Ontwerp van wet - Interimwet op het speciaal onderwijs

Nr. 2. Personeel

Artikel 22

  • Aan elke school is een directeur verbonden bij wie onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, de onderwijskundige, organisatorische en huishoudelijke leiding berust. 2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald bij welk aantal leerlingen één of meer adjunct-directeuren kunnen worden benoemd en in hoeverre de directeur en een adjunct-directeur met onderwijsgevende taken zijn belast. 3. Indien op grond van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, geen adjunct-directeur kan worden benoemd, benoemt het bevoegd gezag een leraar aan als plaatsvervanger van de directeur.

Artikel 23

1, Aan een school zijn leraren verbonden. 2. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt per schoolsoort het aantal leraren van een school bepaald dat kan verschillen al naar gelang het scholen voor lager speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs, of een afdeling betreft. Het aantal leraren is afhankelijk van het aantal leerlingen en in de gevallen, bij deze algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, mede van de samenstelling van het leerlingenbestand.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden goedkeuren dat aan een school meer leraren zijn verbonden dan de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, voorschrijft. 4. Indien een aanzienlijke daling van het aantal leerlingen optreedt, beneden het getal waarnaar het aantal leraren wordt bepaald, en een spoedig herstel niet is te verwachten, kan Onze minister, de Onderwijsraad gehoord, het in het tweede lid bedoelde aantal leraren lager stellen.

Artikel 24

  • Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt tevens per schoolsoort en al naar gelang het scholen voor lager speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs of een afdeling betreft, bepaald in welke gevallen niet-onderwijzend personeel aan de school werkzaam kan zijn en in welke gevallen daartoe een verplichting bestaat. Deze algemene maatregel van bestuur kan voorts bepalen in welke gevallen terzake van de werkzaamheden die behoren tot de taak van dit personeel, gebruik kan worden gemaakt van niet-onderwijsgevenden die niet in dienst zijn van het bevoegd gezag. 2. Onze minister kan op verzoek van het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden goedkeuren dat voor een school wordt afgeweken van deze algemene maatregel van bestuur.

Artikel 25

  • Het aantal leerlingen, bedoeld in de artikelen 22 en 23, is het aantal leerlingen op 1 april van het voorafgaande schooljaar, behoudens het bepaalde in het volgende artikel. 2. Voor het schooljaar waarin een nieuwe school wordt geopend, geldt het aantal leerlingen op de laatste dag van de tweede maand, volgende op die der opening. Voor het daaropvolgende schooljaar wordt als grondslag genomen het aantal leerlingen op 1 april van het voorafgaande schooljaar. Indien de laatste dag van de tweede maand, volgende op die der opening, na deze datum valt, is de telling op die dag de grondslag voor het schooljaar, volgende op die der opening. 3. Voor de bepaling van het aantal leerlingen tellen niet mee de leerlingen die reeds zijn ingeschreven op andere scholen voor speciaal onderwijs, scholen voor basisonderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs.

Artikel 26

  • In scholen voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen houdt de directeur van de school dagelijks in een daartoe bestemd register aantekening van het aantal leerlingen dat de school bezoekt. 2. Binnen drie dagen na afloop van elke maand verstrekt de directeur van de school aan de inspecteur een opgave van het aantal leerlingen, dat op elke schooldag van die maand als werkelijk schoolgaand bekend stond. 3. Voor de scholen bedoeld in het eerste lid, wordt onder het aantal leerlingen, bedoeld in de artikelen 22 en 23, verstaan het gemiddelde van de hoogste dagtellingen volgens het register in elk van de maanden september tot en met april van het voorafgaande schooljaar. Voor het schooljaar waarin een nieuw opgerichte school wordt geopend en voor het daarop volgende schooljaar geldt het gemiddelde van de hoogste dagtellingen van elk van de drie maanden, volgend op die der opening.

Artikel 27

  • Om tot directeur, adjunct-directeur, leraar of in een andere functie voor het geven van onderwijs, behalve godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, te kunnen worden benoemd, dient de betrokkene:

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • te voldoen aan artikel 3, eerste lid; b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring; c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie. 2. Om te kunnen worden benoemd uitsluitend voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs dient de betrokkene: a. te voldoen aan artikel 3, eerste lid onder a en c; b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring. 3. Om te kunnen worden benoemd in een andere functie dan het geven van onderwijs, dient de betrokkene: a. in het bezit te zijn van de verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a; b. in het bezit te zijn van een geneeskundige verklaring; c. te voldoen aan de overige vereisten voor de te vervullen functie. 4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de vereisten vermeld in het eerste, het tweede en het derde lid onder b, en in het eerste en het derde lid onder c. 5. De verklaring, bedoeld in artikel 3, eerste lid onder a, mag op de datum van ingang van de benoeming niet ouder zijn dan 2 jaar.

Artikel 28

1, Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat het personeel. Van een benoeming in vaste dienst en in tijdelijke dienst voor langer dan een half jaar, alsmede van een ontslag uit een zodanige betrekking doet het bevoegd gezag terstond mededeling aan de inspecteur. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voor het personeel, bedoeld in artikel 27, vastgesteld: a. voorschriften omtrent vakantie, verlof, aanspraken op salaris in geval van militaire dienst, ziekte of ongeval, ontslaguitkeringen, alsmede omtrent andere rechten en verplichtingen; b. salarissen en toelagen, door het bevoegd gezag toe te kennen bij uitoefening van een volledige weektaak of deel daarvan.

Artikel 29

Door het bevoegd gezag worden direct of indirect geen andere uitkeringen aan het personeel gedaan dan bij of krachtens de wet zijn voorzien.

Artikel 30

  • Het bevoegd gezag is verplicht aan studenten die in opleiding zijn voor een functie in het basis-en het speciaal onderwijs, gelegenheid te bieden de als onderdeel van hun opleiding vereiste ervaring in de school te verkrijgen. 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, betreft: a. studenten die op een opleidingsinstituut voor onderwijzend personeel zijn ingeschreven; b. in een schooljaar gelijktijdig niet meer studenten, als bedoeld onder a, dan een derde van het aantal leraren in dat jaar. 3. Een bevoegd gezag kan een student de verdere toegang tot de school ontzeggen indien deze in strijd handelt met de grondslag en doelstellingen van de school. Indien een bevoegd gezag een student de toelating op deze grond weigert doet het daarvan schriftelijk mededeling aan de betrokken student alsmede aan het bevoegd gezag van het desbetreffende opleidingsinstituut en zendt afschrift aan de inspecteur. 4. De directeur regelt in overeenstemming met het opleidingsinstituut en het onderwijzend personeel de werkzaamheden in verband met de begeleiding door dit personeel van de studenten in de school. 5. Onze minister kan het bevoegd gezag op grond van bijzondere omstandigheden gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting verlenen. De ontheffing geldt voor een schooljaar.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • De scholen waarop studenten, als bedoeld in het eerste lid, zijn toegelaten, zijn toegankelijk voor de inspectie belast met het toezicht op de opleidingsscholen voor onderwijzend personeel en voor de directeuren en de door deze aan te wijzen leraren van de opleidingsscholen, één en ander voor zover zulks voor de uitoefening van het toezicht op de praktische vorming noodzakelijk is.

Nr. 3. De leerlingen

Artikel 31

  • De leeftijd waarop het kind tot het lager speciaal onderwijs mag worden toegelaten is voor: a. moeilijk lerende kinderen, 6 jaar; b. zeer moeilijk opvoedbare kinderen, 6 jaar; c. kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden, 6 jaar; d. zeer moeilijk lerende kinderen, 4, 5 jaar; e. andere kinderen, 3 jaar. 2. De leeftijd waarop het kind tot de afdeling voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters mag worden toegelaten is 4 jaar. Kinderen die de leeftijd van 7 jaar hebben bereikt, mogen, behoudens ontheffing van de inspecteur, deze afdeling niet bezoeken. 3. In bijzondere gevallen kan de inspecteur toestaan dat een kind eerder wordt toegelaten dan in het eerste en tweede lid is bepaald. 4. De leeftijd waarop de leerling het speciaal onderwijs moet verlaten is 20 jaar. 5. De inspecteur kan voor een leerling in het voortgezet speciaal onderwijs ontheffing verlenen van het bepaalde in het vierde lid, indien het voortgezet verblijf op de school wenselijk is ter voltooiing van zijn opleiding of van een op verhoging van zijn arbeidsgeschiktheid gerichte behandeling. Hij kan zich ten behoeve van zijn beslissing een rapport over de leerling, opgesteld door de in artikel 33, tweede lid, bedoelde commissie doen voorleggen. De commissie kan daartoe de betrokken leerling aan een onderzoek onderwerpen. De ontheffing wordt telkens voor de tijd van een jaar verleend.

Artikel 32

De beslissing over toelating en verwijdering van leerlingen berust bij het bevoegd gezag, behoudens het bepaalde in de volgende artikelen. De toelating mag niet afhankelijk gesteld worden van een geldelijke bijdrage van de ouders. Indien het bevoegd gezag weigert een leerling toe te laten deelt het de reden van die weigering schriftelijk aan de ouders mee. Over de verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken leraar of leraren en de ouders van de leerling. Schorsing of verwijdering wordt aan de inspecteur gemeld.

Artikel 33

  • Tot een school mogen slechts die kinderen worden toegelaten, voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is en die, behoudens het bepaalde in artikel 10, derde lid, voor het op die school gegeven onderwijs in aanmerking komen. 2. Het bevoegd gezag stelt een commissie in die tot taak heeft te beoordelen of het kind voor het op de school gegeven onderwijs in aanmerking komt, dan wel of voortgezet verblijf van het kind op de school nodig is. De commissie wordt geleid door de directeur van de school. De overige samenstelling per schoolsoort wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld, de Onderwijsraad gehoord. 3. Geen kind wordt tot het lager speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs toegelaten dan na onderzoek door een commissie als bedoeld in het tweede lid. De inspecteur is bevoegd het onderzoek bij te wonen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Indien de inspecteur van oordeel is, dat op een school een leerling is geplaatst, die daar ingevolge het eerste lid niet had mogen worden toegelaten, verzoekt hij het bevoegd gezag deze leerling ontslag te verlenen. 5. Bij weigering van het bevoegd gezag te voldoen aan een verzoek als bedoeld in het vierde lid, roept de inspecteur de beslissing van Onze minister in. Deze beslist, de Onderwijsraad gehoord. 6. Indien de inspecteur van oordeel is, dat het in het derde lid bedoelde onderzoek niet voldoet aan redelijke eisen, treedt hij in overleg met het bevoegd gezag onder mededeling van de zijns inziens aan te brengen wijzigingen. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, roept de inspecteurde beslissing van Onze minister in. Deze beslist, de Onderwijsraad gehoord. 7. Van het in het tweede lid bedoelde onderzoek maakt de commissie gemeenschappelijk een rapport op, dat in de school wordt bewaard tot tenminste drie jaren na het tijdstip, waarop de leerling de school heeft verlaten. De directeur bespreekt de conclusies van het rapport met de ouders. De ouders en de inspecteur krijgen desgewenst inzage in het rapport. 8. Van de toelating en het ontslag der leerlingen doet het bevoegd gezag binnen veertien dagen mededeling aan de inspecteur. Gelijke mededeling geschiedt bij overgang van de leerling tot het voortgezet speciaal onderwijs op dezelfde school.

Artikel 34

  • ledere leerling die twee jaren het lager speciaal onderwijs heeft bezocht, wordt door de in artikel 33, tweede lid bedoelde commissie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden, wederom aan een onderzoek onderworpen ten einde te bepalen, welke resultaten met het onderwijs zijn bereikt, langs welke weg een optimale ontwikkeling van de in de leerling aanwezige mogelijkheden kan worden bewerkstelligd en of de leerling daartoe naar het basis-of voortgezet onderwijs dan wel naar een andere vorm van speciaal onderwijs moet worden overgeplaatst. Artikel 33, derde lid, laatste volzin, en zesde tot en met het achtste lid is van toepassing. 2. Ten behoeve van de toelating tot een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs stelt de directeur van de school een rapport op over de leerling. Het rapport wordt opgemaakt na overleg met het onderwijzend personeel en de commissie, bedoeld in artikel 33, tweede lid. De commissie kan daartoe de leerling aan een onderzoek onderwerpen. Afschrift van dit rapport wordt aan de ouders van de leerling verstrekt.

Artikel 35

Geen kind wordt toegelaten tot de school voor kinderen die zijn opgenomen in zieken huizen, van wie de vermoedelijke opnameduur in het ziekenhuis minder is dan drie weken, zulks ter beoordeling van de behandelend arts.

Artikel 36

Onze minister geeft voorschriften voor de toelating tot een school voor meervoudig gebrekkige kinderen.

Artikel 37

  • De leerlingen nemen deel aan alle volgens het schoolwerkplan en het aktiviteitenplan voor hen bestemde aktiviteiten. 2. Het bevoegd gezag kan op verzoek van de ouders een leerling vrijstellen van bepaalde aktiviteiten. Een vrijstelling kan slechts worden verleend indien het schoolwerkplan daarin voorziet, en op gronden daarbij vermeld.

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Het bevoegd gezag bepaalt bij de vrijstelling welke aktiviteiten voor de leerling in de plaats komen van die waarvan vrijstelling is verleend. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gegeven. Het bevoegd gezag geeft de inspecteur kennis van de verleende vrijstelling.