Memorie van toelichting - Voorstel van wet van het lid Nypels tot wijziging van de Pensioen- en spaarfondsenwet, de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet (Wet vertegenwoordiging gepensioneerden in pensioenfondsbesturen)

HOOFDSTUK II. HET WETSVOORSTEL

A. Motivering

Uit de inleiding blijkt dat er geen zelfstandig recht bestaat op vertegenwoordiging van gepensioneerden in het bestuur van hun pensioenfonds. Bij de particuliere fondsen zal een vertegenwoordiging van gepensioneerden in de besturen als gevolg van de beperkte of ontbrekende wettelijke mogelijkheden en het ontbreken van voldoende steun van werkgevers-en werknemerszijde daartoe in de komende jaren vrijwel nergens gerealiseerd kunnen worden. In de overheids-en semi-overheidssfeer wordt dit zelfs door de bestaande wetten (de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet) verhinderd. Uit de inleiding blijkt tevens dat de regering geen voornemen heeft hierin door wetgeving verandering te brengen. Voor de invoering van een zelfstandig recht op vertegenwoordiging van gepensioneerden in de besturen van hun pensioenfondsen pleiten de volgende argumenten: 1. De gepensioneerden zijn direct belanghebbende bij de pensioenfondsen. Het pensioenvermogen is voor een belangrijk deel ontstaan door 3 Zie bijlage 3 van de memorie van toelichting, stortingen in het verleden van premies door of ten behoeve van hen. De * Zie bijlage 4 van de memorie van toelichting, gepensioneerden zijn moreel eigenaar van deze gelden. Uit deze gelden en

de beleggingsopbrengst daarvan wordt de pensioenuitkering als een vorm van uitgesteld loon betaald. Het is daarom een democratisch recht de groep van gepensioneerden als direct belanghebbenden en mede-eigenaren te betrekken bij het beheer van hun spaargelden en de besluitvorming over de uitkeringen. 2. De tijd van bevoogding en betutteling van ouderen is voorbij. Door de gepensioneerden -naast de werkgevers en de werknemers -bij het bestuur van hun fonds te betrekken, vindt de erkenning plaats van de ouderen als volwaardige leden van de maatschappij en als volwaardige deelgerechtigden van hun fonds. Het is een gevolg van de emancipatie van de ouderen en hun organisaties. 3. De getalsverhouding tussen gepensioneerden en werkenden (actieve deelnemers) is zodanig dat de eerste groep niet zonder eigen vertegem woordiging in de fondsbesturen mag blijven. Het aantal gepensioneerden is vaak 1/3 a V2 van het aantal werkenden en zal trendmatig toenemen. Voor een kwalitatief goede besluitvorming binnen de fondsbesturen is het gewenst dat er voldoende inzicht bestaat in de totale sociaal-economische positie van deze grote aantallen gepensioneerden. Eigen vertegenwoordiging van deze groep draagt daaraan bij. 4. De werknemers-en werkgeversorganisaties en de ambtenarencentrales zijn in het verleden, met name bij het arbeidsvoorwaardenoverleg en in de Stichting van de Arbeid, op verschillende wijzen voor pensioenbelangen opgekomen. Toch bestaan er ook belangentegenstellingen tussen de groep van gepensioneerden enerzijds en de werkgevers en werknemers anderzijds. Beleggingsopbrengst in de vorm van overwinst kan bij voorbeeld aangewend worden voor verhoging van de reeds ingegane uitkeringsrechten, maar ook voor verlaging van de werkgevers-en werknemerspremies, of verhoging van pensioenaanspraken ten gunste van de actief dienenden. Het NFB-rapport (§ 5) wijst er terecht op dat de bepalingen in statuten en reglementen van de fondsen in vele gevallen speelruimte open laten met betrekking tot de uitkeringshoogte. Voor de vakorganisaties is het bijzonder moeilijk tegelijkertijd voor de werkenden en de gepensioneerden op te komen. De mogelijke belangentegenstellingen versterken de wenselijkheid van een zelfstandig recht voor de gepensioneerden op vertegenwoordiging in hun fondsbestuur. 5. Ook al behartigen de werknemersorganisaties en de ambtenarencentrales tevens pensioenbelangen, een feit blijft dat vele ouderen bewust hebben gekozen voor de opbouw van eigen organisaties voor de behartiging van hun belangen. In het Centraal Orgaan van Samenwerkende Bonden van Ouderen (COSBO) werken verschillende ouderenorganisaties samen met tesamen ongeveer 400 000 leden. De Centrale van Samenwerkende Pensioenbelangenverenigingen van (semi)Overheidsdienaren (CSPO) vertegenwoordigt een aantal organisaties met ongeveer 11000 0 leden. Daarnaast bestaat momenteel de Overleggroep Verenigingen van Gepensioneerden van Ondernemingen (OVGO), die een aantal verenigingen bundelt met ca. 50000 gepensioneerden als lid. Bij de weigering van een recht op vertegenwoordiging van de gepensioneerden in de fondsbesturen via hun eigen organisaties is nog een belangrijk democratisch recht in het geding, namelijk het recht van burgers om zelf belangenorganisaties op te richten. Het gaat hier in wezen ook om het recht op vrijheid van vakvereniging. De nog niet gepensioneerde, gewezen deelnemers (de z.g. slapers) verkeren in vele opzichten in een vergelijkbare situatie als gepensioneerden. Het gaat hierbij om personen die van werk zijn veranderd of die werkloos of arbeidsongeschikt zijn geworden. Er is ook door of voor hen in het verleden geld in het fonds gestort, meestal in de vorm van premies. Daarvoor werd een premievrije polis verkregen. De onder de punten 1, 3 en 4 genoemde omstandigheden gelden eveneens voor hen. De «slapers» zijn zowel direct betrokkenen als (morele) mede-eigenaren van de fondsvermogens. De aantallen «slapers» zijn groot en nemen toe door de frequentere

wisselingen van werk per persoon. Daarnaast bestaan veelal ook belangentegenstellingen tussen de «slapers» enerzijds en de werknemers en werkgevers anderzijds. Deze zijn er waarschijnlijk zelfs de oorzaak van dat het al jaren slepende vraagstuk van de pensioenbreuk bij verandering of verlies van werk nog steeds niet tot een algemene oplossing is gekomen. Vele fondsbesturen waren en zijn zelfs niet bereid de overrente, verkregen met de premies van de «slapers» aan te wenden voor aanpassing van de bevroren pensioenaanspraken, waardoor deze groep ernstig benadeeld wordt.

B. Strekking

De voorgestelde wet heeft tot doel te waarborgen dat de verschillende groepen van belanghebbenden bij de pensioenfondsen op een meer evenwichtige wijze in de besturen van deze fondsen worden vertegenwoordigd. Als belanghebbenden zijn beschouwd de pensioengerechtigden, alsmede de betrokken werkgever of werkgevers. Onder pensioengerechtigden worden verstaan zowel de werknemers (d.w.z. degenen, die bezig zijn pensioenrechten op te bouwen) als de gepensioneerden en de «slapers». Bij dit wetsvoorstel is uitgegaan van de bestaande situatie waarin op grond van wettelijke bepalingen in de besturen van de pensioenfondsen de werkgevers en werknemers zijn vertegenwoordigd. Teneinde een betere vertegenwoordiging van de pensioengerechtigden te verkrijgen wordt daarnaast aan de groep van gepensioneerden een zelfstandig recht op vertegenwoordiging in de betrokken fondsbesturen toegekend. Zowel voor de bedrijfspensioenfondsen als voor de ondernemingspensioenfondsen wordt door wijziging van artikel 6 van de PSW voorgeschreven dat de gepensioneerden vertegenwoordigd zijn door tenminste één lid in het bestuur. De groep van gepensioneerden krijgt hierdoor een afdwingbaar rechtop één zetel in alle fondsbesturen. De bepalingen van de voorgestelde wet bieden echter de mogelijkheid dat in de statuten of reglementen van een fonds wordt aangegeven dat deze groep een groter aantal zetels krijgt toegewezen zij het met een maximum. Het aantal mag tesamen met de eventuele vertegenwoordiger(s) van de «slapers» maximaal gelijk zijn aan het aantal vertegenwoordigers van de werknemers. De wettelijke voorschriften uit de PSW met betrekking tot de getalsverhoudingen tussen het aantal werkgevers-en werknemersvertegenwoordigers in het bestuur, zijn verder gehandhaafd. De wijze van benoemen van deze bestuursleden wordt in aansluiting op de huidige wet niet in het wetsvoorstel vastgelegd. Bij de ondernemingspensioenfondsen zijn bepaalde vormen van verkiezingen denkbaar evenals benoemingen door of op voordracht van bepaalde organisaties. De structuur van de Algemene burgerlijke pensioenwet en de Spoorwegpensioenwet wijkt sterk af van de Pensioen-en spaarfondsenwet. In tegenstelling tot de PSW regelen de ABPW en de SPW de samenstelling van het toporgaan van de pensioenfondsen volledig. In dit wetsvoorstel is deze opzet gehandhaafd. Voorgesteld wordt de desbetreffende artikelen van de ABPW en SPW zodanig te wijzigen dat de raden van toezicht van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds en het Spoorwegpensioenfonds ieder worden uitgebreid met één lid, welke wordt benoemd uit een voordracht van de organisatie(s) van gepensioneerden, die pensioen ten laste van het fonds ontvangen. Uit bijlage 4 van de memorie van toelichting blijkt dat de organisaties van gepensioneerde ambtenaren bij evenredige vertegenwoordiging ten opzichte van de ambtenarencentrales ook op grond van hun ledentallen voor één zetel in aanmerking behoren te komen. Met de toekenning van een zetel aan de gepensioneerdenorganisaties in de raden van toezicht van het algemeen burgerlijk pensioenfonds en het Spoorwegpensioenfonds wordt getracht het vertegenwoordigingsrecht van de gepensioneerden zoveel mogelijk op gelijke wijze inhoud te geven als bij de bedrijfspensioenfondsen.

In het wetsvoorstel is er om praktische redenen van afgezien om de groep van «slapers» tegelijkertijd aan te wijzen als een groep die in ieder geval vertegenwoordigd moet zijn in het bestuur van alle fondsen. De «slapers» behoren ontegenzeglijk tot de belanghebbenden, op grond waarvan zij voor een eigen vertegenwoordiging in aanmerking komen. Het zal evenwel voor vele fondsen bijzonder moeilijk zijn een representatieve vertegenwoordiging van de «slapers» samen te stellen. Dit houdt verband met het feit dat deze groep geen speciale eigen belangenorganisaties kent, zoals de gepensioneerden. Tevens zijn de verblijfplaatsen van de «slapers» van de verschillende fondsen vaak geheel of grotendeels onbekend, zodat zij moeilijk bereikbaar zijn. Dit neemt niet weg dat het op grond van de gewijzigde eerste twee leden van artikel 6 PSW mogelijk wordt in het kader van het streven naar een evenwichtige bestuurssamenstelling één of meer personen in het bestuur op te nemen die in het bijzonder het «slapersbelang» vertegenwoordigen. De voorgestelde wet bevat geen voorschriften over de wijze waarop de benoeming van deze bestuursleden dient plaats te vinden.

C. Artikelen

ARTIKEL I

Door de wijziging van het eerste en het tweede lid van artikel 6 van de Pensioen-en spaarfondsenwet wordt aan de groep gepensioneerden een afdwingbaar recht gegeven op vertegenwoordiging in het bestuur van hun pensioenfonds door één bestuurslid. Onder gepensioneerden worden hier verstaan diegenen, die op grond van de statuten en reglementen van het betreffende fonds recht hebben op een pensioen waarvan de eerste termijn is vervallen. Dit heeft ook betrekking op de nagelaten betrekkingen van de pensioentrekkenden (de weduwen en wezen). De statuten of reglementen van een fonds mogen evenwel aangeven dat de gepensioneerden vertegenwoordigd worden door een groter aantal leden. Hierbij dient overigens een maximum aantal in acht genomen te worden. Het aantal mag tesamen met de eventuele vertegenwoordiger(s) van de «slapers» maximaal gelijk zijn aan het aantal vertegenwoordigers van de werknemersvakverenigingen bij de bedrijfspensioenfondsen of van de deelnemende werknemers bij de ondernemingspensioenfondsen. Men kan bijvoorbeeld de verhouding van het aantal zetels voor vertegenwoordigers van de werknemers en van de gepensioneerden laten afhangen van de verhouding van de aantallen pensioengerechtigden uit de verschillende groepen of van de aantallen georganiseerden. Bij de vormgeving van de nieuwe wettelijke bepalingen is aangesloten bij de huidige voorschriften uit de PSW, die een onderscheid kennen tussen bedrijfspensioenfondsen enerzijds en ondernemingspensioenfondsen anderzijds. Ten aanzien van bedrijfspensioenfondsen is het voorschrift gehandhaafd dat, in overeenstemming met de praktijk, de werkgevers-en werknemersvakverengingen paritair vertegenwoordigd dienen te zijn. Bij ondernemingspensioenfondsen wordt afwijking van de pariteit ten gunste van het aantal vertegenwoordigers van de werknemers toegestaan, hetgeen eveneens in overeenstemming is met de praktijk van een aantal fondsen. De betekenis van een meerderheid van vertegenwoordigers van de deelnemende werknemers in het bestuur van ondernemingspensioenfondsen is overigens veelal beperkt door statutaire bepalingen. Het is in strijd met de bedoeling van dit wetsvoorstel als de invloed van de (nieuwe) vertegenwoordigers van de gepensioneerden in vergelijking met die van de werkgevers of werknemers zou worden beperkt door bepalingen in de statuten of reglementen met betrekking tot een gekwalificeerde goedkeuring van bepaalde besluiten. De fondsen zijn vrij in de keuze van de wijze van benoeming van de bestuursleden. Bij de ondernemingspensioenfondsen zijn verschillende soorten verkiezingen toegestaan, evenals benoemingen door of op voor-

dracht van bepaalde organisaties. Bij de bedrijfspensioenfondsen kan men het COSBO of de daarbij aangesloten organisaties inschakelen; bij de ondernemingspensioenfondsen kan aanwijzing door het bestuur van een vereniging van gepensioneerden van de betrokken onderneming worden overwogen. Hierbij valt te denken aan verenigingen zoals aangesloten bij de OVGO. Op grond van artikel 29 PSW blijft het mogelijk in bijzondere gevallen via ontheffing door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van de voorgeschreven getalsverhouding ten aanzien van de vertegenwoordiging van de verschillende groepen af te wijken (zie § 4 NFB-rapport). Dit geldt bijvoorbeeld voor het Mijnwerkersfonds en het Beambtenfonds Mijnbedrijf, waarin door toepassing van artikel 29 uitsluitend gepensioneerden in de besturen van deze fondsen zitting hebben gekregen, omdat er geen werknemers in de desbetreffende bedrijfstak zijn. Zoals in § IIB werd aangegeven, is er om praktische redenen vanaf gezien om de groep «slapers» aan te wijzen als een groep die in ieder geval vertegenwoordigd moet zijn in het bestuur van alle fondsen. Dit is een gevolg van het feit dat het momenteel moeilijk of onmogelijk is een representatieve vertegenwoordiging van deze groep samen te stellen, zodat een dergelijk recht niet realiseerbaar zou zijn. Door het nieuwe eerste en tweede lid van artikel 6 PSW wordt het in principe mogelijk één of meer personen in een bestuur op te nemen, die het belang van deze groep pensioengerechtigden vertegenwoordigen. Wanneer er een representatieve organisatie of vertegenwoordigingsmethode voor de «slapers» bij een bepaald fonds tot stand komt, dan ontstaat volgens de voorgestelde wetswijziging een recht op vertegenwoordiging in het bestuur van het desbetreffende fonds. Dit recht dient dan gerealiseerd te worden via de vereiste aanpassing van de statuten en reglementen waardoor aan de groep van «slapers» één of meer bestuurszetels worden toegewezen. Een fondsbestuur dat daartoe niet bereid zou zijn, handelt in dat geval in strijd met de wet.

Spaarfondsen kennen geen gepensioneerden. Er vindt in één keer afrekening plaats op de pensioendatum. In verband hiermee is de strekking van het bestaande tweede lid van artikel 6 PSW voorzover het betrekking heeft op spaarfondsen gehandhaafd en opgenomen in een ingevoegd derde lid.

ARTIKEL II

In het kader van het advies van de commissie-Polak over de organisatie van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds is momenteel ook de bestuursstructuur en de samenstelling van de Raad van toezicht in studie en in discussie. De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin de voorkeur wordt uitgesproken voor een opzet van het ABP-fonds die zoveel mogelijk lijkt op die van een bedrijfspensioenfonds (motie-Van der Burg/ Nijhuis). Ter uitwerking heeft de regering een nota aan de Tweede Kamer gezonden (18935, nr 2), waarin een nieuwe organisatieopzet van het ABP-fonds wordt voorgesteld. Hiertoe zou een wijziging van het ABPW moeten ingaan per 1 januari 1987. De nota bevat het voorstel om de Raad van toezicht om te vormen tot een pensioenfondsbestuurnieuwe stijl naar het voorbeeld van de PSW. In een vertegenwoordiging van gepensioneerden is hierbij overigens nog niet voorzien. Het is evenwel nog onzeker welk standpunt de beide Kamers der Staten-Generaal hierover zullen innemen en wanneer de beoogde wetswijziging geëffectueerd zal worden. In dit wetsvoorstel is daarom volstaan met de introductie van het vertegenwoordigingsrecht voor de gepensioneerden in de huidige Raad van toezicht door het aantal zetels van elf naar twaalf uit te breiden.

De Raad wordt daardoor samengesteld uit een door de Kroon benoemde voorzitter, vijf leden benoemd op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Financiën tesamen, vijf leden benoemd uit een voordracht van de Centrale commissie voor georganiseerd overleg in ambtenarenzaken en één lid uit een voordracht van de organisaties van gepensioneerden, die pensioen ten laste van het fonds ontvangen. Het ligt voor de hand namens de organisaties van gepensioneerden, die pensioen ten laste van het fonds ontvangen, de CSPO het recht te geven de vereiste voordrachten te doen. Het spreekt vanzelf dat naar de mening van ondergetekende bij een omvorming van de Raad van toezicht in een pensioenfondsbestuurnieuwe stijl het vertegenwoordigingsrecht voor de gepensioneerden eveneens vastgelegd moet worden. Het is echter niet verantwoord de toekenning van dit vertegenwoordigingsrecht te koppelen aan de nog onzekere totale reorganisatie van de topstructuur van het fonds, omdat het gewenst is de vertegenwoordiging van de gepensioneerden, in verband met de vele belangrijke pensioenzaken die aan de orde zijn, zo snel mogelijk tot stand te brengen.

ARTIKEL III

Terwille van het vertegenwoordigingsrecht van de gepensioneerden zal het aantal leden van de Raad van toezicht van het Spoorwegpensioenfonds uitgebreid worden van zes naar zeven. De Ministervan Verkeer en Waterstaat benoemt alle leden op voordracht van de hoofddirectie van de Nederlandse Spoorwegen. De hoofddirectie van de N.S. kiest van de te benoemen leden drie uit een voordracht van de Coördinatie Spoorweg Vakorganisaties en één uit een voordracht van de organisatie van gepensioneerden, die pensioen ten laste van het fonds ontvangen. Met de organisatie van gepensioneerden, die pensioen ten laste van het fonds ontvangen, wordt bedoeld de Bond van Gepensioneerd Spoor-, Tram-en andere Vervoerspersoneel.

ARTIKEL IV

De statuten en reglementen van de bestaande pensioenfondsen zullen aan de wetswijzigingen moeten worden aangepast. Daarbij gaat het in het bijzonder om de verplichting het aantal bestuursleden met tenminste één uitte breiden en daarbij aan te geven volgens welke procedure de benoeming zal plaatsvinden. Dit artikel schrijft voor dat de aanpassing dient plaats te vinden binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.

D. Slotopmerking

Ondergetekende ontving bij de samenstelling van dit wetsvoorstel adviezen van een open projectgroep van het Wetenschappelijk Bureau van D'66, samengesteld uit: H. Blankenstijn (coördinator SWB), J. F. Engels, J. van Eijbergen, H. T. van Thiel Berghuijs en J. Zwier. Gaarne spreekt hij hiervoor zijn dank uit.

Nypels

N