Toelichting bij COM(2004)490 - Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Na de fundamentele hervorming van de eerste pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003 en 2004 zal in de nieuwe financiële periode plattelandsontwikkeling het belangrijkste aandachtspunt zijn wat de hervorming van dat beleid betreft.


2. Van de bevolking van de EU-25 woont meer dan de helft in de plattelandsgebieden, die 90% van het grondgebied beslaan. Plattelandsontwikkeling is dan ook een belangrijk beleidsterrein. De land- en bosbouw blijven van overheersende betekenis voor het grondgebruik en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen in de plattelandsgebieden van de EU. Ook zijn zij belangrijk als basis voor economische diversificatie in de plattelandsgemeenschappen.


3. De 'problemen' en uitdagingen waaraan het beleid inzake plattelandsontwikkeling het hoofd moet bieden, kunnen als volgt worden samengevat:


- Op economisch gebied: in plattelandsgebieden is het inkomen veel lager dan gemiddeld, vergrijst de beroepsbevolking en is de afhankelijkheid van de primaire sector groter.


- Op sociaal-maatschappelijk gebied: in plattelandsgebieden is er duidelijk meer werkloosheid. Ook de geringe bevolkingsdichtheid en de ontvolking in sommige gebieden kunnen het gevaar vergroten dat problemen worden ondervonden zoals een slechte toegankelijkheid van basisvoorzieningen, sociale uitsluiting en minder keuzemogelijkheden op de arbeidsmarkt.


- Op milieugebied: de noodzaak ervoor te zorgen dat de land- en bosbouw een positieve bijdrage leveren aan de natuur en het milieu in ruimere zin, vergt een zorgvuldige evenwichtsoefening.


4. Agenda 2000 heeft het beleid inzake plattelandsontwikkeling gemaakt tot de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de verdere hervorming van het marktbeleid op het hele Europese grondgebied te begeleiden. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling kan daarom niet worden losgemaakt van zijn rol als tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met de nadruk op 'gemeenschappelijk', de kwalificatie die aangeeft dat ervoor is gekozen de landbouwsector op EU-niveau te organiseren. Dit is van bijzonder belang waar het erom gaat ten aanzien van de instrumenten en de beleidsdoelstellingen te zorgen voor de nodige coherentie tussen de twee pijlers.


5. Het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU strookt met de algemene richtsnoeren voor duurzame ontwikkeling die voortvloeien uit de conclusies van de Europese Raad tijdens zijn vergaderingen in Lissabon (maart 2000) en in Göteborg (juni 2001). Terwijl in de conclusies van Lissabon als doel is gesteld om tegen 2010 van de Europese Unie de meest concurrerende kenniseconomie te maken, is in de conclusies van Göteborg een nieuw accent gelegd op milieubescherming en de verwezenlijking van een duurzamer ontwikkelingspatroon. In de laatstgenoemde conclusies is er ook op gewezen dat dankzij Agenda 2000 het Europese landbouwbeleid 'zich ... meer georiënteerd (heeft) op de toenemende eisen van het publiek inzake voedselveiligheid, voedselkwaliteit, productdiversificatie, dierenwelzijn, kwaliteit van het milieu en het behoud van natuur en landschap'.


6. In verband met de verdere doorvoering van de hervorming van het GLB blijft een sectorale component in het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU noodzakelijk. Daarnaast bestaat er ook, wegens de tweeledigheid van de landbouwstructuren en het soms nog grote aandeel van de landbouw in de werkgelegenheid in vele van de nieuwe lidstaten, grote behoefte aan een beleid dat de herstructurering in de landbouw en in de plattelandsgebieden begeleidt.


7. Bij de territoriale componenten van het beleid inzake plattelandsontwikkeling van de EU, die het hoofd moeten helpen bieden aan de economische, sociaal-maatschappelijke en milieu-uitdagingen waarvoor de plattelandsgebieden zich geplaatst zien, gaat het erom de land- en bosbouw te begeleiden bij hun belangrijke functie op het gebied van het landbeheer, de land- en bosbouw in te passen in een gediversifieerde plattelandseconomie en bij te dragen tot de sociaal-economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden.


8. De complementariteit tussen de twee pijlers van het GLB is versterkt door de recente hervorming van dat GLB, die ten uitvoer zal worden gelegd vanaf 2005 en waarbij de ontkoppeling, aangescherpte randvoorwaarden en verplichte modulatie (d.w.z. de overheveling van geldmiddelen van de eerste naar de tweede pijler) zijn ingevoerd. Bij de eerste pijler gaat het er vooral om basale inkomenssteun te verlenen aan de landbouwers, die verder vrij zijn om te produceren naar gelang van de vraag op de markt, terwijl via de tweede pijler steun wordt verleend aan de landbouw als leverancier van overheidsgoederen in het kader van zijn milieu- en plattelandsfuncties, en aan de plattelandsgebieden voor hun ontwikkeling.


9. Op basis van de conclusies van de conferentie van Salzburg (november 2003) en van de strategische richtsnoeren die de Europese Raad in Lissabon en Göteborg heeft goedgekeurd en waarin de nadruk wordt gelegd op de economische, milieu- en sociaal-maatschappelijke aspecten van duurzaamheid, zijn in de mededeling over de financiële vooruitzichten voor de periode 2007-2013 de volgende drie hoofddoelstellingen geformuleerd voor het beleid inzake plattelandsontwikkeling:


- de landbouwsector concurrerender maken door herstructurering te ondersteunen;


- het milieu en de natuur verbeteren door steun te verlenen voor landbeheer (met inbegrip van plattelandsacties in Natura 2000-gebieden);


- de kwaliteit van het bestaan in plattelandsgebieden verbeteren en diversificatie van de economische bedrijvigheid bevorderen door middel van maatregelen die de landbouwbedrijven en andere plattelandsactoren als doelgroep hebben.


1.

In het kort gezegd is de EU-dimensie van het beleid inzake plattelandsontwikkeling om de volgende redenen van belang:



- de verdere hervorming van het GLB wordt begeleid en aangevuld en er wordt gezorgd voor coherentie met de instrumenten en beleidsvormen van de eerste pijler;


- er wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van andere beleidsprioriteiten van de EU zoals een duurzaam beheer van de natuurlijke hulpbronnen, innovatie en concurrentiekracht in de plattelandsgebieden en economische en sociale cohesie.


10. In de lopende programmeringsperiode heeft het grote aantal programma's, programmeringssystemen en uiteenlopende systemen voor financieel beheer en controle de administratieve last voor de lidstaten en de Commissie aanzienlijk vergroot en afbreuk gedaan aan de coherentie, de doorzichtigheid en de zichtbaarheid van het beleid inzake plattelandsontwikkeling.


11. Een eerste belangrijke stap is de totstandbrenging van één enkel financierings- en programmeringskader voor de plattelandsontwikkeling.


12. Een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat de programmering van de plattelandsontwikkeling wordt toegespitst op de prioriteiten van de EU en op complementariteit met andere beleidstakken van de EU, zal het strategiedocument voor plattelandsontwikkeling van de EU zijn, dat zal worden voorbereid door de Commissie en als basis zal dienen voor de nationale strategieën en programma's voor plattelandsontwikkeling.


13. Duidelijk omschreven doelstellingen die aansluiten bij de prioriteiten van de EU, en een grotere nadruk op de verslaglegging over de resultaten van de programma's dankzij een versterking van het toezicht en de evaluatie zullen voor meer doorzichtigheid en een betere verantwoording van de besteding van de EU-gelden zorgen, terwijl de lidstaten tegelijk meer vrijheid inzake de door hen gewenste wijze van tenuitvoerlegging van hun programma's zal worden gelaten doordat de voorschriften en de subsidiabiliteitsvoorwaarden minder gedetailleerd zullen zijn en de regelingen voor het financiële beheer en de controle zullen worden vereenvoudigd.


14. Overleg met de belanghebbenden bij het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van de nationale strategieën en programma's, integratie van de LEADER-aanpak van onderop, uitwisseling van de beste werkwijzen en netwerkvorming zullen er alle toe bijdragen om te komen tot de gestructureerde dialoog die ten grondslag ligt aan goed bestuur.


15. De voorgestelde wijzigingen moeten de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie bij het financiële beheer verduidelijken en daarnaast ook zorgen voor een veel betere vervulling van de in het kader van het beleid inzake plattelandsontwikkeling te verrichten uitvoerings- en bestuurstaken.


16. Om tot een strategischer aanpak van de plattelandsontwikkeling te komen zal de Commissie als eerste stap in de programmeringsfase een strategiedocument opstellen waarin de prioriteiten van de EU voor de drie zwaartepunten van het beleid worden uiteengezet. In dat document zullen de sterke en de zwakke punten op EU-niveau worden aangegeven en kernindicatoren worden bepaald om de vorderingen bij de verwezenlijking van de prioriteiten van de EU te meten. De bedoeling is dat de EU-strategie voor plattelandsontwikkeling vervolgens door de Raad wordt goedgekeurd en de basis vormt voor de nationale strategieën voor plattelandsontwikkeling van de lidstaten. In de nationale strategie voor plattelandsontwikkeling zullen de prioriteiten van de EU na raadpleging van de belanghebbenden naar de nationale situatie worden vertaald, zullen kernresultaatindicatoren worden bepaald en zal de complementariteit van de programmering van de plattelandsontwikkeling met andere beleidstakken van de EU, in het bijzonder het cohesiebeleid, worden aangetoond.


17. In de programma's zal de nationale strategie nader worden uitgewerkt in strategieën voor elk van de drie thematische zwaartepunten die overeenkomen met de in punt 9 genoemde hoofddoelstellingen van het beleid, en voor het LEADER-zwaartepunt, waarbij gebruik zal worden gemaakt van gekwantificeerde doelstellingen en van kernresultaatindicatoren (die minimaal een stel gemeenschappelijke indicatoren voor de hele EU moeten omvatten). Om tot een evenwichtige strategie te komen zal van de totale EU-financiering voor een programma telkens ten minste 15% voor elk van de zwaartepunten 1 (concurrentiekracht) en 3 (plattelandsontwikkeling in ruimere zin) moeten worden bestemd, terwijl ten minste 25% van die financiering naar zwaartepunt 2 (landbeheer) zal moeten gaan. Aan het LEADER-zwaartepunt zal ten minste 7% van de EU-financiering moeten worden besteed.


18. Als bouwstenen voor elk thematisch zwaartepunt zal een reeks maatregelen beschikbaar zijn. De voorwaarden waaronder de maatregelen ten uitvoer kunnen worden gelegd, zijn gestroomlijnd en vereenvoudigd.


19. Wat zwaartepunt 1 (concurrentiekracht van land- en bosbouw) betreft, zal de herstructureringsstrategie op maatregelen betreffende het menselijke en het fysieke kapitaal en betreffende kwaliteitsaspecten worden gebaseerd en het tevens mogelijk maken bepaalde maatregelen die momenteel in de nieuwe lidstaten worden toegepast, geleidelijk te beëindigen.


20. Bij de strategie voor zwaartepunt 2 (milieu en landbeheer) is agromilieusteun een verplicht onderdeel. De bestaande maatregel voor agrarische probleemgebieden wordt herzien voorzover het gaat om de begrenzing van de andere probleemgebieden dan de bergstreken en dan de gebieden die met specifieke belemmeringen te kampen hebben (deze begrenzing is nu gedeeltelijk gebaseerd op sociaal-economische gegevens die in vele gevallen verouderd zijn geraakt). De nieuwe begrenzing zal worden gebaseerd op de productiviteit van de bodem, de klimaatgesteldheid en het belang van extensieve landbouw voor het landbeheer, het feit in aanmerking genomen dat een geringe productiviteit van de bodem en een ongunstige klimaatgesteldheid een indicatie vormen voor de moeite die het kost om een landbouwactiviteit te handhaven.


21. Voor de maatregelen van zwaartepunt 2 geldt als een algemene voorwaarde op het niveau van de begunstigde dat de dwingende EU- en nationale voorschriften die relevant zijn voor respectievelijk de land- en de bosbouw, moeten worden nageleefd.


22. De wijze van tenuitvoerlegging die voor zwaartepunt 3 (plattelandsontwikkeling in ruimere zin) de voorkeur verdient, is tenuitvoerlegging door middel van op subregionale gebieden gerichte plaatselijke ontwikkelingsstrategieën die hetzij worden uitgewerkt in nauwe samenwerking tussen nationale, regionale en plaatselijke autoriteiten, hetzij worden ontworpen en uitgevoerd met behulp van een aanpak van onderop van het LEADER-type (selectie van de beste plannen voor plaatselijke ontwikkeling van plaatselijke groepen die een publiek-privaat partnerschap vertegenwoordigen). Horizontale toepassing van bepaalde maatregelen van zwaartepunt 3 blijft mogelijk.


23. Elk programma moet een LEADER-zwaartepunt bevatten ter financiering van de tenuitvoerlegging van de op de drie thematische zwaartepunten gebaseerde plaatselijke ontwikkelingsstrategieën van de plaatselijke groepen, van de kosten die zijn gemoeid met het functioneren van de plaatselijke groepen, van de projecten voor samenwerking tussen plaatselijke groepen, van experimenten en proefprojecten en van de capaciteitsopbouw en dynamisering die nodig zijn voor de uitstippeling van de plaatselijke ontwikkelingsstrategieën.


24. Van de financiering voor een programma kan tot 4% worden gereserveerd voor technische bijstand bij de tenuitvoerlegging van het programma. Daaronder valt onder meer de financiering van nationale netwerken die de tenuitvoerlegging van de maatregelen voor plattelandsontwikkeling ondersteunen en daarbij ook de plaatselijke groepen helpen en die als contactpunt fungeren voor het Europese netwerk voor plattelandsontwikkeling van de EU. Dit laatste netwerk zal de Commissie behulpzaam zijn bij de tenuitvoerlegging van het beleid.


25. De medefinancieringspercentages van de EU worden vastgesteld op het niveau van de zwaartepunten en bedragen minimaal 20% en maximaal 50% (75% in de convergentieregio's) van de totale overheidsuitgaven. Voor zwaartepunt 2 en het LEADER-zwaartepunt is het maximumpercentage echter 55% (80% in de convergentieregio's) wegens de prioriteit die de EU aan die zwaartepunten toekent. Voor de ultraperifere regio's worden de maximale medefinancieringspercentages met 5 procentpunten verhoogd.


26. Van de totale EU-financiering voor plattelandsontwikkeling (exclusief modulatie) die voor de programmeringsperiode beschikbaar is, zal 3% worden opgenomen in een reserve om in 2012 en 2013 te worden toegewezen aan de lidstaten waar in het kader van het LEADER-zwaartepunt de beste prestaties zijn geleverd.


27. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de programma's zal een versterkt toezicht-, evaluatie- en verslagleggingssysteem worden ingevoerd dat is gebaseerd op een tussen de lidstaten en de Commissie overeengekomen gemeenschappelijk EU-kader. Elk jaar zal de Commissie op basis van nationale jaarverslagen waarin de uitvoering van de programma's en de bij de tenuitvoerlegging van de nationale strategieën geboekte vooruitgang (op het gebied van resultaten) worden samengevat, verslag uitbrengen over de vorderingen bij de verwezenlijking van de EU-prioriteiten voor plattelandsontwikkeling. Een en ander kan zo nodig leiden tot een voorstel tot aanpassing van de EU-strategie voor plattelandsontwikkeling.


28. De beschreven aanpak zal het mogelijk maken de voor plattelandsontwikkeling beschikbare EU-medefinanciering te concentreren op gemeenschappelijk overeengekomen EU-prioriteiten voor de drie zwaartepunten van het beleid, terwijl de lidstaten en de regio's toch voldoende flexibiliteit wordt gelaten om naar gelang van de individuele situaties en behoeften een passend evenwicht te vinden tussen de sectorale dimensie (herstructurering van de landbouw) en de territoriale dimensie (landbeheer en sociaal-economische ontwikkeling van de plattelandsgebieden). Bovendien zal het LEADER-model op ruimere schaal kunnen worden toegepast, terwijl voor de EU als geheel de voortzetting en consolidatie van de LEADER-aanpak worden gegarandeerd.