Wijf juliana, bij - Wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst - Hoofdinhoud

Nr. 2

Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp van Wet houdende wijziging van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst.

De toelichtende memorie, die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.

En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Soestdijk, 17 februari 1971.

JULIANA.

WIJF JULIANA, BIJ DE GRATIE GODS, KONINGIN DER NEDER-LANDEN, PRINSES VAN ORANJE-NASSAU, ENZ., ENZ., ENZ.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de bepalingen van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst betreffende de behandeling van verzoeken tot erkenning van gewetensbezwaren en het beroep tegen een afwijzende beslissing op zodanige verzoeken dienen te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Artikel I

De Wet gewetensbezwaren militaire dienst wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 5 wordt na het vierde lid als volgt gelezen: „5. De commissie houdt zitting met tenminste drie leden, van wie een, als fungerend voorzitter, de leiding van het onderzoek ter zitting heeft. 6. De verzoeker kan zich ter zitting doen vergezellen door een vertrouwensman. Deze krijgt van de fungerende voorzitter gelegenheid om de bezwaren van de verzoeker toe te lichten. 7. De fungerende voorzitter kan op aanvraag van de verzoeker ook andere personen toelaten tot het bijwonen van de zitting gedurende het onderzoek. Zij kunnen alleen met toestemming of op uitnodiging van de fungerende voorzitter inlichtingen omtrent de verzoeker verschaffen. Zij verlaten de zitting, ook tijdens het onderzoek, op aanwijzing van de fungerende voorzitter. 8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regelen gesteld inzake de samenstelling en werkwijze van de commissie en de toelating van personen bedoeld in het zevende lid".

B. Artikel 7 wordt als volgt gelezen: „Artikel 7. 1. Degene wiens verzoek tot erkenning is afgewezen kan binnen dertig dagen na de datum waarop de afwijzende beslissing aan hem is verzonden, daartegen bij Ons met een met redenen omkleed verzoekschrift in beroep komen. 2. Wanneer een beroepschrift na de in het eerste lid vermelde termijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien de klager aantoont, dat hij de voorziening heeft gevraagd binnen dertig dagen na de dag waarop hij van de afwijzende beslissing redelijkerwijs heeft kunnen kennis nemen, of althans zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden. 3. Wij stellen bij algemene maatregel van bestuur regelen aangaande de wijze waarop het beroepschrift moet worden ingediend en hoe daarmede wordt gehandeld.

11 155 1-3

4. De beslissingen, die op grond van artikel 4 zijn genomen blijven van kracht gedurende de in het eerste lid van dit artikel vermelde beroepstermijn en -in geval tijdig een beroep is ingesteld -totdat op dat beroep is beslist.

5. Indien de verzoeker tijdens de behandeling van zijn verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 3 niet geheel of gedeeltelijk van dienstverrichtingen was vrijgesteld of indien geen schorsing van een strafvervolging als bedoeld in artikel 4 heeft plaatsgevonden, kan tijdens de beroepsprocedure: a. hij alsnog door Onze Minister geheel of gedeeltelijk van dienstverrichtingen worden vrijgesteld, dan wel b. alsnog een ingestelde strafvervolging als bedoeld in artikel 4 worden geschorst.

6. Indien Wij de bestreden beslissing vernietigen, voorzien Wij in de zaak. Desgeraden kunnen Wij bepalen, dat Onze Minister opnieuw in de zaak voorziet met inachtneming van Onze beslissing".

Artikel II

1. Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. 2. Deze wet is niet van toepassing op: a. verzoeken tot erkenning van gewetensbezwaren, ingediend voor de dag van haar inwerkingtreding, ten aanzien waar-van door Onze Minister van Defensie op die dag nog geen beslissing is genomen, doch die alsdan reeds in een zitting van de Commissie, als bedoeld in artikel 5 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst, zijn behandeld; b. beroepen, ingesteld voor de dag van haar inwerkingtreding, ten aanzien waarvan door Ons op die dag nog geen beslissing is genomen, doch die alsdan reeds in een openbare vergadering van de Afdeling voor de geschillen van bestuur van de Raad van State zijn behandeld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Defensie,

De Minister van Justitie,