Memorie van toelichting - Invoering van een gedeeltelijk nominale premie in de ziekenfondsverzekering, uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enige andere wijzigingen in de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, alsmede daarmee samenhangende wijzigingen in enige andere wetten en regelingen met betrekkingen tot de sociale zekerheid en de belastingwetgeving

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

A. ALGEMEEN

  • Inleiding

De invoering van een gedeeltelijk nominale premie voor de ziekenfondsverzekering, naast de voor deze verzekering reeds bestaande procentuele premieheffing, brengt een principiële wijziging aan in de structuur van de Ziekenfondswet (Stb. 1986,347). In het algemeen deel van deze toelichting worden de beweegredenen aangegeven welke het kabinet ertoe brachten tot dit voorstel te besluiten. Tevens worden de financieel-economische en de verzekeringstechnische aspecten van deze aangelegenheid in algemene zin belicht. In de artikelsgewijze toelichting wordt nader op een aantal specifieke kenmerken van de betreffende materie ingegaan. In samenhang met de invoering van de gedeeltelijk nominale premie in de Ziekenfondswet wordt het verstrekkingenpakket van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Stb. 1967, 655) (AWBZ) uitgebreid. Daarnaast zijn een aantal wijzigingen aangebracht in enige andere wetten en regelingen met betrekking tot de sociale zekerheid en de belastingwetgeving. Tenslotte zijn in het voorstel van wet nog een groot aantal veelal technische bepalingen opgenomen met betrekking tot uiteenlopende onderwerpen in de Ziekenfondswet en de AWBZ. Ten behoeve van de overzichtelijkheid volgt hierna een opsomming van de afzonderlijke onderwerpen met daarbij een vermelding van de artikelen van het voorstel van wet, die op de betreffende onderdelen betrekking hebben. 1. Gelijke behandeling van ongehuwd samenwonenden met gehuwd samenwonenden in de Ziekenfondswet en de AWBZ 2. Herformulering van de grondslag voor ziekenfondsverzekering van rechthebbenden op een uitkering ingevolge de Algemene Weduwen-en Wezenwet 3. Nominale premie voor de ziekenfondsverzekering 4. Middeling premie ziekenfondsverzekering 5. Controle op beheer en administratie

  • Redaktionele verbetering van artikel 47, tweede lid, van de Ziekenfondswet

I-F

I-A en ll-A

I-B I-C en D I-C i-e, H. Len II F Len N

  • Benoembaarheidseisen leden Ziekenfondsraad (vervallen nationaliteitseis)

I-G 8. Goedkeuring begroting Ziekenfondsraad l-l en H-M 9. Toezichthoudende functie van de Ziekenfondsraad (bewindvoerder)

I-J, K, N, P en ll-K, QenT 10. Goedkeuringsprocedure bij subsidiebesluiten van de Ziekenfondsraad I-M en H-O 11. Correctie van de artikelen 78, tweede lid, en 87 van de Ziekenfondswet, betrekking hebbend op de schorsende werking van een beroep tegen het verlenen van ontheffing van de contracteerplicht I-N en 0 12. Opsporingsambtenaren in het kader van de Ziekenfondswet en de AWBZ (aanwijzing en beëdiging) l-Q en U-U 13. Van rechtswege vervallen van particuliere ziektekostenverzekering in verband met uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ ll-B,VenX 14. Uitbreiding AWBZ-verstrekking psychiatrische hulp in ziekenhuizen (wijziging van artikel 6, tweede lid, van de AWBZ)

M-C en XI 15. Vaststellingsprocedure Rijksbijdrage AWBZ H-D en E 16. Bepalingen inzake aktiviteiten van uitvoeringsorganen AWBZ (aanpassing aan Ziekenfondswet) ll-G, H, I, J, Q, Ren S 17. Redaktionele verbetering van artikel 55, eerste lid, van de AWBZ ll-P 18. Aanpassing van enige andere wetten en regelingen met betrekking tot de sociale zekerheid en de belastingwetgeving aan de invoering van de gedeeltelijk nominale ziekenfondspremie III, IV, V, VI, VII, VIII en IX

  • Gedeeltelijk nominale premie voor de ziekenfondsverzekering en uitbreiding van het verstrekkingenpakket AWBZ

Als onderdeel van de verdere herziening van het stelsel van ziektekostenverzekeringen, die het kabinet voor de komende jaren voor ogen staat in het kader van de realisering van de voorstellen die zijn neergelegd in de op 7 maart 1988 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden nota «Verandering verzekerd», inhoudende het definitieve standpunt van het kabinet inzake het advies van de commissie Structuur en Financiering Gezondheidszorg (commissie Dekker) en op grond van onder meer het standpunt dat door de meerderheid van de Ziekenfondsraad (advies van 31 oktober 1986, SVV/VERZ/33565) en door een deel van de Sociaal Economische Raad (advies van 16 januari 1987, publikatie nr. 1) terzake werd ingenomen heeft het kabinet het wenselijk geoordeeld om een gedeeltelijk nominale premie voor de ziekenfondsverzekering in te voeren teneinde de overtrokken solidariteit die in de huidige ziekenfondsverzekering wordt gevraagd van alleenstaanden zonder medeverzekerden te verminderen. Het kabinet heeft voor deze stap gekozen in samenhang met de problematiek van de aanvankelijk voorgenomen verkleining van het ziekenfondspakket. In plaats van de oorspronkelijk beoogde verwijdering van de tandheelkundige hulp voor volwassenen uit het pakket van de ziekenfondsverzekering is besloten een nominaal premiegedeelte in deze verzekering in te voeren ten laste van de verzekerden. In de gedachtenwisseling welke met de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft plaatsgevonden over de nota «Verandering verzekerd», is naar voren gekomen dat een meerderheid van de kamer geen overwegende bezwaren had tegen een uitwerking van dit onderdeel van de kabinetsvoorstellen in de vorm van een aan de kamer aan te bieden voorstel van wet. Gelet hierop dient de invoering van de gedeeltelijk nominale premie naar de mening van het kabinet zo spoedig mogelijk te worden gerealiseerd. De ziekenfondsen hebben evenwel te kennen gegeven een half jaar voorbereidingstijd nodig te hebben. Rekening houdend met de omstandigheid dat

de Ziekenfondsraad en de Vereniging van Nederlandse Ziekenfondsen op 2 mei 1988 schriftelijk van de betreffende kabinetsvoornemens in kennis zijn gesteld is het kabinet van mening dat de invoering van de gedeeltelijk nominale premie op 1 oktober 1988 mogelijk moet worden geacht. Met het geleidelijk verhogen van het nominale premiedeel voor de ziekenfondsverzekering en de stapsgewijze uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ zullen de ziekenfondsverzekering en de particuliere verzekeringen geleidelijk naar elkaar toegroeien doordat de premie voor de ziektekostenverzekering van enerzijds particulier verzekerden in een steeds toenemend procentueel deel zal worden uitgedrukt terwijl deze anderzijds voor ziekenfondsverzekerden uit een steeds groter wordend nominaal deel zal gaan bestaan. Overeenkomstig het standpunt dat een meerderheid van de Ziekenfondsraad innam in het door deze Raad omtrent deze aangelegenheid uitgebrachte technisch advies (advies van 24 maart 1988, SGZ/5643), inhoudende dat de invoering van een gedeeltelijk nominale premie in de ziekenfondsverzekering slechts aanvaardbaar moet worden geacht wanneer deze plaatsvindt in samenhang met andere structurele maatregelen in het stelsel van ziektekostenverzekeringen heeft het kabinet besloten om tevens uitbreiding te geven aan het verstrekkingenpakket van de AWBZ. Er is voor gekozen om een nominale premie in te voeren, welke verschuldigd is voor iedere hoofd-en medeverzekerde. Daarbij geldt dat de nominale premie slechts verschuldigd is voor ten hoogste twee medeverzekerde kinderen. De premie voor kinderen zal worden vastgesteld op de helft van die welke voor een volwassene verschuldigd is. De hiervoor aangeduide uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ zal er vooralsnog uit bestaan om het tot op heden buiten de AWBZ-verzekering gebleven eerste jaar van hulp in psychiatrische ziekenhuizen, onder de werkingssfeer van deze verzekering te brengen. Beoogd wordt deze uitbreiding op 1 januari 1989 te realiseren. In lijn met het regeringsstandpunt zal de in te voeren nominale premie vooralsnog eenzelfde bedrag dienen te betreffen als dat van de hiervoor vermelde oorspronkelijk beoogde pakketverkleining. Dat houdt in dat de opbrengst van de nominale premie op jaarbasis circa f 500 miljoen zal dienen te bedragen. Aan de hand van door de Ziekenfondsraad uitgevoerde berekeningen zal de nominale premie voor volwassenen in dat geval op jaarbasis circa f64 bedragen. Bij realisering van een verdere uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ zal genoemd bedrag van de nominale premie toenemen met een bedrag dat is gerelateerd aan het bedrag dat met die pakketuitbreiding zal zijn gemoeid. Voor wat betreft de financiële consequenties van de hiervoor uiteengezette maatregelen wordt verwezen naar de bij deze toelichting gevoegde bijlage. Overeenkomstig het eerder vermelde technisch advies van de Ziekenfondsraad omtrent de invoering van een nominale premie voorziet het onderhavige voorstel van wet erin dat de nominale premie die verschuldigd is voor de hoofdverzekerde en voor zijn medeverzekerden, betaald moet worden door de hoofdverzekerde. Het kabinet onderschrijft de in voormeld technisch advies weergegeven opvatting dat de nominale premie in beginsel verschuldigd moet zijn vanaf het moment dat een betrokkene van rechtswege verzekerd wordt. Om administratief technische redenen moet het echter bezwaarlijk worden geacht om de nominale premie in alle gevallen verschuldigd te doen zijn vanaf het moment waarop de verzekering van rechtswege een aanvang neemt. Derhalve is bepaald dat wanneer de verzekerde zich overeenkomstig de geldende regelgeving bij een ziekenfonds aanmeldt binnen een termijn van uiterlijk zestig dagen na aanvang van de verplichte verzekering de nominale premie vanaf de eerste verzekeringsdag verschuldigd is. Om te voorkomen dat het aantal verzekerden, dat zich bewust niet binnen de termijn van zestig dagen na aanvang van de verzekering bij het

ziekenfonds aanmeldt, toeneemt, wordt bij latere aanmelding een sanctie gesteld. Met deze sanctie moet worden voorkomen dat de verzekerde een afweging gaat maken tussen de aanmelding binnen de termijn van zestig dagen en de «besparing» van het niet verschuldigd zijn van de nominale premie gedurende de periode vanaf het moment dat betrokkene van rechtswege als verzekerde of medeverzekerde wordt aangemerkt tot de datum van aanmelding bij het ziekenfonds. In de artikelsgewijze toelichting wordt hierop nader ingegaan. Op het moment van invoering van de gedeeltijke nominale premie zal de procentuele premie, die thans hoger is vastgesteld dan het niveau dat voor 1988 was geraamd in de Macro-Economische Verkenningen, kunnen worden verlaagd met een aan de omvang van de nominale premie gerelateerd percentage. Met het oog op de mogelijkheid dat de vrijkomende procentuele premieruimte in het kader van de verdeling van de totale premielasten voor de ziekenfondsverzekering niet gelijkelijk verdeeld zal worden tussen werkgevers en werknemers voorziet het voorstel van wet in het loslaten van het tot op heden geldende systeem waarbij de ziekenfondspremie gelijkelijk over werkgevers en werknemers is verdeeld.

In aansluiting aan de hiervoor omschreven invoering van een nominale premie zal op 1 januari 1989 een stelsel worden ingevoerd waarbij de ziekenfondsen zullen worden gebudgetteerd voor wat betreft de kosten van de door hen te verlenen verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet. Een adviesaanvraag hieromtrent is op 21 maart 1988 aan de Ziekenfondsraad gezonden. Beoogd wordt om daarbij de ziekenfondsen de kosten van verleende verstrekkingen aan rechtmatig ingeschreven verzekerden tot aan een vast te stellen percentage te vergoeden uit de Algemene Kas. Het verschil tussen de door een ziekenfonds gemaakte kosten en de vergoeding daarvan uit de Algemene Kas zal dan moeten worden gedekt uit de opbrengst van de door dat ziekenfonds te innen nominale premie. Alsdan zal de bevoegdheid om het bedrag van de nominale premie vast te stellen bij de ziekenfondsen komen te berusten, zij het uiteraard binnen rand-voorwaarden omtrent bijvoorbeeld de maximale hoogte en het aantal medeverzekerde kinderen waarvoor ten hoogste een nominale premie verschuldigd mag zijn. Tot aan het moment waarop het hiervoor geschetste budgetteringssysteem in werking treedt zal de door de ziekenfondsen te innen nominale premie bij ministeriële regeling worden bepaald. Het bedrag van de door de ziekenfondsen geheven nominale premie zal dan in mindering worden gebracht op het bedrag dat aan de ziekenfondsen uit de Algemene Kas wordt uitgekeerd ten behoeve van de door hen verleende verstrekkingen.

  • Wijzigingen in enige andere wetten en regelingen met betrekking tot de sociale zekerheid en de belastingwetgeving

Omdat de huidige ziekenfondspremie deel uitmaakt van het brutonetto traject van de sociale uitkeringen zijn in verschillende socialezekerheidswetten wijzigingen nodig als gevolg van de invoering van de gedeeltelijk nominale ziekenfondspremie. De wijze waarop deze wetten aangepast moeten worden is afhankelijk van de vraag of het sociale minimum in het vervolg wordt gedefinieerd als het netto minimum vóór of na aftrek van de nominale ziekenfondspremie. Het kabinet is van oordeel dat de koppeling van het netto sociaal minimum aan het netto minimumloon dient te worden aangebracht vóór betaling van de nominale premies. Het gunstige inkomenseffect dat bij andere inkomenscategorieën ontstaat voor kleine huishoudens ten opzichte van de grotere huishoudens, werkt dan ook door voor degenen die op een sociaal-mimimumuitkering zijn aangewezen. Tevens voorkomt een zodanige wijze van koppeling dat de hoogte van de uitkering afhankelijk is van een nieuw criterium, namelijk het aantal kinderen voor wie de betrokkene nominale premie is verschuldigd. De consequentie hiervan is, dat de verzekerden een netto uitkering

ontvangen waaruit de nominale premie nog moet worden voldaan. Voorzover de uitkeringen op netto basis zijn gekoppeld aan het minimumloon wordt de koppeling gewijzigd in die zin dat deze plaatsvindt vóór aftrek van de nominale ziekenfondspremie. Met betrekking tot de Algemene Bijstandswet (Stb. 1963, 284) heeft de invoering van een gedeeltelijk nominale ziekenfondspremie niet alleen gevolgen voor de uitkering van ziekenfondsverzekerde bijstandsgerechtigden maar ook voor particulier verzekerden. Voor deze laatsten (vooral zelfstandigen) wordt in de huidige situatie de premie van een met de ziekenfondsverzekering overeenkomende particuliere verzekering vergoed. Het resultaat is voor zowel ziekenfondsverzekerden als particulier verzekerden gelijk: uit het feitelijk ontvangen inkomen behoeft geen ziektekostenpremie meer betaald te worden. In de nieuwe situatie moeten ziekenfondsverzekerden uit hun netto uitkering de nominale premie betalen. Consequent is om dat ook voor particulier verzekerden te laten gelden. Daarom wordt een bedrag gelijk aan de nominale premie buiten de vergoeding gehouden. Aanvragen voor bijzondere bijstand worden beoordeeld tegen de achtergrond van het eigen netto inkomen in relatie tot de bijstandsnorm (draagkracht). Aangezien de nominale ziekenfondspremie geen onderdeel zal zijn van de bijstandsnorm blijft deze premie ook buiten beschouwing bij de berekening van het netto inkomen van de aanvrager. Voor particulier verzekerden geldt, net als bij het voorgaande, dat een bedrag gelijk aan de nominale ziekenfondspremie buiten beschouwing blijft. Dat wil zeggen dat de particuliere ziektekostenpremie in mindering wordt gebracht op het inkomen, voorzover deze de nominale ziekenfondspremie overschrijdt.

Als gevolg van de nominalisering van een deel van de ziekenfondspremie is een technische aanpassing nodig van het indexeringsvoorschrift van de ziektekostendrempel in de buitengewonelastenregeling van de inkomstenbelasting. Deze ziektekostendrempel is gerelateerd aan de premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering, welke relatie thans uiteraard slechts betrekking heeft op de bestaande procentuele premie, en zou zonder de voorgestelde aanpassing op onbedoelde wijze dalen.

  • Dereguleringsaspecten

De in het voorstel van wet voorziene invoering van een nominale premie strekt tot vermindering van de overtrokken solidariteit welke in de ziekenfondsverzekering wordt gevraagd van alleenstaanden zonder kinderen ten opzichte van gehuwden met kinderen. Het voorstel maakt onderdeel uit van de herstructurering van de ziekenfondsverzekering welke is aangekondigd bij de parlementaire behandeling van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (Stb. 1986, 123) (WTZ). Onderdelen van deze herstructurering waaromtrent door de Ziekenfondsraad en de Sociaal-Economische Raad werd geadviseerd (adviezen van 31 oktober 1986, SVV/VERZ/33565 respectievelijk 16 januari 1987, publicatie nr. 1) zijn al eerder gerealiseerd (gelijke behandeling van gehuwd samenwonenden en ongehuwd samenwonenden bij de medeverzekering en de samentelling van inkomensbestanddelen bij zowel de beoordeling van de verzekeringsplicht als de premieheffing ziekenfondsverzekering). Het tijdstip van invoering van dit onderdeel van voormelde herstructurering is bepaald door het kabinetsbesluit om af te zien van een eerder voorgenomen verkleining van het verstrekkingenpakket van de ziekenfondsverzekering. De onderhavige maatregel draagt bij aan de integratie van het stelsel van ziektekostenverzekeringen zoals deze is uiteengezet in de nota «Verandering verzekerd» welke op 7 maart 1988 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden. Voor de uitvoering en de financiering worden geen nieuwe organen in het leven geroepen. Wel zal er nieuwe regelgeving moeten worden gesteld. Vermeld worden in dit verband onder meer de bepalingen die de ziekenfondsen in hun reglementen moeten opnemen met betrekking tot de

betaling, de vaststelling en de invordering van de nominale premie, alsmede de daarvoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen randvoorwaarden. Naast de eenmalige kosten die zullen voortvloeien uit de invoering van de nominale premie zullen er ook aan de normale uitvoering van de onderhavige maatregel kosten verbonden zijn. De Ziekenfondsraad wijst er op dat de omvang van deze kosten sterk afhankelijk zal zijn van de hoogte van de nominale premie en de frequentie waarmee deze wordt geïnd. Een door de Ziekenfondsraad gegeven indicatie van de beheerskosten die zijn verbonden aan de frequentie van inning geeft aan dat deze op jaarbasis met f48 miljoen zullen stijgen, indien tot maandelijkse incasso wordt overgegaan. Vanzelfsprekend zullen deze kosten lager zijn naar mate de frequentie waarmee de nominale premie wordt geïnd lager is. Uit de voorgestelde maatregel zouden belastende gevolgen voor het justitiële apparaat kunnen voortvloeien wanneer de verzekerden op grote schaal nalatig zouden blijven aan hun verzekeringsverplichtingen te voldoen. Bij een adequaat invorderings-en sanctiebeleid door de ziekenfondsen ligt een dergelijke ontwikkeling echter niet in de lijn der verwachtingen. Daarnaast is het mogelijk dat verzekerden in beroep gaan bij de Raden van Beroep tegen de vaststelling van de nominale premie door het ziekenfonds waarbij zij zijn ingeschreven. Verwacht mag worden dat het optreden van de Klachtencommissie van de Ziekenfondsraad in deze een sterk mitigerend effect zal hebben op het aantal klachten dat werkelijk aan de beroepsrechter wordt voorgelegd. Het kabinet acht de hiervoor geschetste toename van regelgeving en beheerskosten aanvaardbaar op grond van het thans gevoerde beleid met betrekking tot de ziekenfondsverzekering en het op middellange en lange termijn voor ogen staande beleid met betrekking tot het stelsel van ziektekostenverzekeringen in het algemeen. Met betrekking tot de overige onderdelen van het voorstel van wet dient in het kader van de deregulering er op te worden gewezen dat aan de in artikel 61 van de Ziekenfondswet neergelegde verantwoordelijkheid van de Ziekenfondsraad aan de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur verdergaand gestalte is gegeven door het opnemen van een bepaling welke de Minister de mogelijkheid biedt van preventief toezicht op de begroting van de Ziekenfondsraad met betrekking tot de kosten van die Raad en zijn secretariaat. De reden waarom hiertoe is besloten, wordt uiteengezet in de artikelsgewijze toelichting bij het betreffende onderdeel. Door het tegelijk opnemen van een bepaling welke voorziet in een automatische goedkeuring van voornoemde begroting indien niet binnen dertig dagen na het betreffende Raadsbesluit de Ziekenfondsraad bericht ontvangt waaruit het tegendeel blijkt, worden onnodige bureaucratische procedures voorkomen. Het opnemen van een vergelijkbare «automatische» goedkeuringsprocedure als hiervoor uiteengezet met betrekking tot besluiten van de Ziekenfondsraad inzake de toekenning van subsidies houdt evenzeer een vanuit dereguleringsoogpunt belangrijke vereenvoudiging van werkzaamheden in. De overige in het onderhavige voorstel van wet opgenomen wijzigingen betreffende de Ziekenfondswet en de AWBZ ontmoeten vanuit dereguleringsoogpunt geen bezwaren.

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A Met betrekking tot de gelijke behandeling van ongehuwd samenwonenden en gehuwd samenwonenden is de uitvoeringsregelgeving op grond

van de Ziekenfondswet inmiddels in overeenstemming gebracht met de wetgeving op het vlak van de sociale zekerheidsuitkeringen en de belastingheffing. Van de onderhavige wetswijziging wordt gebruik gemaakt evenals zulks bijvoorbeeld het geval is in de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1985, 181) een algemene bepaling op te nemen met betrekking tot deze aangelegenheid. Naar schatting van de Ziekenfondsraad zal deze maatregel leiden tot een toename van het aantal verzekerden met circa 50000 personen en een stijging van de kosten ten laste van de Algemene Kas van circa 50 miljoen gulden per jaar. Een overeenkomstige bepaling wordt opgenomen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Artikel II, onderdeel A). De maatregel heeft geen gevolg voor het aantal verzekerden daar de verzekering reeds is geïndividualiseerd. Met betrekking tot de opbrengst van eigen bijdragen zou momenteel met een vermindering van ten hoogste enkele miljoenen guldens per jaar rekening moeten worden gehouden.

B In artikel 3, eerste lid, onder a, sub 1e, van de Ziekenfondswet vervalt het daar in relatie met het begrip «dagloon» gebruikte woord «laatstverdiende» omdat dagloon een rekeneenheid is en niet feitelijk verdiend wordt. Bij de inwerkingtreding van de Wet premieheffing over uitkeringen (Stb. 1986, 639) is artikel 3, eerste lid, onder d, gewijzigd in dier voege dat het recht op een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (Stb. 1980, 28) slechts tot verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet leidt, indien die arbeidsongeschiktheidsuitkering werkelijk wordt uitbetaald. Overeenkomstig de systematiek in de werknemersverzekeringen waarbij degene die een uitkering ontvangt ingevolge de Ziektewet (Stb. 1987, 88), Werkloosheidswet (Stb. 1987, 93), of Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (Stb. 1987, 89) als werknemer in de zin der Ziektewet wordt beschouwd op grond waarvan die persoon ingevolge artikel 3, eerste lid, onder a, verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet, wordt thans ook het werkelijk ontvangen van een uitkering ingevolge de Algemene Weduwen-en Wezenwet (Stb. 1965, 429) rechtsgrond voor verplichte verzekering ingevolge de Ziekenfondswet. Hiermee wordt voorkomen dat personen die wel recht op een AWW-uitkering hebben zonder dat zij die uitkering werkelijk ontvangen, bijvoorbeeld omdat zij van uitbetaling hebben afgezien, aan hun voormeld recht een ziekenfondsverzekering kunnen ontlenen zonder dat daar premiebetaling tegenover staat.

Daar de vermelding van het Staatsblad 1964, 485 reeds voorkomt in het vierde lid van artikel 3 van de Ziekenfondswet kan deze vermelding zonder bezwaar vervallen in het tiende lid van voormeld artikel.

C De wijziging van het tweede lid van artikel 15 van de Ziekenfondswet welke in dit onderdeel is opgenomen vloeit voort uit de in het algemeen deel van de toelichting uiteengezette wenselijkheid om wijziging te kunnen brengen in de thans bestaande fiftyfifty verhouding ter zake van de verdeling van de procentuele ziekenfondspremie over werkgevers en werknemers. De wijziging van het derde lid van artikel 1 5 van de Ziekenfondswet heeft betrekking op de mogelijkheid om in verband met tussentijdse wijzigingen van de premiehoogte een voor het gehele jaar geldend gemiddeld premiepercentage vast te stellen.

Zoals laatstelijk is gebleken bij de tussentijdse wijziging per 1 juli 1987 kan het onder omstandigheden gewenst zijn het premiepercentage voor de verplichte ziekenfondsverzekering in de loop van een kalenderjaar te wijzigen. Gezien de in de praktijk gebleken moeilijkheden voor werkgevers om over een betreffend jaar gesplitste loonopgaven te verstrekken ter vaststelling van de verschuldigde premie is het noodzakelijk om een gemiddeld premiepercentage te kunnen vaststellen. Overeenkomstig het advies van de Ziekenfondsraad die zich omtrent deze aangelegenheid positief uitsprak (advies van 25 februari 1988, VERZ/43618) wordt thans in de Ziekenfondswet de mogelijkheid gecreëerd om een gemiddeld premiepercentage te kunnen vaststellen. Gelet op de gewenste coördinatie met de bedrijfsverenigingen in het kader van de zogeheten collecterende functie en de in acht te nemen regels uit de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1966, 64) wordt de bevoegdheid tot vaststelling van een gemiddeld premiepercentage gegeven aan de Sociale Verzekeringsraad. In afwijking van het advies van de Ziekenfondsraad is niet gekozen voor het vooraf horen van die Raad maar wordt het vaststellen van het gemiddelde premiepercentage onderworpen aan de goedkeuring van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hiermee wordt volledig aangesloten aan de in artikel 78, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering opgenomen bepaling. Het voorgaande geldt op overeenkomstige wijze met betrekking tot de voor zeelieden verschuldigde ziekenfondspremie. Ten aanzien van verzekerden van 65 jaar en ouder en voor vervroegd gepensioneerden wordt vooralsnog niet de mogelijkheid geopend een gemiddeld premiepercentage vast te stellen. Voor deze categorieën van verzekerden geldt een afwijkende premieregeling in die zin dat de afrekening van premie direct plaatsvindt. Doordat hierbij geen verzamelloonstaten worden gebruikt bestaat er bij de premie-afdracht voor deze groepen van verzekerden geen behoefte aan het vaststellen van een gemiddeld premiepercentage.

D Het nieuw in te voegen artikel 17 heeft betrekking op de invoering van een gedeeltelijk nominale premie in de ziekenfondsverzekering. Overeenkomstig de systematiek die thans reeds in de Ziekenfondswet is neergelegd met betrekking tot de procentuele premie is ervoor gekozen om in de wet zelf uitsluitend bepalingen op te nemen ten aanzien van de categorieën van verzekerden bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Ziekenfondswet (werknemers) en hun gezinsleden. Ten aanzien van de categorieën van personen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b tot en met d, van de Ziekenfondswet zullen, evenals dat is gebeurd met betrekking tot de procentuele premie, in het Aanwijzingsbesluit verplichtverzekerden Ziekenfondswet (Stb. 1987, 227) bepalingen worden opgenomen terzake van de voor de verzekering van deze personen verschuldigde nominale premie, die zoveel mogelijk aansluiten aan die welke ten aanzien van werknemers in de Ziekenfondswet zijn gesteld. Ten aanzien van bepaalde groepen zal een afwijkende regelgeving echter onvermijdelijk zijn. Gedacht wordt hierbij met name aan de categorieën van verzekerden voor wie thans al een volledige nominale premie verschuldigd is, zoals de in artikel 1, onderdeel x, sub 2, van genoemd Aanwijzingsbesluit bedoelde rechthebbenden op een zogenaamde zak-en kleedgelduitkering.

In het eerste lid wordt bepaald dat voor de verzekering van zowel iedere hoofdverzekerde als zijn eventuele medeverzekerden een nominale premie wordt bepaald door het ziekenfonds waarbij de verzekerde zich heeft aangemeld. Bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur zullen daarbij voor de ziekenfondsen randvoorwaarden worden vastgesteld die bij de bepaling van de nominale premie in acht moeten worden

genomen. Gedacht wordt in dit verband aan het bepalen van de hoogte van de kinderpremie in relatie tot die welke voor volwassenen geldt. Bij diezelfde algemene maatregel van bestuur zullen tevens regels worden vastgesteld met betrekking tot andere onderwerpen verband houdende met de nominale premie, zoals die welke de betaling, de vaststelling en de invordering daarvan betreffen. In dit verband zal worden bepaald dat bij het vaststellen van de hoogte van het verschuldigde bedrag aan nominale premie kan worden uitgegaan van peildata. Door invoering van peildata wordt voorkomen dat de ziekenfondsen worden geconfronteerd met arbeidsintensieve werkzaamheden terzake van correctie en verrekening. Hierdoor is zowel de financiële als de werkbelasting voor de ziekenfondsen, als gevolg van de invoering van een nominale premie, geringer. Andere regelen die in de eerderbedoelde algemene maatregel van bestuur zullen kunnen worden gesteld betreffen de aan ziekenfondsen te bieden mogelijkheid om kortingen toe te staan op de nominale premie, bijvoorbeeld aan verzekerden die toestemmen in een automatische incassoprocedure. Tenslotte zullen er binnen de in de wet bepaalde grenzen regelen moeten worden gesteld omtrent het sanctiebeleid in geval een verzekerde nalatig blijft de verschuldigde premie te betalen. De sanctie welke wordt verbonden aan het niet of niet volledig voldoen van de verschuldigde nominale premie neemt bij de uitvoering van de nominale premieheffing een vrij centrale plaats in. Met name de preventieve werking van sancties is in dit kader van bijzonder belang. Het spreekt daarbij vanzelf dat de sanctie bij het niet voldoen van de verschuldigde nominale premie in een redelijke verhouding moet staan tot de nalatigheid ten aanzien van de premiebetaling. Overeenkomstig het technisch advies van de Ziekenfondsraad inzake deze aangelegenheid is het kabinet van mening dat bij het niet voldoen aan de verplichting tot het betalen van de nominale premie, het recht op verstrekkingen nochtans gewaarborgd dient te blijven. Derhalve zal het uitschrijven van verzekerden niet als sanctiemiddel mogen worden toegepast. Veeleer ligt het in de rede om deze sanctie in dezelfde sfeer te zoeken als die welke geldt wanneer een verzekerde zich te laat aanmeldt. Dat wil zeggen dat de ziekenfondsen administratieve bevoegdheden krijgen op grond waarvan zij de nominale premie kunnen verhogen met een bepaald percentage of bedrag. De Ziekenfondsraad kondigt aan dat hij één jaar na de invoering van de nominale premie zal bezien of het gevoerde sanctiebeleid voldoet. Mogelijk kan alsdan blijken dat dit beleid aan de hand van ervaringen in de uitvoeringspraktijk zal moeten worden bijgesteld.

In het derde lid wordt bepaald vanaf welk moment een verzekerde de nominale premie verschuldigd is. In zijn ter zake uitgebrachte technisch advies meent de Ziekenfondsraad dat in beginsel de nominale premie verschuldigd zou moeten zijn vanaf het moment dat betrokkene van rechtswege als verplicht verzekerde ingevolge de Ziekenfondswet wordt aangemerkt. De Raad wijst echter op het gevaar dat dit uitgangspunt zou kunnen leiden tot een grotere belasting van de uitvoeringspraktijk. Ter verduidelijking wijst de Raad hierbij op het volgende. Als de nominale premie verschuldigd zou zijn vanaf de aanvang van de verzekering in situaties, waarin sprake is van een reeds langer bestaande verplichte verzekering, zou onderzoek naar dat hele verzekeringsverleden gedaan moeten worden door het ziekenfonds. Dit leidt voor de ziekenfondsen veelal tot aanzienlijke extrawerkzaamheden, bijvoorbeeld indien geduren-de de verstreken periode van verzekering sprake is geweest van verhuizing binnen of buiten het werkgebied van het fonds of wanneer alsnog vastgesteld moet worden of voldaan werd aan het kostwinnersvereiste voor medeverzekering. Daarnaast is er de categorie verzekerden, die zich in het geheel niet als zodanig aanmeldt bij het ziekenfonds. Deze verzekerden zouden vanaf de aanvang van de verzekering de nominale premie verschuldigd zijn, doch in situaties waarin sprake is van overlappende

werkgebieden geeft dit een onduidelijke situatie voor wat betreft de vraag, welk ziekenfonds tot invordering zou moeten overgaan. Dit nog afgezien van de vraag hoe het ziekenfonds deze verzekerden kent. De Ziekenfondsraad wijst er overigens op dat in circa 95% van de gevallen waarin verplichte ziekenfondsverzekering ontstaat, de verzekerde zich binnen zestig dagen aanmeldt bij het ziekenfonds. De categorie verzekerden, die zich na zestig dagen of zich in het geheel niet aanmeldt bij het ziekenfonds, zou vanwege het hiervoor omschreven onderzoek naar het verzekeringsverleden een onevenredig groot beslag op de uitvoeringspraktijk leggen indien de nominale premie wordt gekoppeld aan de aanvang van de verzekering.

Gezien vorenstaande bezwaren en ervan uitgaande dat invoering van een nominale premie in de ziekenfondsverzekering op zich niet tot een verandering in het aanmeldingsgedrag zal leiden, is de Ziekenfondsraad van mening dat de nominale premie eerst verschuldigd dient te zijn na aanmelding bij het ziekenfonds. Op grond van voormelde door de Ziekenfondsraad geuite overwegingen is bepaald dat de nominale premie weliswaar verschuldigd is vanaf het moment dat de verzekerde van rechtswege verzekerd wordt. Wanneer evenwel de verzekerde zich niet overeenkomstig de geldende regelgeving bij een ziekenfonds aanmeldt binnen een termijn van uiterlijk zestig dagen na aanvang van de verplichte verzekering is de nominale premie slechts verschuldigd vanaf de zestigste dag voor die van de aanmelding, met dien verstande dat in dat geval de premie over die zestig dagen wordt verhoogd met een bepaald bedrag, hetwelk ten hoogste kan worden gesteld op het bedrag van de nominale premie op jaarbasis op het tijdstip van aanmelding. In de op de aangelegenheid betrekking hebbende algemene maatregel van bestuur zal onder meer een relatie worden bepaald tussen de overschrijding van de aanmeldingstermijn en het bedrag van de verhoging.

Het zesde lid geeft de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur de bevoegdheid om, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de nominale premie aan een maximum te binden. Deze bepaling is opgenomen met het oog op de verantwoordelijkheid die de genoemde bewindslieden in algemene zin dragen voor de premievaststelling voor de sociale ziektekostenverzekering. Hier kan een parallel worden getrokken met de verantwoordelijkheid die de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en de Minister van Financiën, draagt voor de premie van de zogenaamde standaardpakketverzekering, bedoeld in artikel 2 van de WTZ. In artikel 2, vierde lid, van laatstgenoemde wet is de mogelijkheid tot het stellen van een maximumpremie opgenomen.

Het zevende lid houdt in dat ieder ziekenfonds de door hem ontvangen nominale premie uitsluitend mag aanwenden ter dekking van door dat ziekenfonds gemaakte kosten van de verplichte verzekering. In samenhang met het mede op artikel 19 van de Ziekenfondswet berustende Besluit financiering ziekenfondsen Ziekenfondswet (Stb. 1984, 429), betekent dit dat de opbrengst van de nominale premie uitsluitend aangewend kan worden ter dekking van de kosten van de door dat ziekenfonds verleende verstrekkingen ingevolge de Ziekenfondswet. Een eventueel tekort op de beheerskosten mag derhalve niet met de opbrengst van de nominale premie worden gedekt, evenmin als de kosten van het verlenen van verstrekkingen door andere ziekenfondsen.

Ingevolge het achtste lid wordt het mogelijk gemaakt om voor specifieke groepen van verzekerden een afzonderlijke regeling te treffen met betrekking tot de nominale premie. Gedacht kan in dit verband worden aan situaties waarbij op nadrukkelijk verzoek van de verzekerde geen inschrijving bij het ziekenfonds tot stand komt zoals het geval is bij oproepkrachten.

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven bevat het negende lid een overgangsbepaling met betrekking tot de bepaling van de hoogte van de nominale premie voor de periode gedurende welke de ziekenfondsen nog niet op grond van een in werking te stellen budgetteringssysteem zelf verantwoordelijk zijn voor de financiering van een deel van de kosten van de door hen verleende verstrekkingen.

E, H en L

Binnenkort zal artikel 80 van de Comptabiliteitswet 1976 (Stb. 1976, 671) worden gewijzigd. Daarbij krijgt de Algemene Rekenkamer onder meer controlebevoegdheden op het terrein van de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet en de AWBZ. Als gevolg daarvan zal aan het college van toezicht waarvan de instelling is mogelijk gemaakt in het huidige artikel 72, tweede lid, van de Ziekenfondswet geen behoefte meer bestaan. Gezien de omstandigheid dat dit bij koninklijk besluit van 1 juni 1966 (Stb. 245) ingestelde college feitelijk niet functioneert wordt het niet nodig geacht te wachten op de inwerkingtreding van voormelde wijziging van de Comptabiliteitswet 1976 om overeenkomstig het advies van de Ziekenfondsraad (advies van 26 mei 1983, FES/20684) de bepaling op grond waarvan voornoemd college kan worden ingesteld te schrappen. Bij de parlementaire behandeling van voormelde wijziging van de Comptabiliteitswet 1976 is de noodzakelijkheid dan wel wenselijkheid bezien om in die wet in algemene zin controlebevoegdheden te regelen die een betrokken minister zich dient voor te behouden. De conclusie was dat dit noodzakelijk noch wenselijk was, omdat in de desbetreffende wettelijke regelingen toegespitste controlebepalingen zijn of kunnen worden opgenomen. Overeenkomstig het door de Ziekenfondsraad uitgebrachte advies (advies van 28 april 1988, AD/11442), worden thans terzake strekkende bepalingen opgenomen in de artikelen 39 en 62a van de Ziekenfondswet. Overeenkomstige wijzigingen zijn opgenomen in de desbetreffende bepalingen van de AWBZ (Artikel II, onderdelen F, L en N).

F In artikel 47, tweede lid, wordt het abusievelijk ontbrekende woord «artikel» ingevoegd.

G In de memorie van toelichting bij het voorstel van Wet strekkende tot intrekking van de wet van 4 juni 1858, regelende de benoembaarheid van vreemdelingen tot landsbedieningen (Stb. 46) alsmede wijziging van de Wet arbeid buitenlandse werknemers (Stb. 1978, 737) heeft het kabinet opgemerkt dat bezien zou worden of de eis van Nederlanderschap voor het (plaatsvervangend) lidmaatschap van de Ziekenfondsraad zou kunnen vervallen wegens het ontbreken van een zinvolle samenhang tussen het nationaliteitsvereiste en de uitoefening van deze functie (Kamerstukken II 1984-85, 19076, nr. 3, blz 6 en 7). In zijn hierover uitgebrachte advies (advies van 24 maart 1988, JA/8911/88) spreekt de Ziekenfondsraad als zijn mening uit dat het hebben van de Nederlandse nationaliteit geen noodzakelijke voorwaarde vormt om op adequate wijze te kunnen functioneren als lid van deze Raad. Overeenkomstig het eerder aangeduide advies van de Ziekenfondsraad wordt thans de betreffende regelgeving aangepast door de nationaliteitseis met betrekking tot het lidmaatschap van de Ziekenfondsraad te laten vervallen. Geen gevolg wordt gegeven aan het advies van de Ziekenfondsraad om in navolging van de gemeentewet (Stb. 1931, 89) bepalingen op te nemen welke betrekking hebben op het al dan niet legaal in Nederland verblijven. Het opnemen van zodanig zware bepalingen welke betrekking hebben op een beleidsaspect dat buiten het kader valt van de Zieken-

fondswet wordt niet nodig geacht vanwege het feit dat de Kroonleden van de Ziekenfondsraad worden aangewezen door de Minister en de overige leden door de diverse representatieve organisaties. Deze wijze van totstandkoming van het lidmaatschap veronderstelt een zorgvuldige invulling van de voordracht, welke niet in strijd is met het in Nederland gevoerde toelatings-en vreemdelingenbeleid.

I De begrotingen van zowel de Nationale Raad voor de Volksgezondheid als het College voor Ziekenhuisvoorzieningen en het Centraal orgaan tarieven gezondheidszorg zijn op grond van de huidige wetgeving onderworpen aan ministeriële goedkeuring. Met betrekking tot de begroting van de Ziekenfondsraad is zulks niet het geval. De Ziekenfondsraad neemt hiermee in het kader van de adviesorganen op het terrein van de gezondheidszorg een uitzonderingspositie in. In zijn advies terzake (advies van 24 maart 1988, JA/8906/88) spreekt de Raad als zijn mening uit dat voormelde situatie gecontinueerd dient te worden. De Raad wijst er daarbij op dat de Ziekenfondsraad evenals de Sociale Verzekeringsraad een zelfstandig bestuursorgaan is op het terrein van de sociale verzekering. Hij ontleent zijn positie niet aan delegatie van de overheid, maar rechtstreeks aan de wet zelf. Die zelfstandige positie hangt samen met het karakter van de toevertrouwde taken met betrekking tot de sociale ziektekostenverzekeringen. Deze zijn publiekrechtelijke verzekeringen met van de overheidsfinanciën gescheiden fondsen. Uitvoering, beheer en toezicht zijn daarbij aan de maatschappelijke groeperingen opgedragen. Als het goedkeuringsrecht van de begroting bij de minister komt te liggen ontstaat in de visie van de Ziekenfondsraad de ongerijmde situatie dat de minister uit hoofde van zijn verantwoordelijkheid voor de besteding van premiegelden ingrijpt in het instrumentarium van de Ziekenfondsraad, terwijl die Raad met dat instrumentarium nu juist toezicht op een verantwoorde besteding van premiegelden dient uit te oefenen. De Raad stelt daarbij de vraag centraal waarom het ontstane evenwicht tussen de bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden van centrale overheid enerzijds en de maatschappelijke organisaties die de verzekering dragen anderzijds, moet worden gewijzigd. Voorts is de Ziekenfondsraad van mening dat het tijdstip voor het wettelijk regelen van een grotere bemoeienis van het departement met het interne beleid van de Ziekenfondsraad ongelukkig is gekozen. Blijkens het kabinetsstandpunt over het rapport van de Commissie Dekker is een fundamentele discussie te verwachten over de toekomstige bestuurs-en adviesstructuur in de gezondheidszorg. Daarbij is de lijn gekozen van een terugtredende overheid. De Ziekenfondsraad maakt in dit verband nog melding van het advies van de Sociaal Economische Raad omtrent de beheersstructuur in de gezondheidszorg (advies van 24 april 1987, publicatie nr. 7). In dit advies, waarmee de Sociaal Economische Raad vooruitloopt op zijn advisering over de herziening van het stelsel van ziektekostenverzekeringen, wordt voor wat de top van de uitvoeringsorganisatie betreft gepleit voor een autonoom functioneelgedecentraliseerd bestuurlijk orgaan dat onafhankelijk is van de overheid. Voortbouwend op de gemaakte vergelijking met de Sociale Verzekeringsraad geeft de Ziekenfondsraad in overweging om met betrekking tot de benadering in de positie van beide Raden een afstemming te doen plaatsvinden tussen de verantwoordelijke bewindslieden. Daarbij wordt verwezen naar de ideeën die de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onlangs heeft ontvouwd over de toekomstige taak en samenstelling van de Sociale Verzekeringsraad. Voormelde overwegingen van de Ziekenfondsraad kunnen niet worden gedeeld. Hoewel de Ziekenfondsraad zelf al aangeeft dat de positie van

de Sociale Verzekeringsraad in menig opzicht niet vergelijkbaar is met die van de Ziekenfondsraad wenst hij voor wat betreft begrotingsaangelegenheden deze vergelijking toch te trekken. Het kabinet is evenwel van mening dat de positie van de Ziekenfondsraad vergeleken dient te worden met die van de andere organen op het gebied van de gezondheidszorg welke aan de bewindspersoon van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur verantwoording verschuldigd zijn. Op grond van de overweging dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor genoemde organen slechts volledig tot uitdrukking kan worden gebracht wanneer deze zich eveneens uitstrekt over de kosten die worden gemaakt door de adviesorganen en hun secretariaten is het gewenst dat de terzake voor de Ziekenfondsraad bestaande uitzonderingspositie ten opzichte van de overige adviesorganen op het gebied van de gezondheidszorg wordt beëindigd. Ter realisering van het voorgaande wordt in de Ziekenfondswet een bepaling opgenomen vergelijkbaar met artikel 28, tweede lid, van de Wet tarieven gezondheidszorg (Stb. 1980, 646) en artikel 19, derde lid, van de Gezondheidswet (Stb. 1956, 51). Een en ander houdt in dat, evenals zulks het geval is met betrekking tot de begrotingen van de andere adviesorganen op het gebied van de gezondheidszorg, de toetsing van de begroting van de Ziekenfondsraad in het kader van het onderhavige goedkeuringsvereiste, een marginale zal zijn. In de AWBZ is een overeenkomstige bepaling opgenomen (Artikel II, onderdeel M).

J, K, N en P

In zijn hieromtrent uitgebrachte advies (advies van 27 juni 1985, FES/BU/15075) heeft de Ziekenfondsraad in overweging gegeven om in verband met de toezichthoudende functie van de Raad in de Ziekenfondswet en de AWBZ de mogelijkheid op te nemen dat ingeval van dreigend wanbeheer bij een ziekenfonds daar een of meer bewindvoerders kunnen worden aangesteld. Op deze wijze kan op een adequate wijze door de Ziekenfondsraad worden ingegrepen als een situatie dreigt dat een ziekenfonds zijn taken ingevolge de Ziekenfondswet en de AWBZ niet meer naar behoren kan vervullen. Met name de toegenomen regionalisatie van het ziekenfondswezen maakt het noodzakelijk om bij intrekking van een toelating om als ziekenfonds werkzaam te zijn te voorzien in het vacuüm dat dan ontstaat in de uitvoering van de wettelijke ziektekostenverzekeringen. Op grond van de ervaringen die in de afgelopen jaren zijn opgedaan met betrekking tot het functioneren van de uitvoeringsorganen op het terrein van de ziektekostenverzekeringen kan vorenweergegeven conclusie van de Ziekenfondsraad worden onderschreven. Overeenkomstig genoemd advies van de Ziekenfondsraad wordt in het nieuwe artikel 68a van de Ziekenfondswet de bevoegdheid van de Ziekenfondsraad geregeld met betrekking tot de aanstelling van en taakopdracht aan bewindvoerders. Tegen de beslissing van de Ziekenfondsraad is Kroonberoep opengesteld (Artikel I, onderdeel N). In het tweede lid is uitdrukkelijk de verplichting van het ziekenfonds neergelegd om aan de aangestelde bewindvoerders alle medewerking te verlenen. Aan het niet voldoen aan die verplichting is een strafsanctie verbonden (Artikel I, onderdeel P). In het zesde lid is bepaald dat degenen die als orgaan van het ziekenfonds handelingen verrichten zonder de daarvoor vereiste goedkeuring van aangestelde bewindvoerders tegenover het ziekenfonds persoonlijk aansprakelijk zijn voor een eventuele schade als gevolg van die handelingen. De Ziekenfondsraad kan namens het ziekenfonds in dat geval schadevergoeding vorderen van een bestuurder of gewezen bestuurder van het ziekenfonds (Artikel I, onderdeel K).

Door middel van het van toepassing verklaren in artikel 48, vierde lid, van de AWBZ van de artikelen 68 tot en met 70 van de Ziekenfondswet is het bovenstaande eveneens van toepassing op een ziekenfonds in zijn functie van uitvoeringsorgaan of verbindingskantoor ingevolge de AWBZ (Artikel II, onderdelen K, Q en T).

M De uitgaven, bedoeld in artikel 73, eerste lid, onder d, van de Ziekenfondswet behoeven ministeriële goedkeuring. In de betreffende bepaling komt de ministeriële verantwoordelijkheid tot uitdrukking met betrekking tot uitgaven ten laste van de Algemene Kas voor door de Ziekenfondsraad aan te geven doeleinden, verbandhoudende met de ziekenfondsverzekering of met de volksgezondheid in het algemeen. Zonder de ministeriële verantwoordelijkheid op dit gebied te willen aantasten is in het kader van de door de regering nagestreefde terughoudendheid op het gebied van de regelgeving, in het voorstel van wet een vereenvoudiging van de onderhavige goedkeuringsprocedure opgenomen. De overeenkomstig het advies van de Ziekenfondsraad (advies van 24 maart 1988, JA/9327/88) aangebrachte wijziging bestaat erin dat aan bedoelde uitgaven geacht wordt goedkeuring te zijn verleend, indien de Ziekenfondsraad niet binnen dertig dagen na het betreffende Raadsbesluit bericht ontvangt waaruit het tegendeel blijkt. Een overeenkomstige bepaling is opgenomen met betrekking tot de in artikel 52, tweede lid, van de AWBZ geregelde goedkeuringsprocedure (Artikel II, onderdeel O).

N en 0

Bij de invoering van de WTZ is de ministeriële bevoegdheid om tot een ontheffing van de contracteerplicht te beschikken wanneer in een bijzonder geval aan een ziekenfonds toestemming wordt gegeven om arbeidsovereenkomsten te sluiten voor het verlenen van verstrekkingen overgedragen aan de Ziekenfondsraad. De betreffende bevoegdheid is opgenomen in artikel 47, eerste lid, tweede volzin, van de Ziekenfondswet. Verzuimd is om tegelijkertijd artikel 77 van de Ziekenfondswet, betrekking hebbend op de mogelijkheid om kroonberoep in te stellen, zodanig te wijzigen dat de onder c van voormeld artikel opgenomen mogelijkheid om beroep tegen vorenbedoelde ministeriële beschikkingen in te stellen werd opgenomen onder d, waarin de mogelijkheid is geregeld om beroep in te stellen tegen beslissingen van de Ziekenfondsraad. Voormelde omissie wordt thans hersteld door een wijziging van artikel 77, onder d, van de Ziekenfondswet. De vermelding van artikel 47 van de Ziekenfondswet in artikel 77, onder c, van de Ziekenfondswet blijft gehandhaafd omdat ingevolge artikel 47 van de Ziekenfondswet naast beslissingen van de Ziekenfondsraad tevens ministeriële beschikkingen kunnen worden gegeven. In verband met het voorgaande is het tweede lid van artikel 78 van de Ziekenfondswet eveneens aangepast.

Q Aan artikel 91 van de Ziekenfondswet is toegevoegd dat de aanwijzing van met opsporing belaste personen plaatsvindt in overeenstemming met de Minister van Justitie. De opname van deze bepaling is overeenkomstig hetgeen in recente wetten met betrekking tot bepalingen inzake opsporingsbevoegdheid is geschied. De reden hiervan is dat de Minister van Justitie uiteindelijk verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de opsporingsambtenaren en het functioneren van het justitiële apparaat in het algemeen.

Tevens zijn aan genoemde artikelen enige, tot op heden ontbrekende, bepalingen toegevoegd met betrekking tot de beëdiging van de aangewezen opsporingsambtenaren. Een overeenkomstige wijziging is aangebracht in artikel 73 van de AWBZ (Artikel II, onderdeel U).

Artikel II

A Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel A.

B, VenX

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de Ziekenfondswet is in het huidige artikel 79 in de AWBZ een bepaling opgenomen op grond waarvan particuliere ziektekostenverzekeringsovereenkomsten van rechtswege worden beëindigd indien en voor zover de betreffende vorm van medische zorg onder de materiële werkingssfeer van de AWBZ komt te vallen. Genoemd artikel is echter bij de invoering van de AWBZ in het hoofdstuk overgangs-en slotbepalingen geplaatst. Met het oog op de voorgenomen uitbreiding van het verstrekkingenpakket AWBZ, zoals deze is aangekondigd in de op 7 maart 1988 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden nota «Verandering verzekerd» is het van belang de bepaling een meer structureel karakter te geven. Daartoe is een nieuw artikel 5a opgenomen waardoor artikel 79 kan vervallen. Gelet op het grote aantal kennisgevingen die nodig zou zijn bij uitbreiding van het verstrekkingenpakket AWBZ is het vereiste van kennisgeving niet opgenomen in dit nieuwe artikel. Daarin is wel een bepaling opgenomen op grond waarvan ziektekostenverzekeraars verplicht zijn om in geval van uitbreiding van het verstrekkingenpakket AWBZ de premie van ziektekostenverzekeringsovereenkomsten te verlagen met het gedeelte van de premie dat overeenkomt met het vervallen gedeelte van het verzekerde risico. Overtreding van die bepaling vormt een economisch delict (Artikel X).

CenXI Met betrekking tot de uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de AWBZ waaraan wordt gerefereerd in de artikelsgewijze toelichting op Artikel II, onderdeel B, heeft het kabinet als eerste stap gekozen om de hulp in psychiatrische ziekenhuizen vanaf de eerste dag onder die wet te brengen. Aangezien tot nu toe in artikel 6, tweede lid, van de AWBZ is vastgelegd dat de verstrekkingen in ziekenhuizen alleen onder de AWBZ zijn begrepen voorzover deze de periode van één jaar te boven gaan, dient deze bepaling te worden aangepast. Deze aanpassing is zodanig geformuleerd dat in beginsel de gehele psychiatrische hulp in ziekenhuizen vanaf de eerste dag in de AWBZ wordt opgenomen. Door middel van het opnemen van een overgangsbepaling (Artikel XI) blijft evenwel tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip de hulp in psychiatrische afdelingen van algemene ziekenhuizen gedurende het eerste jaar buiten het verstrekkingenpakket van de AWBZ. Het kabinet stelt zich voor om laatstgenoemde hulp op een later tijdstip eveneens onder de AWBZ te brengen. Om alsdan niet opnieuw voor de noodzaak te staan van wetswijziging is gekozen voor de constructie van een overgangsbepaling.

Den E

Met de wijziging van artikel 17 van de AWBZ wordt de procedure van vaststelling van de hoogte van de Rijksbijdrage in overeenstemming

gebracht met die welke sedert de inwerkingtreding van de WTZ met ingang van 1 april 1986 geldt ingevolge artikel 14a, van de Ziekenfondswet. Aan de betreffende wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met de datum waarop het huidige artikel 17 van de AWBZ in werking trad. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de in wettechnisch opzicht vreemde situatie dat de in artikel 17 van de AWBZ vastgestelde Rijksbijdrage met voorbijgaan aan de in artikel 19 van de AWBZ aangegeven aanpassingsmethode herhaaldelijk impliciet is gewijzigd bij begrotingswetten zonder dat in laatstbedoelde wetgeving uitdrukkelijk werd bepaald dat het in artikel 17 van de AWBZ vermelde referentiebedrag diende te worden gewijzigd. In de te treffen algemene maatregel van bestuur zal de hoogte van de Rijksbijdrage vanaf 1981 worden vastgesteld, met inachtneming van het sedertdien in de afzonderlijke begrotingswetten terzake gestelde. In verband met het voorgaande dient artikel 19 van de AWBZ te vervallen.

G, H, I, J, Q, Ren S

Bij de invoering van de WTZ met ingang van 1 april 1986 zijn in de bepalingen van de Ziekenfondswet met betrekking tot de activiteiten van ziekenfondsen enige wijzigingen aangebracht. De vergelijkbare bepalingen in de AWBZ zijn echter tot nu toe ongewijzigd gebleven. In het onderhavige voorstel van wet worden bedoelde bepalingen in de AWBZ overeenkomstig het hierover uitgebrachte advies van de Ziekenfondsraad (advies van 24 maart 1988, BU/1197) in overeenstemming gebracht met die van de Ziekenfondswet. Daar de uitvoering in het kader van de AWBZ niet alleen in handen is van ziekenfondsen, maar ook particuliere ziektekostenverzekeraars en uitvoerende organen van publiekrechtelijke ziektekostenregelingen voor ambtenaren hiermede zijn belast, is op een aantal punten van de regelgeving in de Ziekenfondswet afgeweken. Bepaalde verboden die met betrekking tot ziekenfondsen in de Ziekenfondswet zijn opgenomen vanwege het specifieke karakter van de ziekenfondsen zijn in artikel 41 van de AWBZ niet overgenomen. Het betreft hier het verbod om andere diensten of zaken aan verzekerden te leveren dan die welke behoren tot de in de AWBZ geregelde verstrekkingen (artikel 42, derde lid, van de Ziekenfondswet), het verbod om financieel deel te nemen in particuliere ziektekostenverzekeraars (artikel 42, vijfde lid, van de Ziekenfondswet) en het verbod voor directieleden om bestuurslid dan wel directielid te zijn van een particuliere ziektekostenverzekeraar (artikel 42, zesde lid, van de Ziekenfondswet). Het huidige tweede en vijfde lid van artikel 42 van de AWBZ hebben betrekking op het verbod op loondienst en het verlenen van ontheffing van dat verbod. Deze leden kunnen vervallen omdat ingevolge de hiervoor aangeduide herformulering van artikel 41 van de AWBZ de betreffende materie thans in het eerste en vierde lid van artikel 41 is opgenomen. De eerste twee leden van het huidige artikel 45 van de AWBZ zijn opnieuw geformuleerd ten einde deze in overeenstemming te brengen met artikel 47, eerste lid, van de Ziekenfondswet. Het nieuwe derde lid van artikel 45 van de AWBZ, dat betrekking heeft op de eerste twee leden, komt overeen met het bepaalde in de laatste volzin van artikel 47, eerste lid, van de Ziekenfondswet. Tegen de beslissing van de Ziekenfondsraad op grond van artikel 45, derde lid, van de AWBZ is ingevolge artikel 62, onder b, van de AWBZ kroonberoep opengesteld, welk beroep ingevolge artikel 63, tweede lid, van de AWBZ schorsende werking heeft. Vanwege het vervallen van het voor de uitvoeringsorganen tot op heden geldende verbod kan ook de daaraan verbonden sanctie in artikel 67 vervallen.

K, QenT

Voor een toelichting op deze onderdelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdelen J, K, N en P.

M Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel I.

O Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel M.

P Dit onderdeel betreft een correctie van een taalkundige onjuistheid welke bij de wet van 24 december 1987 (Stb. 629) in de AWBZ is ontstaan.

U Voor een toelichting op dit onderdeel wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij Artikel I, onderdeel Q.

Artikelen III, IV, V, VI, VII en IX Deze artikelen strekken ertoe dat de koppeling van deze sociale zekerheidsuitkeringen wordt aangebracht aan het netto minimumloon waaruit van de ziekenfondspremie alleen het procentuele gedeelte is voldaan. In paragraaf 3 van het algemene gedeelte van deze toelichting is daarop reeds ingegaan.

Artikel VIII

Op basis van het bestaande aanpassingsmechanisme in artikel 46, elfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zou een nominaal deel van de ziekenfondspremie niet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de ziektekostendrempel van de buitengewone-!astenregeling. Om de onbedoelde verlaging van de buitengewone lastendrempel die zo het gevolg zou zijn van de gedeeltelijke nominalisering te voorkomen wordt voorgesteld het aanpassingsmechanisme zodanig te wijzigen dat voor de aanpassing van de ziektekostendrempel zal worden uitgegaan van de procentuele ziekenfondspremie verhoogd met een opslag ter zake van de nominale ziekenfondspremie. Deze opslag wordt op grond van de voorgestelde delegatiebepaling bepaald door de Ministervan Financiën in overleg met de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur. De vaststelling van de ziektekostendrempel op basis van vorenbedoelde premie ingevolge de Ziekenfondswet zal voor het eerst geschieden per 1 januari 1989 op basis van het budgetdeel van de ziekenfondsen dat wordt gevoed met nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet.

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, D. J. D. Dees De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf

BIJLAGE

Inkomensgevolgen van stelselwijziging ziektekostenverzekeringen 1988 en 1989

In tabel 1 onderstaand worden de structurele inkomensgevolgen op minimumniveau weergegeven van de in dit onderwerp van wet neergelegde wijzigingen in het stelsel van ziektekostenverzekeringen. Uitgegaan is van de volgende veronderstellingen: -Invoering van een nominale premie in de ziekenfondsverzekering met ingang van 1 oktober 1988 tot een bedrag van f500 miljoen (ca. f64 per volwassen verzekerde op jaarbasis; corresponderende verlaging van het werknemersdeel van de procentuele premie ZFW (-0,4%). -Uitbreiding van het verstrekkingenpakket van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) met ingang van 1 januari 1989 tot een bedrag van f800 miljoen (eerste jaar opname in psychiatrisch ziekenhuis) Het aandeel van de verschillende verzekeringsvormen in dit totaal is als volgt: ZFW f490 miljoen KPZf 50 miljoen Particulier f260 miljoen. Corresponderende verlaging van het werknemersdeel van de premie ZFW (-0,35%) en verhoging van de premie AWBZ ( + 0,4% ten laste van werkgevers); verlaging van het werkgeversdeel van de premie AWF (-0,35%); verhoging van het werknemersdeel van de premie AWF (+0,35%)'. -Overeenkomstige ontwikkeling bij publiekrechtelijke regelingen voor ambtenaren. -Verlaging van de nominale premies particuliere ziektekostenverzekeringen in overeenstemming met overheveling verstrekkingen naar AWBZ (-3,5%).

Tabel 1. Inkomensgevolgen stelselwijziging ziektekostenverzekeringen 1988 en 1989 (structureel effect op minimumniveau)1

alleenstaand

gehuwd geen kinderen

gehuwd 2 kinderen

1 De verschuiving in de premieverdeling AWF is noodzakelijk om in 1989, voorafgaand aan de invoering van de voorstellen van de commissie Oort, de premie-effecten van de uitbreiding van de AWBZ te laten neerslaan bij de verzekerden zelf en het totaaleffect op de werkgeverslasten neutraal te laten zijn. Het betreft een technische operatie die dient als overgangsmaatregel tot aan de herziening van de belasting-en premieheffing conform Oort. Nadien is de premie AWBZ immers niet langer een werkgeverspremie. In zijn effecten op de belasting-en premie-opbrengsten is de operatie overigens niet neutraal. De verschuiving in de premieverdeling AWF ten laste van werknemers leidt tot een versmalling van de heffingsgrondslag van premies en belastingen. De derving van premies AOW en AWW bedraagt circa f 100 miljoen. Dit bedrag zal via de premievaststelling 1989 worden gecompenseerd. De belastingderving wordt geraamd op circa f240 miljoen.

sociale minima

+ 0,25

-0.25 zelfstandigen

+ 0,25

+ 0,50 ambtenareninterim

-0.25

0,25 ambtenaren-KPZ

+ 0,25

-0.25 bejaarden-ZFW

+ 0,25

_ bejaardenparticulier

0 a +0,5

+ 0,5 a + 1,0

-

1 effecten afgerond op 0,25% 2 voorlopige cijfers De tabel geeft de structurele effecten weer van de eerder omschreven maatregelen per 1-10-1988, respectievelijk 1-1-1989. Rekening houdend met invoering van een nominale premie in de ziekenfondsverzekering tot een bedrag van f500 miljoen op 1 oktober 1988 wijken de inkomenseffecten die zullen optreden in 1989 hiervan licht af. Een deel van de effecten slaat dan immers neer in het jaar 1988, het restant in 1989.