653/90 van de Raad van 11 december 1990 houdende overgangsbepalingen inzake de gemeenschappelijke marktordening voor granen en rijst voor Portugal(9),
  • en in het geval van de vijf nieuwe Duitse deelstaten, door gegevens te verstrekken over de gemiddelde oogstopbrengst in de andere Duitse deelstaten,
  • in het geval van Italië en Spanje, door de referentieopbrengst vast te stellen op respectievelijk 3,9 ton/ha en 2,9 ton/ha.

Indien een lidstaat besluit

  • maïs apart van andere graansoorten te behandelen, wordt de gemiddelde graanopbrengst, die niet mag worden gewijzigd, opgesplitst tussen maïs en overige graansoorten,
  • bevloeide oppervlakten apart van niet-bevloeide oppervlakten te behandelen, dient de desbetreffende gemiddelde opbrengst, die niet mag worden gewijzigd, te worden opgesplitst naar de twee categorieën oppervlakten.
  • 6. 
    De lidstaten moeten hun regioplan uiterlijk op 1 augustus 1999 bij de Commissie indienen, met alle daarbij dienstige gegevens. Zij kunnen aan deze verplichting voldoen door te verwijzen naar het overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1765/92 bij de Commissie ingediende regioplan.

De Commissie onderzoekt de door de lidstaten ingediende regioplannen en ziet erop toe dat elk plan gebaseerd is op adequate, objectieve criteria en in overeenstemming is met de beschikbare historische gegevens. De Commissie kan bezwaar maken tegen plannen die niet beantwoorden aan de bovengenoemde criteria, in het bijzonder die met betrekking tot de gemiddelde opbrengst in de lidstaat. In dat geval moeten de plannen door de betrokken lidstaat worden bijgesteld na overleg met de Commissie.

De regioplannen kunnen door de betrokken lidstaat worden herzien op verzoek van de Commissie of op initiatief van die lidstaat overeenkomstig de in dit artikel beschreven procedure.

  • 7. 
    Indien een lidstaat op grond van lid 1 productieregio's wil bepalen waarvan de grenzen afwijken van die van regionale basisarealen, zendt hij de Commissie een overzicht van alle betalingsaanvragen en van de betrokken opbrengsten. Indien uit deze gegevens blijkt dat, voor een bepaalde lidstaat, de gemiddelde opbrengst die resulteert uit het in 1993 toegepaste regioplan of, voor Oostenrijk, Finland en Zweden, de gemiddelde opbrengst die resulteert uit het in 1995 toegepaste regioplan of, in het geval van Italië en Spanje de opbrengst zoals vastgesteld in artikel 3, lid 5, wordt overschreden, worden alle in die lidstaat uit te keren betalingen voor het volgende verkoopseizoen in verhouding tot de geconstateerde overschrijding verlaagd. Deze bepaling is echter niet van toepassing wanneer de hoeveelheid waarvoor aanvragen zijn ingediend, uitgedrukt in tonnen granen, niet groter is dan het product van de basisarealen van de lidstaat vermenigvuldigd met bovengenoemde gemiddelde opbrengst.

De lidstaten kunnen kiezen voor de vaststelling van een eventuele overschrijding van de gemiddelde opbrengst per basisareaal. In dat geval moeten de bepalingen van dit lid worden toegepast op de in elk betrokken basisareaal uit te keren betalingen.

Artikel 4

  • 1. 
    Onverminderd artikel 10 wordt de areaalbetaling berekend door het basisbedrag per ton te vermenigvuldigen met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst.
  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde berekening wordt gemaakt met behulp van de gemiddelde graanopbrengst. Wanneer maïs echter apart wordt behandeld, wordt de "maïs"-opbrengst gebruikt voor maïs en de opbrengst van "andere graansoorten dan maïs" voor graansoorten, oliehoudende zaden, lijnzaad.
  • 3. 
    Het basisbedrag wordt als volgt samengesteld:

voor eiwithoudende gewassen:

  • 72,50 EUR/t vanaf verkoopseizoen 2000/2001;

voor graansoorten, kuilgras en braaklegging:

  • 58,67 EUR/t voor verkoopseizoen 200/2001,
  • 63,00 EUR/t vanaf verkoopseizoen 2001/2002;

voor lijnzaad:

  • 88,26 EUR/t voor verkoopseizoen 2000/2001,
  • 75,63 EUR/t voor verkoopseizoen 2001/2002,
  • 63,00 EUR/t vanaf verkoopseizoen 2002/2003;

voor oliehoudende zaden:

  • 63,00 EUR/t vanaf verkoopseizoen 2002/2003.

Het bedrag van 63 EUR/t mag vanaf het verkoopseizoen 2002/2003 worden verhoogd in het licht van een laatste verlaging van de interventieprijs voor graansoorten, zoals vastgelegd in artikel 3, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 1766/92.

Die verhoging van areaalbetalingen staat in dezelfde verhouding tot de verlaging van de interventieprijs als in 2000/2001 en 2001/2002.

  • 4. 
    In Finland, in Zweden (ten noorden van de 62e breedtegraad) en in enige aangrenzende gebieden met vergelijkbare klimatologische omstandigheden die de landbouw bijzonder bemoeilijken geldt voor graansoorten en oliehoudende zaden een aanvullend bedrag op de areaalbetaling van 19 EUR/t, vermenigvuldigd met de opbrengst die wordt gebruikt voor de areaalbetalingen.

Artikel 5

Voor met durumtarwe ingezaaide oppervlakten in de in bijlage II vermelde traditionele productiegebieden wordt een toeslag van 344,5 EUR/ha op de areaalbetaling uitgekeerd tot het in bijlage III vastgestelde maximumareaal.

Als in een verkoopseizoen de som van de oppervlakten waarvoor een toeslag op de areaalbetaling wordt aangevraagd, groter is dan het bovenbedoelde maximum, wordt de oppervlakte per producent waarvoor de toeslag kan worden betaald, verhoudingsgewijs verlaagd.

De lidstaten kunnen echter, met inachtneming van de per lidstaat in bijlage III vastgestelde maxima, de in de bijlage vermelde arealen over de in bijlage II genoemde productiegebieden of, zo nodig, de in artikel 3 bedoelde productiegebieden verdelen op basis van de omvang van de teelt van durumtarwe in de periode van 1993 tot en met 1997. Als in dit geval in een verkoopseizoen de som van de oppervlakten waarvoor in een productiegebied een toeslag op de areaalbetaling wordt aangevraagd, groter is dan het betrokken regionale maximum, wordt de oppervlakte per producent in dat productiegebied waarvoor de toeslag kan worden betaald, verhoudingsgewijs verlaagd. Deze verlaging wordt toegepast nadat in een lidstaat de oppervlakten van gebieden die niet hun regionale maximum hebben bereikt, zijn verdeeld over de gebieden die dat maximum hebben overschreden.

In andere dan de in bijlage II bedoelde gebieden met een goed ingeburgerde productie van durumtarwe wordt een specifiek steunbedrag van 138,9 EUR/ha toegekend voor ten hoogste het in bijlage IV aangegeven aantal hectaren.

Artikel 6

  • 1. 
    De braakleggingsverplichting wordt voor elke producent die areaalbetalingen aanvraagt, vastgesteld als een proportioneel gedeelte van zijn areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een aanvraag wordt ingediend en dat op grond van deze verordening uit productie wordt genomen.

Het basispercentage van de braakleggingsverplichting wordt vastgesteld op 10 % vanaf verkoopseizoen 2000/2001 tot verkoopseizoen 2006/2007.

  • 2. 
    De lidstaten nemen adequate milieubeschermingsmaatregelen die beantwoorden aan de specifieke situatie van de braakgelegde grond.
  • 3. 
    De braakgelegde grond mag worden gebruikt voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen worden toegepast.

De lidstaten mogen nationale steun betalen tot een maximum van 50 % van de aanplantkosten van meerjarige gewassen voor de productie van biomassa op braakgelegde grond.

  • 4. 
    Als verschillende opbrengsten zijn vastgesteld voor bevloeide en niet-bevloeide oppervlakten, geldt de betaling voor braaklegging voor niet-bevloeide oppervlakten. Voor Portugal wordt bij de betaling rekening gehouden met de bij Verordening (EEG) nr. 3653/90 ingestelde steunregeling.
  • 5. 
    De betaling voor braaklegging kan aan de producenten worden toegekend voor vrijwillige braaklegging die hun verplichting overschrijdt. De lidstaten staan landbouwers toe tot ten minste 10 % braak te leggen van het areaal dat met akkerbouwgewassen is ingezaaid en waarvoor een areaalbetaling wordt aangevraagd, en dat overeenkomstig deze verordening wordt braakgelegd. De lidstaten mogen hogere percentages vaststellen rekening houdend met specifieke situaties, waarbij moet worden gewaarborgd dat cultuurgrond in toereikende mate wordt gebruikt.
  • 6. 
    De betaling voor braaklegging mag voor meerdere jaren worden toegekend, met een maximum van vijf jaar.
  • 7. 
    Producenten die een betalingsaanvraag indienen voor een kleinere oppervlakte dan die welke volgens de voor hun regio vastgestelde opbrengsten nodig is om 92 ton granen te produceren, zijn vrijgesteld van de braakleggingsverplichting. De leden 5 en 6 zijn evenwel van toepassing op deze producenten.
  • 8. 
    Op grond van het bepaalde in artikel 7 mogen
  • op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999(10) uit productie genomen oppervlakten die noch voor landbouw worden gebruikt, noch voor enig ander lucratief doel, niet zijnde een doel dat voor andere op grond van deze verordening uit de productie genomen oppervlakten wordt aanvaard, of
  • op grond van Verordening (EG) nr. 1257/1999 beboste oppervlakten.

naar aanleiding van een na 28 juni 1995 ingediende aanvraag tot een maximum per bedrijf dat door de betrokken lidstaat mag worden vastgesteld, worden meegerekend als uit productie genomen in de zin van de braakleggingsverplichting van lid 1. Een dergelijk maximum wordt alleen vastgesteld wanneer dit noodzakelijk is om te voorkomen dat een onevenredig groot bedrag van de voor deze regeling beschikbare middelen gebruikt wordt voor een klein aantal bedrijven.

Op deze oppervlakten wordt de in artikel 4 bedoelde areaalbetaling echter niet uitgekeerd en wordt de steun op grond van artikel 24, lid 1, of artikel 31, lid 1, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 beperkt tot een bedrag dat maximaal gelijk is aan de areaalbetaling voor braaklegging bedoeld in artikel 4, lid 3.

De lidstaten kunnen besluiten de regeling van dit lid niet toe te passen op nieuwe aanvragers in gebieden waar sprake is van een permanent gevaar van aanzienlijke overschrijding van het regionale basisareaal.

Artikel 7

Er kunnen geen betalingsaanvragen worden ingediend voor grond die op 31 december 1991 als blijvend grasland, voor meerjarige teelten, als bosgrond of voor niet-agrarische doeleinden in gebruik was.

De lidstaten kunnen, onder nader te bepalen voorwaarden, van deze bepaling afwijken om rekening te houden met bepaalde specifieke situaties, met name voor oppervlakten die bij een herstructureringsprogramma zijn betrokken of voor oppervlakten met meerjarige akkerbouwgewassen die in vruchtwisseling met de in bijlage I bedoelde gewassen worden geëxploiteerd. In dit geval nemen de lidstaten passende maatregelen om te voorkomen dat de toepassing van dergelijke afwijkende maatregelen leidt tot een belangrijke toeneming van het totale landbouwareaal dat in aanmerking komt. Deze maatregelen kunnen met name voorzien in de mogelijkheid om oppervlakten die tevoren in aanmerking kwamen in plaats van andere inmiddels in aanmerking komende oppervlakten, als niet in aanmerking komend te beschouwen.

De lidstaten kunnen eveneens van de eerste alinea afwijken onder bepaalde specifieke omstandigheden die verband houden met enigerlei overheidsmaatregel die een landbouwer ertoe brengt om, teneinde zijn normale landbouwactiviteit voort te zetten, grond te bebouwen die voordien als niet voor een areaalbetaling in aanmerking komend werd beschouwd, en indien de betrokken maatregel meebrengt dat aanvankelijk wel voor een areaalbetaling in aanmerking komende gronden niet meer in aanmerking komen, zodat de totale hoeveelheid in aanmerking komende grond vrijwel niet toeneemt.

Bovendien kunnen de lidstaten voor bepaalde gevallen die niet onder de overige twee alinea's vallen, van de eerste alinea afwijken, mits zij in een aan de Commissie voorgelegd plan aantonen dat de totale hoeveelheid voor een areaalbetaling in aanmerking komende grond ongewijzigd blijft.

Artikel 8

  • 1. 
    De betalingen worden uitgekeerd tussen 16 november en 31 januari volgende op de oogst. In geval van toepassing van artikel 6, lid 3, worden de braakleggingsbetalingen uitgekeerd tussen 16 november en 31 maart.
  • 2. 
    Om voor de areaalbetaling in aanmerking te komen, moet de producent uiterlijk op 31 mei voorafgaand aan de betrokken oogst hebben ingezaaid en uiterlijk op 15 mei een aanvraag hebben ingediend.
  • 3. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de aanvragers erop te wijzen dat zij de milieuwetgeving moeten naleven.

Artikel 9

Volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92 van de Raad van 30 juni 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector granen(11) worden nadere bepalingen voor de uitvoering van dit hoofdstuk vastgesteld, met name:

  • de bepalingen inzake de vaststelling en het beheer van basisarealen,
  • de bepalingen betreffende het opstellen van de regioplannen voor de productie,
  • de bepalingen betreffende kuilgras,
  • de bepalingen betreffende de toekenning van de areaalbetaling,
  • de bepalingen betreffende de voor betaling in aanmerking komende minimumoppervlakte; bij de vaststelling van deze bepalingen wordt met name rekening gehouden met de controlevereisten en de nagestreefde doeltreffendheid van de betrokken regeling,
  • de bepalingen inzake de vaststelling van de eisen om voor durumtarwe voor de in artikel 5 bedoelde toeslag op de areaalbetaling en voor de in dat artikel bedoelde specifieke steun in aanmerking te komen, en met name inzake de aanwijzing van de betrokken regio's,
  • de bepalingen inzake het uit productie nemen van grond, en met name de bepalingen voor artikel 6, lid 3; deze voorwaarden kunnen voorzien in het telen van producten zonder compensatie,
  • de bepalingen betreffende de voorwaarden voor de toepassing van artikel 7; de omstandigheden waaronder afwijkingen van dit artikel kunnen worden toegestaan en de verplichting voor de lidstaten om de overwogen maatregelen ter goedkeuring aan de Commissie voor te leggen, worden in deze voorwaarden omschreven,
  • de bepalingen betreffende de naleving van het Memorandum van Overeenstemming tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT betreffende oliehoudende zaden, dat bij Besluit 93/355/EEG(12) is goedgekeurd.

Volgens diezelfde procedure kan de Commissie:

  • ofwel de toekenning van de betalingen laten afhangen van het gebruik van specifiek zaad, van gecertificeerd zaad in het geval van durumtarwe of van zaad van bepaalde rassen in het geval van oliehoudende zaden, durumtarwe en lijnzaad, ofwel bepalen dat de lidstaten de toekenning van de betalingen van dergelijke eisen kunnen laten afhangen,
  • toestaan dat de in artikel 8, lid 2, bedoelde data worden aangepast in bepaalde zones waar wegens de uitzonderlijke klimatologische omstandigheden de normale data niet toegepast kunnen worden,
  • onder voorbehoud van de budgettaire situatie, toestaan dat in afwijking van artikel 8, lid 1, in jaren waarin als gevolg van uitzonderlijke weersomstandigheden de oogsten zoveel kleiner zijn dat de producenten zich geconfronteerd zien met ernstige financiële moeilijkheden, in bepaalde gebieden maximaal 50 % van de areaalbetalingen en van de betalingen voor de braaklegging vóór 16 november wordt uitgekeerd.

HOOFDSTUK II

Artikel 10

  • 1. 
    Voor de verkoopseizoenen 2000/2001 en 2001/2002 worden de areaalbetalingen voor oliehoudende zaden berekend door vermenigvuldiging van de volgende bedragen met de in het regioplan voor de betrokken regio vastgestelde gemiddelde graanopbrengst:
  • 81,74 EUR/t voor het verkoopseizoen 2000/2001;
  • 72,37 EUR/t voor het verkoopseizoen 2001/2002.

De lidstaten kunnen de betalingen voor oliehoudende zaden echter ook blijven vaststellen op grond van de historische regionale opbrengst van oliehoudende zaden. In dat geval wordt de opbrengst met 1,95 vermenigvuldigd.

  • 2. 
    Voor de verkoopseizoenen 2000/2001 en 2001/2002 wordt voor gewasgebonden areaalbetalingen voor oliehoudende zaden een gegarandeerd maximumareaal van 5482000 hectare vastgesteld, verminderd met het voor het betrokken verkoopseizoen geldende percentage voor verplichte braaklegging doch met ten minste 10 % als dat percentage minder zou zijn. Bij overschrijding van het gegarandeerde maximumareaal na de toepassing van artikel 2, verlaagt de Commissie de in lid 1 genoemde bedragen overeenkomstig de leden 3 en 4.
  • 3. 
    Als in een bepaald jaar de oppervlakte oliehoudende zaden waarvan reeds is bepaald dat ze voor gewasgebonden areaalbetalingen voor oliehoudende zaden in aanmerking komt, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, verlaagt de Commissie het basisbedrag voor dat jaar met 1 % per procentpunt waarmee het gegarandeerde maximumareaal overschreden is. Wanneer de overschrijding van het gegarandeerde maximumareaal een bepaald percentage overschrijdt, gelden bijzondere regels. Zolang het drempelpercentage niet overschreden wordt, is de verlaging van het bedrag in alle lidstaten gelijk. Boven het drempelpercentage worden extra verlagingen toegepast in die lidstaten die de nationale referentiearealen bedoeld in bijlage V verminderd met het in lid 4 bedoelde percentage overschreden hebben. Voor Duitsland kan de extra verlaging op verzoek van dat land echter in haar geheel, dan wel ten dele worden aangepast, naar gelang van het regionale basisareaal; wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, zendt Duitsland onverwijld de gegevens aan de Commissie toe waarvan gebruik is gemaakt om de toe te passen verlagingen te berekenen.

De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92, de hoogte en de verdeling van de toe te passen verlagingen vast, en zorgt er daarbij met name voor dat de gewogen gemiddelde verlaging voor de Gemeenschap als geheel overeenkomt met het percentage waarmee het gegarandeerde maximumareaal overschreden is.

  • 4. 
    De in lid 3 bedoelde drempel is 0 %.
  • 5. 
    Als de areaalbetaling voor oliehoudende zaden overeenkomstig de leden 3 en 4 wordt verlaagd, vermindert de Commissie de betrokken basisbedragen voor het volgende verkoopseizoen met hetzelfde percentage tenzij het gegarandeerde maximumareaal in dat verkoopseizoen niet wordt overschreden, in welk geval de Commissie kan bepalen dat de verlaging niet wordt toegepast.
  • 6. 
    Als het gegarandeerde maximumareaal voor de Gemeenschap in het verkoopseizoen 2000/2001 wordt overschreden, wordt het betrokken basisbedrag door de Commissie voor het verkoopseizoen 2000/2001 verminderd met hetzelfde percentage waarmee de regionale referentiebedragen in het verkoopseizeon 1999/2000 zijn verlaagd.
  • 7. 
    Onverminderd de bepalingen van dit artikel kunnen de lidstaten waar het in bijlage V vastgestelde referentieareaal tijdens het volgende verkoopseizoen in aanzienlijke mate dreigt te worden overschreden, een maximum vaststellen voor het areaal waarvoor afzonderlijke producenten de in dit artikel bedoelde areaalbetalingen voor oliehoudende zaden kunnen ontvangen. Dit maximum moet worden berekend als een percentage van het voor de areaalbetalingen van deze verordening in aanmerking komende areaal ofwel van de lidstaat ofwel van een regionaal basisareaal en worden toegepast in verhouding tot het in aanmerking komende areaal van de producent. Dit maximum kan naar gelang van de regionale basisarealen of subbasisarealen aan de hand van objectieve criteria worden gedifferentieerd. De lidstaten maken een dergelijk maximum bekend op uiterlijk 1 augustus van het verkoopseizoen dat voorafgaat aan het verkoopseizoen uit hoofde waarvan de areaalbetaling wordt aangevraagd of op een eerder tijdstip in het geval van een lidstaat of van regio's in een lidstaat waar het inzaaien voor het betrokken verkoopseizoen vóór 1 augustus plaatsvindt.
  • 8. 
    De vermindering ingevolge de overschrijding, toegepast overeenkomstig dit artikel, kan niet leiden tot een bedrag lager dan:
  • 58,67 EUR/t voor het verkoopseizoen 2000/2001,
  • 63,00 EUR/t voor het verkoopseizoen 2001/2002.
  • 9. 
    Producenten van zonnebloempitten voor menselijke consumptie ("confectionary sunflower seed") die zijn ingezaaid om te worden geoogst, worden van de in dit artikel bedoelde steunregeling uitgesloten.
  • 10. 
    Uiterlijk twee jaar na de toepassing van dit artikel, brengt de Commissie aan de Raad verslag uit over de ontwikkelingen op de markt voor oliehoudende zaden. Zo nodig gaat dat verslag vergezeld van passende voorstellen mocht het productiepotentieel in ernstige mate afnemen.

Artikel 11

De areaalbetalingen, de betaling voor de braaklegging alsmede het braak te leggen percentage bouwland die in deze verordening zijn vastgesteld, kunnen op grond van de ontwikkelingen op het vlak van productie, productiviteit en markten worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 37, lid 2, van het Verdrag.

Artikel 12

Specifieke maatregelen die nodig zouden zijn om de overgang van de geldende regeling naar de bij deze verordening ingestelde regeling te vergemakkelijken, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 23 van Verordening (EEG) nr. 1766/92.

Artikel 13

De in dit hoofdstuk vervatte maatregelen worden beschouwd als interventiemaatregelen ter regulering van de landbouwmarkten in de zin van artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999.

Artikel 14

Verordening (EEG) nr. 1765/92 en Verordening (EG) nr. 1872/94 worden hierbij ingetrokken.

Artikel 15

  • 1. 
    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • 2. 
    Deze verordening is van toepassing met ingang van het verkoopseizoen 2000/2001.
  • 3. 
    Verordening (EEG) nr. 1765/92 en Verordening (EG) nr. 1872/94 blijven van toepassing voor de verkoopseizoenen 1998/1999 en 1999/2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 17 mei 1999.

Voor de Raad

De voorzitter

K.- H. FUNKE

  • (1) 
    PB C 170 van 4.6.1998, blz. 4.
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 6 mei 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).
  • (3) 
    PB C 284 van 14.9.1998, blz. 55.
  • (4) 
    PB C 93 van 6.4.1999, blz. 1.
  • (5) 
    PB C 401 van 22.12.1998, blz. 3.
  • (6) 
    PB L 181 van 1.7.1992, blz. 12. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1624/98 (PB L 210 van 28.7.1998, blz. 3).
  • (7) 
    Zie bladzijde 103 van dit Publicatieblad.
  • (8) 
    Zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad.
  • (9) 
    PB L 362 van 27.12.1990, blz. 28. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1664/95 van de Commissie (PB L 158 van 8.7.1995, blz. 13).
  • (10) 
    Zie bladzijde 80 van dit Publicatieblad.
  • (11) 
    PB L 181 van 1.7.1992, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 923/96 van de Commissie (PB L 126 van 24.5.1996, blz. 37).
  • (12) 
    PB L 147 van 18.6.1993, blz. 25.

BIJLAGE I

OMSCHRIJVING VAN DE PRODUCTEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

TRADITIONELE PRODUCTIEGEBIEDEN VOOR DURUMTARWE

GRIEKENLAND

Nomoi (prefecturen) van de volgende regio's

Centraal Griekenland

Peloponnesos

Ionische eilanden

Thessalië

Macedonië

Egeïsche eilanden

Thracië

SPANJE

Provincies

Almería

Badajoz

Burgos

Cádiz

Córdoba

Granada

Huelva

Jaén

Málaga

Navarra

Salamanca

Sevilla

Toledo

Zamora

Zaragoza

OOSTENRIJK

Pannonië

FRANKRIJK

Regio's

Midi-Pyrénées

Provence-Alpes-Côte d'Azur

Languedoc-Roussillon

Departementen(1)

Ardèche

Drôme

ITALIË

Gewesten

Abruzzen

Basilicata

Calabrië

Campanië

Lazio

Marche

Molise

Umbrië

Apulië

Sardinië

Sicilië

Toscane

PORTUGAL

Districten

Santarém

Lisboa

Setúbal

Portalegre

Évora

Beja

Faro

  • (1) 
    Elk van deze departementen kan bij één van de bovenstaande regio's worden gevoegd.

BIJLAGE III

GEGARANDEERDE MAXIMUMAREALEN VOOR DE TOESLAG OP DE AREAALBETALING VOOR DURUMTARWE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE IV

GEGARANDEERDE MAXIMUMAREALEN VOOR DE SPECIFIEKE STEUN VOOR DURUMTARWE

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

NATIONALE REFERENTIEAREALEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.