Hoofdstuk iii. overige bepalingen met betrekking tot het uit de openbare kassen bekostigde onderwijs - Interimwet op het speciaal onderwijs

Nr. 4. Ouders

Artikel 38

Het bevoegd gezag stelt de ouders van de leerlingen in de gelegenheid ondersteunende werkzaamheden ten behoeve van de school en het onderwijs te verrichten. De directeur en het overige onderwijzend personeel blijven verantwoordelijk voor de gang van zaken. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, nadere voorschriften geven.

Afdeling 2. Overige regelen voor het openbaar

onderwijs

Artikel 39

  • Het openbaar onderwijs draagt bij aan de ontwikkeling van de leerlingen met aandacht voor de levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden zoals die leven in de Nederlandse samenleving en met onderkenning van de betekenis van de verscheidenheid van die waarden. 2. Openbare scholen zijn toegankelijk voor alle kinderen zonder onderscheid van godsdienst of levensbeschouwing. 3. Openbaar onderwijs wordt gegeven met eerbiediging van ieders godsdienst of levensbeschouwing.

Artikel 40

Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid binnen de in het schoolwerkplan vermelde schooltijden op de school godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 3 uren per week meegeteld voor het aantal uren onderwijs, dat de leerlingen krachtens artikel 19, zesde lid, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op de school.

Artikel 41

Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag.

Artikel 42

Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel bedoeld in artikel 27 voorschriften vastgesteld omtrent aanstelling, schorsing, ontslag en disciplinaire maatregelen.

Artikel 43

  • De akte van aanstelling van het personeel bevat in elk geval: a. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de betrokkene; b. de datum van ingang van de benoeming; c. de aard en omvang van de betrekking; d. de bepaling of de aanstelling in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt en in het laatste geval de gronden voor en de duur van de tijdelijke benoeming;

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • de wijze van salariëring en de van toepassing zijnde salarisschaal; f. de school of scholen waaraan de betrokkene werkzaam zal zijn; g. voor de personeelsleden die bij de uitoefening van hun functie kennis nemen van persoonlijke gegevens van leerlingen, voorschriften omtrent geheimhouding daarvan, voorzover een geheimhoudingsplicht niet reeds uit anderen hoofde verzekerd is. 2. Indien betrokkene wordt aangesteld aan meer dan één school vermeldt de akte van aanstelling tevens het deel van de weektaak dat hij aan elk dier scholen werkzaam zal zijn. 3. Het bevoegd gezag draagt zorg dat fotocopieën of afschriften van de akte van bekwaamheid, van de verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akten van aanstelling van het aan de school verbonden personeel in de school worden bewaard. 4. De aanstelling van de directeur, de adjunct-directeur en de leraren geschiedt na ingewonnen advies van de inspectie, en wanneer het de adjunct-directeur of een leraar betreft, de directeur gehoord.

Afdeling 3. Overige voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs uit de openbare kassen

Artikel 44

Een bijzondere school wordt in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens de statuten of reglementen het geven van onderwijs ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.

Artikel 45

  • De rechtspersoon, die de school in stand houdt, kan de instandhouding van de school overdragen aan een andere rechtspersoon die voldoet aan artikel 44. De overdracht geschiedt bij notariële akte. 2. Bij deze akte worden tevens overgedragen de rechten ten aanzien van gebouwen en terreinen, alsmede de roerende goederen. 3. In de akte wordt bepaald dat de rechtspersoon aan wie wordt overgedragen het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden als vermeld in de akte van benoeming, aan de school benoemt met ingang van de datum van overdracht. 4. Door overdracht met inachtneming van de voorgaande leden, treedt de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger.

Artikel 46

Het schoolwerkplan kan naast het onderwijs genoemd in de artikelen 12 tot en met 15 godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs omvatten. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 3 uren per week meegeteld voor het aantal uren onderwijs, dat de leerlingen krachtens artikel 19, zesde lid, ten minste moeten ontvangen. Het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan worden opgedragen aan een niet aan de school verbonden leraar.

Artikel 47

  • Indien binnen redelijke afstand van de woning van de leerling geen gelegenheid bestaat tot het volgen van openbaar onderwijs, mag de toelating tot de school niet worden geweigerd op grond van godsdienstige gezindheid of levensbeschouwing. Het voorgaande is niet van toepassing indien de school uitsluitend bestemd is voor interne leerlingen. 2. Leerlingen die ingevolge het eerste lid zijn toegelaten, kunnen niet worden verplicht godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te volgen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Artikel 48

  • De akte van benoeming bevat tenminste bepalingen van gelijke inhoud als zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 28, tweede lid onder a en b, voor zover deze geen rechtstreekse aanspraak op het Rijk geven. 2. leder personeelslid is in het bezit van een door het bevoegd gezag en hemzelf getekende akte van benoeming. De akte van benoeming vermeldt in elk geval; a. de statutaire naam, de vestigingsplaats en het kantooradres van de rechtspersoon die de school in stand houdt; b. de naam, de voornamen en de geboortedatum van de betrokkene; c. de datum van ingang van de benoeming; d. de aard en omvang van de betrekking; e. de bepaling of de benoeming in vaste of in tijdelijke dienst geschiedt en in het laatste geval de gronden voor en de duur van de tijdelijke benoeming; f. de wijze van salariëring en de van toepassing zijnde salarisschaal; g. de school of scholen waaraan de betrokkene werkzaam zal zijn. h. voor personeelsleden die bij de uitoefening van hun functie kennis nemen van persoonlijke gegevens van leerlingen voorschriften omtrent geheimhouding daarvan, voorzover een geheimhoudingsplicht niet reeds uit anderen hoofde verzekerd is. 3. Indien betrokkene wordt benoemd aan meer dan één school vermeldt de akte van benoeming tevens het deel van de weektaak dat hij aan elk dier scholen werkzaam zal zijn. 4. De akte van benoeming bevat bepalingen inzake gronden voor schorsing, ontslag en disciplinaire maatregelen. 5. Het bevoegd gezag draagt zorg dat fotocopieën of afschriften van de akten van bekwaamheid, van de verklaringen omtrent het gedrag, alsmede van de akten van benoeming van het aan de school verbonden personeel in de school worden bewaard.

Artikel 49

  • Het bevoegd gezag is aangesloten bij een commissie van beroep. Het personeel kan bij die commissie beroep instellen tegen een besluit van het bevoegd gezag inhoudende: a. een disciplinaire maatregel; b. schorsing; c. ontslag anders dan op eigen verzoek, voordat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt. 2. Een besluit, als bedoeld in het vorige lid, wordt bij aangetekend schrijven aan belanghebbende medegedeeld. Daarbij wordt tevens vermeld de beroepstermijn en het adres van de commissie waar het beroep kan worden ingesteld. 3. Het bevoegd gezag onderwerpt zich aan de uitspraak van de commissie.

Artikel 50

  • Het beroep, bedoeld in artikel 49, wordt schriftelijk ingesteld binnen 30 dagen, nadat het besluit aan belanghebbende is medegedeeld. Bij overschrijding van deze termijn ten gevolge van omstandigheden die de belanghebbende niet kunnen worden verweten, laat de commissie niet-ontvankelijk verklaring op die grond achterwege. 2. Tijdens de behandeling door de commissie van beroep loopt geen verjaring met betrekking tot rechtsvorderingen terzake van besluiten, die aan het oordeel van de commissie zijn onderworpen.

Artikel 51

  • Een commissie van beroep strekt haar werkzaamheden uit over ten minste 50 bijzondere scholen. Onze minister kan dit aantal lager stellen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16811, nrs. 1-2

  • Tot scholen bedoeld in het eerste lid kunnen ook scholen voor basisonderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs behoren. 3. De commissie bestaat uit 5 leden en 5 plaatsvervangende leden, waarvan 2 leden en 2 plaatsvervangende leden worden gekozen door het bevoegd gezag en 2 leden en 2 plaatsvervangende leden door het personeel van de aangesloten scholen. Deze 4 leden kiezen het vijfde lid, tevens voorzitter en diens plaatsvervanger. 4. De leden en plaatsvervangende leden mogen niet behoren tot het bevoegd gezag of het personeel van een aangesloten school of tot de inspectie van het onderwijs. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de samenstelling en de werkwijze van de commissie van beroep.

HOOFDSTUK III. OVERIGE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT HET UIT DE OPENBARE KASSEN BEKOSTIGDE ONDERWIJS

Artikel 52

Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van het personeel bedoeld in artikel 27, wordt volgens bij algemene maatregel van bestuurte stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties en, indien en voorzover zij daarbij belang hebben, organisaties van schoolbesturen.

Artikel 53

  • De gemeenteraad is bevoegd uitsluitend in het belang van een doelmatige spreiding van de leerlingen over de openbare scholen, het grondgebied van de gemeente in schoolwijken te verdelen. 2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid geldt voor ten minste 3 schooljaren. Het is onderworpen aan de goedkeuring van gedeputeerde staten. 3. De toelating tot een openbare school geschiedt in overeenstemming met de vastgestelde schoolwijken, tenzij de ouders van een leerling schriftelijk aan het bevoegd gezag te kennen geven toelating tot een school in een andere schoolwijk te wensen.

Artikel 54

1.Ten behoeve van het schoolbezoek kennen burgemeesteren wethouders aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen desgewenst vergoeding van de aan het schoolbezoek verbonden noodzakelijke vervoerskosten toe, met inachtneming van de volgende bepalingen: a. de school waar het gewenste onderwijs wordt gegeven kan ook zijn gelegen in een naburige gemeente; b. de gemeente is bevoegd, zo nodig in samenwerking met één of meer andere gemeenten, om in plaats van een vergoeding in geld te geven, het vervoer te verzorgen of te doen verzorgen; c. de vergoeding bestaat uit de kosten van vervoer op de wijze, die afhankelijk van de soort van speciaal onderwijs door de raad van de gemeente wordt vastgesteld; d. met de voorkeur van de ouders voor een bepaalde school wordt zoveel mogelijk rekening gehouden. 2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden burgemeester en wethouders aan in de gemeente wonende ouders van leerlingen die met het oog op het volgen van voor hen passend speciaal onderwijs in een internaat of pleeggezin verblijven, desgewenst een tegemoetkoming verlenen in of een vergoeding geven van de kosten verbonden aan het weekeinde-en vakantievervoer.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Burgemeester en wethouders beslissen binnen 60 dagen na de dag waarop een daartoe strekkende aanvrage als bedoeld in het eerste of het tweede lid is ingekomen. 4. Tegen de beslissing van burgemeester en wethouders kunnen de ouders binnen 30 dagen na toezending bij gedeputeerde staten in beroep komen.

Artikel 55

  • Vertegenwoordigers van het speciaal onderwijs en het basisonderwijs kunnen ten behoeve van de scholen die zij vertegenwoordigen een overlegorgaan oprichten met het doel de samenwerking tussen die scholen te bevorderen ten aanzien van de toelating van leerlingen en de inrichting van het onderwijs. 2. Met betrekking tot het speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56

Telkens voor ten hoogste 3 jaar, kunnen gedeputeerde staten, na overleg met burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin de school is gevestigd, in bijzondere gevallen goedkeuren dat een deel van de leerlingen onderwijs ontvangt in een dependance.

Artikel 57

  • Het bevoegd gezag kan besluiten dat aan een school meer personeel wordt verbonden, dan ingevolge artikel 98 door het Rijk over het bevoegd gezag wordt vergoed. 2. Indien door het bevoegd gezag van een openbare school een besluit wordt genomen, bedoeld in het eerste lid, heeft het bevoegd gezag van een bijzondere school in die gemeente aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas van de uitgaven voor een, naar de maatstaf van het aantal leerlingen, evenredig aantal leden van het personeel boven het aantal, waarvan de uitgaven door het Rijk aan het bevoegd gezag van een bijzondere school, met toepassing van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 23, tweede lid en artikel 24, eerste lid, wordt vergoed. 3. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, worden nadere voorschriften gegeven omtrent de maatstaf bedoeld in het tweede lid, alsmede omtrent de vaststelling en de uitkering van de vergoeding waarop het bevoegd gezag van een bijzondere school aanspraak kan maken. 4. Het bevoegd gezag van een bijzondere school en het gemeentebestuur kunnen overeenkomen dat voor een van dat bevoegd gezag uitgaande school het tweede lid buiten toepassing blijft. Een overeenkomst als bedoeld in de vorige volzin wordt door een of meer schooljaren aangegaan. 5. Geschillen omtrent de toepassing van dit artikel en de voorschriften bedoeld in het derde lid worden onderworpen aan de beslissing van gedeputeerde staten.

HOOFDSTUK IV. BEKOSTIGING

Afdeling 7. Algemeen

Artikel 58

  • De kosten van de openbare en de bijzondere scholen worden door het Rijk vergoed volgens de bepalingen van dit hoofdstuk. De overschrijdingsbedragen bedoeld in artikel 96, blijven ten laste van de gemeente.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

I

  • Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven ter uitvoering van het eerste lid. Deze algemene maatregel van bestuur bevat in elk geval een regeling omtrent: a. de termijnen binnen welke besluiten moeten worden genomen; b. de verstrekking van voorschotten op de vergoedingen; c. de verrekening van de vergoeding met de voorschotten. 3. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, bevat tevens; a. een regeling omtrent de uitkering van de vergoeding voor kosten voortvloeiende uit het gebruik door een school van voorzieningen die voor meer dan een school of voor andere doeleinden zijn bestemd; b. regelen voor een uitkering van het Rijk aan de gemeenten ter zake van de vervoerskosten, bedoeld in artikel 54; c. een financiële regeling tussen het Rijk en de gemeenten ter zake van gebouwen en terreinen die niet meer voor het geven van speciaal onderwijs worden gebruikt. 4. Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. De algemene maatregel van bestuur treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken.

Afdeling 2. Aanvang van de bekostiging

Artikel 59

  • In dit hoofdstuk wordt onder school verstaan een school of afdeling, als bedoeld in artikel 9, tenzij het tegendeel blijkt. 2. De bekostiging van een school kan slechts een aanvang nemen als zij voorkomt op een plan van nieuwe scholen, vastgesteld volgens de bepalingen van deze afdeling.

Artikel 60

  • Provinciale staten stellen, op voordracht van gedeputeerde staten, al dan niet in samenwerking met provinciale staten van één of meer andere provincies jaarlijks vóór 1 augustus een plan van nieuwe scholen in de provincie van vestiging vast voor de scholen voor slechthorende kinderen, voor lichamelijk gebrekkige kinderen, scholen voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen, scholen voor kinderen die zijn opgenomen in verpleeginrichtingen of medische kindertehuizen, scholen voor ziekelijke kinderen, scholen voor moeilijk lerende kinderen, scholen voor zeer moeilijk lerende kinderen, scholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, scholen voor kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden en scholen voor meervoudig gebrekkige kinderen, die in de vier kalenderjaren, volgende op het jaar van vaststelling voor bekostiging uit de openbare kassen in aanmerking dienen te worden gebracht. Het plan heeft ten doel te komen tot een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen in de betrokken provincie. Het plan behoeft de goedkeuring van Onze minister. 2. Bij de vaststelling van het plan wordt uitgegaan van de verzoeken en van de door provinciale staten noodzakelijk geachte openbare scholen. Provinciale staten betrekken daarbij de opnamecapaciteit van de bestaande onderwijsvoorzieningen. 3. Het plan vermeldt van elke school of het betreft: a. een school voor lager speciaal onderwijs; b. een school voor voortgezet speciaal onderwijs; c. een school voor lager en voortgezet speciaal onderwijs of d. een afdeling. Het plan vermeldt tevens de schoolsoort, de plaats van vestiging en de te verwachten omvang, alsmede welke scholen in het eerste jaar van de planperiode voor bekostiging in aanmerking komen en de redenen waarom de overige scholen daarvoor niet in aanmerking komen.

Tweede Kamerzitting 1980-1981,16811, nrs. 1-2

Artikel 61

  • Behoudens het bepaalde in het tweede lid worden in elk plan de scholen uit het voorgaande plan opgenomen die: a. nog niet voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht; b. voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, maar waaraan het onderwijs nog niet is aangevangen. 2. Uit het voorgaande plan wordt een school niet opgenomen: a. indien de indiener van een verzoek heeft gevraagd de school te laten vervallen; b. indien aan een bijzondere school het onderwijs niet is aangevangen in het tweede jaar volgend op het jaar waarvoor de school het eerst voor bekostiging in aanmerking is gebracht, tenzij opneming in het plan op grond van de bij een nieuw verzoek overgelegde gegevens gerechtvaardigd is; c. indien zich naar het oordeel van provinciale staten omstandigheden hebben voorgedaan die bij de vaststelling van het plan niet bekend waren en die, waren zij wel bekend geweest, tot een andere beslissing zouden hebben geleid. 3. Als tegen het besluit ingevolge het tweede lid onder c beroep wordt ingesteld en dit beroep door Ons wordt gegrond verklaard, nemen provinciale staten de school op in het na Ons besluit vast te stellen plan.

Artikel 62

  • De vaststelling van een plan blijft achterwege indien: a. geen verzoeken om opneming in het plan zijn ingekomen of geen der ingekomen verzoeken voor inwilliging in aanmerking komt, b. provinciale staten besluiten dat vermeerdering van het aantal openbare scholen in de planperiode niet noodzakelijk is en c. geen scholen uit het voorafgaande plan voor opneming in het plan in aanmerking komen. 2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid onder b, behoeft de goedkeuring van Onze minister. Het wordt voor 1 augustus voorafgaande aan de betrokken planperiode aan Onze minister gezonden. Artikel 66, derde lid is van overeenkomstige toepassing. 3. Indien een beslissing van Onze minister houdende weigering van de goedkeuring, onherroepelijk is geworden of door Ons in beroep is bevestigd, nemen provinciale staten een openbare school op in het na Ons besluit vast te stellen plan. 4. Aan de indieners van de niet ingewilligde verzoeken, bedoeld in het eerste lid onder a, wordt vóór 15 augustus voorafgaande aan de betrokken planperiode afschrift gezonden van het desbetreffende besluit.

Artikel 63

  • Een verzoek om opneming in het plan wordt vóór 1 februari van het jaar, voorafgaande aan dat van de vaststelling, bij gedeputeerde staten ingediend door de gemeenteraad of door ouders, indien het een openbare school betreft, en door het schoolbestuur, indien het een bijzondere school betreft. 2. Elk verzoek is met redenen omkleed en gaat vergezeld van a. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen; b. de beschrijving van het voedingsgebied; c. de aanduiding van de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven en d. de voorgestelde datum van ingang van de bekostiging.

Artikel 64

Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat een andere school dan gevraagd wordt, dan wel een andere plaats van vestiging meer in overeen-Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

stemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen in de provincie, treden zij, alvorens het plan ter vaststelling voor te dragen, in overleg met de aanvrager.

Artikel 65

  • In het plan worden in elk geval opgenomen de scholen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij, gelet op de belangstelling voor de desbetreffende schoolsoort en op het leerlingenverloop, blijkens statistische gegevens, zullen worden bezocht door ten minste het volgende aantal leerlingen: a. de school voor lager speciaal onderwijs: 60 leerlingen; b. de school voor voortgezet speciaal onderwijs: 42 leerlingen; c. de school voor lager en voortgezet speciaal onderwijs: 81 leerlingen; d. de afdeling: 15 leerlingen. Tot het totaal aantal leerlingen bedoeld onder c behoren tenminste 21 leerlingen die in aanmerking komen voor het volgen van voortgezet speciaal onderwijs. 2. Bij de toepassing van het vorige lid worden niet in aanmerking genomen: a. de leerlingen voor wie binnen redelijke afstand plaatsruimte beschikbaar zal zijn op een gelijksoortige school, waar het verlangde onderwijs wordt gegeven, tenzij deze school uitsluitend voor interne leerlingen is bestemd; b. leerlingen die in een andere provincie woonachtig zijn en bij de vaststelling van een plan in die provincie in aanmerking worden genomen. 3. Indien provinciale staten een verzoek tot opneming in het plan van een bijzondere of een openbare school niet hebben ingewilligd en het daartegen ingestelde beroep door Ons gegrond is verklaard, nemen zij de school op in het na Ons besluit vast te stellen plan.

Artikel 66

  • Aan het plan wordt toegevoegd een overzicht van de verzoeken die niet zijn ingewilligd en de motivering daarvoor. Deze stukken worden door gedeputeerde staten binnen 14 dagen na de vaststelling van het plan aan alle verzoekers gezonden met vermelding van de datum waarop het plan ter goedkeuring aan de minister is gezonden. Het plan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd op de provinciale griffie. 2. Binnen 14 dagen na de vaststelling wordt het plan ter goedkeuring aan de minister gezonden. Het gaat vergezeld van de ingewilligde verzoeken en het overzicht, bedoeld in het eerste lid. 3. Onze minister beslist voor 1 december van het jaar voorafgaande aan de planperiode. Afschrift van de beslissing wordt binnen 14 dagen aan provinciale staten gezonden. Indien Onze minister niet voor 1 december heeft beslist, wordt het plan geacht te zijn goedgekeurd. 4. Onze minister onthoudt zijn goedkeuring indien en voorzover: a. provinciale staten ten onrechte vermeerdering van het aantal openbare scholen in de planperiode niet noodzakelijk hebben geacht; b. opneming van een school in het plan niet noodzakelijk is omdat de opnamecapaciteit van de bestaande onderwijsvoorzieningen toereikend is, dan wel niet in overeenstemming is met het tot stand brengen van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de school zal worden bezocht door het in artikel 65 bedoelde aantal leerlingen; c. is uitgegaan van kennelijk ondeugdelijke prognoses; d. ten aanzien van een op het plan geplaatste school ten onrechte niet is bepaald dat zij voor bekostiging in aanmerking komt in het eerste jaar van de planperiode. 5. Bij onthouding van de goedkeuring op grond van het vierde lid onder a, draagt Onze minister provinciale staten op alsnog een openbare school in het plan op te nemen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Bij onthouding van goedkeuring op grond van het vierde lid onder d draagt Onze minister provinciale staten op bekostiging van de school in het eerste jaar van de planperiode in het plan op te nemen. 7. Indien ten gevolge van een beslissing op grond van het vierde lid een school uit het plan moet vervallen, deelt Onze minister deze beslissing binnen 14 dagen mee aan de indiener van het verzoek om opneming in het na Onze beslissing vast te stellen plan. 8. Indien tegen de beslissing van Onze minister, bedoeld in het zevende lid bij Ons beroep wordt ingesteld en Wij het beroep gegrond verklaren, nemen provinciale staten de school op in het na Onze beslissing vast te stellen plan. 9. Zodra het plan onherroepelijk is vastgesteld wordt het in de Nederlandse Staatscourant en het provinciaal blad gepubliceerd. 10. Zodra de bekostiging van een in het plan opgenomen school een aanvang kan nemen, doet Onze minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

Artikel 67

Indien een plan onherroepelijk is vastgesteld, is de gemeente verplicht tot stichting van de daarop geplaatste scholen voor openbaar onderwijs.

Artikel 68

  • Onze minister stelt jaarlijks vóór 1 oktober een plan van nieuwe scholen vast voor de scholen voor dove kinderen, scholen voor ernstig spraakgebrekkige kinderen, scholen voor blinde kinderen, scholen voor slechtziende kinderen en scholen verbonden aan pedologische instituten, die in de vier kalenderjaren, volgende op het jaar van de vaststelling voor bekostiging uit de openbare kassen in aanmerking zullen worden gebracht. Het plan heeft ten doel te komen tot een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen. 2. Bij de vaststelling van het plan wordt uitgegaan van de verzoeken. Onze minister betrekt daarbij de opnamecapaciteit van de bestaande onderwijsvoorzieningen. 3. Voor de toepassing van dit artikel is het bepaalde in de artikelen 60, derde lid, 61, 62, 63, 64, 65, eerste lid, 65, tweede lid onder a, 65 derde lid, 67, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «provinciale staten» of «gedeputeerde staten» gelezen wordt «Onze minister». 4. Het plan wordt binnen een maand na de vaststelling in de Nederlandse Staatscourant openbaar gemaakt. 5. Zodra de bekostiging van een in het plan opgenomen school een aanvang kan nemen doet Onze minister daarvan mededeling aan het bevoegd gezag.

Artikel 69

1, Scholen die gedurende drie achtereenvolgende jaren in het plan zijn opgenomen en niet voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, worden in het daaropvolgende jaar voor bekostiging in aanmerking gebracht. 2. Ten aanzien van een school die ingevolge artikel 61, derde lid, in het daar bedoelde plan wordt opgenomen, vangt de termijn, genoemd in het eerste lid, aan met ingang van het eerste schooljaar van het plan waarin de school was opgenomen. Ten aanzien van een school die ingevolge artikel 65, derde lid of 66, achtste lid, in het daar bedoelde plan wordt opgenomen, vangt de termijn, genoemd in het eerste lid, aan met ingang van het eerste schooljaar van het plan waarvoor het verzoek werd ingediend.

Artikel 70

  • Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de uitvoering van deze afdeling.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. De algemene maatregel van bestuur treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken.

Afdeling 3. Voorziening in de huisvesting

Artikel 71

  • De gemeente zorgt voor voorziening in de huisvesting van de openbare en bijzondere scholen, tenzij het bevoegd gezag van een bijzondere school, indien het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft waarvoor op redelijke afstand van de gevraagde voorziening niet een aan de gemeente toebehorend gebouw als bedoeld in artikel 76 tweede lid aanwezig is, deze zelf tot stand wenst te brengen met daartoe door de gemeente beschikbaar te stellen gelden. 2. Indien de gemeente de voorziening in de huisvesting van een bijzondere school heeft tot stand gebracht, worden gebouw en terrein die uitsluitend voor blijvend gebruik door die school zijn bestemd aan het bevoegd gezag in eigendom overgedragen, tenzij de gemeente en het bevoegd gezag anders overeenkomen. 3. Indien de in het tweede lid bedoelde voorziening in de huisvesting niet voldoet aan de eisen voor eigendomsoverdracht, geeft de gemeente deze aan het bevoegd gezag in gebruik.

Artikel 72

  • De voorziening in huisvesting bestemd voor blijvend gebruik kan bestaan uit: a. een nieuw gebouw; b. een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan; c. uitbreiding van een gebouw. 2. Een tijdelijke voorziening is mogelijk: a. voorafgaande aan een voor blijvend gebruik bestemde voorziening; b. indiende verwachting omtrent de ontwikkeling van het aantal leerlingen het tot stand brengen van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening niet rechtvaardigt. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld waaraan een voor blijvend gebruik bestemde of tijdelijke voorziening in de huisvesting en bijbehorend terrein moeten voldoen.

Artikel 73

Voorziening in de huisvesting bij aanvang van de bekostiging van een school en bij uitbreiding van een reeds bekostigde school, omvat mede de onderwijsleerpakketten en de overige inventaris.

Artikel 74

  • Het bevoegd gezag is verplicht het gebouw en terrein, alsmede de roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, behoorlijkte gebruiken en te onderhouden. 2. Vervreemding door het bevoegd gezag van een bijzondere school zonder toestemming van Onze minister anders dan op grond van artikel 45 of bezwaren met enig zakelijk recht van gebouwen, terreinen en roerende zaken waarvoor vergoeding wordt genoten, is nietig. 3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van het recht van opstal ten behoeve van een door de gemeente te plaatsen tijdelijke voorziening in de huisvesting op grond, die eigendom is van het bevoegd gezag van de betrokken school. 4. Gedeputeerde staten zien erop toe, dat de openbare scholen behoorlijk zijn gehuisvest. Zij kunnen het gemeentebestuur opdracht geven daartoe de nodige maatregelen te treffen.

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Artikel 75

  • Vermeerdering van voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen voor openbare en bijzondere scholen in een gemeente, geschiedt slechts indienen voor zover de te verwachten ontwikkelingvan het aantal leerlingen, of onderwijskundige ontwikkelingen deze vermeerdering rechtvaardigen. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, de Onderwijsraad gehoord, nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 76

  • Binnen één maand na de datum waarop ingevolge de artikelen 66, derde, zesde en achtste lid, 68, vijfde lid en 69, vaststaat wanneer de bekostiging van een bijzondere school kan aanvangen of waarop ingevolge artikel 77, tweede of derde lid, vaststaat dat een al bekostigde school aanspraak heeft op vervanging of uitbreiding van het in gebruik zijnde schoolgebouw, treden burgemeester en wethouders in overleg met het bevoegd gezag. 2. Indien op redelijke afstand van de gevraagde voorziening een aan de gemeente toebehorend gebouw aanwezig is dat geschikt is of kan worden gemaakt, stellen burgemeester en wethouders dit gebouw geheel of gedeeltelijk en zonodig verbouwd aan het bevoegd gezag ter beschikking. Zij doen daarvan voor de aanvang van het overleg, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk mededeling aan het bevoegd gezag. Artikel 71, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. In het schoolgebouw of in de onmiddellijke nabijheid daarvan is een afzonderlijk lokaal voor lichamelijke oefening in voldoende mate beschikbaar. In het schoolgebouw bestaat eveneens in voldoende mate gelegenheid tot het geven van onderwijs in expressieactiviteiten. Van het bepaalde in de vorige volzinnen kan Onze minister afwijking toestaan. 4. Indien het overleg over de wijze van voorziening in de huisvesting niet tot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 77

  • Het bevoegd gezag van een reeds bekostigde bijzondere school dat vervanging dan wel uitbreiding van het in gebruik zijnde schoolgebouw wenst, dient daartoe een verzoek in bij de gemeenteraad. Het verzoek gaat vergezeld van de gegevens die voor de beslissing van belang kunnen zijn. 2. De gemeenteraad beslist binnen 4 maanden na ontvangst van het verzoek. Afschrift van het besluit wordt binnen 14 dagen aan het bevoegd gezag gezonden. Indien de gemeenteraad niet binnen 4 maanden heeft beslist, wordt het verzoek geacht te zijn ingewilligd. 3. Tegen afwijzing van het verzoek kan het bevoegd gezag in beroep komen bij gedeputeerde staten. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen te rekenen van de dag waarop afschrift van het besluit is verzonden.

Artikel 78

  • Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat aanspraak heeft op een te bouwen, voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting en zelf de opdracht tot het bouwen wenst te geven, dient de bouwplannen in bij burgemeester en wethouders. 2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school gaat niet tot uitvoering van de totstandbrenging van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting over dan nadat burgemeester en wethouders de omvang van een te stichten of de uitbreiding van een bestaand gebouw hebben goedgekeurd. Burgemeester en wethouders onthouden hun goedkeuring aan bouwplannen die niet voldoen aan de eisen, gesteld krachtens artikel 72 derde lid.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Indien burgemeester en wethouders bezwaar hebben de goedkeuring te verlenen en overleg niettot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 79

De totstandbrenging van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting door de gemeente, geschiedt slechts indien tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag overeenstemming bestaat over de plannen en de wijze van uitvoering.

Artikel 80

  • Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat een verbouwing wenst of een andere voorziening aan het voor de school in gebruik zijnde gebouw of terrein, niet het gewone onderhoud betreffende, dient bij de gemeenteraad een verzoek in om vergoeding van de kosten of de totstandbrenging daarvan. Het verzoek vermeldt de gronden voor de gewenste voorziening. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien het bevoegd gezag van een bijzondere school een aanschaffing wenst te doen waarmee bij de eerste inrichting van de school geen rekening was gehouden. 3. De gemeenteraad willigt een verzoek slechts in indien de te verwachten ontwikkeling van het aantal leerlingen of onderwijskundige ontwikkelingen dit rechtvaardigen. Artikel 77, tweede en derde lid en artikel 78, tweede lid, tweede volzin, zijn van toepassing. 4. Binnen een maand nadat de aanvrage is ingewilligd dan wel geacht wordt te zijn ingewilligd, treden burgemeester en wethouders met de aanvrager in overleg over de begroting van kosten. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders of het bevoegd gezag de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 81

Over de plannen voor de bouw, uitbreiding of verbouwing van een schoolgebouw, vraagt het bevoegd gezag het advies van de inspecteur. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 82

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een gedeelte van een gebouw of terrein dat voor langer dan een jaar niet nodig zal zijn voor de daar gevestigde school, gedurende die tijd als huisvesting voor een andere school of voor ander onderwijs te bestemmen. Indien het gebouw in gebruik is voor een bijzondere school, plegen burgemeester en wethouders vooraf overleg met het bevoegd gezag en indien de huisvesting is bestemd voor een bijzondere school, ook met het bevoegd gezag van die school. In geval van geschil omtrent de toepassing van dit artikel, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen.

Artikel 83

  • De gebouwen van openbare en bijzondere scholen kunnen buiten de tijden waarin zij voor het speciaal onderwijs nodig zijn, door het bevoegd gezag worden gebruikt of aan derden in gebruik worden gegeven voor ander onderwijs, dan wel voor andere culturele of maatschappelijke doeleinden. 2. Voor zover het gebouw van een bijzondere school niet reeds op grond van het eerste lid in gebruik is, kunnen burgemeester en wethouders het gebouw en in het gebouw aanwezige voorzieningen, buiten de tijden

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

waarin het voor het speciaal onderwijs nodig is, bestemmen voor gebruik door derden die bij het gebruik van die voorzieningen een bijzonder belang hebben. Burgemeester en wethouders gaan daartoe niet over dan na overleg met het bevoegd gezag. Indien het overleg niettot overeenstemming leidt, kunnen burgemeester en wethouders de beslissing van gedeputeerde staten inroepen. 3. De gemeenteraad stelt een regeling vast omtrent het gebruik van de gebouwen van de openbare en bijzondere scholen buiten de tijden waarin zij voor het speciaal onderwijs nodig zijn. De regeling houdt voorschriften in ter voorkoming van schade en van hinder voor het onderwijs en voor de wijze waarop de kosten van dat gebruik worden berekend.

Artikel 84

Gedeputeerde staten kunnen desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van een gebouw en bijbehorend terrein, blijvend heeft opgehouden deze, of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. Het verzoek om de beslissing wordt gedaan door burgemeester en wethouders of door het bevoegd gezag van de bijzondere school. Zodra deze beslissing onherroepelijk is geworden of door Ons in beroep is bevestigd of genomen, wordt zij overgeschreven in de voor eigendomsovergang bestemde openbare registers. Door de overschrijving gaat de eigendom over op de gemeente.

Artikel 85

  • Onze minister stelt normen vast voor de voorziening in gebouwen, terreinen en inventaris met uitzondering van de onderwijsleerpakketten. Aan de hand van deze normen stelt hij, de Raad voor de Gemeentefinanciën gehoord, afzonderlijke vergoedingsbedragen vast voor de voorziening ten behoeve van: a. gebouwen; b. terreinen; c. inventaris. Onze minister stelt tevens een bedrag vast voor de voorziening in onderwijsleerpakketten. 2. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze minister jaarlijks vast voor het voorafgaande jaar. De vergoedingsbedragen voor gebouwen en terreinen worden onderscheiden in bedragen voor tijdelijke voorzieningen en voor voorzieningen voor blijvend gebruik bestemd. De bedragen kunnen verschillen per schoolsoort alsmede al naar gelang het scholen voor lager speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs of afdelingen betreft. Voor gebouwen en terreinen kunnen tevens afhankelijk van de invloed op de kosten van plaatselijke of regionale omstandigheden verschillende bedragen worden vastgesteld. 3. De normen en wijzigingen daarvan, alsmede de bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden binnen een maand na de vaststelling gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.

Afdeling 4. Materiële

instandhouding

Artikel 86

  • Onze minister stelt een programma van eisen vast voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van de scholen. Het programma van eisen kan verschillen per schoolsoort, alsmede al naar gelang het een school voor lager speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor lager en voortgezet speciaal onderwijs, of een afdeling betreft. Het programma van eisen is afgesteld op de redelijke behoeften van een in normale omstandigheden verkerende school.

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Een ontwerp van besluit, als bedoeld in het eerste lid, wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant. Het besluit treedt niet in werking dan nadat 30 dagen na die bekendmaking zijn verstreken.

Artikel 87

  • Het programma van eisen wordt onderverdeeld in eisen omtrent: a. het groot onderhoud van schoolgebouwen en bijbehorende terreinen; b. de gebruiksvoorzieningen, waaronder worden verstaan: 1. het kleine onderhoud van schoolgebouwen en bijbehorende terreinen; 2. verlichting; 3. verwarming; 4. schoonhouden; c. de onderwijsvoorzieningen, waaronder worden verstaan: 1. onderhoud en vervanging van onderwijsleerpakketten; 2. onderhoud en vervanging van de overige inventaris; 3. de commissie, bedoeld in artikel 33, tweede lid, met uitzondering van de personele voorzieningen; 4. de medezeggenschap; 5. de schooladministratie; 6. andere voorzieningen ter verzekering van de goede gang van het onderwijs. 2. Onze minister hoort de Onderwijsraad over het programma van eisen voor de onderwijsvoorzieningen. 3. Het programma van eisen alsmede de daarin aangebrachte wijzigingen worden binnen een maand na de vaststelling in de Nederlandse Staatscourant gepubliceerd.

Artikel 88

Onze minister stelt, de Raad voor de Gemeentefinanciën gehoord, jaarlijks voor 1 augustus de bedragen vast die in het volgende jaar als vergoeding zullen gelden voor de materiële voorzieningen. Uitgangspunt voor de berekening van deze bedragen is het programma van eisen.

Artikel 89

  • De vergoedingen bedoeld in artikel 88, worden onderscheiden in: a. een vergoeding voor het groot onderhoud; b. een vergoeding voor de gebruiksvoorzieningen, onderverdeeld als in artikel 87, eerste lid onder b; c. een vergoeding voor de onderwijsvoorzieningen, onderverdeeld als in artikel 87, eerste lid onder c. 2. De vergoedingen kunnen worden onderscheiden in een bedrag per school of afdeling, per lokaal en per leerling. Onze minister kan voor een door hem aan te wijzen groep van scholen hogere vergoedingsbedragen vaststellen. Voor de in klassen in te delen gemeenten kan Onze minister verschillende bedragen per school en per lokaal vaststellen. 3. De vergoedingsbedragen worden tezamen met een toelichting, binnen een maand na de vaststelling in de Nederlandse Staatscourant, gepubliceerd.

Artikel 90

  • Indien de gemeente eigenaar is van een schoolgebouw dat geheel of gedeeltelijk in gebruik is voor een bijzondere school, zorgt de gemeente voor het groot onderhoud van het gebouw en het bijbehorende terrein. 2. Indien een bijzondere school is gevestigd in een voor meerdere doeleinden bestemd gebouw of gebouwencomplex dat eigendom is van de gemeente, zorgt de gemeente ook voor de gebruiksvoorzieningen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van het schoolgebouw kan met het gemeentebestuur overeenkomen dat het groot onderhoud van het gebouw en het bijbehorende terrein door de gemeente wordt verzorgd. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van ten minste 5 jaar.

Afdeling 5. Wijze van bekostiging

  • Huisvesting

Artikel 91

Met inachtneming van de bedragen, bedoeld in artikel 85, eerste lid, stellen burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een bijzondere school de middelen ter beschikking voor de aanschaffing van de onderwijsleerpakketten en de overige inventaris, bedoeld in artikel 73. Indien het bevoegd gezag de totstandbrenging van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting zelf verzorgt, worden tevens de daarvoor volgens artikel 85 geldende bedragen ter beschikking gesteld.

Artikel 92

  • Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de kosten van de voorzieningen, genoemd in artikel 85, eerste lid. Grondslag voor deze vergoeding zijn de bedragen vastgesteld voor het jaar waarin de voorziening is tot stand gekomen. Voor vergoeding komen niet in aanmerking de kosten van stichting of uitbreiding van een gebouw, indien een voor de school redelijkerwijs geschikte of geschikt te maken voorziening aanwezig is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gegeven met betrekking tot de toepassing van de vorige volzin. 2. Indien de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wegens bijzondere omstandigheden niet voldoende is om in overeenstemming met de normen te voorzien in de huisvesting van een school, kunnen burgemeester en wethouders aan Onze minister een hogere vergoeding vragen. Dit verzoek kan ook gedaan worden door het bevoegd gezag van een bijzondere school dat zelf voor de voorziening in de huisvesting zorgt. Onze minister beslist, gedeputeerde staten gehoord. 3. Bij toekenning van een hogere vergoeding stellen burgemeester en wethouders het bedrag waarmee de vergoeding is verhoogd, ter beschikking aan het bevoegd gezag van een bijzondere school waarvoor wegens de bijzondere omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, de krachtens artikel 91 ontvangen gelden niet voldoende zijn om overeenkomstig de normen in de huisvesting te voorzien.

Artikel 93

  • Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de kosten van de toepassing van artikel 80 en overeenkomstige voorzieningen voor openbare scholen. 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt a. voor zover Onze minister de kosten van ingrijpende voorzieningen aan gebouwen en terreinen heeft goedgekeurd, door aanpassing van de uitkering die de gemeente krachtens artikel 92 voor het betrokken schoolgebouw ontvangt; b. voor kleine voorzieningen aan gebouwen en terreinen en de aanschaffing, bedoeld in artikel 80, tweede lid, door uitkering van een bedrag per jaar.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Materiële instandhouding

Artikel 94

Het Rijk vergoedt jaarlijks aan het bevoegd gezag de uitgaven voor de materiële instandhouding. Grondslag voor deze vergoeding zijn de voor het desbetreffende jaar vastgestelde bedragen. Voor zover de gemeente het groot onderhoud en de gebruiksvoorzieningen verzorgt van een bijzondere school, stort het bevoegd gezag de daarvoor van het Rijk ontvangen vergoeding binnen 1 maand na ontvangst in de gemeentekas.

Artikel 95

  • Het bevoegd gezag van een openbare school, en het bevoegd gezag van een bijzondere school dat de materiële instandhouding geheel zelf verzorgt, kan aan Onze minister verhoging van de vergoeding vragen, indien op grond van bijzondere omstandigheden van de school, het totaalbedrag, niet voldoende is voor de noodzakelijke uitgaven van de school. Met betrekking tot een bijzondere school omvat het totaalbedrag mede de uitkering, bedoeld in artikel 96. 2. Indien het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een openbare school betreft en de gemeente meer scholen in stand houdt, komt dit verzoek slechts voor inwilliging in aanmerking, indien daarbij aannemelijk wordt gemaakt, dat het totaal van de vergoeding voor de openbare scholen niet voldoende is om daaruit ook alle noodzakelijke uitgaven voor de betrokken school te bestrijden. De scholen worden onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het scholen voor lager speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs of een afdeling betreft. 3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien het verzoek, bedoeld in het eerste of het vijfde lid, een bijzondere school betreft en het bevoegd gezag meer scholen in de gemeente in stand houdt. 4. Indien de gemeente een deel van de materiële instandhouding van een bijzondere school verzorgt, kunnen burgemeester en wethouders op grond van bijzondere omstandigheden van de school verhoging van de daartoe strekkende vergoeding vragen. 5. Het bevoegd gezag van een bijzondere school, bedoeld in het vierde lid, kan op grond van bijzondere omstandigheden van de school verhoging vragen van de vergoeding voor de materiële instandhouding die het zelf verzorgt. 6. Onze minister beslist, de Onderwijsraad gehoord.

Artikel 96

  • Indien een gemeente één of meer scholen in stand houdt, stelt de gemeenteraad, onderscheiden per schoolsoort, alsmede al naar gelang het scholen voor lager speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of lager en voortgezet speciaal onderwijs of een afdeling betreft, jaarlijks voorlopig vast de bedragen die in het voorgaande kalenderjaar zijn uitgegeven en de bedragen die krachtens artikel 88 en 95 beschikbaar zijn gesteld, onderscheidenlijk voor: a. de materiële instandhouding; b. de gebruiks-en onderwijsvoorzieningen samen; c. de onderwijsvoorzieningen. 2. Om de 5 jaar stelt de gemeenteraad voorlopig vast het totaal van de uitgaven en van de beschikbaar gestelde bedragen in de voorafgaande 5 kalenderjaren, onderscheiden als in het eerste lid aangegeven. Als de uitgaven het beschikbaar gestelde bedrag overschrijden bepaalt de gemeenteraad tevens het bedrag der overschrijding. 3. Na sluiting van de rekening der gemeente stelt de gemeenteraad de onderscheiden bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zonodig gewijzigd, definitief vast. Elk overschrijdingsbedrag bedoeld in het tweede

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

lid, wordt omgerekend in een bedrag per leerling. Grondslag van deze berekening is het gemiddelde van de aantallen leerlingen van de betrokken scholen op de in artikel 97, eerste lid, genoemde teldatum van elk van de desbetreffende 5 kalenderjaren, en van de scholen voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen het aantal bedoeld in artikel 97, tweede lid. 4. In het jaar volgende op de definitieve vaststelling van de overschrijdingsbedragen, bedoeld in het tweede lid, wordt aan het bevoegd gezag van een bijzondere school een overschrijdingsbedrag per leerling uitgekeerd. Het aantal leerlingen wordt berekend als in het derde lid aangegeven. Indien de gemeente een deel van de materiële instandhouding van een bijzondere school verzorgt, wordt voor dat deel geen overschrijdingsbedrag uitgekeerd. 5. Na de voorlopige vaststelling van de overschrijdingsbedragen keren burgemeester en wethouders aan het bevoegd gezag van een bijzondere school dat volgens het vierde lid aanspraak heeft op een uitkering, een voorschot uit. Het voorschot omvat het voorlopig vastgestelde bedrag, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal leerlingen, berekend als in het derde lid is aangegeven. Het voorschot wordt verrekend met de definitieve uitkering. In-dien een te hoog voorschot is uitgekeerd, stort het bevoegd gezag het verschil terug in de gemeentekas. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tijdens het vijfjarig tijdvak op verzoek van het bevoegd gezag jaarlijks een deel van het naar verwachting te betalen voorschot in mindering daarop uit te kerea

  • Aan het bevoegd gezag van de bijzondere scholen wordt een afschrift gezonden van de besluiten tot voorlopige en definitieve vaststelling van de bedragen. De toezending geschiedt binnen 14 dagen na de dag waarop de gemeenteraad het besluit heeft genomen. Het bevoegd gezag van een bijzondere school kan binnen 30 dagen, te rekenen van de dag van de toezending, bij gedeputeerde staten tegen het besluit in beroep komen.

Artikel 97

  • Voor de toepassing van artikel 96 is de teldatum 1 april. Voor het kalenderjaar waarin een nieuw opgerichte school wordt geopend is de teldatum de laatste dag van de tweede maand, volgende op die der opening. Indien die dag voor de in de eerste volzin bedoelde datum valt, is die datum de teldatum. 2. Voor de toepassing van artikel 96 op scholen voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen is het aantal leerlingen het gemiddelde van de hoogste dagtellingen in elk van de maanden januari tot en met april en september tot en met december van de desbetreffende 5 kalenderjaren. Voor het kalenderjaar waarin een nieuw opgerichte school wordt geopend geldt het gemiddelde van de hoogste dagtelling van elk van de drie maanden, volgende op die der opening.
  • Personeel

Artikel 98

  • Het Rijk vergoedt aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen de uitgaven voor het personeel, benoemd met inachtneming van de artikelen 22 tot en met 29. 2. De vergoeding omvat de uitgaven waartoe het bevoegd gezag krachtens wettelijke voorschriften is verplicht, ter zake: a. salarissen, toelagen, uitkeringen; b. wettelijk verschuldigde en niet verhaalbare premies. 3. Indien ingevolge het bepaalde in artikel 24 aan een school niet-onderwijsgevenden werkzaam zijn die niet in dienst zijn van het bevoegd gezag, vergoedt het Rijk aan het bevoegd gezag van de openbare en bijzondere scholen de uitgaven hiervoor, volgens door Onze minister te stellen regelen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16811,nrs. 1-2

Artikel 99

  • Volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels worden op de vergoeding in mindering gebracht de salarissen, toelagen, uitkeringen of andere bedragen waarop aanspraak wordt gemaakt door personeel, benoemd met voorbijgaan van gewezen personeel van een gelijksoortige school, dat: a. benoemd is met voorbijgaan van gewezen personeel dat in het genot is van wachtgeld of, indien dit geval zich niet voordoet van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag; b. bij het ingaan van de benoeming de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of na de maand waarin die leeftijd is bereikt, aan een ander hetzelfde bevoegd gezag staande school verbonden blijft; c. anders dan wegens vervanging langer dan een jaar in tijdelijke dienst is geweest aan een onder bestuur van hetzelfde bevoegd gezag staande school, tenzij Onze minister hiervoor vergunning heeft verleend. 2. Op de vergoeding worden eveneens in mindering gebracht de salarissen, de toelagen, de uitkeringen en de vergoedingen waarop aanspraak wordt gemaakt door directeuren en leraren die naast de aan hun taken verbonden werkzaamheden nevenwerkzaamheden verrichten die vermenging van belangen tot gevolg hebben. 3. Het eerste lid onder a is eveneens van toepassing indien de benoeming heeft plaatsgevonden in aansluiting op een benoeming in tijdelijke dienst in dezelfde functie. 4. Met gewezen personeel dat in het genot is van wachtgeld of een andere ontslaguitkering als bedoeld in het eerste lid onder a wordt gelijk gesteld personeel aan wie op grond van het leerlingenverloop op of na 1 februari ontslag is of zal worden aangezegd, op grond van welk ontslag recht op wachtgeld of een andere ontslaguitkering zou kunnen ontstaan. 5. Onze minister kan wegens gewichtige redenen beslissen, dat de vermindering van de vergoeding niet zal plaatsvinden.

Afdeling 6. Beëindiging van de bekostiging

Artikel 100

  • Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school de bekostigings-voorwaarden gesteld bij of krachtens deze wet niet nakomt, kan Onze minister, de Onderwijsraad gehoord, bepalen dat de vergoedingen geheel of gedeeltelijk worden ingehouden. 2. Onze minister kent de vergoedingen wederom toe, indien blijkt, dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen. 3. Afschrift van zijn beslissing zendt Onze minister aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

Artikel 101

  • De gemeenteraad besluit tot opheffing van een openbare school en de bekostiging van een bijzondere school wordt beëindigd op 1 augustus, indien het aantal leerlingen vastgesteld volgens artikel 103, gedurende twee achtereenvolgende schooljaren voorafgaand aan 1 augustus in elk van de jaren minder heeft bedragen dan het volgende aantal leerlingen: a. de school voor lager speciaal onderwijs: 25 leerlingen; b. de school voor voortgezet speciaal onderwijs: 29 leerlingen; c. de school voor lager en voortgezet speciaal onderwijs: 33 leerlingen; d. de afdeling: 8 leerlingen. Als van de school voor lager en voortgezet speciaal onderwijs het aantal leerlingen dat in aanmerking komt voor het volgen van voortgezet speciaal onderwijs minder heeft bedragen dan 8 is op deze school het bepaalde voor de school voor lager speciaal onderwijs van toepassing.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16811, nrs. 1-2

  • Het eerste lid is niet van toepassing op de eerste vijf volledige jaren van de bekostiging van de school. 3. Het besluit van de gemeenteraad tot vermindering van het aantal openbare scholen wordt onderworpen aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de inspecteur gehoord. 4. Onze minister kan, op verzoek van het bevoegd gezag, telkens voor een schooljaar bepalen, dat de bekostiging van de school wordt voortgezet indien aan de school behoefte bestaat, burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente en de Onderwijsraad, alsmede, voorzover het scholen betreft als bedoeld in artikel 60, eerste lid, gedeputeerde staten van de betrokken provincie, gehoord. Het verzoek wordt ingediend binnen 30 dagen na de vaststelling van het aantal leerlingen als bedoeld in het eerste lid, van het tweede schooljaar. Indien het bevoegd gezag tegen een afwijzing van het verzoek in beroep gaat en het beroep ongegrond wordt verklaard eindigt de bekostiging op 1 augustus volgende op de datum van de beslissing op het beroep, tenzij daarbij anders wordt bepaald. Afschrift van zijn beslissing en van de beslissing in beroep zendt Onze minister aan gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders.

Artikel 102

  • Indien de bekostiging van een bijzondere school ingevolge artikel 101 wordt beëindigd of het bevoegd gezag besluit tot opheffing van de school eindigt het recht op het gebouw en terrein en worden alle roerende zaken, behalve die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan de gemeente overgedragen. Niet bestede vergoedingen worden teruggestort in de overheidskas. 2. Indien het bevoegd gezag eigenaar is van het gebouw en terrein, beslissen gedeputeerde staten op verzoek van burgemeester en wethouders dat het bevoegd gezag deze heeft opgehouden te gebruiken met ingang van de datum waarop de bekostiging eindigt. Deze beslissing wordt overgeschreven in de voor eigendomsovergang bestemde openbare registers. Door de overschrijving gaat de eigendom over op de gemeente.

Artikel 103

Voor de toepassing van artikel 101 is bepalend het aantal leerlingen op 1 april en voor de scholen voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen, het gemiddelde van de aantallen leerlingen op de hoogste dagtellingen in de maanden september tot en met april.

Afdeling 7. Overige

bepalingen

Artikel 104

  • Onze minister kan bepalen dat geen of slechts een gedeeltelijke vergoeding wordt toegekend voor uitgaven die het gevolg zijn van schuld of nalatigheid van het bevoegd gezag. 2. Indien de uitgaven bedoeld in het eerste lid voor vergoeding in aanmerking komen, treedt het Rijk in alle rechten die het bevoegd gezag terzake tegen derden mocht hebben.

Artikel 105

Het bevoegd gezag is verplicht Onze minister en de door hem aangewezen ambtenaren desgevraagd alle inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Artikel 106

Het bevoegd gezag van een bijzondere school is verplicht de uit de overheidskassen ontvangen gelden overeenkomstig de bestemming te gebruiken. Van de inkomsten en uitgaven wordt volgens door Onze minister te geven voorschriften nauwkeurig boekgehouden.

HOOFDSTUK V. BEWIJZEN VAN BEKWAAMHEID

Artikel 107

  • De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van lager speciaal onderwijs zijn: a. de akte van bekwaamheid als leidster bij het kleuteronderwijs; b. de akte van bekwaamheid als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs; c. de akte van bekwaamheid als onderwijzer of hoofdonderwijzer; d. de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer; e. de akte van bekwaamheid als leraar basisonderwijs. 2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald welke bewijzen van bekwaamheid, naast de in het eerste lid genoemde, bevoegdheid verlenen tot het geven van onderwijs in een of meer van de in artikel 12 genoemde onderwijsactiviteiten. 3. De bewijzen van bekwaamheid tot het geven van voortgezet speciaal onderwijs zijn: a. de akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer; b. de akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer; c. de bewijzen van bekwaamheid tot het geven van lager beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs; d. de akte van bekwaamheid als leraar basisonderwijs. e. de akte van bekwaamheid als hoofdleidster en een bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, aan te wijzen aanvullend bewijs. 4. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald voor welke van de in artikel 13, eerste en tweede lid, onderscheiden onderwijsactiviteiten, de in het tweede lid genoemde bewijzen van bekwaamheid, bevoegdheid verlenen. 5. De akten genoemd in het eerste lid onder a tot en met d en in het tweede lid onder a tot en met c, moeten zijn verkregen aan een van rijkswege bekostigd of aangewezen opleidingsinstituut, dan wel na het afleggen van een staatsexamen. 6. Voor elk van de bewijzen van bekwaamheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan, de Onderwijsraad gehoord, bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald in hoeverre een aanvullend bewijs van bekwaanv heid gericht op het geven van speciaal onderwijs, is vereist.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 108

  • Deze wet kan worden aangehaald als «Interimwet op het speciaal onderwijs». 2. Het overgangsrecht, wordt geregeld bij een wet waarin tevens voorschriften worden gegeven omtrent de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 109

Deze wet vervalt 10 jaar na de dag van inwerkingtreding.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen, Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2