Voorstel van wet - Voorstel van wet van de heer Oele tot het wijzigen van de Mijnwet continentaal plat.

WIJ JULIANA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDER-LANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat er aanleiding bestaat tot het stellen van wettelijke regelen voor het onderzoek naar en de winning van bodemmaterialen op of in het in de Noordzee gelegen deel van het continentaal plat, waarop het Koninkrijk soevereine rechten heeft, en daartoe de Mijnwet continentaal plat te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

De Mijnwet continentaal plat (Stb. 1965, 428) wordt gewijzigd als volgt:

In artikel 1, eerste lid, wordt: in de definitie van delfstoffen geschrapt: „en van op de zeebodem of onmiddellijk onder de oppervlakte daarvan aanwezige schelpen, grint, zand en klei". na de definitie van delfstoffen ingevoegd een definitie van bodemmaterialen, die luidt: „bodemmaterialen; de delfstoffen schelpen, grind, zand of klei;". de definitie van verkenningsonderzoek gelezen: „verkenningsonderzoek: een onderzoek van het continentaal plat naar de aanwezigheid van andere delfstoffen dan bodemmaterialen, zonder gebruikmaking van boringen;". de definitie van opsporingsonderzoek gelezen: „opsporingsonderzoek: een onderzoek van het continentaal plat naar de aanwezigheid van andere delfstoffen dan bodemmaterialen met gebruikmaking van boringen, dan wel naar de aanwezigheid van bodemmaterialen, al dan niet met gebruikmaking vanboringen;". In artikel 1, tweede lid, wordt in plaats van: „of de Mijnwet 1903 (Stb. 1904, 73)" gelezen: „, de Mijnwet 1903 (Stb. 1904, 73) of de Ontgrondingenwet (Stb. 1965, 509)".

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel Ha ingevoegd, luidende: „Artikel \\a. Vergunningen voor of mede voor het opsporen of winnen van bodemmaterialen worden niet verleend dan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën en indien ze het gebied betreffen gelegen landwaarts van een door ons vast te stellen lijn met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.".

Artikel 13, tweede lid, wordt uitgebreid met een tweede uitzondering op het eerste lid van dat artikel 13. Het wordt daarom gelezen: „2. Het eerste lid geldt niet, indien: a. de omstandigheden, waarin de houder verkeert, zodanig zijn veranderd, dat het verlenen der vergunning het algemeen belang zou schaden of,

b. de winning van bodemmaterialen waterstaatsbelangen zou schaden.".

Artikel 16, derde lid, wordt gelezen: „3. Op een aanvrage om een opsporings-of winningsvergunning wordt niet beslist dan nadat de in het tweede lid genoemde termijn is verstreken en vervolgens de Mijnraad is gehoord.".

Artikel 18, derde lid, en artikel 19, derde lid, worden beide gelezen: „3-Ten aanzien van zodanig besluit zijn de artikelen llfl en 17, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.".

Artikel 19, tweede lid, eerste volzin, wordt gelezen: „Op een aanvrage om toestemming wordt niet beslist dan nadat de Mijnraad is gehoord.".

In artikel 26, eerste lid, wordt na onderdeel g een nieuw onderdeel /-ingevoegd, luidende: „h. ten behoeve van waterstaatsbelangen;". Het huidige onderdeel h wordt onderdeel i.

In artikel 26, tweede en derde lid, wordt telkens na „Onze Minister" ingevoegd: „of Onze Minister van Verkeer en Waterstaat". In artikel 31, eerste lid, wordt de aanhef als volgt gelezen: „Onze Minister en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wijzen ieder de ambtenaren aan, alsmede Onze Minister van Financiën.".

Artikel II

Deze wet treedt in werking op een door ons te bepalen tijdstip. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken, De Minister van Verkeer en Waterstaat,

De Minister van Financiën,