Artikelen bij COM(1995)363 - Beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de EG

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1 - Beginselen

1. Een anti-dumpingrecht kan worden toegepast op ieder produkt ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt.

2. Ten aanzien van een produkt wordt geacht dumping plaats te vinden indien de prijs van dit produkt bij uitvoer naar de Gemeenschap lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke produkt voor het land van uitvoer is vastgesteld.

3. Het land van uitvoer is normaal het land van oorsprong. Het kan ook een tussenland zijn, behalve wanneer, bij voorbeeld, de betrokken produkten enkel door dat land worden doorgevoerd, zij niet in dat land worden vervaardigd of in dat land voor deze produkten geen vergelijkbare prijs voorhanden is.

4. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder 'soortgelijk produkt' verstaan een produkt dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken produkt of, bij gebreke aan een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken produkt.

Artikel 2 - Vaststelling van dumping

A. NORMALE WAARDE

1. De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

Wanneer de exporteur in het land van uitvoer het soortgelijke produkt niet vervaardigt of niet verkoopt, kan de normale waarde op basis van de prijzen van andere verkopers of producenten worden vastgesteld.

De prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed.

2. De normale waarde wordt normaal vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke produkt, indien de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid van het betrokken produkt, met dien verstande dat een lager percentage mag worden gebruikt, bij voorbeeld wanneer de toegepaste prijzen representatief voor de betrokken markt worden geacht.

3. Wanneer het soortgelijke produkt niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke produkt berekend aan de hand van de produktiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst, of aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar een geschikt derde land in het kader van normale handelstransacties, mits deze prijzen representatief zijn.

4. De verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de (vaste en variabele) produktiekosten per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag uitsluitend worden beschouwd als verkoop die, wegens de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing worden gelaten, indien wordt vastgesteld dat een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen.

Prijzen die op het tijdstip van de verkoop beneden de kostprijs liggen, doch hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kostprijs in het onderzoektijdvak, worden geacht toereikend te zijn om de betrokken producenten in staat te stellen hun kosten binnen een redelijke termijn terug te verdienen.

De langere periode bedraagt normaal één jaar, doch in geen geval minder dan zes maanden; de verkoop beneden de kostprijs per eenheid wordt geacht in aanzienlijke hoeveelheden binnen deze periode te hebben plaatsgevonden, wanneer wordt vastgesteld dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager is dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid of dat de hoeveelheid die beneden de kostprijs per eenheid is verkocht, niet minder dan 20 % bedraagt van de hoeveelheid die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking wordt genomen.

5. De kosten worden normaal berekend aan de hand van de administratie van diegene waarop het onderzoek betrekking heeft, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond dat deze een redelijk beeld geeft van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken produkt verbonden kosten.

Al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie wordt in aanmerking genomen, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Bij gebreke van een geschiktere methode, wordt de voorkeur gegeven aan kostenallocatie op basis van de omzet. Tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan de toekomstige en/of de huidige produktie worden toegerekend.

Wanneer de kosten voor een gedeelte van de terugverdientijd zijn beïnvloed door het gebruik van nieuwe produktievoorzieningen die aanzienlijke nieuwe investeringen vereisen, en door een lage bezettingsgraad ten gevolge van het starten, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, van nieuwe produktieprocessen, zijn de gemiddelde kosten voor de startfase de kosten die overeenkomstig de bovenstaande allocatiemethoden aan het einde van deze fase van toepassing zijn en worden zij op dat niveau, voor de betrokken periode, in de in lid 4, tweede alinea, bedoelde gewogen gemiddelde kosten opgenomen. Bij de bepaling van de duur van een startfase wordt rekening gehouden met de situatie waarin de betrokken producent of exporteur zich bevindt, met dien verstande dat deze fase niet langer mag zijn dan een passend gedeelte van het begin van de terugverdientijd. Bij deze aanpassing voor de gedurende het onderzoektijdvak gemaakte kosten wordt rekening gehouden met informatie betreffende de startfase die zich verder uitstrekt dan dit tijdvak, op voorwaarde dat zij vóór de controlebezoeken en binnen drie maanden na de opening van het onderzoek wordt verstrekt.

6. De bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst worden gebaseerd op feitelijke gegevens over de produktie en de verkoop van het soortgelijke produkt, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

a) het gewogen gemiddelde van de werkelijke bedragen die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten zijn vastgesteld in verband met de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

b) de werkelijke bedragen die in het kader van normale handelstransacties voor de betrokken exporteur of producent op de binnenlandse markt van het land van oorsprong van toepassing zijn bij de produktie en de verkoop van dezelfde algemene categorie van produkten;

c) elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van produkten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

7. Bij invoer uit landen zonder markteconomie, in het bijzonder die waarop Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad (3) van toepassing is, wordt de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie, of op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Gemeenschap, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

Voor de toepassing van dit lid wordt een geschikt derde land met een markteconomie op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen en wordt, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, gebruik gemaakt van een derde land met een markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.

De naam van het derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de inleiding van de procedure medegedeeld. Zij hebben tien dagen de tijd om opmerkingen te maken.

B. UITVOERPRIJS

8. De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het produkt dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht.

9. Wanneer geen uitvoerprijs voorhanden is of deze onbetrouwbaar blijkt wegens het bestaan van een associatie of een compensatieregeling tussen de exporteur en de importeur of een derde partij, mag de uitvoerprijs worden samengesteld op basis van de prijs waartegen de ingevoerde produkten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of, indien de produkten niet aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of niet worden doorverkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, op elke redelijke grondslag.

In dergelijke gevallen wordt voor alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van rechten en heffingen, en voor winst een correctie toegepast, teneinde een betrouwbare uitvoerprijs franco grens Gemeenschap vast te stellen.

De elementen waarvoor een correctie wordt toegepast, omvatten die welke gewoonlijk door een importeur worden gedragen, doch worden betaald door een partij binnen of buiten de Gemeenschap, die kennelijk met de importeur of de exporteur is geassocieerd of met deze een compensatieregeling heeft. Zij omvatten met name de gebruikelijke kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing, en bijkomende kosten, evenals de douanerechten, alle anti-dumpingrechten en andere belastingen die in het land van invoer verschuldigd zijn uit hoofde van de invoer of de verkoop van de goederen, alsmede een redelijke marge voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

C. VERGELIJKING

10. De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium, voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naar gelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Hierbij dienen dubbele correcties te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties worden toegepast voor de hierna volgende factoren:

a) Fysieke kenmerken

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken van het betrokken produkt. Het bedrag van de correctie komt overeen met een redelijke raming van de marktwaarde van het verschil.

b) Invoerheffingen en indirecte belastingen

De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenkomt met alle invoerheffingen of indirecte belastingen die op een soortgelijk produkt en de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven, wanneer dat bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer, en die voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde produkt niet worden geïnd of worden terugbetaald.

c) Kortingen, rabatten en hoeveelheden

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kortingen en rabatten, met inbegrip van die welke worden toegekend voor verschillen in hoeveelheden, indien deze naar behoren zijn gekwantificeerd en rechtstreeks met de betrokken verkoop verband houden. Tevens kan een correctie voor uitgestelde kortingen en rabatten worden toegepast, indien het verzoek daartoe gebaseerd is op een gevestigd gebruik in vroegere perioden, waaronder de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van kortingen of rabatten.

d) Handelsstadium

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in handelsstadium, met inbegrip van de verschillen die voortvloeien uit OEM ("original equipment manufacturers")-verkopen, wanneer met betrekking tot de distributiekanalen van beide markten wordt aangetoond, dat de uitvoerprijs, die een samengestelde uitvoerprijs kan zijn, in een ander handelsstadium dan de normale waarde wordt gehanteerd en het verschil tussen beide de vergelijkbaarheid van de prijzen heeft beïnvloed, hetgeen dient te blijken uit permanente en duidelijke verschillen tussen de functies die de verkoper vervult en de prijzen die hij hanteert in de onderscheidende handelsstadia op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. De omvang van de correctie is op de marktwaarde van het verschil gebaseerd.

e) Vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kosten die rechtstreeks verband houden met de overbrenging van het produkt van de bedrijfsruimten van de exporteur naar een onafhankelijke afnemer wanneer dergelijke kosten in de prijzen zijn begrepen. Deze kosten omvatten de kosten van vervoer, verzekering, lading, en overlading, lossing en aanverwante kosten.

f) Verpakking

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten die rechtstreeks verband houden met het verpakken van het betrokken produkt.

g) Krediet

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten van de kredieten die voor de verkoop van de betrokken produkten zijn verleend, voor zover deze factor bij de vaststelling van de prijzen in aanmerking wordt genomen.

h) Kosten van dienstverlening na verkoop

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de directe kosten in verband met waarborgen, garanties, technische bijstand en dienstverlening, waarin de wet en/of het verkoopcontract voorzien.

i) Commissies

Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de commissies die in verband met de verkoop van de betrokken produkten worden betaald.

j) Omrekening van valuta

Wanneer ten behoeve van de prijsvergelijking valuta dienen te worden omgerekend, wordt daarvoor de wisselkoers op de datum van verkoop gebruikt. Wanneer echter de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken verkoop voor uitvoer is gekoppeld, dient de bij de termijnverkoop gebruikte wisselkoers te worden toegepast. De datum van verkoop is normaal de factuurdatum. Indien evenwel de datum van het contract, van de kooporder of van de orderbevestiging meer in overeenstemming is met de verkoopvoorwaarden, mag één van deze data worden gebruikt. Met wisselkoersschommelingen wordt geen rekening gehouden en exporteurs hebben 60 dagen de tijd om met duurzame veranderingen van de wisselkoersen gedurende het onderzoektijdvak rekening te houden.

D. DUMPINGMARGE

11. Onder voorbehoud van de relevante bepalingen betreffende de billijke vergelijking wordt het bestaan van dumpingmarges in het onderzoektijdvak normaal vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs van alle vergelijkbare exporttransacties naar de Gemeenschap of door vergelijking, per transactie, van de afzonderlijke normale waarden en de afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag evenwel met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap worden vergeleken indien de uitvoerprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken sterk uiteenlopen en de in de voorgaande zin omschreven methoden ontoereikend zouden zijn om de dumping volledig tot uitdrukking te brengen. De bepalingen van dit lid vormen geen beletsel voor het gebruik van de steekproefmethode overeenkomstig artikel 17.

12. De dumpingmarge is het bedrag waarmee de normale waarde de uitvoerprijs overschrijdt. Wanneer dumpingmarges variëren, kan een gewogen gemiddelde dumpingmarge worden vastgesteld.

Artikel 3 - Vaststelling van schade

1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder 'schade', tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap, dreiging van aanmerkelijke schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap of aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip overeenkomstig de bepalingen van dit artikel uitgelegd.

2. De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van a) de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke produkten in de Gemeenschap en b) de gevolgen van deze invoer voor de bedrijstak van de Gemeenschap.

3. Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in de Gemeenschap, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, wordt nagegaan of een aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde produkt ten opzichte van de prijzen van soortgelijke produkten van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft plaatsgevonden, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren te zamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

4. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan één land terzelfder tijd aan een anti-dumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde produkt meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde produkten onderling en tussen de ingevoerde produkten en het soortgelijke produkt uit de Gemeenschap, opportuun is.

5. Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping of subsidiëring die in het verleden heeft plaatsgevonden, de werkelijke hoogte van de dumpingmarge, de werkelijke en potentiële daling van de verkoop, de winst, de produktie, het marktaandeel, de produktiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad, alsmede de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap, de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de 'cash-flow', de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6. Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de invoer met dumping schade in de zin van deze verordening veroorzaakt. Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat deze gevolgen als aanmerkelijk kunnen worden aangemerkt.

7. Andere gekende factoren dan de invoer met dumping, die de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade toebrengen, worden ook onderzocht, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn onder andere de hoeveelheden en de prijzen van de niet tegen dumpingprijzen verkochte invoer, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handelsbeperkende praktijken van en de concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Gemeenschap, technologische ontwikkelingen en exportprestaties en produktiviteit van de bedijfstak van de Gemeenschap.

8. De gevolgen van de invoer met dumping worden beoordeeld met betrekking tot de produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap, mits de beschikbare gegevens een duidelijk onderscheid van deze produktie aan de hand van criteria zoals het produktieproces, de omzet en de winst van de producenten, mogelijk maken. Is deze produktie niet op bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de invoer met dumping beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

9. De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt, is op feiten gebaseerd en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, moet duidelijk zijn te voorzien en op handen zijn.

Ten behoeve van de vaststelling van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

a) een aanzienlijke toename van de invoer met dumping op de markt van de Gemeenschap, waardoor de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk in omvang zal toenemen;

b) voldoende vrij beschikbare produktiecapaciteit van de exporteur of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, waardoor de uitvoer met dumping naar de Gemeenschap waarschijnlijk nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de extra voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

c) het feit dat de produkten al dan niet worden ingevoerd tegen prijzen die een sterke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of een stijging van deze prijzen zullen verhinderen en de vraag naar importprodukten vermoedelijk nog zullen doen toenemen;

d) de bestaande voorraad van het produkt waarop het onderzoek betrekking heeft.

Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in aanmerking genomen factoren te zamen moeten tot de conclusie leiden dat de invoer met dumping op korte termijn zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermende maatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

1. In de zin van deze verordening wordt onder 'bedrijfstak van de Gemeenschap' verstaan alle producenten in de Gemeenschap van soortgelijke produkten of diegenen van deze producenten wier gezamenlijke produktie van de betrokken produkten een groot deel van de totale communautaire produktie van deze produkten als omschreven in artikel 5, lid 4, uitmaakt, met dien verstande dat:

a) wanneer producenten met exporteurs of importeurs zijn verbonden of zelf importeur zijn van het produkt waarvan naar beweerd dumping plaatsvindt, onder 'bedrijfstak van de Gemeenschap' de overige producenten kunnen worden verstaan;

b) in uitzonderlijke omstandigheden het grondgebied van de Gemeenschap, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel hun gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in aanzienlijke mate wordt voldaan door elders in de Gemeenschap gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan zelfs tot het bestaan van schade worden geconcludeerd indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade lijdt, mits de invoer met dumping op deze afzonderlijke markt is geconcentreerd en bovendien die invoer met dumping de producenten van de gehele of vrijwel de gehele produktie op die markt schade veroorzaakt.

2. Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs te zijn verbonden indien a) één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over de anderen heeft, of indien b) een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over hen beiden heeft, of indien c) zij te zamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap over een derde persoon hebben, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet-verbonden producenten. Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap over een andere persoon te hebben wanneer hij rechtens of feitelijk in een positie is, het handelen van de andere te beperken of te leiden.

3. Wanneer onder 'bedrijfstak van de Gemeenschap' de producenten in een bepaald gebied worden verstaan, wordt de exporteurs gelegenheid gegeven overeenkomstig artikel 8 verbintenissen voor het betrokken gebied aan te bieden. In dat geval wordt bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap in het bijzonder rekening gehouden met het belang van dat gebied. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien de in artikel 8, leden 9 en 10, omschreven situatie zich voordoet, kan voor de Gemeenschap in haar geheel een voorlopig of definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke produkten of exporteurs worden beperkt.

4. De bepalingen van artikel 3, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 5 - Inleiding van de procedure

1. Behoudens het bepaalde in lid 6 wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens een bedrijfstak van de Gemeenschap wordt ingediend.

De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een Lid-Staat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de Lid-Staten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

Wanneer geen klacht wordt ingediend, maar een Lid-Staat over voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onmiddellijk aan de Commissie toekomen.

2. Een klacht overeenkomstig lid 1 bevat bewijsmateriaal ten aanzien van dumping, schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde invoer met dumping en de gestelde schade. De klacht bevat alle navolgende gegevens waarover de klager redelijkerwijze beschikt:

a) de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van het soortgelijke produkt dat de klager in de Gemeenschap vervaardigt. Wordt namens de bedrijfstak van de Gemeenschap een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle bekende communautaire producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van communautaire producenten van het soortgelijke produkt) en, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke produkt dat door deze producenten in de Gemeenschap wordt vervaardigd;

b) een volledige omschrijving van het naar beweerd met dumping ingevoerde produkt, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke bekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van bekende personen die het betrokken produkt invoeren;

c) de prijzen waartegen het betrokken produkt voor verbruik op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of uitvoer wordt verkocht (of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het produkt vanuit het land of de landen van oorsprong of uitvoer naar een of meer derde landen wordt verkocht, of de door berekening vastgesteldewaarde van het produkt), alsmede gegevens over exportprijzen of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het produkt voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap wordt wederverkocht;

d) de ontwikkelingen met betrekking tot de omvang van de invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke produkt op de markt van de Gemeenschap en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5.

3. De Commissie onderzoekt, voor zover mogelijk, de juistheid en de toereikendheid van het in de klacht vermelde bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen.

4. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend, nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap wordt gesteund, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ingediend. De klacht wordt geacht 'door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn ingediend' indien zij wordt gesteund door de producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedraagt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat wordt vervaardigd door dat deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Gemeenschap die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

5. De autoriteiten geven aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht geen bekendheid voordat het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht en vóór de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van uitvoer op de hoogte gebracht.

6. Indien, in bijzondere omstandigheden, wordt besloten een onderzoek te openen, zonder dat een daartoe strekkende schriftelijke klacht van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijsmateriaal is voor het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband, zoals bedoeld in lid 2, om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen.

7. Bij het besluit om al dan niet een onderzoek te openen, wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van dumping en schade terzelfder tijd in overweging genomen. Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van dumping of schade is om voortzetting van de zaak te rechtvaardigen. Er worden geen procedures ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % bedraagt, tenzij die landen te zamen ten minste 3 % van het verbruik in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

8. De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij wordt geacht niet te zijn ingediend.

9. Wanneer na overleg blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen, gaat de Commissie binnen 45 dagen na indiening van de klacht daartoe over, en maakt zij dit in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal is ingediend, wordt de klager, na overleg, daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie is ingediend.

10. In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden het betrokken produkt en de betrokken landen bekendgemaakt, wordt een samenvatting gegeven van de ontvangen informatie en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld. Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt, waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en de inlichtingen kunnen verstrekken wanneer dit standpunt en deze inlichtingen tijdens het onderzoek in aanmerking moeten worden genomen. Tevens wordt hierin de termijn bekendgemaakt, waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken, overeenkomstig artikel 6, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

11. De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs en representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs evenals de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure is ingeleid en zendt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, aan de bekende exporteurs en de autoriteiten van het land van uitvoer, en stelt deze tekst op hun verzoek aan de andere belanghebbenden ter beschikking. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, mag de volledige tekst van de schriftelijke klacht enkel aan de autoriteiten van het land van uitvoer of aan de betrokken handelsvereniging worden gezonden.

12. Een anti-dumpingonderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 6 - Het onderzoek

1. Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de Lid-Staten, een aanvang met het onderzoek op het vlak van de Gemeenschap. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de dumping als op de schade en deze beide elementen worden terzelfder tijd onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt een onderzoektijdvak vastgesteld, dat normaal een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat. Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaal niet in aanmerking genomen.

2. Belanghebbenden die een bij een anti-dumpingonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel wordt geacht te zijn ontvangen binnen één week nadat zij de exporteur of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van uitvoer is toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd, op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert, door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

3. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken gegevens te verstrekken en de Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dit verzoek gevolg te geven. Zij doen de Commissie de gevraagde gegevens toekomen te zamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd. De Commissie deelt deze gegevens, zowel die van algemeen belang als die welke door een Lid-Staat zijn gevraagd, aan de Lid-Staten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet-vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

4. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Gemeenschap, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis wordt gesteld en geen bezwaar maakt. De Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen. Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat de ambtenaren van de Lid-Staten in hun werkzaamheden bijstaan.

5. De belanghebbenden die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte bericht is vastgesteld, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen, waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure vermoedelijk consequenties zullen hebben, en dat zij geldige redenen hebben om te worden gehoord.

6. De importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van de overheid van het land van uitvoer en de klagers, die zich overeenkomstig artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden op verzoek in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een belanghebbende op een bijeenkomst zijn belangen schaden. Met de overeenkomstig het bepaalde in dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden, voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt verstrekt.

7. De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, de gebruikers en de consumentenorganisaties, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij verstrekte informatie, doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Gemeenschap of haar Lid-Staten, die betrekking heeft op hun zaak, die niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 19 en die bij het onderzoek wordt gebruikt. Deze belanghebbenden mogen opmerkingen maken over vorenbedoelde informatie en met hun opmerkingen moet rekening worden gehouden indien zij met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

8. Behoudens in de in artikel 18 bedoelde omstandigheden wordt, voor zover mogelijk, gecontroleerd of de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt, voor zover mogelijk, binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden na de opening beëindigd overeenkomstig de in artikel 8 of artikel 9 gedane bevindingen.

Artikel 7 - Voorlopige maatregelen

1. Voorlopige rechten kunnen worden ingesteld indien een procedure is ingeleid overeenkomstig artikel 5, hiervan bericht is gegeven en belanghebbenden overeenkomstig artikel 5, lid 10, voldoende gelegenheid hebben gehad, inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken, er voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daaruit schade voor een bedrijfstak van de Gemeenschap voortvloeit, en het belang van de Gemeenschap maatregelen ter voorkoming van dergelijke schade noodzakelijk maakt. Voorlopige rechten worden niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure ingesteld.

2. Het voorlopige anti-dumpingrecht mag niet hoger zijn dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen.

3. De voorlopige rechten worden door een zekerheid gewaarborgd, die bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de betrokken produkten dient te worden gesteld.

4. De Commissie stelt voorlopige rechten in na overleg of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de Lid-Staten hiervan in kennis te hebben gesteld. In het laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de Lid-Staten van de door de Commissie genomen maatregelen in kennis zijn gesteld.

5. Wanneer een Lid-Staat om het onmiddellijke optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, beslist de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek, of een voorlopig anti-dumpingrecht wordt ingesteld.

6. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onverwijld in kennis van elke beslissing die zij uit hoofde van de leden 1 tot en met 5 neemt. De Raad kan met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen.

7. Een voorlopig recht kan voor zes maanden worden ingesteld en vervolgens met drie maanden worden verlengd, dan wel voor negen maanden worden ingesteld. Het recht kan evenwel uitsluitend worden verlengd, of voor een periode van negen maanden ingesteld, indien de exporteurs die een aanzienlijk percentage van de bedrijfstak uitmaken, daarom verzoeken of bij kennisgeving door de Commissie geen bezwaar maken.

Artikel 8 - Verbintenissen

1. Een onderzoek kan worden beëindigd zonder dat voorlopige of definitieve rechten worden ingesteld, indien een exporteur op vrijwillige basis bevredigende verbintenissen aanbiedt om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping naar het betrokken gebied te staken, mits de Commissie, na overleg, ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van de dumping hierdoor worden weggenomen. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te doen verdwijnen. De prijsverhogingen dienen lager te zijn dan de dumpingmarge indien dergelijke verhogingen toereikend zijn om de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen.

2. De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een exporteur kan niet worden gedwongen hierop in te gaan. Het feit dat een exporteur geen verbintenissen aanbiedt of niet op een voorstel daartoe ingaat, heeft geen enkele invloed op het onderzoek van de zaak. Niettemin kan worden vastgesteld, dat bij voortzetting van de invoer met dumping de kans op schade groter is. Van de exporteurs worden geen verbintenissen gevraagd, noch aanvaard, tenzij voorlopig is vastgesteld dat dumping plaatsvindt en daardoor schade is veroorzaakt. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kunnen na het verstrijken van de periode waarin overeenkomstig artikel 20, lid 5, opmerkingen kunnen worden gemaakt, geen verbintenissen meer worden aangeboden.

3. Verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard wanneer deze aanvaarding bij voorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid, niet uitvoerbaar is. De betrokken exporteur kan worden medegedeeld om welke redenen wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen en kan gelegenheid worden gegeven hierover opmerkingen te maken. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit uiteengezet.

4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan te verschaffen die ter beschikking van de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden gesteld.

5. Wanneer, na overleg, verbintenissen worden aanvaard en in het raadgevend comité geen bezwaren rijzen, wordt het onderzoek beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad ten spoedigste een verslag van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van het onderzoek. Het onderzoek wordt als beëindigd beschouwd indien de Raad niet binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid een ander besluit neemt.

6. Worden de verbintenissen aanvaard, dan wordt het onderzoek naar dumping en schade op normale wijze voltooid. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld, dat er geen dumping of schade is, komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kan worden verlangd dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd. Ingeval wordt vastgesteld dat zich dumping en schade voordoen, wordt de verbintenis gehandhaafd overeenkomstig de eraan verbonden voorwaarden en de bepalingen van deze verordening.

7. De Commissie eist van elke exporteur van wie een verbintenis is aanvaard, dat hij op gezette tijden inlichtingen verstrekt omtrent de naleving van deze verbintenis en dat hij de autoriteiten de gelegenheid geeft, relevante gegevens te verifiëren. Indien een exporteur niet aan deze eisen voldoet, wordt hij geacht zijn verbintenis te hebben geschonden.

8. Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van artikel 11 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het betrokken exporterende land wordt beëindigd.

9. Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of opgezegd, wordt overeenkomstig artikel 9 een definitief recht ingesteld op basis van de feiten die zijn vastgesteld bij het onderzoek dat tot de verbintenis aanleiding heeft gegeven, op voorwaarde dat dit onderzoek met een definitieve vaststelling van dumping of schade is afgesloten en, behalve in geval van intrekking van een verbintenis door de exporteur, de betrokken exporteur de gelegenheid is gegeven opmerkingen te maken.

10. Na overleg kan overeenkomstig artikel 7 op basis van de beste informatie die beschikbaar is, een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij indien er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij, in geval van schending of opzegging van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding tot de verbintenis heeft gegeven, niet is voltooid.

Artikel 9

Beëindiging zonder maatregelen; instelling van definitieve rechten

1. Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig met het belang van de Gemeenschap is.

2. Wanneer, na overleg, blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn en het raadgevend comité geen bezwaar maakt, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad onverwijld een verslag over de resultaten van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt geacht te zijn beëindigd indien de Raad niet binnen een maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit neemt.

3. Bij een overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedure wordt de schade normaal als te verwaarlozen beschouwd wanneer de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 5, lid 7, aangegeven hoeveelheden. Deze procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % van de uitvoerprijs bedraagt, met dien verstande dat wanneer de marge voor individuele exporteurs minder den 2 % bedraagt enkel het onderzoek wordt beëindigd en, de procedure op deze exporteurs van toepassing blijft en zij bij een latere herziening voor het betrokken land overeenkomstig artikel 11 aan een nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen.

4. Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er dumping plaatsvindt en daardoor schade wordt veroorzaakt en het belang van de Gemeenschap maatregelen in de zin van artikel 21 noodzakelijk maakt, stelt de Raad, met een gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité, een definitief anti-dumpingrecht in. Wanneer voorlopige rechten van toepassing zijn, wordt de Raad ten minste één maand vóór het verstrijken van deze rechten een voorstel voor definitieve maatregelen voogelegd. Het anti-dumpingrecht mag niet hoger zijn dan de vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen.

5. In elke zaak wordt op niet discriminerende grondslag een passend anti-dumpingrecht geheven op alle produkten, ongeacht de oorsprong, waarvan is vastgesteld dat zij met dumping worden ingevoerd en dat daardoor schade wordt veroorzaakt, met uitzondering van de invoer waarvoor krachtens deze verordening verbintenissen zijn aanvaard. In de verordening die het recht instelt, wordt het aan elke leverancier opgelegde recht of, indien dit uit praktisch oogpunt onmogelijk is en, als algemene regel, in de in artikel 2, lid 7, bedoelde gevallen, het land van levering bekendgemaakt.

6. Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 17 heeft beperkt, mag het anti-dumpingrecht op de invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, kenbaar hebben gemaakt maar niet bij het onderzoek waren betrokken, niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen partijen is vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihilmarges en minimale marges noch met marges die onder de in artikel 18 bedoelde omstandigheden zijn vastgesteld. Individuele rechten worden ingesteld voor de invoer van elke exporteur of producent aan wie de in artikel 17 bedoelde individuele behandeling wordt toegekend.

Artikel 10 - Terugwerkende kracht

1. Voorlopige maatregelen en definitieve anti-dumpingrechten worden uitsluitend toegepast op produkten die na de inwerkingtreding van het respectievelijk krachtens artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 4, genomen besluit in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2. Wanneer een voorlopig recht is toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en schade, beslist de Raad, ongeacht of een definitief anti-dumpingrecht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden geïnd. Onder 'schade' wordt voor dit doel niet verstaan een aanmerkelijke vertraging van de vestiging van een bedrijfstak van de Gemeenschap, noch de dreiging van aanmerkelijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat die dreiging bij gebreke van voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben geleid. In alle andere gevallen waarin een dergelijke dreiging of vertraging zich voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden ingesteld vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanmerkelijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3. Is het definitieve anti-dumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopige recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4. Een definitief anti-dumpingrecht kan worden geheven op produkten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek is geopend, ten verbruike zijn aangegeven, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd, de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken, en dat:

a) voor het betrokken produkt in het verleden over een langere periode dumping is vastgesteld of de importeur van de dumping op de hoogte was of had moeten zijn gezien de omvang van dumping en de gestelde of vastgestelde schade, en

b) naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, er een aanzienlijke toename is vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve anti-dumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

5. In geval van schending of opzegging van verbintenissen kunnen definitieve rechten worden geheven op goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen in het vrije verkeer zijn gebracht, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, is geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast ten aanzien van produkten die vóór de schending of de intrekking van de verbintenis in het vrije verkeer zijn gebracht.

Artikel 11 - Duur, nieuw onderzoek en terugbetaling

1. Een anti-dumpingmaatregel blijft slechts van toepassing zolang en voor zover dit nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan.

2. Een definitieve anti-dumpingmaatregel vervalt vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het meest recente nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden. Een nieuw onderzoek bij het vervallen van een maatregel wordt op initiatief van de Commissie dan wel op verzoek van of namens een bedrijfstak van de Gemeenschap geopend en de maatregel blijft van kracht, totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn.

Een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend, wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden. Deze waarschijnlijkheid kan bij voorbeeld worden aangetoond door het bewijs dat nog steeds invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden van de exporteurs dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek worden de exporteurs, de importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld, de in het verzoek om een nieuw onderzoek verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarover opmerkingen te maken en in de conclusies wordt passend rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag, of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden.

Op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar waarin de in dit lid omschreven maatregelen van toepassing zijn, wordt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen een bericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de maatregelen op korte termijn zullen vervallen. Na de publikatie van dit bericht kunnen de producenten in de Gemeenschap, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig de tweede alinea een verzoek tot een nieuw onderzoek indienen. Tevens wordt een bericht gepubliceerd waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit lid wordt aangekondigd.

3. De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Gemeenschap, mits dit verzoek gestaafd is met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek.

Een tussentijds nieuw onderzoek wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om een einde te maken aan de dumping en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de dumping en de daaruit voortvloeiende schade tegen te gaan.

Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek kan de Commissie onder meer nagaan, of de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade ingrijpend zijn gewijzigd, dan wel of met de bestaande maatregelen het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade, wordt bereikt. Dienaangaande wordt bij de definitieve vaststelling rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal.

4. Een nieuw onderzoek kan eveneens ten doel hebben individuele dumpingmarges vast te stellen voor nieuwe exporteurs in het betrokken uitvoerland die het produkt gedurende het onderzoektijdvak waarop de maatregelen zijn gebaseerd niet hebben uitgevoerd.

Een nieuw onderzoek wordt geopend wanneer een nieuwe exporteur of producent kan aantonen, dat hij niet is verbonden met enige exporteur of producent in het land van uitvoer waarop de anti-dumpingmaatregelen voor het betrokken produkt van toepassing zijn, en hij het betrokken produkt eerst na het verstrijken van vorengenoemd onderzoektijdvak naar de Gemeeenschap heeft uitgevoerd, of kan aantonen dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Gemeenschap uit te voeren.

Een nieuw onderzoek voor een nieuwe exporteur wordt geopend en versneld ten uitvoer gelegd, na raadpleging van het raadgevend comité en nadat de producenten van de Gemeenschap in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken. De verordening van de Commissie waarbij het nieuwe onderzoek wordt geopend, wijzigt de verordening waarbij het recht is ingesteld, door dit recht ten aanzien van de betrokken nieuwe exporteur in te trekken en voor te schrijven dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, dient te worden geregistreerd zodat, mocht tijdens het nieuwe onderzoek dumping met betrekking tot deze exporteur worden vastgesteld, anti-dumpingrechten kunnen worden geheven met terugwerking tot de datum waarop dit onderzoek is geopend.

De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing wanneer rechten overeenkomstig artikel 9, lid 6, zijn ingesteld.

5. De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle nieuwe onderzoeken uit hoofde van de leden 2, 3 en 4. Deze onderzoeken worden zo snel mogelijk uitgevoerd en dienen normaal binnen twaalf maanden na de opening ervan te zijn voltooid.

6. Nieuwe onderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie geopend na raadpleging van het raadgevend comité. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen overeenkomstig lid 2 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de leden 3 en 4 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd door de Instelling van de Gemeenschap die ze heeft ingevoerd. Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs, maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure op deze exporteurs van toepassing, die automatisch kunnen worden onderworpen aan een nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld.

7. Wanneer bij het einde van de geldigheidsduur van de in lid 2 omschreven maatregelen reeds een nieuw onderzoek op grond van lid 3 lopende is, strekt dat onderzoek zich eveneens uit tot de in lid 2 bedoelde omstandigheden.

8. In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan een importeur om terugbetaling van geïnde rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat de dumpingmarge op basis waarvan de rechten zijn betaald, niet meer bestaat of tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten is teruggevallen.

Om terugbetaling van anti-dumpingrechten te verkrijgen, doet de importeur de Commissie een daartoe strekkend verzoek toekomen. Het verzoek wordt ingediend via de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de produkten in het vrije verkeer zijn gebracht, en dit binnen zes maanden nadat de hoogte van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten naar behoren is vastgesteld of is besloten de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht, definitief in te vorderen. De Lid-Staten zenden een dergelijk verzoek onverwijld aan de Commissie.

Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht naar behoren met bewijsmateriaal te zijn gestaafd indien het nauwkeurige gegevens bevat met betrekking tot het bedrag van de anti-dumpingrechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en het vergezeld gaat van alle douanedocumenten betreffende de berekening en de betaling van dit bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende de normale waarden en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap voor de exporteur of producent waarop de rechten van toepassing zijn. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent is geassocieerd en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of de producent opgenomen, dat de dumpingmarge lager of nihil is geworden in de zin van dit artikel en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden toegezonden. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt overgelegd, wordt het verzoek afgewezen.

Na raadpleging van het raadgevend comité besluit de Commissie of en hoeverre het verzoek wordt ingewilligd. De Commissie kan op ieder ogenblik besluiten een tussentijds nieuw onderzoek te openen. Op basis van de informatie die is verkregen bij dit nieuwe onderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald, of en in hoeverre terugbetaling is gerechtvaardigd. Terugbetalingen van rechten vinden normaal plaats binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 18 maanden nadat het naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling door een importeur van het aan anti-dumpingrechten onderworpen produkt is ingediend. De toegestane terugbetalingen moeten door de Lid-Staten normaal binnen 90 dagen na vorengenoemd besluit worden verricht.

9. Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het recht heeft geleid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.

10. Bij elk uit hoofde van dit artikel uitgevoerd onderzoek gaat de Commissie overeenkomstig artikel 2 na of de exportprijzen betrouwbaar zijn. Wordt evenwel besloten de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, samen te stellen, dan worden de betaalde anti-dumpingrechten bij de berekening van deze prijs niet in mindering gebracht indien afdoende bewijs wordt geleverd dat het recht behoorlijk in de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 12

1. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap voldoende gegevens verstrekt, waaruit blijkt dat de maatregelen de wederverkoopprijzen of de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap niet of onvoldoende hebben gewijzigd, kan het onderzoek, na overleg, worden heropend om na te gaan, of de maatregel invloed op deze prijzen heeft gehad.

2. Bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel worden de exporteurs, importeurs en producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld, de situatie ten aanzien van de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen nader toe te lichten. Indien de conclusie is dat de maatregel tot wijzigingen in deze prijzen had moeten leiden om de voordien overeenkomstig artikel 3 vastgestelde schade weg te nemen, dan worden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2 opnieuw bezien en worden de dumpingmarges, rekening houdend met de herziene uitvoerprijzen, opnieuw berekend. Wordt geoordeeld dat het ongewijzigde prijsniveau in de Gemeenschap door een daling van de uitvoerprijzen is veroorzaakt, die vóór of na de instelling van de maatregelen heeft plaatsgevonden, dan kunnen die dumpingmarges met inachtneming van deze lagere uitvoerprijzen opnieuw worden berekend.

3. Wanneer bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel de dumping blijkt te zijn toegenomen, dan wordt de geldende maatregel door de Raad met een gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig de nieuwe bevindingen inzake de uitvoerprijzen gewijzigd.

4. De relevante bepalingen van de artikelen 5 en 6 zijn van toepassing op alle op grond van dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken, met dien verstande dat een dergelijk nieuw onderzoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt en normalerwijze binnen zes maanden na de opening wordt afgesloten.

5. Met beweerde wijzigingen van de normale waarde wordt op grond van dit artikel slechts rekening gehouden, indien de Commissie binnen de in het bericht van opening van een onderzoek gestelde termijnen uitvoerige en naar behoren met bewijsmateriaal gestaafde gegevens over de herziene normale waarden ontvangt. Indien een nieuw onderzoek betrekking heeft op een herziening van de normale waarden, kan de invoer, hangende de uitkomst van dit onderzoek, overeenkomstig artikel 14, lid 5, worden geregistreerd.

Artikel 13 - Ontwijking

1. De overeenkomstig deze verordening ingestelde anti-dumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van soortgelijke produkten, of delen daarvan, uit derde landen wanneer er ontwijking van de geldende maatregelen plaatsvindt. Ontwijking wordt geacht plaats te vinden, wanneer de structuur van het handelsverkeer tussen derde landen en de Gemeenschap zich wijzigt als gevolg van een praktijk, een proces werkzaamheden waarvoor, afgezien van de instelling van het recht, geen voldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en wordt bewezen dat de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of de hoeveelheden van de soortgelijke produkten, wordt ondermijnd, en dat dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor de soortgelijke produkten eerder vastgestelde normale waarden.

2. Assemblage in de Gemeenschap of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:

a) de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het anti-dumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en

b) de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde produkt; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de fabricagekosten bedraagt, en

c) de corrigerende werking van het recht, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke produkt, wordt ondermijnd, en wordt bewezen dat er dumping plaatsvindt ten aanzien van de voor soortgelijke produkten eerder vastgestelde normale waarden.

3. Een onderzoek op grond van dit artikel wordt geopend indien het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevat betreffende de in lid 1 genoemde factoren. Het onderzoek wordt, na raadpleging van het raadgevend comité, geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie geeft de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die door de douaneautoriteiten kan worden bijgestaan, en wordt binnen negen maanden afgesloten. Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad met een gewone meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie het daartoe strekkende besluit, dat geldig is vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie van de goederen of zekerheidstelling is geëist. De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en de uitvoering van een onderzoek zijn op dit artikel van toepassing.

4. Produkten die van een douanecertificaat vergezeld gaan, waarin wordt verklaard dat de betrokken invoer geen ontwijking inhoudt, zijn niet aan de registratieverplichting van artikel 14, lid 5, onderworpen en ten aanzien van deze produkten worden geen maatregelen genomen. Deze certificaten worden op schriftelijk verzoek aan de importeurs afgegeven na goedkeuring bij een besluit van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité dan wel bij het besluit van de Raad tot instelling van maatregelen. De certificaten zijn geldig voor de daarin vermelde periode en onder de daarin vermelde voorwaarden.

5. Dit artikel doet geen afbreuk aan de normale toepassing van de geldende bepalingen inzake douanerechten.

Artikel 14 - Algemene bepalingen

1. Voorlopige of definitieve anti-dumpingrechten worden bij verordening ingesteld en door de Lid-Staten geïnd in de vorm, voor het bedrag en met inachtneming van de criteria die in die verordening zijn vermeld. Deze rechten worden geïnd onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn. Op geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van een zelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan.

2. Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve anti-dumpingrechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten in het bijzonder, met inachtneming van de verplichtingen tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien praktisch mogelijk, of van de betrokken landen, een beschrijving van het produkt en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de vaststellingen inzake dumping en schade relevant zijn. In elk alfzonderlijk geval wordt een exemplaar van de verordening of het besluit aan de bekende belanghebbenden toegezonden. De bepalingen van dit lid zijn van overeenkomstige toepassing op nieuwe onderzoeken.

3. Bij of krachtens deze verordening kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder betreffende de gemeenschappelijke definitie van het begrip 'oorsprong van goederen', zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad (4).

4. Indien dit in het belang is van de Gemeenschap, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, na overleg in het raadgevend comité, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Raad kan, met gewone meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, besluiten die schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. Die maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst, indien de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat als gevolg van de schorsing opnieuw schade ontstaat, en mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid is gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen na overleg te allen tijde weer worden ingesteld, wanneer de reden voor schorsing niet langer bestaat.

5. De Commissie kan, na overleg in het raadgevend comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie maatregelen met betrekking tot deze invoer kunnen worden genomen. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel en, zo nodig, een schatting van de bedragen die eventueel later verschuldigd zullen zijn, worden vermeld. De invoer wordt voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht onderworpen.

6. De Lid-Staten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen die voorwerp van onderzoeken en maatregelen zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van deze onderhavige verordening is geheven.

Artikel 15 - Overleg

1. Overleg zoals bedoeld in deze verordening vindt plaats in een raadgevend comité, dat uit vertegenwoordigers van elke Lid-Staat bestaat en waarvan een vertegenwoordiger van de Commissie voorzitter is. Overleg vindt op verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie onmiddellijk plaats en in ieder geval binnen een periode die het mogelijk maakt, de in de onderhavige verordening aangegeven termijnen aan te houden.

2. Het comité komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen. Deze verstrekt de Lid-Staten zo spoedig mogelijk alle nodige gegevens.

3. Zo nodig kan het overleg uitsluitend schriftelijk plaatsvinden. In dit geval stelt de Commissie de Lid-Staten op de hoogte, onder opgave van de termijn waarbinnen zij hun standpunt kenbaar kunnen maken of om mondeling overleg kunnen verzoeken. Het mondelinge overleg wordt door de voorzitter geregeld, mits het binnen een periode kan plaatsvinden die het mogelijk maakt, de in de onderhavige verordening genoemde termijnen aan te houden.

4. Het overleg heeft in het bijzonder betrekking op:

a) het bestaan van dumping en de methoden om de dumpingmarge vast te stellen;

b) het bestaan en de omvang van de schade;

c) het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de schade;

d) de maatregelen die in de gegeven omstandigheden passend zijn om de door dumping veroorzaakte schade te voorkomen of weg te nemen en de wijze waarop deze maatregelen worden uitgevoerd.

Artikel 16 - Controlebezoeken

1. Ingeval de Commissie dit nuttig oordeelt, legt zij bezoeken af om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatste te onderzoeken, teneinde de ingewonnen inlichtingen over dumping en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan van controle ter plaatse worden afgezien.

2. De Commissie kan, zo nodig, onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de regering van het betrokken land op de hoogte worden gesteld en dit tegen het onderzoek geen bezwaar maakt. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van uitvoer de namen en adressen mede van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata.

3. De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de tijdens het bezoek te controleren inlichtingen en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende gegevens, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse in het licht van de verkregen inlichtingen nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd.

4. Bij controles ingevolge de leden 1, 2 en 3 wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de Lid-Staten die hiertoe de wens te kennen hebben gegeven.

Artikel 17 - Steekproeven

1. Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, produktsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot een redelijk aantal partijen, produkten of transacties, door gebruik van statistisch significante steekproeven op basis van op het tijdstip van de selectie beschikbare gegevens, of tot de grootste representatieve produktie-, verkoop- of uitvoerhoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht.

2. De definitieve selectie van partijen, produktsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken na de opening van het onderzoek bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om de keuze van een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3. Ingeval overeenkomstig dit artikel, een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt niettemin een individuele dumpingmarge vastgesteld voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige inlichtingen verstrekt, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en aan een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

4. Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt. Wanneer echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of wanneer er niet genoeg tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 18 van toepassing.

Artikel 18 - Niet-medewerking

1. Indien een belanghebbende binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen de toegang tot de nodige gegevens weigert of deze anderszins niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken. Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, dan worden deze buiten beschouwing gelaten en kan van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Belanghebbenden dienen van de gevolgen van niet-medewerking in kennis te worden gesteld.

2. Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten zou meebrengen.

3. Wanneer de door een belanghebbende verstrekte inlichtingen niet in alle opzichten toereikend zijn, mogen zij niet buiten beschouwing worden gelaten, mits de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de inlichtingen op passende wijze binnen de termijnen worden verstrekt en controleerbaar zijn en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld.

4. Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen van deze afwijzing en dient zij de gelegenheid te krijgen binnen de gestelde termijn nadere toelichtingen te verstrekken. Indien de toelichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van dergelijke bewijzen of inlichtingen te worden medegedeeld en te worden vermeld in de gepubliceerde bevindingen.

5. Vaststellingen, met inbegrip van die betreffende de normale waarde, die zijn gebaseerd op de bepalingen van lid 1, met inbegrip van de in de klacht verstrekte gegevens, dienen, indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, te worden getoetst aan gegevens uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken of douanestatistieken alsmede aan de inlichtingen die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden zijn verkregen.

6. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent, waardoor relevante inlichtingen niet beschikbaar zijn, kan dit tot gevolg hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Artikel 19 - Vertrouwelijkheid

1. Inlichtingen die wegens hun aard vertrouwelijk zijn (bij voorbeeld omdat de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven, of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of degene van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen ernstig zou benadelen) of die door de partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld.

2. Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet vertrouwelijke samenvatting te verstrekken. Deze samenvatting moet gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht in de wezenlijke inhoud van de als vertrouwelijk verstrekte inlichtingen te verschaffen. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven, waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

3. Indien de Commissie van oordeel is, dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is, deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene gegevens door de autoriteiten van de Gemeenschap en, in het bijzonder, van de motivering van ingevolge deze verordening genomen besluiten of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Gemeenschap steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking moet rekening worden gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen dat hun zakengeheimen niet worden bekendgemaakt.

5. De Raad, de Commissie en de Lid-Staten en de ambtenaren van de Raad, de Commissie en de Lid-Staten maken zonder die uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt, geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon een vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd. Informatie die tussen de Commissie en de Lid-Staten wordt uitgewisseld of informatie in verband met het overleg op grond van artikel 15 of interne documenten die door de autoriteiten van de Gemeenschap of van de Lid-Staten zijn opgesteld, worden, behalve wanneer in deze verordening anders bepaald, niet bekendgemaakt.

6. De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor ze is gevraagd.

Artikel 20 - Mededeling van feiten en overwegingen

1. De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen verzoeken om mededeling van bijzonderheden betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Deze verzoeken dienen onmiddellijk na de instelling van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en de mededeling wordt zo spoedig mogelijk daarna schriftelijk gedaan.

2. De in lid 1 genoemde partijen mogen om definitieve mededeling verzoeken van de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen de instelling van definitieve maatregelen of de beëindiging van een onderzoek of procedure zonder maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen zijn gebaseerd.

3. De in lid 2 bedoelde verzoeken om definitieve mededelingen worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om binnen de door de Commissie gestelde termijnen om de definitieve mededeling te verzoeken.

4. De definitieve mededeling wordt schriftelijk gedaan. Zij geschiedt, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, zo spoedig mogelijk en normaal uiterlijk één maand voordat de Commissie een definitief besluit neemt of voordat zij ingevolge artikel 9 een voorstel tot het nemen van definitieve maatregelen doet. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. De mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie of de Raad daarna nemen, maar indien deze besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5. Opmerkingen die na de definitieve mededeling zijn gemaakt, worden uitsluitend in aanmerking genomen indien zij zijn ontvangen binnen een door de Commissie in elk afzonderlijk geval vast te stellen termijn, die ten minste tien dagen bedraagt, waarbij de spoedeisendheid van de kwestie in aanmerking wordt genomen.

Artikel 21 - Belang van de Gemeenschap

1. De vaststelling, of het belang van de Gemeenschap ingrijpen noodzakelijk maakt, is gebaseerd op een beoordeling van alle onderscheiden belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de gebruikers en de consumenten. Een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 kenbaar te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde dumping en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien de autoriteiten op grond van de overgelegde gegevens tot de duidelijke conclusie kunnen komen dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Gemeenschap is.

2. Teneinde de autoriteiten een gezonde basis te verschaffen om bij het besluit of de instelling van maatregelen in het belang van de Gemeenschap is met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties, binnen de in het bericht van opening van een anti-dumpingonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en haar inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere in dit artikel genoemde partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen verzoeken om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen zijn ingediend en daarin de redenen zijn vermeld, waarom in het belang van de Gemeenschap een mondeling onderhoud nodig wordt geacht.

4. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk één maand na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden aan de andere partijen ter beschikking gesteld, die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

5. De Commissie onderzoekt de regelmatig ontvangen inlichtingen en gaat na of zij representatief zijn. Het resultaat van dit onderzoek, te zamen met een oordeel over de waarde van de ontvangen inlichtingen, wordt aan het raadgevend comité voorgelegd. Het standpunt van het comité wordt door de Commissie in aanmerking genomen wanneer zij op grond van artikel 9 een voorstel doet.

6. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen om mededeling verzoeken van de feiten en overwegingen op basis waarvan de definitieve besluiten waarschijnlijk worden genomen. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie of de Raad te nemen besluiten.

7. Inlichtingen worden slechts in aanmerking genomen, indien zij door bewijsmateriaal worden gestaafd dat de geldigheid ervan bevestigt.

Artikel 22 - Slotbepalingen

Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

a) bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen;

b) de verordeningen van de Gemeenschap in de landbouwsector en de Verordeningen (EEG) nr. 3448/93 (5), (EEG) nr. 2730/75 (6) en (EEG) nr. 2783/75 (7) van de Raad. De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die aan de toepassing van anti-dumpingrechten in de weg staan;

c) bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT.

Artikel 23 - Intrekking van bestaande wetgeving en overgangsmaatregelen

Verordening (EG) nr. 3283/94 wordt hierbij ingetrokken, met uitzondering van artikel 23, lid 1, van die verordening.

De intrekking van Verordening (EG) nr. 3283/94 doet echter geen afbreuk aan de geldigheid van krachtens die verordening ingeleide procedures.

Verwijzingen naar de Verordeningen (EEG) nr. 2423/88 en (EG) nr. 3283/94 worden, zo nodig, als verwijzingen naar de onderhavige verordening uitgelegd.

Artikel 24 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

De in de artikelen 5, lid 9, 6, lid 9, en 7, lid 1, bepaalde termijnen zijn van toepassing op de met ingang van 1 september 1995 ingediende klachten en de ingevolge die klachten geopende onderzoeken.


Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk is elke Lid-Staat.


(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).

(2) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1251/95 (PB nr. L 122 van 2. 6. 1995, blz. 1).

(3) PB nr. L 67 van 10. 3. 1994, blz. 89.

(4) PB nr. L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1.

(5) PB nr. L 318 van 20. 12. 1993, blz. 18.

(6) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 222/88 van de Commissie (PB nr. L 28 van 1. 2. 1988, blz. 1).

(7) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3290/94 (PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 105).