Voorstel van wet - Algemene wet op het binnentreden

Nr. 2. Binnentreden in woningen zonder toestemming van de bewoner

Artikel 2

  • Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, onverminderd de bij wet aan rechters, rechterlijke colleges en leden van het openbaar ministerie toegekende bevoegdheden tot binnentreden zonder machtiging. De machtiging wordt zo mogelijk getoond. 2. Onze Minister van Justitie stelt het model van deze machtiging vast. 3. Een schriftelijke machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist, indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.

Artikel 3

  • Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn: a. de procureur-generaal bij het gerechtshof; b. de officier van justitie; c. de hulpofficier van justitie. 2. Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de burgemeester bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden in een woning gelegen binnen zijn gemeente voor andere doeleinden dan de opsporing en vervolging van strafbare feiten en vrijheidsbeneming in strafzaken. 3. Degene die bevoegd is een machtiging te geven, gaat daartoe slechts over, indien het doel waartoe wordt binnengetreden het binnentreden zonder toestemming van de bewoner redelijkerwijs rechtvaardigt.

Artikel 4

De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan hen die bij of krachtens de wet bevoegd zijn verklaard zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden.

Artikel 5

  • De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan in de machtiging worden bepaald dat zij tevens geldt voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen. 2. Ten behoeve van de opsporing van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de procureur-generaal bij het gerechtshof of de

officier van justitie bevoegd een machtiging te geven die betrekking heeft op een groter aantal woningen. 3. Ten behoeve van de aanhouding, de medebrenging of de gevangenneming van een in de machtiging te noemen persoon is de procureur-generaal bij het gerechtshof of de officier van justitie bevoegd een machtiging te geven die geldt voor iedere woning waarin bedoelde persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden.

Artikel 6

  • De machtiging omschrijft het doel van het binnentreden. Zij is gedagtekend en ondertekend. 2. De machtiging blijft van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing.

Artikel 7

  • Tussen middernacht en 6 uur 's morgens kan slechts zonder toestemming van de bewoner worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. 2. Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.

Artikel 8

  • Degene die de machtiging heeft gegeven, kan degene die bevoegd is binnen te treden, vergezellen. 2. Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.

Artikel 9

Degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijs vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.

Artikel 10

  • Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden. 2. In het verslag vermeldt hij: a. zijn naam en hoedanigheid; b. de dagtekening van de machtiging en de naam en hoedanigheid van degene die de machtiging tot binnentreden heeft gegeven; c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe is binnengetreden; d. de plaats van de woning en de naam van de bewoner; e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop in de woning is binnengetreden en waarop deze is verlaten; f. hetgeen in de woning is verricht of overigens is voorgevallen, het aantal en de hoedanigheid van degenen die hem hebben vergezeld, de namen van de personen aan wie in de woning hun vrijheid is benomen en de voorwerpen die in de woning in beslag zijn genomen; g. voor zover van toepassing: de redenen waarom en de wijze waarop het bepaalde in artikel 1, tweede lid, dan wel artikel 2, derde lid, toepassing heeft gevonden.

Artikel 11

  • Indien krachtens een machtiging is binnengetreden, wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, toegezonden aan degene die de machtiging heeft gegeven. Is de machtiging gegeven door een hulpofficier van justitie, dan wordt het verslag aan de officier van justitie toegezonden. Indien overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, derde lid, zonder machtiging is binnengetreden, wordt het verslag toegezonden aan de officier van justitie dan wel, voor zover is binnengetreden voor andere doeleinden dan de opsporing en vervolging van strafbare feiten en vrijheidsbeneming in strafzaken, aan de burgemeester. 2. Een afschrift van het verslag wordt uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden, aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie overeenkomstig het eerste lid het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar.

Nr. 3. Betreden van enkele bijzondere plaatsen

Artikel 12

In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens een wettelijk voorschrift is toegelaten, geschiedt dit buiten het geval van ontdekking op heterdaad niet: a. in de vergaderruimten van de Staten-Generaal, van de staten van een provincie, van de raad van een gemeente of van enig ander algemeen vertegenwoordigend orgaan, gedurende de vergadering; b. in de ruimten bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst; c. in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.