Koninklijke boodschap - Interimwet op het speciaal onderwijs

Nr. 1

KONINKLIJKE BOODSCHAP

Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een ontwerp-interimwet op het speciaal onderwijs. De toelichtende memorie (en bijlagen), die het Wetsontwerp vergezelt, bevat de gronden waarop het rust. En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.

Lage Vuursche, 21 mei 1981

Beatrix

Nr. 2

ONTWERP VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter bevordering van een ononderbroken ontwikkeling van de kinderen voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is, gewenst is, wettelijke voorzieningen voor het speciaal onderwijs te treffen; Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze.

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder: Onze minister: Onze minister van onderwijs en wetenschappen; inspectie of inspecteur: de inspectie bedoeld in artikel 5, voor zover belast met taken op het gebied van het speciaal onderwijs; school: een school voor speciaal onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt; openbare school: door één of meer gemeenten in stand gehouden school; bijzondere school: door een natuurlijk persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school; bevoegd gezag van volgens deze wet bekostigde scholen voor wat betreft: S-0 +W

9vel

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • een openbare school: het college van burgemeester en wethouders voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel, wanneer de school van meer dan één gemeente uitgaat, het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan; b. een bijzondere school: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 44; ouders: ouders, voogden of verzorgers; schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend.

Artikel 2

  • Het speciaal onderwijs is het onderwijs bestemd voor kinderen, voor wie vaststaat dat overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering aangewezen is. 2. Het speciaal onderwijs wordt verdeeld in onderwijs aan: a. dove kinderen; b. slechthorende kinderen; c. ernstig spraakgebrekkige kinderen, die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen; d. blinde kinderen; e. slechtziende kinderen; f. lichamelijk gebrekkige kinderen; g. kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen; h. kinderen die zijn opgenomen in verpleeginrichtingen of medische kindertehuizen; i. ziekelijke kinderen; j. moeilijk lerende kinderen; k. zeer moeilijk lerende kinderen; I, zeer moeilijk opvoedbare kinderen; m. kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden; n. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten; 0. meervoudig gebrekkige kinderen; p. in hun ontwikkeling bedreigde kleuters. 3. Het speciaal onderwijs wordt onderscheiden in lager en voortgezet speciaal onderwijs. 4. Onder pedologische instituten worden verstaan instituten, die een binding bezitten met een Nederlandse universiteit of de wetenschappelijke begeleiding van het onderwijs verzorgen aan scholen voor speciaal onderwijs.

Artikel 3

  • Speciaal onderwijs mag slechts worden gegeven door degene die: a. in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag (Stb, 1955, 395), b. in het bezit is van een bewijs van bekwaamheid, bedoeld in artikel 108, of van een daarmee krachtens het derde lid gelijkgesteld bewijs van bekwaamheid, dan wel van Onze minister krachtens het vierde lid de bevoegdheid heeft verkregen, en c. niet op grond van artikel 4 of krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. 2. Het eerste lid onder a en b is niet van toepassing voor het geven van godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. 3. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, een buiten Nederland verworven bewijs gelijkstellen met een bewijs van bekwaamheid genoemd in artikel 108. Hij kan daarbij voorwaarden en beperkingen stellen. 4. Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, aan personen die in het bezit zijn van een buiten Nederland behaald bewijs van bekwaamheid, de bevoegdheid tot het geven van speciaal onderwijs verlenen. Hij kan aan de bevoegdheid voorwaarden en beperkingen stellen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Artikel 4

  • De bevoegdheid tot het geven van onderwijs vervalt van rechtswege bij onherroepelijke veroordeling wegens het misdrijf bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. 2. In het belang van de leerlingen kan Onze minister de bevoegdheid tot het geven van onderwijs ontnemen of beperken ingeval van onherroepelijke veroordeling wegens een ander misdrijf dan bedoeld in het eerste lid. 3. Onze minister kan, al dan niet onder voorwaarden, de bevoegdheid tot het geven van onderwijs die krachtens het eerste of het tweede lid is verloren, teruggeven.

Artikel 5

  • Het toezicht op het speciaal onderwijs en de deugdelijkheid ervan is opgedragen aan Onze minister. Het wordt onder zijn gezag uitgeoefend door de inspectie van het onderwijs onder leiding van de inspecteur-generaal van het onderwijs. 2. Tot de taak van de inspectie behoort: a. het toezien op de naleving van de wettelijke voorschriften; b. het bekend blijven met de toestand van het speciaal onderwijs, onder meer door bezoek aan de scholen; c. de bevordering van de ontwikkeling van het speciaal onderwijs door overleg met het bevoegd gezag, het personeel van de scholen en de besturen van gemeente en provincie; d. het doen van voorstellen aan Onze minister die zij in het belang van het speciaal onderwijs nodig acht; e. het verrichten van andere bij deze wet aan de inspectie opgedragen taken. 3. De inspectie heeft steeds toegang tot de scholen. Het bevoegd gezag en het personeel van de school zijn gehouden aan de inspectie alle gevraagde inlichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs. 4. Van een krachtens deze wet of haar uitvoeringsvoorschriften door de inspecteur genomen besluit kan iedere belanghebbende binnen 30 dagen na de dag waarop het besluit is openbaar gemaakt of aan de belanghebbende is toegezonden bij Onze minister in beroep komen.

Artikel 6

Ten laste van een andere openbare kas dan van Rijk en gemeente worden geen scholen in stand gehouden, noch uitgaven voor een school gedaan. Gemeenten doen geen uitgaven voor een bijzondere school dan krachtens de wet.

Artikel 7

  • Deze wet is niet van toepassing op scholen die uitsluitend bestemd zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. 2. Bij twijfel, of op een school het eerste lid van toepassing is, beslissen Wij, de Raad van State gehoord.

Artikel 8

  • Van een krachtens deze wet of haar uitvoeringsvoorschriften door gedeputeerde staten, provinciale staten of Onze minister genomen besluit kan iedere natuurlijke of rechtspersoon die door het besluit rechtstreeks in zijn belang is getroffen, bij Ons in beroep komen. Het beroep wordt ingesteld binnen 30 dagen na de dag waarop het besluit openbaar is gemaakt of aan de belanghebbende is toegezonden.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • Het eerste lid is niet van toepassing op een besluit van algemene strekking. Onder een besluit van algemene strekking wordt mede begrepen: a. de beslissing van Onze minister, krachtens artikel 62, tweede lid waarbij goedkeuring is verleend aan het besluit van provinciale staten; b. de beslissing van Onze minister krachtens artikel 66, tweede lid, voorzover die goedkeuring van het plan inhoudt.

HOOFDSTUK II. OPENBAAR EN UIT DE OPENBARE KASSEN BEKOSTIGD BIJZONDER ONDERWIJS Afdeling 7. Regelen voor het openbaar onderwijs, tevens voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs

Nr. 1. Onderwijs

Artikel 9

  • Speciaal onderwijs wordt gegeven aan scholen voor lager speciaal onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs, verdeeld als aangegeven in artikel 2, tweede lid. Speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen wordt uitsluitend gegeven aan scholen voor lager speciaal onderwijs. 2. Lager speciaal onderwijs aan in hun ontwikkeling bedreigde kleuters wordt gegeven aan afdelingen voor in hun ontwikkeling bedreigde kleuters. Deze afdelingen kunnen uitsluitend worden verbonden aan scholen voor lager speciaal onderwijs en scholen voor lager en voortgezet speciaal onderwijs aan moeilijk lerende kinderen, aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen en aan kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden. 3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald aan welke soorten van scholen andere afdelingen dan bedoeld in het tweede lid kunnen worden verbonden en voor welke kinderen deze zijn bestemd.

Artikel 10

  • Onze minister kan, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het bevoegd gezag, goedkeuren dat tot het lager speciaal onderwijs aan ziekelijke kinderen, aan moeilijk lerende kinderen, aan zeer moeilijk opvoedbare kinderen en aan kinderen met leer-en opvoedingsmoeilijkheden op de desbetreffende school, kinderen worden toegelaten die toelaatbaar zijn tot één of meer van de andere in dit lid genoemde schoolsoorten. Hij kan daarbij voorwaarden stellen. 2. Onze minister, kan, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het bevoegd gezag, goedkeuren dat tot het voortgezet speciaal onderwijs voor kinderen als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder een van de letters a t/m j en I t/m o op de desbetreffende school, kinderen worden toegelaten die toelaatbaar zijn tot één of meer van de andere in dit lid genoemde schoolsoorten. Hij kan daarbij voorwaarden stellen. 3. Het bevoegd gezag kan, onder goedkeuring van de inspecteur een kind dat toelaatbaar is tot één van de soorten van voortgezet speciaal onderwijs, maar voor wie niet een passende school in zijn woonplaats of de omgeving daarvan bestaat, toelaten tot een school voor voortgezet speciaal onderwijs van een andere soort, mits het kind daar voldoende onderwijs kan genieten.

Artikel 11

  • Het onderwijs wordt afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling. Het wordt zodanig ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces kan doorlopen. Zo mogelijk brengt het kinderen tot het volgen van gewoon onderwijs in scholen voor basis-of voortgezet onderwijs.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16811, nrs. 1-2

  • Het onderwijs richt zich in elk geval op de emotionele en de verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, het verwerven van kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. 3. Het onderwijs gaat er mede vanuit dat de leerlingen opgroeien in een multiculturele samenleving.

Artikel 12

  • Behoudens het bepaalde in het vijfde lid en in artikel 14 omvat het lager speciaal onderwijs, waar mogelijk in samenhang: a. zintuigelijke en lichamelijke oefening; b. Nederlandse taal; c. rekenen en wiskunde; d. enkele kennisgebieden; e. expressie-aktiviteiten; f. bevordering van sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer; g. bevordering van gezond gedrag. 2. Het onderwijs kan mede Engelse taal en huishoudelijke aktiviteiten omvatten. 3. Bij de kennisgebieden wordt in elk geval aandacht besteed aan: a. aardrijkskunde; b. geschiedenis; c. de natuur, waaronder biologie; d. maatschappelijke verhoudingen, waaronder staatsinrichting; e. geestelijke stromingen. 4. Bij de expressie-aktiviteiten wordt in elk geval aandacht besteed aan de bevordering van het taalgebruik, tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging. 5. Lager speciaal onderwijs aan zeer moeilijk lerende kinderen omvat, waar mogelijk in samenhang: a. bevordering van de sociale redzaamheid, waaronder gedrag in het verkeer; b. bevordering van gezond gedrag; c. expressie-aktiviteiten, waarbij in elk geval aandacht wordt besteed aan de bevordering van het taalgebruik, tekenen, muziek, handvaardigheid, spel en beweging; d. één of meer kennisgebieden, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de natuur.

Artikel 13

  • Voortgezet speciaal onderwijs omvat, waar mogelijk in samenhang, in elk geval: a. Nederlandse taal; b. geschiedenis, waaronder staatsinrichting; c. aardrijkskunde; d. maatschappijleer; e. wiskunde en rekenen; f. muziek; g. tekenen; h. handvaardigheid; i. lichamelijke oefening. 2. Voortgezet speciaal onderwijs omvat voorts tenminste twee van de vakken die gegeven worden in het lager beroepsonderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, anders dan de vakken bedoeld in het eerste lid. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, de Onderwijsraad gehoord, per schoolsoort voorschriften worden gegeven omtrent: a. het maximum aantal vakken als bedoeld in het tweede lid, waarin onderwijs wordt gegeven; b. de combinatie van vakken waarin onderwijs wordt gegeven.

Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

Artikel 14

Onze minister bepaalt per school, op voorstel van het bevoegd gezag, de Onderwijsraad gehoord, welke onderdelen, als bedoeld in artikel 12, eerste, tweede, derde en vierde lid, het lager speciaal onderwijs aan meervoudig gebrekkige kinderen omvat.

Artikel 15

Onze minister kan in bijzondere gevallen, de Onderwijsraad gehoord, op verzoek van het bevoegd gezag, goedkeuren dat wordt afgeweken van het bepaalde in of krachtens de artikelen 12 en 13. De goedkeuring wordt verleend voor een bepaald tijdvak. Zij kan voorwaarden bevatten.

Artikel 16

Het onderwijs kan een praktijktijd omvatten. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent voorschriften worden gegeven.

Artikel 17

  • Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese taal of de streektaal mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt. 2. Voor de opvang in en de aansluiting bij het Nederlandse onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt.

Artikel 18

  • Ten behoeve van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond kan het bevoegd gezag onderwijs in taal en cultuur van het land van oorsprong van die leerlingen in het schoolwerkplan opnemen. Bij algemene maatregel van bestuur, de Onderwijsraad gehoord, wordt bepaald op welke leerlingen de vorige volzin van toepassing is. 2. Tot het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook niet op de school ingeschreven leerlingen worden toegelaten, indien hun op de school waar zij zijn ingeschreven niet de gelegenheid wordt geboden dit onderwijs te volgen. 3. De leerlingen, bedoeld in het eerste lid, zijn slechts verplicht het daar bedoelde onderwijs te volgen, indien hun ouders dit wensen. 4. Van de tijd besteed aan het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste 2,5 uur meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel 19, zesde lid, ten minste per week moeten ontvangen. 5. De leerlingen die het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, volgen, mogen in afwijking van artikel 19, zesde lid, per dag ten hoogste 6 uren onderwijs ontvangen.

Artikel 19

  • Het onderwijs wordt gegeven volgens een schoolwerkplan dat een overzicht geeft van de organisatie en de inhoud van het onderwijs. 2. Het schoolwerkplan vermeldt tenminste: a. de leer-en ontwikkelingsdoelen van de school; b. de leerstofkeuze, de omvang van de leerstof en de ordening daarvan; c. de didactische werkvormen, de onderwijsleerpakketten met inbegrip van het ontwikkelingsmateriaal; d. de wijze waarop leerlingen die daarvoor in aanmerking komen worden voorbereid op plaatsing in het basis-of voortgezet onderwijs of in een andere soort van speciaal onderwijs;

Tweede Kamer,zitting 1980-1981, 16811, nrs. 1-2

  • de betrekkingen die worden onderhouden met scholen voor basisonderwijs, scholen voor voortgezet onderwijs en andere scholen voor speciaal onderwijs; f. de wijze waarop de leerling wordt voorbereid op zijn plaats in de maatschappij; g. de schoolorganisatie, waaronder begrepen de indeling in groepen en andere regelingen met het oog op de inrichting van het onderwijsleerpakket en de praktijktijd; h. de wijze waarop wordt nagegaan of en in hoeverre door de organisatie en de inhoud van het onderwijsleerproces de gewenste resultaten worden bereikt; i. de wijze waarop de voortgang van de leerlingen wordt beoordeeld en daarover wordt gerapporteerd; j. de wijze waarop de faciliteiten worden gebruikt die het Rijk beschikbaar stelt voor bepaalde doeleinden of groepen leerlingen; k. de wijze waarop het contact met de ouders wordt onderhouden; I. de wijze waarop de begeleiding van leerlingen door de niet-onderwijsgevenden die belast zijn met diagnostische, therapeutische of op andere wijze het onderwijs ondersteunende taken, gestalte krijgt. 3. Het schoolwerkplan voor het voortgezet speciaal onderwijs vermeldt tevens de vakken en combinatie van vakken. 4. Indien een school betrekkingen onderhoudt met een instelling uit de onderwijsverzorging, één of meer opleidingsinstituten voor onderwijzend personeel, opvoedingsinstellingen voor de nog niet schoolgaande jeugd of andere welzijnsinstellingen, wordt daarvan in het schoolwerkplan melding gemaakt. 5. Zo mogelijk wordt het onderwijs gegeven met behulp van handelingsplannen, waarin wordt aangegeven hoe het schoolwerkplan voor de individuele leerling wordt uitgevoerd. Indien het onderwijs wordt gegeven met behulp van handelingsplannen wordt dit in het schoolwerkplan vermeld. 6. Het schoolwerkplan wordt ui+gewerkt in een activiteitenplan waarin de activiteiten van de leerlingen voor een bepaald tijdvak en de taken van het onderwijzend personeel alsmede van de niet-onderwijsgevenden die belast zijn met diagnostische, therapeutische of op andere wijze het onderwijsondersteunende taken worden opgenomen. Het activiteitenplan wordt zodanig ingericht dat, verdeeld over vijf of zes dagen, de leerlingen die jonger zijn dan zeven jaar ten minste 22 en de overige leerlingen ten minste 25 uren onderwijs per week ontvangen. Per dag ontvangen de leerlingen ten minste 2,5 uur onderwijs. Voor de dagen waarop meer dan 3,5 uur onderwijs wordt gegeven wordt bij het lager speciaal onderwijs een pauze van ten minste één uur in acht genomen. Per dag wordt ten hoogste 5,5 uur onderwijs gegeven. De inspecteur kan van het bepaalde in de vorige volzin ten aanzien van het voortgezet speciaal onderwijs ontheffing verlenen. Een evenwichtige verdeling van de activiteiten van de leerlingen wordt bij de inrichting van het activiteitenplan in acht genomen. 7. Het activiteitenplan geeft tevens aan de schooltijden, vakanties en andere vrije dagen. Voor afwijking van het daarover in het activiteitenplan bepaalde, is toestemming van de inspecteur vereist. 8. Een schooldag dient voor alle leerlingen van het lager speciaal onderwijs op hetzelfde tijdstip aan te vangen en te eindigen. 9. Een deel van het schoolwerkplan voor zover het betrekking heeft op voortgezet speciaal onderwijs kan worden uitgevoerd door een school voor lager beroepsonderwijs, onder goedkeuring van de inspecteur. 10. Het schoolwerkplan geeft tevens aan welke voorzieningen worden getroffen ten behoeve van leerlingen die zijn overgeplaatst naar een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, de Onderwijsraad gehoord, voorschriften worden gegeven omtrent: a. de aard van de voorzieningen en de eisen waaraan deze moeten voldoen; b. de faciliteiten welke ter beschikking worden gesteld en de soorten van scholen die daarvoor in aanmerking komen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16811, nrs. 1-2

Artikel 20

  • Per jaar ontvangen de leerlingen bij een vijfdaagse schoolweek ten minste 200 dagen onderwijs, en bij een zesdaagse schoolweek ten minste 240 dagen. 2. Indien een leerling onder goedkeuring van de inspecteur, gedurende een deel van de week onderwijs ontvangt op een school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, telt de tijd gedurende welke de leerling dit onderwijs ontvangt mee voor het aantal uren onderwijs dat de leerling ten minste moet ontvangen. 3. Onze minister kan begin en eind van de zomervakantie vaststellen die niet voor alle scholen gelijk behoeven te zijn.

Artikel 21

  • Het bevoegd gezag stelt op voorstel van het onderwijzend personeel en, voor zover het de activiteiten van het aan de school verbonden niet-onderwijzend personeel dat belast is met diagnostische, therapeutische of op andere wijze het onderwijs ondersteunende taken betreft mede op voorstel van dit personeel, ten minste éénmaal in de 2 jaar het schoolwerkplan en jaarlijks het activiteitenplan vast. 2. Het bevoegd gezag zendt het schoolwerkplan dan wel de wijzigingen daarvan onmiddellijk na de vaststelling aan de inspecteur. Het bevoegd gezag zendt het activiteitenplan, dan wel de wijzigingen daarvan voor de aanvang van het schooljaar aan de inspecteur. 3. Indien de inspecteur van oordeel is dat het schoolwerkplan of het activiteitenplan, hetzij afzonderlijk, hetzij in relatie tot elkaar, niet voldoen aan de wettelijke voorschriften, treedt hij in overleg met het bevoegd gezag. 4. Leidt het overleg niet tot overeenstemming dan legt de inspecteur het verschil van inzicht voor aan Onze minister. Indien Onze minister de bezwaren van de inspecteur deelt, vraagt hij de beslissing van de Onderwijsraad. Het bevoegd gezag onderwerp zich aan het oordeel van de Onderwijsraad.