Memorie van toelichting - Voorstel van wet van de leden De Grave en Van lersel tot verruiming van de fiscale regeling met betrekking tot de herkapitalisatie van een lichaam

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Het eigen vermogen vormt het onontbeerlijke draagvlak voor ondernemingen. Het fungeert als buffer voor tegenslagen en als bron voor uitbouw en vernieuwing. Zeker nu de economie zich herstelt, bestaat grote behoefte aan nieuw risicodragend vermogen, met name bij de zo belangrijke groep van middelgrote en kleinere ondernemingen, teneinde de investeringen te financieren die nodig zijn om maximaal te profiteren van de mogelijkheden die de huidige economische opleving biedt. Succesvolle ondernemingen, en dat zijn juist de ondernemingen die voor economisch herstel en werkgelegenheid zo belangrijk zijn, kunnen in een situatie komen dat er behoefte bestaat aan het aantrekken van nieuw risicodragend vermogen van derden. Veelal hebben deze ondernemingen hun risicodragend vermogen in hoofdzaak opgebouwd door middel van winstinhouding. Voortdurende winstinhouding leidt bij deze vennootschappen tot een toenemende discrepantie tussen gewoonlijk in de aanvang gering gestort kapitaal op aandelen en het eigen vermogen. Deze discrepantie betekent veelal een belemmering voor een beroep op derden bij het aantrekken van nieuw kapitaal. Daartoe zijn de aandelen namelijk te zwaar. Het is dan veelal ook noodzakelijk om de aandelen eerst «lichter» te maken door middel van omzetting van winstreserves -waarover overigens reeds vennootschaps belasting is betaald -in aandelenkapitaal. Dit gebeurt door uitreiking van bonusaandelen aan aandeelhouders en staat bekend als herkapitalisatie. Herkapitalisatie is op grond van art. 58 Wet inkomstenbelasting 1964 gefacilieerd. Onder bepaalde voorwaarden is voorzien in een heffing van 20% voor zowel de nominale waarde van bonusaandelen als voor het met het oog op de daarover verschuldigde inkomstenbelasting verstrekte aanvullende dividend in contanten. Dat betekent dat in de praktijk de vennootschap bij herkapitalisatie een offer in contanten brengt van 25% teneinde de aandeelhouder die de bonusaandelen ontvangt niet te confronteren met een fiscale bijbetaling. Ondanks de fiscale faciliëring lijkt deze 25%-last voor vele vennootschappen een overwegend bezwaar om tot herkapitalisatie over te gaan. Zo stelt < Mr. H. M. N. Schonis: Fiscale aspecten van Schonis in een bijdrage voor de belastingconsulentendag 1985 dat: «wie risicokapitaal, Serie Beiastingconsuientenda niet per se hoeft, geen gebruik maakt van de mogelijkheid om via omzetting gen nr 30, FED , Deventer 1985.

van winstreserves het geplaatste kapitaal te vergroten».1

II. Reden voor indiening van het initiatiefwetsvoorstel In het algemene deel is geconstateerd dat de bestaande fiscale faciliëring van art. 58 Wet I.B. 1964 in de praktijk onvoldoende functioneert. Naar het oordeel van ondergetekenden maakt het grote maatschappelijke belang van externe financiering met risicodragend vermogen het wenselijk dit fiscale regime te versoepelen. Deze opvatting hebben de ondergetekenden overigens reeds uitgedragen in motie 18600 IXB nr. 51, een opvatting welke door de Kamer door aanvaarding van deze motie is overgenomen. Ook de regering heeft zich bij monde van staatssecretaris Koning van Financiën niet negatief uitgelaten over een versoepeling van het bestaande herkapitalisatieregime. Bij de bespreking van bovenvermelde motie deelt de regering mee met de indieners van mening te zijn dat een versoepeling van het herkapitalisatieregime een stimulans kan zijn bij de versterking van het eigen vermogen. De indieners van dit initiatiefontwerp hebben het mede daarom bijzonder betreurd dat de regering deze kameruitspraak niet heeft willen uitvoeren. Gelet op belangen welke gemoeid zijn met een versoepeling van het regime voor herkapitalisatie, menen de indieners dat de Kamer terzake als medewetgever haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen.

III. De voorgestelde versoepelingen A. Verlaging van het heffingspercentage tot 10. In de literatuur worden door vele schrijvers vraagtekens gezet bij de fiscale fundering van belastingheffing bij herkapitalisatie. Te verwijzen valt naar de eerder genoemde Schonis tijdens de belastingconsulentendag 1985. Geppaard in WFR 1985/5666, maar ook naar het minderheidsstandpunt van de Commissie Hofstra in het raport: «De heffing van inkomstenbelasting van bonusaandelen en stockdividenden» (1971) Kernpunt daarbij is het feit dat bij herkapitalisatie de aandeelhouder niet direct wordt verrijkt. In feite geschiedt niets anders dan dat het recht van de aandeelhouder op het vennootschappelijk vermogen over een groter aantal aandelen wordt verdeeld. Tevens wees de minderheid van de Commissie Hofstra op het gegeven dat Nederland met de belastingheffing over winstbonussen internationaal een uitzonderingspositie inneemt. Desondanks hebben de indieners niet voor afschaffing van de belastingheffing over de winstbonus gekozen. Voor het doel wat de indieners voor ogen staat, namelijk het wegnemen van belemmeringen voor herkapitalisaties is het naar het oordeel van de indieners niet noodzakelijk de belastingheffing van de winstbonus af te schaffen. Wij zijn van oordeel dat ook een verlaging van het heffingstarief naar 10% in belangrijke mate het gestelde doel realiseert. Tevens wordt hierdoor een keuze vermeden met de nodige consequenties, consequenties welke de meerderheid van de Commissie Hofstra destijds tot het standpunt hebben gebracht ten gunste van belastbaarheid van de winstbonus. Dit houdt echter niet in dat wij van mening zouden zijn dat in de toekomst een afweging ten gunste van onbelastbaarheid van de winstbonus niet mogelijk zou zijn. Overigens hebben de budgettaire consequenties mede een rol gespeeld bij de keuze van de indieners te pleiten voor een verlaging van het heffingstarief van 10% in plaats van een nultarief bij herkapitalisaties. Voor meer details verwijzen wij naar par. 5. Door een verlaging van het heffingspercentage tot 10 wordt het offer contanten van de vennootschap teruggebracht tot 11,1 % van de nominale waarden van de winstbonus in plaats van de huidige 25%.

Voorbeeld

Voorgestelde

Huidige systeem

systeem

Stel: nominale waarde bonus

f 1000

f 1000

belastingdividend

f

111,111

f

250

f 1111,111

f 1250

Belastbaar IB

Belastbaar IB 10% = f 111,11

20% = f 250

B. Halvering van de minimale kapitaalsvergroting van artikel 58, derde lid, letter b. Naast het tarief vormt ook de eis met betrekking tot het dividendverleden in de praktijk een probleem als het gaat om herkapitalisatie. Juist bij succesvolle, snel groeiende ondernemingen bestaat veelal behoefte aan herkapitalisatie indien nieuwe kapitaalinjecties nodig zijn. Deze snelle groeiers hebben veelal echter niet de mogelijkheid gehad veel dividend uit te keren omdat de financiële middelen nodig waren voor de groei van het bedrijf. Hoewel zoals hierboven vermeld de Commissie Hofstra in meerderheid van mening was dat de winstbonus belast diende te blijven, heeft dezelfde meerderheid wel gepleit voor een dividendeis inhoudende dat in de voorgaande 10 jaar een dividend moet zijn uitgekeerd van tenminste de helft van de kapitaalsvergroting. Gelet op het belang van een versoepeling terzake van de eis van artikel 58, derde lid, IB. en het feit dat een halvering van de daar genoemde kapitaalsvergroting volgens de meerderheid van Commissie Hofstra geen bezwaar oplevert, hebben de indieners gemeend deze versoepeling te moeten voorstellen.

C. Artikel 58, derde lid, letter a. De procentuele vergroting van het nominaal gestort kapitaal waarbij herkapitalisatie aanwezig wordt geacht zal gehandhaafd blijven op 25% omdat het wenselijk is dat herkapitalisatie een forse omvang dient te behouden, teneinde het karakter van «herkapitalisatie» niet te verliezen.

D. Artikel 58, derde lid, letter b, wordt gewijzigd opdat een vorm van oneigenlijk gebruik van herkapitalisatie zoals aan de orde komt in BNB 1981/80 wordt afgesneden. Voortaan moet per soort aandeel worden bezien of aan de eis van het dividendverleden is voldaan. Met de term «verschillende soorten nominaal gestort kapitaal» wordt gedoeld op verschillende onderling vervangbare aandelen.

IV. Aanscherping van de anti-misbruikbepalingen bij herkapitalisatie De sancties op misbruik van herkapitalisatie zijn neergelegd in artikel 23 van de Wet op de vennootschapsbelasting. Nu de faciliëring van herkapitalisaties volgens dit initiatiefwetsvoorstel wordt versoepeld, zijn de indieners van oordeel dat het nodig is de sancties op mogelijk oneigenlijk gebruik te verhogen. Derhalve stellen de indieners voor het in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting genoemde percentage van 25 te verhogen naar 50 en het in de leden 3 en 4 genoemde percenatage van 20 naar 45. De verhoging van deze percentages leidt tot een drukverzwaring ten opzichte van de huidige situatie met 20%. In verband hiermee is ook de termijn van 10 jaar, vermeld in artikel 23, eerste lid, verlengd met 20% tot 12 jaar.

V. Budgettaire consequenties

Volgens opgave van het Ministerie van Financiën is met de in het wetsvoorstel neergelegde voorstellen een structurele budgettaire last gemoeid van maximaal f8 miljoen per jaar. De indieners van het initiatiefwetsvoorstel gaan er echter vanuit dat er alle aanleiding is te veronderstellen, dat de voorgestelde versoepelingen zullen leiden tot een toename van het aantal herkapitalisaties en daarmee tot een stijging van de opbrengst uit herkapitalisaties. Zij roepen hierbij in herinnering de tariefsverlaging inzake aanmerkelijk belang van 40% naar 20% welke per saldo tot een hogere opbrengst voor de schatkist heeft geleid. Volgens de begrotingsregels van het Ministerie van Financiën, welke de indieners onderschrijven, dienen «inverdieneffecten» bij de berekening van de budgettaire last in beginsel buiten beschouwing te blijven. Zoals hierboven reeds aangegeven verwachten de indieners dat de operatie per saldo een budgettair neutraal, dan wel een positief saldo voor de schatkist zal opleveren. Mocht alsnog een negatief saldo resulteren kan hiermee rekening worden gehouden bij de opstelling van de begroting voor 1988 daar het kaseffect pas in 1988 zal optreden.

VI. Dereguleringsaspecten

Vanzelfsprekend hebben de indieners het initiatiefwetsvoorstel getoetst op dereguleringsaspecten. Waar het initiatiefwetsvoorstel slechts in cijfermatige zin wijziging aanbrengt in bestaande regelgeving menen de indieners dat vanuit dereguleringsoogpunt tegen het initiatiefwetsvoorstel geen bezwaren zijn aan te voeren. Tevens zijn de indieners van oordeel dat van een taakverzwaring voor de belastingdienst geen sprake is.

De Grave Van lersel