Toelichting bij COM(2009)410 - Uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Het doel van het voorstel is rechtsgevolg te geven aan de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof, die op 18 juni 2009 is gesloten door de Europese brancheoverkoepelende sociale partners (BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV). Deze vervangt hun eerdere overeenkomst van 14 december 1995. Richtlijn 96/34/EG, die rechtsgevolg gaf aan de eerste overeenkomst, zal dus worden ingetrokken.

De herziene overeenkomst verlengt het individuele recht op ouderschapsverlof van mannelijke en vrouwelijke werknemers van drie tot vier maanden en introduceert een aantal verbeteringen en verduidelijkingen met betrekking tot de uitoefening van dat recht. Werknemers zullen worden beschermd tegen discriminatie vanwege het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof. De terugkeer naar het werk na de verlofperiode zal worden vergemakkelijkt, met name door werknemers het recht toe te kennen flexibele arbeidsregelingen aan te vragen. De overeenkomst en dit voorstel zullen bijdragen tot een betere combinatie van het werk, gezin en privéleven en tot de bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt.

Algemene context



In de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010[1], die de Commissie in maart 2006 heeft goedgekeurd, heeft de Commissie toegezegd de bestaande Europese wetgeving inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen te herzien die niet in de herschikking van 2005 was opgenomen, zodat deze waar nodig kan worden geactualiseerd, gemoderniseerd en herschikt. De herschikking had geen betrekking op Richtlijn 96/34/EG.

In december 2007[2] heeft de Raad de Commissie verzocht een evaluatie te maken van de wetgeving die het combineren van werk, gezin en privéleven ondersteunt en na te gaan in hoeverre verbeteringen nodig zijn.

Het Europees Parlement heeft steeds aangedrongen op maatregelen om de combinatie van werk, gezin en privéleven en met name op verbetering van de bestaande wetgeving op het gebied van ouderschapsverlof. In een resolutie van 3 september 2008[3] nam het Parlement het standpunt in dat de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof kon worden verbeterd door middel van maatregelen om vaders te stimulerende ouderschapsverlof op te nemen, de arbeidsrechten van werknemers die ouderschapsverlof opnemen te versterken, de verlofregeling te flexibiliseren en de duur van het ouderschapsverlof te verlengen en de vergoeding tijdens het verlof te verhogen.

Op 3 oktober 2008 heeft de Commissie twee voorstellen voor wetgeving ingediend om de combinatie van werk, gezin en privéleven te vergemakkelijken, zowel met betrekking tot zwangerschaps- en bevallingsverlof[4] als voor zelfstandig werkzame vrouwen en meewerkende echtgenoten[5]. Dit werk-gezinpakket werd vergezeld van een inventarisatie van de kinderopvangvoorzieningen in de EU[6] en een beleidsmededeling[7] waarin de Commissie aankondigde dat zij, als de sociale partners daarom zouden verzoeken, de noodzakelijke stappen zou nemen om een nieuwe overeenkomst over gezinsgerelateerd verlof kracht van wet te verlenen door die in een voorstel voor een richtlijn te verwerken.

1.3. Bestaande bepalingen over kwesties in verband met het voorstel

Richtlijn 96/34/EG, die rechtsgevolg geeft aan de overeenkomst van de sociale partners van 14 december 1995, voorziet in een individueel recht op ouderschapsverlof van ten minste drie maanden voor mannelijke en vrouwelijke werknemers bij de geboorte of adoptie van een kind. Dit recht is in beginsel niet-overdraagbaar; veel lidstaten hebben echter toegestaan dat het recht op ouderschapsverlof van de ene op de andere ouder wordt overdragen, hetgeen in de praktijk betekent dat moeders langer ouderschapsverlof opnemen dan vaders.

De Richtlijn voorziet ook in de ontslagbescherming van werknemers die ouderschapsverlof opnemen, in het recht terug te keren in hun oude of een gelijkwaardige functie en in het behoud van arbeidsrechten gedurende het ouderschapsverlof. De richtlijn bepaalt de voorwaarden voor ouderschapsverlof en de uitvoeringsbepalingen die de lidstaten en/of de sociale partners op nationaal niveau mogen vaststellen.

Tot slot bepaalt de richtlijn dat werknemers het recht hebben hun werk te verzuimen in verband met onvoorziene gezinsomstandigheden in geval van ziekte of een ongeval waardoor de onmiddellijke aanwezigheid van de werknemer vereist is.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Het doel van dit voorstel stemt overeen met het EU-beleid en met name met de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. De bevordering van een meer gelijke verdeling van de gezinstaken tussen moeders en vaders door betere voorwaarden voor het opnemen van ouderschapsverlof, zal helpen een van de doelstellingen van de Lissabonstrategie, namelijk het overbruggen van de genderkloof in de arbeidsparticipatie, te bereiken. Het draagt tevens bij tot beleid dat erop gericht is het probleem van de vergrijzing in Europa aan te pakken.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



2.1. Raadpleging

Overeenkomstig artikel 138 van het EG-Verdrag heeft de Commissie de Europese sociale partners geraadpleegd over betere manieren om werk, gezin en privéleven te combineren. De eerste fase van de raadplegingsprocedure[8] begon op 12 oktober 2006 en ging over de vraag of meer maatregelen op EU-niveau nodig waren. Alle sociale partners die reageerden, erkenden het belang van de combinatie van werk, gezin en privéleven en de meeste organisaties vonden dat meer actie nodig was. De meningen over welke maatregelen moesten worden genomen en op welk niveau dat moest gebeuren, waren echter verdeeld.

In de tweede fase van de raadplegingsprocedure[9], die op 30 mei 2007 van start ging, keek de Commissie naar verschillende manieren om de bestaande wetgeving inzake moederschapsbescherming en ouderschapsverlof te verbeteren en vestigde zij de aandacht op nieuwe vormen van gezinsrelateerd verlof (vaderschapsverlof, adoptieverlof en zorgverlof voor gezinsleden). Wat ouderschapsverlof betreft, werden in het document van de Commissie diverse manieren aangedragen waarop de huidige richtlijn kon worden verbeterd: deze hadden betrekking op maatregelen om vaders te stimuleren ouderschapsverlof op te nemen, de arbeidsrechten en het verbod op discriminatie, de duur van ouderschapsverlof, flexibiliteit in het opnemen van verlof, de leeftijd van het kind en de vergoeding tijdens het ouderschapsverlof.

In het raadplegingsdocument werd de sociale partners verzocht: 1) advies uit te brengen over de doelstellingen en inhoud van de voorstellen; 2) de Commissie op de hoogte te stellen als zij onderhandelingen willen beginnen, overeenkomstig artikel 138, lid 4, en artikel 139 van het EG-Verdrag; en 3) de bepalingen van de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof beoordelen, zodat uiterlijk in maart 2008 een evaluatie en een verslag over de voortgang konden worden opgesteld.

In een gezamenlijke brief van 11 juli 2007 antwoordden het EVV, BUSINESSEUROPE, het CEEP en UEAPME dat zij de ouderschapsregelingen wilden evalueren in relatie tot andere regelingen ter ondersteuning van ouders en de combinatie van werk en privéleven, zoals flexibele arbeidsregelingen en kinderopvang en in relatie tot andere vormen van verlof, om te beoordelen of gezamenlijke actie nodig was. Op de tripartiete sociale top van 13 maart 2008 werd een voortgangsverslag gepresenteerd, waarin de Europese brancheoverkoepelende sociale partners afspraken gezamenlijke actie te ondernemen om de doelstellingen van de Richtlijn betreffende het ouderschapsverlof als onderdeel van de bredere werkzaamheden op het gebied van de combinatie werk, gezin en privéleven beter te verwezenlijken.

Op 11 september 2008 lieten de sociale partners de Commissie weten dat zij formele onderhandelingen zouden openen om Richtlijn 96/34/EG van 3 juni 1996 betreffende de door de UNICE, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof te herzien. De formele onderhandelingen zijn op 17 september 2008 begonnen en op 23 maart 2009 – zes maanden en zeven onderhandelingsrondes later – afgerond. Op 18 juni 2009 hebben de secretarissen-generaal van BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV de herziene raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof namens hun organisaties ondertekend en de Commissie verzocht de overeenkomst aan de Raad voor te leggen, zodat deze een besluit kon aannemen om de overeenkomst verbindend te maken in alle lidstaten.

Bij de voorbereidingen van het werk-gezinpakket heeft de Commissie tevens de lidstaten en Europese ngo's die op dit gebied actief zijn, over dezelfde opties als de sociale partners geraadpleegd.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Om te kunnen beoordelen welke vorderingen de afgelopen tien jaar zijn geboekt met de uitvoering van de richtlijn betreffende het ouderschapsverlof in de lidstaten sinds de richtlijn en andere instrumenten op het gebied van de combinatie van werk, gezin en privéleven zijn goedgekeurd, hebben de Europese sociale partners in november 2007 hun nationale leden door middel van een vragenlijst geraadpleegd. De ad-hocwerkgroep voor de combinatie van werk, gezin en privéleven, die was opgericht om de gegevens te verwerken, is tweemaal bijeenkomen, in januari en in februari 2008. Het voortgangsverslag aan de tripartiete sociale top van maart 2008 bevat de analyse van de sociale partners en beschrijft de verlofregelingen, arbeidsregelingen en infrastructuur van de opvang.

Bij de voorbereidingen van het werk-gezinpakket heeft de Commissie een studie laten uitvoeren naar de kosten en baten van maatregelen voor het combineren van werk, gezin en privéleven, waaronder verschillende opties voor de wijziging van de huidige wetgeving op het gebied van ouderschapsverlof; deze studie is in juni 2008 afgerond. Het netwerk van onafhankelijke juridische deskundigen inzake gendergelijkheid van de Commissie heeft in 2007 een verslag over zwangerschaps-, moederschaps-, ouderschaps- en vaderschapsrechten[10] in de lidstaten uitgebracht.

Effectbeoordeling



De Commissie heeft een effectbeoordeling[11] opgesteld op basis van de wetgevingsopties die waren uiteengezet in het discussiestuk van de tweede fase van de raadpleging, dat in 2007 aan de sociale partners is verzonden. In deze effectbeoordeling, die bij het voorstel over ouderschapsverlof was gevoegd, werd ook overwogen de ouderschapsverlofbepalingen aan te passen. De optie om een extra maand ouderschapsverlof toe te kennen werd positief ontvangen, ervan uitgaande dat 66% van het laatste salaris tijdens het ouderschapsverlof zou moeten worden doorbetaald en dat de extra maand alleen zou worden toegekend als beide ouders daaraan voorafgaand ten minste één maand zouden hebben opgenomen.

Aangezien de sociale partners dit uitgangspunt niet hebben gehandhaafd, zal de conclusie anders luiden. Enerzijds kunnen de directe kosten lager liggen omdat een vergoeding niet verplicht is gesteld. Anderzijds zijn de baten voor werkende ouders dan ook minder duidelijk, aangezien met name vaders waarschijnlijk minder vaak onbetaald ouderschapsverlof zullen opnemen.

De Commissie heeft geen specifieke effectbeoordeling over dit voorstel opgesteld, daar dit niet verplicht is als zij voorstelt rechtsgevolg te geven aan een overeenkomst tussen sociale partners overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



Het voorstel is gebaseerd op artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag.

Artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de op communautair niveau gesloten overeenkomsten, voor zaken die onder artikel 137 van het EG-Verdrag vallen, 'op gezamenlijk verzoek van de ondertekenende partijen, door een besluit van de Raad op voorstel van de Commissie' geschiedt. Het artikel stelt verder dat de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, tenzij de betrokken overeenkomst een of meer bepalingen bevat die betrekking hebben op een van de in artikel 137, lid 2, genoemde gebieden. In dat geval besluit hij met eenparigheid van stemmen.

De door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten overeenkomst heeft als doel de combinatie van werk, gezin en privéleven te vergemakkelijken als een manier om 'de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft' te verwezenlijken, een gebied dat onder artikel 137 van het EG-Verdrag valt. Dit is een van de gebieden waarop de Raad met gekwalificeerde meerderheid besluiten kan nemen. De passende rechtsgrondslag voor het voorstel van de Commissie is derhalve artikel 139, lid 2 van het EG-Verdrag.

In artikel 139, lid 2, is niet vastgelegd dat het Parlement bij de wetgevingsprocedure betrokken is. Zoals de Commissie al vaker heeft toegezegd, zal zij het Parlement wel over haar voorstel informeren, zodat het desgewenst een advies aan de Commissie en de Raad kan uitbrengen. Hetzelfde geldt voor het Europees Economisch en Sociaal Comité

3.2. Analyse van de overeenkomst

Volgens de mededeling van de Commissie[12] waarin de voorschriften voor de tenuitvoerlegging van overeenkomsten uit hoofde van artikel 139 van het EG-Verdrag zijn vastgelegd, bereidt de Commissie haar voorstel voor een besluit van de Raad voor na overweging van de representatieve status van de verdragsluitende partijen, hun mandaat en de 'wettigheid' van elke clausule in de collectieve overeenkomst met betrekking tot het Gemeenschapsrecht, alsmede de inachtneming van de bepalingen betreffende het midden- en kleinbedrijf van artikel [137, lid 2, onder b), van het EG-Verdrag]. Deze voorafgaande beoordeling volgt hieronder.

3.2.1. Representativiteit van de ondertekenende partijen en hun mandaat

Het recht van de sociale partners om te worden geraadpleegd en te onderhandelen over overeenkomsten die door middel van een besluit van de Raad ten uitvoer worden gelegd, hangt af van hun representativiteit. In 1995 werd de raamovereenkomst inzake ouderschapsverlof ondertekend door de Europese brancheoverkoepelende sociale partners het EVV, het CEEP en de UNICE (nu BUSINESSEUROPE). Uit studies die de Commissie in 1999[13] en in 2004[14] heeft laten uitvoeren, kwam naar voren dat hun representativiteit niet wezenlijk is veranderd en dat zij nu ook de belangrijkste brancheoverkoepelende sociale partners in de nieuwe lidstaten tot hun leden rekenen.

BUSINESSEUROPE (Europese vereniging van bedrijven) is nog steeds de meest representatieve werkgeversorganisatie in de Europese Unie, met leden in alle lidstaten in alle bedrijfstakken en -categorieën. In het overgrote deel van de lidstaten zijn de belangrijkste werkgevers- en brancheorganisaties bij BUSINESSEUROPE aangesloten. De leden spelen een directe of indirecte rol in collectieve onderhandelingen.

Het CEEP (Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven) vertegenwoordigt ondernemingen in de publieke sector of nutsbedrijven in de meeste lidstaten en verhoogt daarmee de representativiteit van de werkgevers, met name in de publieke sector op lokaal niveau en in sectoren van algemeen economisch belang.

Het EVV (Europees Verbond van Vakverenigingen), waarin de meest representatieve vakcentrales uit alle lidstaten vertegenwoordigd zijn, blijft verreweg de grootste Europese brancheoverkoepelende vakcentrale. De leden spelen een centrale rol in collectieve arbeidsovereenkomsten in de lidstaten en vertegenwoordigen alle bedrijfstakken. Het verbindingscomité Eurocadres/CEC was als onderdeel van de EVV-delegatie ook bij de onderhandelingen vertegenwoordigd. Eurocadres (Council of European professional and managerial staff) en CEC (European Managers), de twee brancheoverkoepelende organisaties van de EU die professionals en managers vertegenwoordigen, zijn gewone leden van de delegatie van het EVV in de Europese sociale dialoog en dragen als zodanig bij tot de doeltreffendheid daarvan.

Dezelfde ondertekenaars als in 1995 hebben over de nieuwe overeenkomst onderhandeld en deze ondertekend, namelijk de drie erkende algemene brancheoverkoepelende organisaties. Daarnaast heeft ook UEAPME (Europese Unie van ambachten en van het midden- en kleinbedrijf) aan de onderhandelingen deelgenomen en de overeenkomst ondertekend. UEAPME wordt erkend als een Europese brancheoverkoepelende organisatie van sociale partners die een bepaalde categorie ondernemingen vertegenwoordigt. Zij is de grootste Europese organisatie die de belangen van het mkb behartigt en heeft leden in de meeste lidstaten, waarvan sommige deelnemen aan collectieve arbeidsovereenkomsten op nationaal niveau. De organisatie verhoogt dus de representativiteit van de werkgevers.

De Commissie merkt op dat alle vier organisaties een specifiek mandaat van hun leden hadden gekregen om over ouderschapsverlof te onderhandelen en de overeenkomst namens hun leden hebben gesloten. Zij hebben alle vier de uitkomsten van de onderhandelingen volgens hun interne besluitvormingsprocedures goedgekeurd. Aan de voorwaarden voor representativiteit wordt derhalve voldaan.

3.2.2. Rechtmatigheid van de clausules van de overeenkomst

De Commissie heeft alle clausules van de raamovereenkomst bestudeerd en geconstateerd dat zij niet in strijd zijn met de Gemeenschapswetgeving. De verplichtingen van de lidstaten vloeien voort uit de afspraken voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst in overeenstemming met de richtlijn en niet uit de overeenkomst zelf.

De inhoud van de overeenkomst valt binnen het toepassingsgebied van artikel 137 van het EG-Verdrag en binnen het toepassingsgebied zoals uiteengezet in het discussiestuk van de tweede fase van de raadpleging van de Commissie. De overeenkomst introduceert een aantal aanpassingen, maar de belangrijkste beginselen van de huidige overeenkomst worden gehandhaafd. In de overeenkomst worden minimumvereisten vastgelegd en krijgen de lidstaten de mogelijkheid om gunstiger bepalingen in te voeren of te handhaven overeenkomstig artikel 137 van het EG-Verdrag. De Commissie is derhalve van mening dat de overeenkomst aan de voorwaarden met betrekking tot rechtmatigheid voldoet.

3.2.3. Bepalingen inzake kleine en middelgrote ondernemingen

Volgens artikel 137, lid 2, van het EG-Verdrag moet in wetgeving op sociaal gebied worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.

Evenals in de vorige overeenkomst is in deze overeenkomst bijzondere aandacht voor de situatie van het mkb. Clausule 3, punt 1, onder d), staat met name 'bijzondere regelingen om te voorzien in de functionele en organisatorische behoeften van kleine ondernemingen' toe. Andere clausules voorzien in een flexibel beheer van ouderschapsverlof, waarbij de mogelijkheid bestaat rekening te houden met de specifieke behoeften van werkgevers in kleine ondernemingen (zie clausule 3, punt 1, onder a) en c), clausule 3, punt 2, en clausule 6, punt 1).

Er lijken geen clausules te zijn die een onevenredige belasting voor het mkb met zich meebrengen. Bovendien heeft UEAPME, de organisatie die de specifieke belangen van het mkb op EU-niveau behartigt, aan de onderhandelingen deelgenomen en de overeenkomst goedgekeurd.

Subsidiariteit en evenredigheid



Het doel van dit voorstel is de actualisering van de bestaande Europese minimumnormen voor de toekenning van ouderschapsverlof aan werknemers met kleine kinderen en hun bescherming binnen de arbeidsbetrekking en daarbij gelijke voorwaarden te scheppen met betrekking tot dit cruciale aspect van de combinatie van werk, gezin en privéleven. Dit kan alleen door middel van een maatregel op EU-niveau worden bereikt en niet door de lidstaten alleen. Zowel de Europese sociale partners als de Commissie zijn ervan overtuigd dat EU-optreden op dit gebied nodig is.

Niettemin worden in de overeenkomst alleen de algemene beginselen met betrekking tot ouderschapsverlof beschreven en wordt de besluitvorming over de regels voor de toepassing van die beginselen aan de lidstaten overgelaten. Doordat veelvuldig wordt verwezen naar de discretionaire bevoegdheid van de lidstaten en de nationale sociale partners op een aantal specifieke gebieden, bevatten de overeenkomst en het voorstel geen al te gedetailleerde verplichtingen en laten zij veel ruimte voor aanpassing van de bepalingen aan de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat.

Ook het feit dat de materiële bepalingen van het voorstel (d.w.z. de bepalingen waarvoor de meeste maatregelen in de lidstaten moeten worden genomen) zijn opgesteld door de legitieme vertegenwoordigers van de werknemers en werkgevers in plaats van door de Commissie, garandeert dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd.

Wat de evenredigheid betreft, gaat het voorstel niet verder dan nodig om te garanderen dat de doelstellingen worden bereikt. Het bevat minimumnormen, maar de lidstaten mogen desgewenst strengere vereisten goedkeuren.

De voorgestelde maatregel, die op het juiste niveau wordt genomen en niet verder gaat dan strikt noodzakelijk op EU-niveau om de doelstellingen te bereiken, voldoet daarom aan het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Keuze van het instrument



Het voorstel dient tot wijziging van een bestaande richtlijn.

De term besluit van de Raad in artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag moet worden uitgelegd in de algemene betekenis die verwijst naar de wettelijk verbindende instrumenten in de zin van artikel 249 van het EG-Verdrag. Het is aan de Commissie om te besluiten en voor te stellen welk van de drie verbindende instrumenten (richtlijn, verordening of beschikking) het meest geschikt is. Het doel van de overeenkomst is minimumvereisten vast te stellen die, gezien de aard en inhoud van de overeenkomst, bij voorkeur onrechtstreeks worden toegepast door middel van bepalingen die door de lidstaten en/of de sociale partners in nationale wetgeving moeten worden omgezet. Het geschikte instrument is dan ook een richtlijn van de Raad waarin de overeenkomst als bijlage is opgenomen.

Transponeringstabel



De lidstaten zenden de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn toe, samen met een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en de richtlijn.

Europese Economische Ruimte



Aangezien de overeenkomst van belang is voor de Europese Economische Ruimte, zal de richtlijn na een besluit van het Gemengd Comité van de EER van toepassing zijn op de derde landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap.

5. NADERE UITLEG VAN DE SPECIFIEKE BEPALINGEN

5.1. Tekst van de richtlijn

Artikel 1

Dit artikel maakt de overeenkomst tussen de sociale partners, die als bijlage bij de Richtlijn is opgenomen, wettelijk verbindend, zoals het doel is van een richtlijn van de Raad die uit hoofde van artikel 139, lid 2, van het EG-Verdrag is goedgekeurd.

Artikel 2

Het voorgestelde artikel is het standaardartikel met betrekking tot sancties. Naar verwachting zal dit een belangrijke bijdrage leveren aan een doeltreffende tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst. Overeenkomstig de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie[15] stelt dit artikel inzake sancties dat er geen plafond mag zijn voor de te betalen compensatie in gevallen van schendingen van het beginsel van gelijke behandeling. Dat houdt niet in dat strafrechtelijke sancties moeten worden ingevoerd. Het artikel codificeert de bestaande rechtspraak en brengt de richtlijn in overeenstemming met de andere richtlijnen inzake gelijke behandeling.

Artikelen 3, 5 en 6

Deze artikelen bevatten de gebruikelijke bepalingen met betrekking tot de omzetting in nationaal recht en specifieke bepalingen met betrekking tot de mogelijkheid van omzetting middels collectieve arbeidsovereenkomsten. De specifieke bepalingen zijn door de sociale partners in de overeenkomst vastgesteld en zijn gelijkwaardig aan die van de huidige richtlijn.

Artikel 4

Dit artikel verduidelijkt dat deze richtlijn de huidige richtlijn inzake ouderschapsverlof intrekt en vervangt.

5.2. Tekst van de overeenkomst in de bijlage bij de richtlijn

De volgende toelichting verwijst alleen naar die clausules in de overeenkomst waarin de bepalingen van de huidige richtlijn worden gewijzigd.

Clausule 1: Doel en werkingssfeer

In punt 1 wordt gesteld dat in de bepalingen van de overeenkomst rekening moet worden gehouden met het groeiende aantal gezinsvormen (waaronder eenoudergezinnen, ongehuwde paren en homoseksuele paren) zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van familierecht.

In punt 3 wordt verduidelijkt dat de overeenkomst van toepassing is op alle vormen van arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen, waaronder deeltijdwerk, arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en uitzendwerk.

Clausule 2: Ouderschapsverlof

Het recht van werkende ouders op ouderschapsverlof wordt verlengd van drie tot vier maanden per kind. Het algemene beginsel dat ouderschapsverlof een individueel recht is dat niet van de ene aan de andere ouder kan worden overgedragen, wordt gehandhaafd. Daarnaast is, om te stimuleren dat het verlof meer gelijkelijk door vaders en moeders wordt opgenomen, in de overeenkomst vastgelegd dat ten minste een van de vier maanden onder geen enkele voorwaarde overdraagbaar is (en daarom verloren gaat als slechts één ouder ouderschapsverlof opneemt).

Clausule 3: Uitvoeringsbepalingen

Punt 1, onder a), verduidelijkt dat bij een besluit over een flexibele opname van ouderschapsverlof rekening moet worden gehouden met de belangen van zowel werknemers als werkgevers.

In punt 1, onder b), wordt de mogelijke anciënniteitsperiode van maximaal één jaar aangehouden, maar wordt duidelijk gemaakt dat in geval van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd bij dezelfde werkgever de totale duur van deze overeenkomsten in aanmerking moet worden genomen bij het berekenen van die anciënniteitsperiode.

De indicatieve lijst van omstandigheden waaronder de toekenning van ouderschapsverlof mag worden uitgesteld, wordt in punt 1, onder c), geschrapt, zonder dat de inhoud van de bepaling wordt gewijzigd.

Punt 2 verplicht de lidstaten perioden vast te stellen waarbinnen de werknemer die van zijn of haar recht op ouderschapsverlof gebruik maakt, de werkgever van dit voornemen in kennis moet stellen. Bij het vaststellen van de duur van deze perioden moet rekening worden gehouden met de belangen van zowel werknemers als werkgevers.

In punt 3 worden de lidstaten en/of de sociale partners aangemoedigd na te gaan of de voorwaarden voor ouderschapsverlof moeten worden aangepast aan de behoeften van ouders van kinderen met een handicap of langdurige ziekte.

Clausule 4: Adoptie

Deze clausule voorziet in een beoordeling van de behoefte aan aanvullende maatregelen om tegemoet te komen aan de specifieke behoeften van adoptieouders die op nationaal niveau moeten worden genomen. Het algemene recht van adoptieouders op ouderschapsverlof wordt gehandhaafd in clausule 2, punt 1.

Clausule 5: Arbeidsrechten en non-discriminatie

Punt 4 verbiedt nu alle vormen van minder gunstige behandeling, dus niet alleen ontslag wegens het aanvragen of opnemen van ouderschapsverlof. Werknemers die ouderschapsverlof opnemen, zijn daardoor beter beschermd tegen discriminatie op die grond.

Punt 5 (tweede zin) verduidelijkt dat besluiten over vergoeding of inkomen tijdens het ouderschapsverlof door de lidstaten en/of de sociale partners op nationaal niveau moeten worden genomen en benadrukt dat inkomen een belangrijke factor is in het besluit ouderschapsverlof op te nemen.

Clausule 6: Terugkeer naar het werk

Punt 1 voorziet in het recht van werknemers die terugkeren van ouderschapsverlof om voor een bepaalde periode aangepaste werktijden en/of -roosters aan te vragen. Werkgevers moeten dergelijke aanvragen voor flexibel werken beoordelen en erop reageren, waarbij de behoeften van zowel werkgevers als werknemers in aanmerking worden genomen. Deze maatregel is erop gericht een betere combinatie van werk en gezinsleven voor werkende ouders te bevorderen, ook nadat het ouderschapsverlof is afgelopen.

In punt 2 worden werknemers en werkgevers aangespoord tijdens het verlof contact met elkaar te houden en afspraken te maken over passende reïntegratiemaatregelen na afloop van het verlof. Het doel van deze aanbeveling is de terugkeer naar het werk na het ouderschapsverlof te vergemakkelijken.

Clausule 7: Arbeidsverzuim door overmacht

Deze clausule introduceert geen nieuwe punten.

Clausule 8: Slotbepalingen

Deze clausule handhaaft de algemene slotbepalingen van de huidige overeenkomst, met inbegrip van de clausule inzake de minimumvereisten, die stelt dat de lidstaten gunstiger bepalingen dan die in de overeenkomst mogen invoeren of handhaven, en de bepaling inzake de vrijwaring van het beschermingsniveau.