Toelichting bij COM(2005)698 - Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Sinds 24 juli 1993 is bij Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen een vrijwillige regeling ingevoerd om oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen op het grondgebied van de Gemeenschap te beschermen. Dankzij deze vrijwillige regeling kunnen geïnteresseerde producenten bepaalde benamingen laten beschermen door ze te laten registreren. De oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen mogen dan nog uitsluitend gebruikt worden voor landbouwproducten en levensmiddelen die in de door de benamingen aangeduide gebieden of plaatsen geproduceerd en/of verwerkt worden onder specifieke door de producenten gedeponeerde productie- en verwerkingsvoorwaarden.

2. Een aantal lidstaten heeft “gewaarborgde oorsprongsbenamingen” ingevoerd om tegemoet te komen aan het verlangen van marktdeelnemers om landbouwproducten en levensmiddelen met een specifieke geografische oorsprong te beschermen. Doel was de uiteenlopende nationale procedures voor levensmiddelen – met uitzondering van wijn en sterkedranken, waarvoor andere communautaire voorschriften gelden – te harmoniseren om gelijke mededingingsvoorwaarden voor alle marktdeelnemers te waarborgen, de benamingen doeltreffend tegen misbruik en wederrechtelijke imitaties te beschermen en de geloofwaardigheid van producten met een oorsprongsbenaming of een geografische aanduiding te vergroten.

3. Sinds 1993 zijn meer dan 700 benamingen geregistreerd: meer dan 150 kaasnamen, meer dan 160 namen van vlees en vleeswaren, meer dan 150 namen van verse of verwerkte vruchten en groenten en meer dan 80 namen van olijfoliën. De Commissie heeft bovendien meer dan 300 nieuwe aanvragen uit de lidstaten en derde landen ontvangen om benamingen te registreren en/of productdossiers te wijzigen. Uit deze gegevens blijkt dat de vrijwillige regeling in de Gemeenschap positief onthaald is. Ook dankzij de vaststelling van een gemeenschappelijk communautair symbool beginnen de consumenten de communautaire beschermingsregeling te waarderen.

4. De registratieprocedure voor nieuwe benamingen uit de Gemeenschap bestaat uit twee fasen. De autoriteiten van de lidstaat waar zich het geografische gebied bevindt, zijn verantwoordelijk voor de eerste – nationale – fase. De Commissie is verantwoordelijk voor de tweede – communautaire – fase. Tijdens de tweede fase wordt onderzocht of de aanvraag aan de voorwaarden van de verordening voldoet. De tweede fase omvat bovendien een bezwaarprocedure die elke marktdeelnemer na de publicatie van de belangrijkste gegevens van de aanvraag de mogelijkheid biedt op basis van vastgestelde criteria bezwaar tegen de registratie aan te tekenen. De ervaring met deze procedure heeft geleerd dat de werkzaamheden van de lidstaten en de Commissie elkaar soms overlappen. Bovendien kunnen beide fasen aanleiding geven tot complexe onderzoeken van soms bijzonder lijvige dossiers waarvan de structuur en de inhoud van nature sterk verschillen van aanvraag tot aanvraag. Het is daarom raadzaam de procedures te vereenvoudigen en de verantwoordelijkheden van de verschillende autoriteiten bij het onderzoek van de aanvragen te verduidelijken met het oog op transparantere aanvragen en een gelijke behandeling van alle aanvragers.

5. Naar aanleiding van de klachten WT/DS174 en WT/DS290 van respectievelijk de Verenigde Staten en Australië bij de Wereldhandelsorganisatie (WTO) heeft het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO op 20 april 2005 de “Panel Reports on the European Communities' protection of trademarks and geographical indications for agricultural products and foodstuffs” goedgekeurd. Daarin wordt geconcludeerd dat Verordening (EEG) nr. 2081/92 strijdig is met artikel 3, lid 1, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom en met artikel III, lid 4, van de GATT-Overeenkomst van 1947. Het Orgaan voor geschillenbeslechting baseert zich op de wederkerigheids- en gelijkwaardigheidseisen van artikel 12 en volgende artikelen van Verordening (EEG) nr. 2081/92 en op het feit dat de voor derde landen geldende registratie- en bezwaarprocedures de tussenkomst (onderzoek en overdracht) van de regeringen van deze landen vergen en de regeringen van derde landen bij de controles moeten worden betrokken. Verordening (EEG) nr. 2081/92 moet in overeenstemming worden gebracht met de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom en de GATT-Overeenkomst van 1994 binnen de met de andere betrokken partijen overeengekomen termijnen.

6. Een eerste reeks wijzigingen beoogt duidelijker te definiëren welke belangrijke gegevens vóór de registratie officieel gepubliceerd moeten worden, opdat alle marktdeelnemers hun bezwaarrecht kunnen doen gelden en de bevoegde controle-instanties de bescherming van de in elke lidstaat geregistreerde benamingen ambtshalve kunnen waarborgen. Deze gegevens – en met name de benaming van het product, de beschrijving van het product met het oog op de controle, de etikettering en de presentatie (inclusief de eventuele verpakkingsbeperkingen buiten het oorsprongsgebied en de rechtvaardiging van deze beperkingen) en het bewijs van het verband tussen het product en de geografische oorsprong – worden in één enkel document opgenomen. Een gestandaardiseerde en gebundelde presentatie van deze gegevens staat borg voor meer homogeniteit en een gelijke behandeling van alle aanvragen en waarborgt dat de betrokken marktdeelnemers buiten het afgebakende gebied met het oog op volledige transparantie over alle gegevens kunnen beschikken.

7. Een tweede reeks wijzigingen beoogt de verdeling van de bevoegdheden tussen de lidstaten en de Commissie duidelijker af te bakenen. De lidstaat moet voor elke aanvraag met betrekking tot een afgebakend gebied in de Gemeenschap nagaan of aan de voorwaarden van de verordening is voldaan. De lidstaat mag zich niet aan deze verplichting onttrekken, ook al wordt de aanvraag later nog door de Commissie onderzocht. Voorgesteld wordt te verduidelijken dat dit onder meer inhoudt dat elke lidstaat die van plan is een aan de voorwaarden van de verordening beantwoordende aanvraag bij de Commissie in te dienen, dit voornemen moet bekendmaken, opdat alle op het grondgebied van de lidstaat gevestigde marktdeelnemers hun bezwaarrecht kunnen doen gelden, dat ze overeenkomstig de jurisprudentie op dit vlak (beschikking van het Hof van 26 oktober 2000, Molkerei Grossbraunshain en Bene Nahrungsmittel/Commissie, C‑447/98) niet op communautair niveau kunnen doen gelden.

8. De Commissie moet vóór de eventuele publicatie van de bovenstaande gegevens op gepaste wijze nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan en ná de bezwaarprocedure beslissen of de aanvraag al dan niet wordt geregistreerd. Als de informatie in het bij de Commissie ingediende “enige document” ontoereikend blijkt, heeft de Commissie het recht de lidstaat te vragen alle relevante aanvullende gegevens mee te delen (met inbegrip van een exemplaar van het productdossier).

9. De communautaire regeling ter bescherming van geografische aanduidingen voor landbouwproducten en levensmiddelen geldt ook voor benamingen van geografische gebieden in derde landen. Overeenkomstig artikel 24, lid 9, van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom geldt de communautaire regeling echter alleen voor geografische aanduidingen van derde landen die in het land van oorsprong worden beschermd. Met het oog op de conformiteit van de communautaire regelgeving moeten ook de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 2081/92 over gelijkwaardigheid en wederkerigheid en de bepalingen die een tussenkomst van de regeringen van derde landen vereisen, worden opgegeven. Sommige marktdeelnemers in derde landen en sommige regeringen kunnen echter verlangen dat de aanvragen en/of bezwaarschriften via de bevoegde autoriteiten in de derde landen bij de Commissie worden ingediend. Deze mogelijkheid moet worden vermeld voor de derde landen die er vrijwillig gebruik van willen maken.

10. De procedures kunnen overigens worden vereenvoudigd en gerationaliseerd, vooral bij wijzigingen van de productdossiers na afloop van de bezwaarprocedure of na de registratie en bij annulaties of andere eventuele maatregelen als gevolg van het niet-naleven van de productdossiers. Met het oog op een eenvoudigere regelgeving is het ook raadzaam bij de registratie, de wijziging of de afwijzing van benamingen rekening te houden met Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. Aangezien het niet gaat om algemene uitvoeringsmaatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, is een beroep op een beheersprocedure gerechtvaardigd.

11. Bovendien is het wenselijk het systeem meer geloofwaardigheid te verlenen. Door de bepalingen inzake controles aan te scherpen en duidelijk op te nemen in het algemene kader van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn kan de toepassing van de bij artikel 13 van Verordening (EEG) nr. 2081/92 ambtshalve geboden bescherming worden verbeterd. Ook de naleving van de productdossiers door de martkdeelnemers is onderworpen aan controlebepalingen. Zo heeft een van de wijzigingen betrekking op de verplichte accreditering van eventuele particuliere controle-instanties. Dankzij deze verplichte accreditering zijn de regeringen niet verplicht tussenbeide te komen bij de aanwijzing van controle-instanties. Tegelijkertijd wordt de volledig gelijke behandeling van marktdeelnemers uit lidstaten en derde landen gewaarborgd.

12. Ook de verplichting om bij benamingen van de Gemeenschap op de etikettering van onder een geregistreerde benaming in de handel gebrachte producten de communautaire vermeldingen (“beschermde oorsprongsbenaming”/“BOB” of “beschermde geografische aanduiding”/“BGA”) en de bijbehorende communautaire symbolen aan te brengen, verleent het stelsel meer geloofwaardigheid.

13. De definitie van “geografische aanduiding” in artikel 22 van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom kan in bepaalde opzichten ruimer lijken dan de definitie van artikel 2, lid 2, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2081/92. Het voorstel wil deze twee definities daarom beter op elkaar afstemmen.

14. Er is op grote schaal overleg gepleegd over de hoofdlijnen van deze wijzigingen. De kwestie is met name besproken in juni 2005 door de adviesgroep kwaliteit van landbouwproducten, waarin de producenten, de verwerkende sector, de handelaars en in de kwaliteit van landbouwproducten geïnteresseerde consumenten- en milieuorganisaties vertegenwoordigd zijn.

15. De voorgenomen maatregelen hebben geen financiële gevolgen voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

2005/0275 (CNS)