Toelichting bij COM(2008)459 - Wijziging van Richtlijnen 92/79/EEG, 92/80/EEG en 95/59/EG wat betreft de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1) ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Krachtens artikel 4 van Richtlijn 92/79/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op sigaretten[1] en artikel 4 van Richtlijn 92/80/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de onderlinge aanpassing van de belastingen op andere tabaksfabrikaten dan sigaretten[2] moet de Europese Commissie om de vier jaar een onderzoek verrichten naar de goede werking van de interne markt, de reële waarde van de accijnstarieven en de doelstellingen van het Verdrag in het algemeen. In dit onderzoek moeten ook de relevante bepalingen van Richtlijn 95/59/EG van de Raad van 27 november 1995 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten[3] worden bekeken. Tabaksfabrikaten zijn producten van dien aard dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan het aspect gezondheidsbeleid.

Dit voorstel voor een richtlijn voorziet in een aantal belangrijke wijzigingen van bestaande communautaire wetgeving, teneinde de bestaande voorschriften te moderniseren, te vereenvoudigen en transparanter te maken en gezondheidsoverwegingen beter in het beleid te integreren. Daarnaast voorziet dit voorstel in de onderlinge aanpassing van de accijns op rooktabak van fijne snede (bestemd voor het rollen van sigaretten) en de accijns op sigaretten.

De voorgestelde wijzigingen zijn het resultaat van een grondig onderzoek van de Commissie. De conclusies van dit onderzoek worden uiteengezet in het bijgaande verslag van de Commissie.

Algemene context



Zoals hierboven vermeld vereist artikel 4 van de Richtlijnen 92/79/EEG en 92/80/EEG dat de tarieven en de structuur van de accijns om de vier jaar opnieuw worden bekeken.

In overeenstemming met deze bepaling heeft de Commissie in september 1995 een eerste verslag [4] gepresenteerd, waarin zij vaststelde dat er in het algemeen nauwelijks een onderlinge aanpassing van de tarieven had plaatsgevonden, maar ook concludeerde dat er geen definitieve beslissingen over eventuele wijzigingen van de wetgeving konden worden genomen zonder een grondiger analyse en meer overleg met de belanghebbenden.

In een tweede verslag[5] , gepresenteerd in mei 1998, schreef de Commissie dat er slechts enkele technische wijzigingen van de bestaande communautaire wetgeving noodzakelijk waren en concludeerde zij dat de structuur en de tarieven van de accijns ongewijzigd konden blijven. Dit verslag ging vergezeld van een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de bestaande tabakswetgeving met de aanbevolen technische aanpassingen. Dit voorstel is op 29 juli 1999 door de Raad aangenomen als Richtlijn 1999/81/EG. In een verklaring bij de Raadsnotulen werd de Commissie door een groot aantal lidstaten evenwel verzocht om een ingrijpender herziening van de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksproducten te bestuderen.

In maart 2001 heeft de Commissie een derde verslag[6] gepresenteerd. Dit verslag ging vergezeld van een voorstel voor een richtlijn dat in belangrijke wijzigingen voorzag. Voor sigaretten stelde de Commissie een vast minimumaccijnsbedrag van 70 euro per 1 000 sigaretten in de meest gevraagde prijsklasse voor, naast de bestaande 57 %-minimumnorm, teneinde de belastingniveaus in de lidstaten nader tot elkaar te brengen. Het voorstel van de Commissie voorzag er ook in dat tabaksproducten die met sigaretten concurreren, zoals tabak van fijne snede, op vergelijkbare wijze zouden worden belast. Dit voorstel is op 12 februari 2002 door de Raad aangenomen als Richtlijn 2002/10/EG. De Raad kon het evenwel slechts eens worden over een vast minimumaccijnsbedrag van 64 euro, en bereikte geen overeenstemming over een onderlinge aanpassing van de minimumtarieven voor tabak van fijne snede en die voor sigaretten. In dit verband heeft de Commissie, op verzoek van een aantal lidstaten, de volgende verklaring in verband met Richtlijn 2002/10/EG laten toevoegen aan de Raadsnotulen: 'De Commissie verklaart dat zij in haar volgende verslag op grond van artikel 4 van Richtlijn 92/79/EEG en van Richtlijn 92/80/EEG voldoende gegevens zal bieden om in algemene zin na te gaan of het mogelijk is de accijnsstructuur voor tabak van fijne snede te doen aansluiten bij de accijnsstructuur voor sigaretten.'

In het vierde verslag dat nu wordt gepresenteerd, wordt opnieuw een aantal belangrijke wijzigingen van de bestaande communautaire wetgeving voorgesteld, teneinde de bestaande voorschriften te moderniseren en de marktdeelnemers gelijke voorwaarden te garanderen. Bij dit onderzoek stond de bescherming van de volksgezondheid centraal, gelet op het feit dat de Europese Gemeenschap op 30 juni 2005 partij is geworden bij de kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik, en dat verschillende lidstaten hebben gevraagd om een hoger niveau van gezondheidsbescherming en dus om hogere Europese minima voor de accijns op tabak. Tot slot voorziet dit voorstel, aansluitend bij voornoemde verklaring van de Commissie, in de onderlinge aanpassing van de accijns op rooktabak van fijne snede (bestemd voor het rollen van sigaretten) en de accijns op sigaretten.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De bestaande bepalingen zijn neergelegd in de Richtlijnen 92/79/EEG, 92/80/EEG en 95/59/EG.

Deze regeling is op 1 januari 1993 ingesteld. Zij is het resultaat van het overleg dat in 1985 werd geopend met het witboek betreffende de voltooiing van de interne markt, waarin de Commissie een volledige harmonisatie van de accijns op tabaksfabrikaten voorstelde. De Raad besliste evenwel de Commissie hierin niet te volgen en de harmonisatie werd beperkt tot de structuur van de belasting en minimumtarieven.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU



Dit voorstel is in overeenstemming met de belangrijkste beleidslijnen en doelstellingen van de Unie.

Artikel 152 van het Verdrag vereist dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Gemeenschap een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid wordt verzekerd. Gelet op de kenmerken van tabaksfabrikaten is bijzondere aandacht besteed aan het verband tussen de volksgezondheid en de uiteindelijke verkoopprijs van de producten, daarbij rekening houdende met de kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik.

Met circa 650 000 rookgerelateerde sterfgevallen per jaar is roken op zich nog altijd de belangrijkste vermijdbare doodsoorzaak en een van de belangrijkste oorzaken van ziekte en overlijden in de Gemeenschap.

Belastingen maken deel uit van een algemene preventie- en ontmoedigingsstrategie, die ook andere maatregelen omvat om de vraag terug te dringen, zoals niet-prijsgerelateerde maatregelen, bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook, regulering van ingrediënten enz. Volgens de Wereldbank zijn evenwel prijsstijgingen van tabaksproducten op zich het doeltreffendste middel om roken te voorkomen. Een prijsstijging van 10 % doet het verbruik bij volwassenen in hoge-inkomenslanden met gemiddeld 4 % dalen. Belangrijk is dat het effect van hogere prijzen het grootst zou zijn bij jongeren, die gevoeliger zijn voor prijsstijgingen dan ouderen.

Dit voorstel voorziet in de vaststelling van een nominale minimumaccijns en een fiscale 'benedengrens' voor alle in de EU verkochte sigaretten, zodat voor alle sigarettenklassen tegemoet kan worden gekomen aan overwegingen van gezondheidsbeleid. De verplichte minimumaccijnsdruk wordt verhoogd om het tabaksverbruik in de komende vijf jaar te helpen terugdringen. Zo wordt met name voorkomen dat het tabaksontmoedigingsbeleid van lidstaten wordt ondergraven door aanzienlijk lagere tarieven in andere lidstaten. Voorts krijgen de lidstaten meer speelruimte om specifieke rechten toe te passen en een minimumaccijns op sigaretten te heffen ter verwezenlijking van gezondheidsdoelstellingen. Tot slot worden de minimumtarieven en de structuur van tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten in overeenstemming gebracht met het tarief en de structuur van sigaretten om te vermijden dat sigaretten worden vervangen door tabak van fijne snede.

2)

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Aan dit verslag is een breed consultatieproces voorafgegaan. De diensten van de Commissie hebben de belastingautoriteiten van de lidstaten door middel van een vragenlijst verzocht hun zienswijze ten aanzien van een eventuele algemene herziening van de tarieven en de structuur van de accijns op tabaksproducten bekend te maken. De antwoorden vormden het uitgangspunt voor daaropvolgende bilaterale gesprekken tussen de nationale overheden en de betrokken Commissiediensten. Ook verenigingen en andere stakeholders (bedrijfsleven, gezondheidssector enz.) werden via een openbare raadpleging op het internet opgeroepen om hun standpunt kenbaar te maken.

Behalve met de omstandige raadpleging van de belanghebbende partijen is bij de effectbeoordeling ook rekening gehouden met standpuntbepalingen en artikelen.

Effectbeoordeling



De diensten van de Commissie hebben een effectbeoordeling verricht naar mogelijke maatregelen om de structuur van de accijns op tabaksfabrikaten te moderniseren of transparanter te maken. Zij hebben daarbij ook bijzondere aandacht besteed aan het verband tussen de volksgezondheid en de uiteindelijke verkoopprijs van producten, rekening houdende met de kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik, en aan de mogelijkheden om de structuur en de tarieven van de accijns op rooktabak van fijne snede (bestemd voor het rollen van sigaretten) in overeenstemming te brengen met de accijns op sigaretten.

Om na te gaan hoe rekening kan worden gehouden met de verschillende doelstellingen die met tabaksbelasting worden nagestreefd, heeft de Commissie vier basisbenaderingen onderzocht.

Bij de eerste benadering wordt op communautair niveau geen verdere actie ondernomen (optie waarbij het beleid ongewijzigd blijft). Deze benadering maakt geen eind aan de verstoringen die het grensoverschrijdend winkelen en de smokkel op de tabaksmarkt veroorzaken, noch aan de gevolgen daarvan voor de inkomsten en de gezondheidsbescherming. Zij biedt geen oplossing voor de fiscale instabiliteit en de mededingingsverstoringen die in het concept van de meest gevraagde prijsklasse ("mppc") besloten liggen. Zij lost ook het probleem van de substitutie en de belastinggerelateerde mededingingsverstoringen tussen de verschillende tabaksfabrikaten niet op. Daarom was deze benadering geen optie voor de Commissie.

De tweede benadering bestaat erin dat alleen de structuur van de accijns op sigaretten wordt gewijzigd. Om een oplossing te vinden voor de fiscale instabiliteit en de mededingingsverstoringen die het gevolg zijn van de mppc, is in de effectbeoordeling onderzocht wat de afschaffing van dit concept als maatstaf voor de verplichte minimumaccijnsdruk tot gevolg zou hebben. Als alternatief zou de verplichte EU-minimumaccijns kunnen gelden voor alle sigaretten of op basis van gewogen gemiddelde prijzen ("wap"). Tegelijkertijd is nagegaan wat het gevolg zou zijn wanneer de lidstaten meer speelruimte zouden krijgen bij de vaststelling van de structuur van de accijns op nationaal niveau.

In het algemeen zou deze benadering slechts een gering effect hebben op de tabaksmarkten en de inkomsten van de lidstaten. Geen enkele stakeholder zou worden geconfronteerd met hogere administratieve lasten door een 57 %-norm voor alle sigaretten of op gewogen gemiddelde prijzen. Beide opties zouden een vereenvoudiging betekenen ten opzichte van de huidige regeling. Anderzijds zou alleen de toepassing van het minimum van 64 euro op alle sigaretten in de EU een fiscale benedengrens totstandbrengen voor alle sigaretten. Ook het belasting- en prijsverschil tussen de lidstaten zou sterker dan bij de andere opties worden gereduceerd en gezondheidsoverwegingen zouden in aanzienlijke mate worden meegenomen. Uit het oogpunt van de interne markt en de volksgezondheid krijgt deze optie derhalve prioriteit. De toepassing van de 57 %-minimumnorm op alle sigaretten zou daarentegen een aantal lidstaten tot de instelling van een ad-valorem recht verplichten en daarmee indruisen tegen de beoogde grotere speelruimte voor de lidstaten bij de vaststelling van de verhouding tussen het specifieke en het ad-valorem recht. Daarom gaat de voorkeur uit naar de toepassing van de 57 %-minimumnorm op gewogen gemiddelde prijzen.

In deze tweede benadering wordt evenwel onvoldoende rekening gehouden met gezondheidsoverwegingen.

De derde benadering behelst een wijziging van de minimumaccijnstarieven voor sigaretten, bovenop een wijziging van de structuur. In de effectbeoordeling zijn simulaties verricht waarbij in subopties de minimumaccijnstarieven voor sigaretten, dat wil zeggen de 57%-minimumnorm en/of het minimumaccijnsbedrag van 64 euro per 1 000 sigaretten, werden verhoogd. Opnieuw bleek een verhoging van het nominale minimum het beste instrument te zijn om de belastingen en de prijzen van sigaretten in de EU nader tot elkaar te brengen en zo de werking van de interne markt te verbeteren en het gebruik van tabak te ontmoedigen. Een verhoging van de 57 %-minimumnorm zou een aanpassing vereisen van de ontsnappingsclausule, die momenteel op 101 euro is vastgesteld. Een verhoging tot 122 euro zou ervoor zorgen dat gelijke tred wordt gehouden met de recente ontwikkeling van de accijns op sigaretten op de interne markt, en dit zou hetzelfde effect hebben als in 2001, namelijk dat de vijf lidstaten met de hoogste tarieven aan de 57 %-norm kunnen 'ontsnappen'.

Gelet op het bovenstaande heeft de Commissie een aantal mogelijke verhogingen onderzocht.

Een verhoging van het minimum tot 90 euro op alle sigaretten en tot 63 % op de gewogen gemiddelde prijzen zou de vraag met gemiddeld 10 % kunnen doen dalen in 22 lidstaten. Dit zou ook de weg vrijmaken voor verdere accijnsverhogingen voor sigaretten, ook in de lidstaten die al hoge tarieven hanteren. Behalve in Bulgarije en Roemenië zouden de prijzen niet buitensporig hoog worden, gemeten naar de lokale koopkracht in de lidstaten.

Alles wel beschouwd is op het gebied van sigaretten deze benadering het meest geschikt om een goede werking van de interne markt en tegelijkertijd ook een hoog niveau van gezondheidsbescherming te garanderen.

De vierde benadering behelst een wijziging van de structuren en de minimumtarieven van de accijns op andere producten , met name tabak van fijne snede, om te vermijden dat sigaretten door minder zwaar belaste tabaksproducten worden vervangen.

De aanzienlijke verschillen in de tarieven voor tabak van fijne snede tussen de lidstaten geven aanleiding tot smokkel tussen en grensoverschrijdend winkelen in een aantal buurlanden en verstoren zo de interne markt. Voorts leiden de verschillen tussen de tarieven voor tabak van fijne snede en die voor sigaretten tot een probleem van substitutie. Op communautair niveau kunnen grote verschillen tussen de minimumtarieven voor deze producten bezwaarlijk worden gerechtvaardigd, noch vanuit het oogpunt van de eerlijke mededinging noch, gelet op het schadelijke karakter van beide producten, vanuit gezondheidsperspectief. De minimumtarieven voor tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten moeten daarom in overeenstemming worden gebracht met het tarief voor sigaretten.

Voor tabak van fijne snede kunnen de lidstaten kiezen tussen een nominaal minimumtarief of een ad-valorem minimumtarief. Aangezien het nominale minimum evenwel het beste instrument is om de tarieven nader tot elkaar te brengen, zou er voor alle lidstaten (naast het ad-valorem minimumtarief) een verplicht nominaal minimumtarief moeten gelden, zoals voor sigaretten het geval is.

Rekening houdende met de specifieke kenmerken van tabak van fijne snede kan de minimumaccijns op tabak van fijne snede redelijkerwijs worden vastgesteld op ongeveer twee derde van de verplichte minimumaccijnsdruk voor sigaretten. Om deze twee-derdeverhouding tussen tabak van fijne snede en sigaretten te respecteren, moet het nominale minimum derhalve worden vastgesteld op 43 euro per kilogram en het proportionele minimum op 38 %.

Wanneer de bovengenoemde twee-derdeverhouding wordt toegepast bij de voorgestelde accijnsverhogingen voor sigaretten, zouden de minimumtarieven voor tabak van fijne snede stijgen tot 60 euro en 42 % over een periode van vijf jaar.

3)

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel



De Commissie stelt voor om:

- de mppc als maatstaf voor de verplichte EU-minimumaccijnsdruk en voor het bepalen van het aandeel van de specifieke accijns in de totale belastingdruk af te schaffen.

De mppc als maatstaf voor minimumtarieven druist in tegen internemarktdoelstellingen, omdat hij tot een fragmentering van de tabaksmarkten van de lidstaten leidt. De afschaffing van de mppc zou de accijnsregeling bovendien sterk vereenvoudigen, de fabrikanten gelijke kansen bieden en gezondheidsdoelstellingen meer gewicht geven. Als alternatief wordt voorgesteld om het minimum van 64 euro toe te passen op alle sigaretten, hetgeen de bestaande situatie transparanter zou maken en tot een 'fiscale benedengrens' voor in de EU verkochte sigaretten zou leiden, waardoor rekening zou worden gehouden met internemarkt- en gezondheidsoverwegingen voor alle sigarettenklassen. Tegelijkertijd wordt voorgesteld om gewogen gemiddelde prijzen te hanteren als maatstaf voor de andere minima. Dit zou een eind maken aan de fiscale instabiliteit die door het mppc-concept wordt veroorzaakt, en voor de tabaksfabrikanten een eerlijk en neutraal concurrentieklimaat scheppen.

Om gelijkaardige redenen zou de mppc niet langer als maatstaf mogen dienen voor het bepalen van het aandeel van de specifieke accijns in de totale belastingdruk (artikel 16, lid 2, van Richtlijn 95/59/EG), en moeten worden vervangen door de wap (gewogen gemiddelde prijzen).

- het minimum voor sigaretten geleidelijk te verhogen in overeenstemming met internemarktdoelstellingen en gezondheidsoverwegingen.

Een grotere convergentie is noodzakelijk om de goede werking van de interne markt te garanderen. Er zijn immers nog steeds aanzienlijke verschillen in de belastingniveaus tussen de diverse lidstaten. Om dit doel te verwezenlijken, moeten de minimumbelastingniveaus worden verhoogd.

Het verbruik van sigaretten in de EU is tussen 2002 en 2006 met ruim 10 % gedaald. In dezelfde periode is de accijns op sigaretten met gemiddeld 33 % gestegen. Om in de komende vijf jaar een vergelijkbare daling in het verbruik te realiseren, zijn verdere accijnsverhogingen wenselijk. Uitgaande van een prijselasticiteit van - 0,43 (een cijfer van de Wereldbank) moeten de prijzen met 25 % stijgen om de vraag met 10 % te laten dalen. Vanuit gezondheidsperspectief zou een verhoging tot 90 euro voor alle sigaretten en tot 63 % op de gewogen gemiddelde prijzen kunnen leiden tot een daling van de vraag met gemiddeld 10 % in 22 lidstaten, met name doordat een dergelijke verhoging de resultaten van het belastingbeleid van de lidstaten zou ondersteunen. Bovendien zou de weg worden vrijgemaakt voor verdere accijnsverhogingen voor sigaretten, ook in de lidstaten die al hoge tarieven hanteren.

Deze verhogingen moeten geleidelijk worden ingevoerd over een periode van vijf jaar, dus uiterlijk tegen 31 december 2013. Om rekening te houden met het feit dat in een aantal lidstaten de lopende overgangsperioden, die zijn toegestaan in de toetredingsakten, nog niet zijn verstreken, wordt de overgangsperiode voor die lidstaten met een of twee jaar verlengd, naar gelang van de resterende looptijd van de huidige overgangsperiode.

- de lidstaten meer speelruimte te geven om specifieke rechten toe te passen en een minimumaccijns op sigaretten te heffen.

Uit internemarkt-, begrotings- en gezondheidsperspectief, aldus het verslag van de Commissie, bieden specifieke en minimumaccijnzen duidelijke voordelen en kan er grotere speelruimte worden gegeven aan de lidstaten die meer gebruikmaken van specifieke of minimumaccijnzen.

Om evenwel te vermijden dat in een lidstaat uitsluitend specifieke rechten worden geheven en in een andere, aangrenzende lidstaat uitsluitend ad-valorem rechten, waardoor er een grensoverschrijdende stroom op gang zou komen van merken van het hogere segment van de eerste naar de tweede lidstaat en van laaggeprijsde merken in de omgekeerde richting, blijft het wenselijk dat de structuur van de accijns tot op zekere hoogte consistent blijft. Daarom wordt voorgesteld om de huidige bandbreedte van 5-55 % van de totale belastingdruk te verruimen tot 10-75 %.

Wat de minimumaccijns betreft, wordt de lidstaten meer speelruimte gegeven doordat de hoogte van de minimumbelasting niet langer beperkt wordt tot de accijns op de mppc, zoals thans ook het geval is voor andere tabaksproducten.

- de minimumtarieven voor tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten geleidelijk in overeenstemming te brengen met het tarief voor sigaretten.

In overeenstemming met de structuur van de minimumtarieven voor sigaretten wordt voorgesteld om een verplicht nominaal en ad-valorem minimum in te voeren voor tabak van fijne snede. Om een twee-derdeverhouding tussen tabak van fijne snede en sigaretten te respecteren, moet het nominale minimum worden vastgesteld op 43 euro per kilogram en het proportionele minimum op 38 %.

Wanneer de bovengenoemde twee-derdeverhouding wordt toegepast bij de voorgestelde accijnsverhogingen voor sigaretten, zouden de minimumtarieven voor tabak van fijne snede stijgen tot 60 euro en 42 %.

- de minima voor andere tabaksfabrikaten dan sigaretten en tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten aan de inflatie aan te passen.

Het specifieke accijnsrecht voor sigaren en cigarillo's en voor rooktabak (andere dan tabak van fijne snede bestemd voor het rollen van sigaretten) moet worden aangepast om rekening te houden met de inflatie in de periode 2003-2007. Op basis van de gegevens van Eurostat over het jaarlijkse wijzigingspercentage van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (GICP) tussen 2003 en 2007 kan de inflatie worden geschat op circa 2 % per jaar of 8 % over de hele periode. Als dit percentage wordt toegepast op de specifieke minimumaccijns en wordt afgerond naar de eerstvolgende hogere eenheid, geeft dit een bedrag van 12 euro voor sigaren en cigarillo's en 22 euro voor andere rooktabak.

- de huidige definitie van sigaretten, sigaren en andere rooktabak aan te passen.

- de definitie van sigaretten aan te passen.

Een tabaksrolletje wordt voor de toepassing van de accijns als twee sigaretten beschouwd wanneer het, zonder filter of mondstuk, meer dan 9 maar niet meer dan 18 cm lang is, en als drie sigaretten wanneer het, zonder filter of mondstuk, meer dan 18 maar niet meer dan 27 cm lang is enz. Om minder accijns op sigaretten te moeten betalen, zijn er nieuwe producten op de markt gebracht, die bestaan uit rolletjes van 18 cm en aparte filters. De rolletjes worden vervolgens in drieën gesneden en in de filters gestopt. Drie sigaretten worden zo slechts als twee sigaretten belast. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen, moet een tabaksrolletje als twee sigaretten worden beschouwd wanneer het, zonder filter of mondstuk, meer dan 9 maar niet meer dan 12 cm lang is, en als drie sigaretten wanneer het meer dan 12 maar niet meer dan 15 cm lang is enz.

- de definitie van sigaren aan te passen.

Verschillende lidstaten en de branche hebben gemeld dat er nieuwe producten zijn opgedoken die op de markt worden gebracht als sigaren - zij hebben de kleur van een sigaar of cigarillo in plaats van de witte kleur van een sigaret – maar wat functie, smaak en presentatie betreft als substituut voor sigaretten moeten worden beschouwd. Het is derhalve wenselijk om de desbetreffende bepaling (artikel 3, punt 3, van Richtlijn 95/59/EG) volledig te schrappen in de huidige definitie van sigaren. Een dergelijke wijziging zou ervoor zorgen dat deze producten op uniforme wijze worden belast en dat het lagere minimum slechts kan worden toegepast op traditionele sigaren en cigarillo's.

- de definitie van pijptabak aan te passen.

De definitie van rooktabak moet worden aangepast om een beter onderscheid te maken tussen pijptabak en tabak van fijne snede en om onjuiste belasting te voorkomen. Er wordt voorgesteld om de minimale snijbreedte van pijptabak, die momenteel 1 mm bedraagt, te verhogen tot 1,5 mm.

- monitoring in te stellen op de regeling voor tabaksbelasting.

Krachtens artikel 4 van de Richtlijnen 92/79/EEG en 92/80/EEG moet de Commissie de structuur en de tarieven van de accijns op gezette tijden onderzoeken. Om dit onderzoek te kunnen verrichten, moet de Commissie evenwel gegevens hebben over de hoeveelheden en de prijzen van de tabaksproducten die in de lidstaten tot verbruik worden uitgeslagen. Met het oog op een efficiënte en effectieve verzameling van deze gegevens bij alle lidstaten wordt voorgesteld om nieuwe regels voor de verstrekking van gegevens inzake tabaksbelasting in te voeren en de vereiste statistische gegevens te definiëren.

Rechtsgrondslag



Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 93.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel valt onder de gedeelde bevoegdheid van de Gemeenschap en de lidstaten. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve van toepassing.

Ofschoon de huidige EU-minimumtarieven de verschillen tussen de nationale accijnstarieven voor tabaksproducten hebben beperkt, hebben zij niet kunnen voorkomen dat er grote verschillen zijn blijven bestaan, ondanks het feit dat de lidstaten meer aandacht besteden aan de verwezenlijking van gezondheidsdoelstellingen op dit gebied. Door deze verschillen hebben het grensoverschrijdend winkelen en de smokkel aanzienlijke proporties aangenomen, wat mededingingsverstoringen op de tabaksmarkt veroorzaakt, tot verlies van begrotingsinkomsten leidt voor de lidstaten die een relatief hoge accijns toepassen, en ook de doelstellingen van het gezondheidsbeleid ondergraaft.

Als op EU-niveau geen actie wordt ondernomen, zou dit negatieve gevolgen hebben, aangezien de interactie tussen de lidstaten op het gebied van fiscaal beleid de verschillen niet heeft verkleind. Alleen met een wijziging van de bestaande bepalingen, zoals hierboven uiteengezet, kan derhalve aan de huidige situatie worden verholpen. Een dergelijke wijziging kan alleen worden doorgevoerd door de communautaire wetgever zelf, die de te wijzigen richtlijnen heeft opgesteld.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

De doelstellingen van deze herziening kunnen het best worden bereikt door de bestaande richtlijnen te wijzigen zoals hierboven werd uiteengezet.

Het voorstel voorziet met name in een verhoging van de minimumtarieven om de goede werking van de interne markt zonder fiscale grenzen te garanderen en de gezondheidsdoelstellingen van de lidstaten te vrijwaren. Boven de minimumtarieven kunnen de lidstaten vrij de accijnstarieven vaststellen op een niveau dat zij passend achten om recht te doen aan hun specifieke nationale omstandigheden. Tegelijkertijd geeft dit voorstel de lidstaten meer speelruimte om de structuur van de accijns vast te stellen en een minimumaccijns op sigaretten te heffen.

Het voorstel gaat daarmee niet verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen van het Verdrag te verwezenlijken.

Keuze van instrumenten



Voorgesteld instrument: richtlijn. Op dit gebied, waarop al een reeks richtlijnen van toepassing is, moeten de lidstaten een aanzienlijke speelruimte behouden, zoals hierboven werd uiteengezet. Een andere instrument dan een wijzigingsrichtlijn zou dus ongeschikt zijn.

4)

3.

Gevolgen voor de begroting



In theorie zou de aanneming van het voorstel gevolgen kunnen hebben voor de berekening van de btw uit eigen middelen. Deze zullen evenwel onbeduidend zijn en in ieder geval niet kunnen worden gemeten.