Toelichting bij COM(2005)646 - Wijziging van richtlijn 89/552/EEG betreffende de harmonisatie van nationale wetgeving inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel


De markt voor Europese televisiediensten heeft als gevolg van de convergentie van technologieën en markten ingrijpende wijzigingen ondergaan. De 'traditionele' televisieomroepdiensten worden nog steeds geregeld op basis van wetgeving uit de jaren 1980 en 1990. Ofschoon deze aanpak tot een spectaculaire ontwikkeling van de audiovisuele markt in de Europese Unie heeft geleid, past deze niet meer bij de steeds ruimere keuze aan audiovisuele diensten die de consument in het digitale tijdperk heeft. Tegelijkertijd moeten omroepen steeds meer concurreren met andere lineaire diensten op andere platforms en met niet-lineaire diensten (diensten op aanvraag) die dezelfde of soortgelijke audiovisuele media-inhoud bieden, maar die onder andere regelgeving vallen. Hierdoor ontstaat een oneerlijk speelveld voor de wijze van aflevering van inhoud. Daarom is er, conform het beginsel van 'betere regelgeving', behoefte aan een nieuwe aanpak.

Algemene context


Vanwege de technologische en marktontwikkelingen en met het oog op een verdere verbetering van het concurrentievermogen van de Europese industrie op de gebieden informatie- een communicatietechnologie en media heeft de Commissie besloten het huidige wetgevingskader voor televisieomroep te herzien. De modernisering van de wetgeving inzake audiovisuele mediadiensten in de interne markt is een integrerend deel van de activiteiten van de Commissie ter verbetering van de regelgeving. Tegelijkertijd draagt zij bij tot de realisatie van de Lissabonagenda en vormt zij een cruciaal element van de nieuwe beleidsstrategie i2010, die de Commissie in juni heeft vastgesteld. Bovendien sluit zij aan bij de Mededeling van de Commissie over de versnelde omschakeling van analoge op digitale omroep van mei dit jaar . Met het werkprogramma bij het Vierde verslag over de toepassing van Richtlijn 89/552/EEG 'Televisie zonder grenzen' i, is de Commissie in 2003 een eerste overlegfase gestart voor de herziening van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, als gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (Televisie zonder Grenzen - TZG), onder meer door hoorzittingen en een schriftelijke raadpleging. De Commissie heeft haar conclusies over deze eerste raadpleging verwoord in een mededeling over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid i. Naar aanleiding van deze mededeling zijn focusgroepen opgericht om bepaalde kwesties uitvoeriger te bespreken met deskundigen. De resultaten van de focusgroepen zijn op 30 en 31 mei 2005 op een seminar in Luxemburg aan de lidstaten gepresenteerd en in discussienota's vastgelegd die de Commissie in juli 2005 heeft gepubliceerd. De Commissie heeft in deze tweede overlegfase reacties ontvangen van meer dan 200 stakeholders, waaronder vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de industrie. De discussienota's en de binnengekomen reacties hebben als uitgangspunt gediend voor de organisatie van een grote conferentie over audiovisuele media in samenwerking met het Britse Voorzitterschap in Liverpool in september 2005. Deze conferentie vormde het sluitstuk van de discussie en markeerde het einde van de overlegfase. De belangrijkste conclusie van dit alles was dat de TZG-richtlijn in haar huidige vorm tot steeds meer ongerechtvaardigde verschillen zou leiden in de behandeling van de verschillende wijzen van aflevering van identieke of soortgelijke media-inhoud en dat de EU daarom iets diende te ondernemen om de rechtszekerheid te vergroten om daarmee zo goed mogelijke voorwaarden voor het concurrentievermogen van de sector te scheppen. Het doel van dit voorstel is ervoor te zorgen dat de aanbieders van audiovisuele diensten op aanvraag in de lidstaten ten volle profijt kunnen trekken van de interne markt dankzij het principe van regelgeving door het land van oorsprong. Hierdoor kan de rechtszekerheid voor alle aanbieders van audiovisuele mediadiensten over de gehele linie worden vergroot. Dit is in overeenstemming met het beginsel van technologische neutraliteit. Bij de modernisering van de voorschriften inzake het audiovisueel beleid dient namelijk geen onderscheid te worden gemaakt tussen de verschillende platforms voor de afgifte van soortgelijke inhoud en moet worden gezorgd voor een eerlijk speelveld waarop de verschillende exploitanten eerlijker en beter met elkaar kunnen concurreren en waarbij nieuwe diensten de kans krijgen om tot bloei te komen. Tegelijkertijd is er, gelet op de ontwikkelingen op het gebied van technologie, markt en consumentengedrag (meer keuzevrijheid en verantwoordelijkheid) en met het oog op het behoud van een goede afstemming op doelstellingen van algemeen belang, behoefte aan meer flexibiliteit ten aanzien van de voorschriften inzake lineaire audiovisuele mediadiensten, met name waar het reclame betreft. Kortom, de bedoeling van het voorstel van de Commissie is het regelgevingskader voor omroep en andere lineaire diensten te moderniseren en vereenvoudigen, alsmede minimumvoorschriften in te voeren voor niet-lineaire audiovisuele mediadiensten.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied


Richtlijn 89/552/EEG van de Raad, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG, heeft betrekking op televisieomroep. Met het onderhavige voorstel wordt de TZG-richtlijn gewijzigd teneinde het regelgevingskader voor televisieomroep, met inbegrip van andere lineaire (geprogrammeerde) audiovisuele mediadiensten, moderner en flexibeler te maken en een minimumverzameling van voorschriften voor niet-lineaire (op aanvraag geleverde) audiovisuele mediadiensten in te voeren.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de EU


Dit voorstel vormt een aanvulling op bestaande EU-wetgeving, in het bijzonder Richtlijn 2000/31/EG inzake elektronische handel, die eveneens betrekking heeft op diensten op aanvraag. Richtlijn 2000/31/EG biedt de lidstaten de mogelijkheid af te wijken van het land-van-oorsprong-beginsel op verschillende gronden die met het overheidsbeleid verband houden. Het gevolg is dat op aanvraag geleverde audiovisuele mediadiensten onder verschillende voorschriften kunnen vallen als de inhoud ook in verschillende lidstaten wordt afgeleverd (artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG). Bovendien heeft Richtlijn 2000/31/EG geen betrekking op aspecten van het overheidsbeleid zoals de bescherming van minderjarigen of het respect voor de menselijke waardigheid, terwijl het onderhavige voorstel ook voor een minimum aan coördinatie zorgt wat deze aspecten van audiovisuele mediadiensten betreft. Richtlijn 2005/29/EG voorziet in de aanpak van oneerlijke handelspraktijken, zoals misleidende en agressieve handelspraktijken, op basis van een mediaonafhankelijke aanpak, terwijl de onderhavige richtlijn specifieke bepalingen bevat inzake reclame die typisch is voor audiovisuele mediadiensten. Richtlijn 2003/33/EG verbiedt reclame voor sigaretten en andere tabaksproducten in de pers en andere gedrukte publicaties, alsmede via de radio en diensten van de informatiemaatschappij. Ook verbiedt zij de sponsoring van radioprogramma's en grensoverschrijdende evenementen door tabaksfabrikanten. Bovendien blijkt uit overweging 14 van Richtlijn 2003/33/EG dat alle vormen van directe en indirecte audiovisuele reclame voor sigaretten en andere tabaksproducten via omroepdiensten op grond van de TZG-richtlijn verboden is. Wordt het onderhavige voorstel aanvaard, zal dit voor alle audiovisuele mediadiensten gaan gelden. In dit voorstel wordt geheel en al rekening gehouden met de grondrechten en -beginselen die door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie worden verleend, met name door artikel 11. Het voorstel vormt geen enkele belemmering voor de toepassing van grondwettelijke bepalingen inzake persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in de media door de lidstaten.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Raadpleging van belanghebbende partijen



Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten


In 2003 heeft een eerste openbare raadpleging plaatsgevonden. De Commissie heeft discussienota's op haar website geplaatst en de belanghebbenden uitgenodigd om uiterlijk op 15 juli 2003 een schriftelijke reactie in te dienen. De Commissie heeft meer dan 150 schriftelijke bijdragen ontvangen (samen ongeveer 1.350 pagina's) uit alle relevante sectoren (particuliere en openbare omroepen, regelgevers, producenten en rechthebbenden) en uit de meeste lidstaten. Daarna is een reeks openbare hoorzittingen georganiseerd. In de Mededeling van de Commissie over de toekomst van het Europese audiovisuele regelgevingsbeleid [COM(2003) 784 van 15.12.2003] werden de conclusies van deze eerste overlegfase verwoord. Er werden drie focusgroepen van deskundigen opgezet om zich te beraden op i) de reikwijdte van de toekomstige regelgeving, ii) adequate voorschriften inzake tv-reclame en iii) het recht op informatie c.q. korte verslagen. De resultaten van de besprekingen in de focusgroepen is samengevat in discussienota's die in juli zijn gepubliceerd voor de samen met het Britse Voorzitterschap georganiseerde audiovisuele conferentie. De Commissie heeft, in deze tweede overlegronde, reacties ontvangen van meer dan 200 belanghebbende partijen, waaronder ICT-bedrijven, telecomexploitanten en internetdienstverleners. Dit overleg heeft onder de belanghebbenden tot een brede discussie over de hoofdpunten geleid, die op de Conferentie van Liverpool in september 2005 zijn hoogtepunt bereikte. Tussen 11 juli en 5 september 2005 is via internet een publieke raadpleging gehouden. De Commissie heeft in het kader daarvan reacties ontvangen van 206 stakeholders. De resultaten van beide raadplegingen zijn gepubliceerd op de website van de Commissie: europa.eu.int/comm/avpolicy/regul/review-twf2003 europa.eu.int/comm/avpolicy/revision-tvwf2005

Samenvatting van de reacties en hoe daarmee rekening is gehouden


Reikwijdte van toekomstige regelgeving Uit de discussie is duidelijk naar voren gekomen dat technologische neutraliteit een belangrijk principe is. De lidstaten, consumentenorganisaties en publieke omroepen steunen de herziening van de voorschriften inzake de inhoud van televisieprogramma's in het kader van de invoering van een allesomvattende kaderregeling voor alle audiovisuele mediadiensten. Zij zijn het evenwel allemaal erover eens dat een horizontale aanpak alleen kan werken als er voor lineaire en niet-lineaire diensten een getrapt stelsel van voorschriften komt. Een meerderheid stelde zich op het standpunt dat het onderscheid tussen lineaire en niet-lineaire diensten een werkbare, toekomstgerichte grondslag voor een wettelijke definitie vormt. Reclame Wat de kwantitatieve voorschriften betreft, werd geopperd enige flexibiliteit toe te staan wat betreft het onderbreken van programma's voor reclame en de dagelijkse maxima voor reclame. Dit idee kreeg brede steun van de industrie en, tot op zekere hoogte, ook van publieke omroepen en sommige lidstaten. Diverse stakeholders wezen op het nut van coregulering en zelfregulering op reclamegebied. Bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid Wat de bescherming van minderjarigen en het aanzetten tot haat betreft, lijkt er een tamelijk brede consensus te zijn over het huidige evenwicht dat met de TZG-richtlijn is bereikt. Lidstaten, publieke omroepen, religieuze organisaties, en consumenten- en kijkersorganisaties hebben te kennen gegeven dat deze waarden ook voor niet-lineaire diensten moeten gelden, niet alleen voor de traditionele televisieomroep. Culturele verscheidenheid Terwijl er algemene overeenstemming bestaat over de doelstelling van een levendige Europese audiovisuele productiesector die onze culturele verscheidenheid weerspiegelt, is het duidelijk dat zendtijdquota's in de wereld van televisie op aanvraag niet langer een optie zijn. Anderzijds wordt erkend dat de richtlijn in vrij verkeer van niet-lineaire diensten in de interne markt dient te voorzien. Recht op informatie en korte verslagen Het recht op informatie en korte verslagen wordt door de verschillende stakeholders op uiteenlopende wijze geïnterpreteerd: er zijn stakeholders die vinden dat er geen behoefte is aan harmonisatie van verschillende regelgevingskaders op Europees niveau, terwijl de publieke omroepen juist van mening zijn dat de huidige onderhandelingsvoorwaarden de toegang tot korte verslagen niet bevorderen en dat een bepaling in de richtlijn derhalve nuttig zou zijn.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid



Betrokken wetenschaps- en kennisgebieden - vergelijkende studie inzake het effect van controlemaatregelen op de markten voor televisiereclame in de lidstaten van de Europese Unie (Carat); - studie inzake het effect van maatregelen ter bevordering van de distributie en productie van tv-programma's in de Gemeenschap en op nationaal niveau (David Graham and Associated Ltd.); - studie inzake de coreguleringsmaatregelen in de mediasector (Hans Bredow Institut); - studie inzake de toepassing van voorschriften voor tv-reclame, sponsoring en telewinkelen (Audimetrie); - effectbeoordeling (Rand).

Gebruikte methode


n Benchmarking, statistisch onderzoek, kwalitatieve interviews, litteratuuronderzoek, inzameling van feiten en gegevens rekening houdende met economische parameters en met technologische aspecten.

Belangrijkste geraadpleegde organisaties en deskundigen


Focusgroepen, Carat, RAND, David Graham and Associated Ltd., Hans Bredow Institut, S.A. Audiometrie en alle stakeholders in twee raadplegingsrondes.

Samenvatting van de ontvangen en gebruikte adviezen


Er is geen sprake van potentiële ernstige risico's met onomkeerbare gevolgen.

- De studie inzake het effect van maatregelen ter bevordering van de distributie en productie van tv-programma's heeft bevestigd dat de artikelen 4 en 5 van de TZG-richtlijn een adequaat en stabiel raamwerk vormen voor de bevordering van Europese en onafhankelijke producties en de culturele verscheidenheid. Zij hebben sinds de inwerkingtreding van de richtlijn een aanzienlijk positief effect gehad, niet alleen in termen van de veelvuldigere programmering van Europese producties op de Europese televisiekanalen, maar ook in cultureel en economisch opzicht. - Effect van de regelgeving op de markten voor televisiereclame (artikelen 10-20 van de TZG-richtlijn): de omroepen dringen aan op een vereenvoudiging of zelfs afschaffing van het in hun ogen te ingewikkelde artikel 11. Het aantal onderbrekingen is lager in landen waar de regelgeving streng is en hoger in gedereguleerde landen. Een analyse heeft uitgewezen dat de in artikel 18 genoemde grenzen voor een goed evenwicht zorgen tussen de bescherming van de kijker en de behoeften van de markt. Bij productplaatsing zou kunnen worden voorkomen dat deze als sluikreclame wordt gezien, door het publiek duidelijke en nauwkeurige informatie te geven over productplaatsing door adverteerders in een programma.

Wijze waarop het deskundigenadvies beschikbaar is gemaakt voor het publiek


Via de website van DG Informatiemaatschappij en media: europa.eu.int/comm/avpolicy/stat/studi_en

Effectbeoordeling


Voor de herziening van de TZG-richtlijn zijn er vijf mogelijkheden:  i Intrekking van de richtlijn Vanuit het standpunt van de interne markt voor audiovisuele diensten, de bescherming van minderjarigen en de menselijke waardigheid, de consumenten en het publiek, evenals de bevordering van de culturele verscheidenheid zou intrekking van de richtlijn erop neerkomen dat alleen nog nationale voorschriften van toepassing zouden zijn en dat het land-van-oorsprong-beginsel voor alle omroepen zou verdwijnen.  i Ongewijzigde handhaving van de richtlijn Bij elke effectbeoordeling moet ook een scenario worden geanalyseerd waarbij alles bij het oude wordt gelaten (handhaving van de status quo). Dit kan dienen als referentie voor de beoordeling van de verschillen tussen de effecten van de diverse scenario's.  i Gerichte aanpassing en verduidelijking van de tekst Hierbij zou de richtlijn worden herzien door de definities in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen teneinde duidelijk te maken dat alle lineaire, soortgelijke diensten als televisie ook onder de richtlijn vallen. De richtlijn zou in dit geval evenwel geen betrekking hebben op niet-lineaire diensten.  i Invoering van een allesomvattend wetgevingskader met gedifferentieerde behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten De richtlijn zou in dit geval een allesomvattend raamwerk vormen voor alle vormen van elektronische levering van audiovisuele inhoud, waarbij de verschillende soorten diensten (in het bijzonder lineaire en niet-lineaire) uiteenlopend worden behandeld. Voor niet-lineaire diensten zou slechts een aantal basisvoorwaarden gelden.  i Volledige harmonisatie met gelijke behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten In dit geval zou een richtlijn voor audiovisuele inhouddiensten moeten worden ingevoerd waarin alle soorten diensten op dezelfde wijze worden behandeld. Elke bepaling van deze richtlijn – vanaf het land-van-oorsprong-beginsel tot en met de bepalingen inzake Europese en onafhankelijke producties – zouden zowel voor aanbieders van lineaire als van niet-lineaire diensten moeten gelden. Bij de effectbeoordeling is uitvoerig ingegaan op de opties 2, 3 en 4. Intrekking van de richtlijn – optie 1 – zou noch in het belang zijn van de omroepen, die niet langer op een gecoördineerde en open pan-Europese audiovisuele markt kunnen opereren, noch in dat van de consumenten, die niet meer verzekerd zijn van toegang tot een groot aantal audiovisuele diensten die een minimum aan kwaliteitsnormen beantwoorden, onafhankelijk van het land van oorsprong. In feite is er gedurende de al in hoofdstuk 1 genoemde uitgebreide publieke raadpleging geen enkele stakeholder geweest die een voorstel in deze richting heeft gedaan. Daarom kan optie 1 niet als realistisch worden beschouwd op grond waarvan zij niet in de effectbeoordeling is meegenomen. Optie 5 impliceert een volledige harmonisatie van de gehele audiovisuele industrie. Ook deze optie is niet overwogen omdat deze binnen de huidige omstandigheden – een uiterst gevarieerde, zich snel ontwikkelende industrie die gestuurd wordt door een wisselend mengsel van economische, politieke en sociaal-culturele belangen – vooralsnog volstrekt niet haalbaar is. Wederom heeft geen van de stakeholders een hierop geënt voorstel gedaan. Negen belangrijke stakeholdersgroepen, de overheden van de lidstaten en de Commissie blijken direct of indirect betrokken te zijn bij de toepassing van regelgeving die op de TZG-richtlijn en de herziening daarvan is gebaseerd. De effecten voor deze stakeholders zijn uitvoerig geanalyseerd. Een overzicht van de resultaten daarvan wat betreft de belangrijkste kwesties die in de openbare raadpleging aan de orde zijn gekomen, zijn voor elk van de drie, hierboven genoemde beleidsopties in een tabel opgenomen, zie bijlage. De analyse heeft aangetoond dat handhaving van de status quo (optie 2) negatieve gevolgen zou hebben voor een groot aantal stakeholders. Slechts enkele belanghebbenden zouden duidelijk baat hebben bij handhaving van de richtlijn in haar huidige vorm. Volgens de analyse zou optie 3 vanwege de beperkte reikwijdte voor minder stakeholders consequenties hebben en zou deze bovendien slechts voor een gering aantal stakeholders een gunstige invloed hebben op de verhouding tussen de risico's en de baten. Voor sommige van hen leidt deze optie in het algemeen niet tot wezenlijke verschillen ten opzichte van de huidige omstandigheden, terwijl er in een minderheid van de gevallen een positief scenario wordt verwacht. Invoering van een allesomvattend wetgevingskader met gedifferentieerde behandeling van lineaire en niet-lineaire diensten zou bijna het tegenovergestelde zijn van de status quo-optie, wat het aantal stakeholders betreft dat positieve of negatieve gevolgen ondervindt van een totale herziening van de richtlijn. Ofschoon de omstandigheden zich voor een betrekkelijke meerderheid van de stakeholders niet zouden wijzigen, zou deze optie toch voor een zeer aantal onder hen duidelijk betere perspectieven opleveren. Slechts in enkele gevallen zouden de omstandigheden verslechteren, in de veronderstelling dat een aantal hypotheses wordt bevestigd.

De Commissie heeft de effectbeoordeling overeenkomstig haar werkprogramma uitgevoerd. Het verslag ervan is als bijlage bij het voorstel voor de richtlijn gevoegd en zal ook op de website van DG Informatiemaatschappij en media worden geplaatst: europa.eu.int/comm/avpolicy/stat/studi_en

2.

Juridische elementen van het voorstel



Samenvatting van de voorgestelde maatregel


- Wijziging van de richtlijn - Gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten (inclusief niet-lineaire diensten) - Verhoging van de flexibiliteit en modernisering van de reclamevoorschriften met handhaving van de bescherming van de consument en inachtneming van de algemene doelstellingen van het overheidsbeleid

Rechtsgrondslag


Artikel 47, lid 2, en artikel 55 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Subsidiariteitsbeginsel


In verband met de opkomst van audiovisuele mediadiensten op aanvraag wordt steeds meer gevreesd dat de verschillen in nationale voorschriften inzake deze diensten barrières opwerpen voor de concurrentie op de interne markt. Bij de herziening van de TZG-richtlijn moeten de voorwaarden voor de totstandbrenging en werking van de interne markt worden verbeterd teneinde de (bestaande en verwachte) belemmeringen voor de uitoefening van de fundamentele vrijheid van dienstverrichting die het gevolg zijn van nationale voorschriften of significante concurrentievervalsing door discrepanties tussen nationale voorschriften voor nieuwe diensten op aanvraag, uit de weg te ruimen of te voorkomen. Er dreigt een reëel gevaar van rechtsonzekerheid als de lidstaten met de opkomst van audiovisuele diensten om redenen van overheidsbeleid afwijkingen van het land-van-oorsprong-beginsel toestaan, waardoor er voor deze diensten niet-geharmoniseerde voorschriften in de verschillende lidstaten ontstaan. Tegelijkertijd is uit de reacties op een onlangs door de Commissie aan de leden van het TGZ-contactcomité verstuurde vragenlijst gebleken dat in de meeste lidstaten al voorschriften bestaan ten aanzien van de belangrijkste problemen in verband met niet-lineaire (op aanvraag geleverde) diensten. Inderdaad blijken de voorschriften van de lidstaten inzake diensten op aanvraag te verschillen en 23 van de 25 lidstaten beschikken over een of andere vorm van regelgeving voor de meeste aspecten van de problematiek. Zonder een geharmoniseerde Europese aanpak zouden pan-Europese aanbieders door een gebrek aan rechtszekerheid buiten de EU 'offshore' kunnen gaan, waardoor er op middellange termijn schade voor de economieën van de lidstaten ontstaat.

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel beperkt zich tot het minimum aan harmonisatie dat nodig is om het vrije verkeer van audiovisuele mediadiensten in de interne markt te waarborgen. Bij de toepassing wordt expliciet een beroep gedaan op coregulering en zelfregulering.

Het voorstel zal het toezicht op de naleving van de voorschriften voor tv-reclame veel eenvoudiger maken. Aangezien de harmonisatie van de minimumvoorschriften voor niet-lineaire diensten in de meeste gevallen geen nieuwe verplichtingen voor exploitanten meebrengt, maar deze enkel op Europees niveau harmoniseert met het oog op de toepassing van het land-van-oorsprong-beginsel, staat het voorstel in verhouding tot de doelstelling.

Keuze van instrumenten



Voorgestelde instrumenten: richtlijn, coregulering, zelfregulering.

Het voorstel voorziet in een aantal instrumenten: waar grondrechten in het spel zijn, is regelgeving noodzakelijk. Coregulering wordt al op grote schaal toegepast bij de bescherming van minderjarigen en het voorstel moet coregulering op de door de richtlijn gecoördineerde terreinen stimuleren. De betrokken regelingen moeten in brede kring worden aanvaard door de belangrijkste stakeholders en in doeltreffende handhaving voorzien.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de Gemeenschapsbegroting.

4.

Aanvullende informatie



Simulatie, proefperiode en overgangsperiode

Het voorstel voorziet in een overgangsperiode.

Vereenvoudiging



Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de wetgeving.

De voorschriften voor tv-reclame van de huidige TZG-richtlijn worden aanmerkelijk vereenvoudigd. De daglimiet wordt afgeschaft, de reclamecategorieën worden vereenvoudigd en de regels voor de onderbreking van programma's voor reclame worden duidelijker en soepeler gemaakt.

Het voorstel is opgenomen in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie, onder referentie 2005/INFSO/032.

Evaluatie-/herzienings-/vervalbepaling



Het voorstel bevat een herzieningsbepaling.

Transponeringstabel


De lidstaten dienen de Commissie de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn mee te delen, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen de nationale bepalingen en de richtlijn.

Europese Economische Ruimte


De voorgestelde beschikking is relevant voor de EER en dient derhalve ook voor de EER te gelden.

Nadere uitleg van het voorstel


Het doel van de herziening is platformonafhankelijke voorschriften te geven voor audiovisuele mediadiensten, hetgeen inhoudt dat voor eenzelfde soort diensten ook dezelfde basisvoorschriften gelden. Het pakket van toepasselijke voorschriften is niet langer afhankelijk van de wijze van afgifte, maar van de aard van de dienst. In de toekomstige regelgeving zal onderscheid worden gemaakt tussen lineaire audiovisuele diensten of 'omroep', met inbegrip van IPTV, streaming en webcasting, enerzijds en niet-lineaire diensten, zoals 'video-op-aanvraag', anderzijds. Door de wijzigingsrichtlijn worden in artikel 1 van de gewijzigde richtlijn nieuwe definities opgenomen die gebaseerd zijn op het begrip 'audiovisuele mediadienst'. De definitie van audiovisuele mediadiensten bestrijkt massamedia, voor zover zij ter informatie, vermaak of educatie dienen, maar heeft geen betrekking op welke vorm van particuliere correspondentie dan ook, zoals e-mails die aan een beperkt aantal ontvangers worden gezonden. Evenmin vallen onder deze definitie diensten waarvan de verspreiding van audiovisuele inhoud niet het hoofddoel is, zelfs als dergelijke diensten enkele audiovisuele elementen bevatten. Diensten waarbij de audiovisuele inhoud zuiver bijkomstig is en niet het hoofddoel van de dienst is, vallen dus buiten de definitie. De nieuwe artikelen 3 quinquies tot en met 3 nonies vormen samen de basisbepalingen voor alle audiovisuele mediadiensten. Daarom kan een aantal specifieke bepalingen voor televisie-uitzendingen, zoals de artikelen 7, 12 en 22 bis, worden ingetrokken. Voor niet-lineaire (op aanvraag geleverde) diensten zal een aantal minimumvoorschriften gelden ten aanzien van: • de bescherming van minderjarigen, • een verbod op het aanzetten tot haat, • de identificatie van de aanbieder van mediadiensten, • de identificatie van commerciële communicatie, • enkele kwalitatieve beperkingen voor commerciële communicatie (zoals reclame voor alcohol of op minderjarigen gerichte reclame). Het nieuwe artikel 3 ter verbiedt discriminatie bij de toepassing van het recht op korte nieuwsverslagen voor lineaire diensten. De belangrijkste wijzigingen in hoofdstuk IV inzake televisiereclame voorzien in soepele regels voor de onderbreking van programma's voor reclame (gewijzigd artikel 11), duidelijke regels voor productplaatsing, afschaffing van de daglimiet voor televisiereclame (oud artikel 18) en intrekking van de kwantitatieve beperkingen voor telewinkelen (oud artikel 18 bis). De daglimiet van drie uur reclame wordt beschouwd als achterhaald, aangezien deze een dode letter is, en wordt daarom geschrapt. De regels ten aanzien van de onderbrekingen zijn vereenvoudigd en flexibeler gemaakt. In plaats van de nu nog verplichte 20 minuten tussen elke reclameblok, kan de omroep voortaan het meest geschikte moment kiezen voor het inlassen van reclame in programma's, met dien verstande dat televisiefilms, bioscoopfilms, kinderprogramma's en nieuwsprogramma's slechts eenmaal per periode van 35 minuten voor reclame mogen worden onderbroken.

1. 2005/0260 (COD)