Memorie van toelichting - Regels voor de oprichting van privaatrechtelijke rechtspersonen op het gebied van de kunst (Fondsenwet scheppende kunsten)

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Artikel 40 van de Comptabiliteitswet 1976 bepaalt dat de Staat voor oprichting of medeoprichting van privaatrechtelijke rechtspersonen -waarin hij voor meer dan f 10000 0 deelneemtmachtiging bij of krachtens de wet behoeft. In het ontwerp is de keuze gevallen op laatstgenoemde mogelijkheid, zoals reeds in het algemene deel is uiteengezet. De definitie van het begrip «fonds» in artikel 1 geeft een globale aanduiding van de rechtspersonen die krachtens de Fondsenwet scheppende kunst zullen kunnen worden opgericht; een nadere uitwerking kan in elk concreet geval worden gegeven door de daarop betrekking hebbende algemene maatregel van bestuur.

Artikel 3

Dit artikel geeft een opsomming van de onderwerpen die in elk geval aan de orde moeten komen in een algemene maatregel van bestuur als bedoeld Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15997, nrs. 1-4

in artikel 2. Hiertoe behoren ook de openbaarheid en de verslaglegging, onderwerpen die de laatste tijd veel aandacht krijgen, vooral in de verhouding burgeroverheid.

Artikel 4

De bepalingen van dit artikel bieden belanghebbenden de mogelijkheid tijdig hun opvattingen over de voorgenomen oprichting van een fonds kenbaar te maken. Voorts kan het parlement desgewenst aan de verantwoordelijke minister zijn oordeel over het ontwerp voor de algemene maatregel van bestuur kenbaar maken. Op deze wijze blijft de in artikel 40 van de Comptabiliteitswet 1976 beoogde parlementaire controle gewaarborgd.

De Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, M. H. M. F. Gardeniers-Berendsen Tweede Kamer, zitting 1979-1980,15997, nrs. 1-4

\1