Memorie van toelichting - Gemeentelijke herindeling van Friesland

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding Het huidige patroon van de bestuurlijke organisatie in Friesland wortelt in een historische ontwikkeling van vele eeuwen terug. Zoals wel algemeen bekend is, was Friesland vroeger ingedeeld in zogenaamde goën, waarvan Westergo en Oostergo de belangrijkste waren. Deze beide waren op hun beurt weer verdeeld in grote districten. De districten zijn waarschijnlijk in de 14e eeuw (op een enkele uitzondering na) gesplitst in kleinere eenheden, delen genaamd. Een voorbeeld hiervan is het district Fronacker, dat werd gesplitst in vijf grietenijen, namelijk Baarderadeel, Barradeel, Franekeradeel, Hennaarderadeel en Menaldumadeel. Omstreeks die tijd bedongen en verkregen de groter wordende plaatsen stadsrecht, waardoor zij bestuurlijk werden afgescheiden van het omringende platteland, waarvan ze een organisch deel uitmaakten. De daardoor ontstane situatie is sedertdien -afgezien van een korte onderbreking in de Franse tijd, toen de grietenijen verdwenen om plaats te maken voor een 90-tal «mairies» -min of meer bevroren. Vandaar dat streekcentra als Sneek, Harlingen, Franeker, Bolsward en Dokkum al vele eeuwen lang afzonderlijke bestuurlijke eenheden zijn, terwijl daarmee vergelijkbare «nieuwe» plaatsen als Drachten, Heerenveen, Joure, Lemmer, Wolvega enz. ook bestuurlijk met het omringende platteland verbonden bleven. Van de «oude» steden is trouwens Workum reeds eeuwen lang en Leeuwarden sinds enige tientallen jaren bestuurlijk verbonden met een niet onaanzienlijk plattelandsgedeelte. De laatste decennia heeft er incidenteel bijstelling van de grenzen van Friese gemeenten plaatsgevonden. Maar nu wordt een ingrijpende verandering voorgesteld. Gedeputeerde Staten van Friesland willen, geheel in overeenstemming met het regeringsbeleid ter zake, het aantal gemeenten aanzienlijk terugbrengen.

Het denken over de gemeentelijke indeling van Friesland is niet iets van de laatste tijd; sinds ongeveer 1967 wordt er al over gepraat. In dat jaar werd de studiecommissie herziening gemeentegrenzen ingesteld. Deze commissie kwam reeds in 1969 tot de conclusie dat het behoud van te kleine gemeenten, met eventuele ruimere toepassing van het instituut van de gemeenschappelijke regelingen, geen bevredigende oplossing biedt voor de problemen van de moderne tijd. De studiecommissie had hierbij het oog op de in de loop der jaren steeds sterker wordende schaalvergrotingsprocessen op maatschappelijk en technischeconomisch gebied. Deze

12 vel

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

processen hebben zich in de jaren na 1969 doorgezet. In toenemende mate heeft de mening postgevat dat deze schaalvergrotingsprocessen ook gevolgen moeten hebben voor de gebiedsomvang van gemeenten, zulks ter wille van het behoud en vooral ook de versterking van een krachtige lokale bestuurslaag. Ook het provinciaal bestuur van Friesland heeft daarom ondubbelzinnig gekozen voor een herindeling van gemeenten. Alleen bestuurskrachtige gemeenten zullen immers aan de verwachtingen kunnen voldoen. Het bestuur van de provincie Friesland kan zich daarom van harte scharen achter hetgeen in de memorie van toelichting bij het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur als volgt is verwoord: «Haar bestaan ontleent de afzonderlijke gemeente in oorsprong aan de historie. Haar reden van bestaan kan en mag echter niet louter in haar historische verworvenheid zijn gelegen. De reden voor het bestaan ener gemeente is dat, door haar als draagster van lokaal bestuur te doen fungeren, zowel het belang van de lokaliteit als het algemeen belang, op lokaal niveau zo goed mogelijk wordt gediend. Wanneer die reden niet (meer) aanwezig is, wanneer een gemeente derhalve niet (meer) aan haar functie beantwoordt, zal aan haar recht van bestaan een einde moeten worden gemaakt.» De vraag is dan nog hoeveel inwoners een gemeente moet hebben om haar taak als draagster van lokaal bestuur goed te kunnen vervullen. Deze vraag wordt verschillend beantwoord. Het provinciaal bestuur van Friesland heeft zich van het begin af aan op het standpunt gesteld dat gemeenten voor herindeling in aanmerking komen indien ze minder dan 10000 inwoners hebben en niet verwacht mag worden dat ze binnen een bepaalde tijd deze minimum grens zullen passeren.

In het vervolg zal nog uitvoeriger op de overwegingen met betrekking tot het onderhavige herindelingsvoorstel worden ingegaan. Hier zij er slechts op gewezen dat als gevolg van vorenvermeld uitgangspunt een aantal met name in het oosten en zuiden van de provincie gelegen gemeenten vanwege hun omvang niet of slechts zijdelings met het oog op een grenscorrectie bij het herindelingsplan betrokken zijn. Dat is ook het geval met de Friese Waddeneilanden. Hoewel het inwonertal van die gemeenten ver beneden de norm van 10000 inwoners ligt, hebben Gedeputeerde Staten van Friesland geen mogelijkheid gezien hierin door grenswijziging verandering te brengen. Het voorliggende ontwerp heeft tot gevolg dat van de bestaande 44 gemeenten er 21 worden opgeheven, terwijl er 8 nieuwe gemeenten worden ingesteld, zodat Friesland na realisering van het voorstel 31 gemeenten zal tellen.

Gevolgde procedure

Nadat vanuit de Friese Staten aandrang was uitgeoefend om de gemeentelijke indeling nauwkeurig te bezien, hebben gedeputeerde staten van die provincie op 11 september 1967 de Studiecommissie herziening gemeentegrenzen ingesteld. Nadat deze commissie in 1969 een interim-rapport had uitgebracht, kwam zij een jaar later met haar eindrapport («Rapport inzake een nieuwe bestuurlijke indeling»). Dit rapport is vervolgens aan alle gemeentebesturen in Friesland en aan allerlei instanties en organisaties op maatschappelijk en politiek terrein toegezonden met het verzoek daarover hun mening kenbaar te maken. Aan dit verzoek werd in ruime mate voldaan. Na van de reacties kennis te hebben genomen hebben gedeputeerde staten -in overleg met provinciale staten -besloten een nader onderzoek te laten verrichten. Daartoe stelden zij op 8 november 1971 een werkgroep in die koos voor een werkwijze welke zowel gemeentebesturen als bevolking ruime inspraakmogelijkheden bood. Het onderzoek heeft geresulteerd in een drietal rapporten. In de beide eerste rapporten, daterend van maart 1974 en mei 1975, heeft de werkgroep concrete herindelingsvoorstellen neergelegd. Met deze voorstellen hebben gedeputeerde staten tevens de eerste fase van de zogenaamde gemeentewettelijke procedure ingezet. In haar derde rapport (van april 1977) is de werkgroep ingegaan op Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

de reacties van de gemeentebesturen naar aanleiding van de herindelingsvoorstellen; zij is daarbij tot de slotsom gekomen dat de aanvankelijke voorstellen op een aantal punten wijziging behoefden. De reacties van de gemeentebesturen, het advies van de werkgroep en de daarop gevolgde discussie in provinciale staten zijn voor het dagelijks bestuur van de provincie Friesland aanleiding geweest een aantal veranderingen aan te brengen in hun aanvankelijke voorstel. Op 14 juni 1978 heb ik het provinciebestuur uitgenodigd een ontwerpregeling, met kaart en toelichting, aan de raden van de betrokken gemeenten voor te leggen. Op de kanttekeningen die ik daarbij heb gemaakt, kom ik in het navolgende nog wel terug. Reeds op 24 augustus d.o.v. hebben gedeputeerde staten aan deze uitnodiging gevolg gegeven. Naast de gemeentebesturen hebben ca. 11500 personen en instanties van de gelegenheid gebruik gemaakt hun mening aan het provinciaal bestuur kenbaar te maken. Vervolgens zijn de raden van de betrokken gemeenten overeenkomstig het bepaalde in de gemeentewet in de gelegenheid gesteld op 19 en 21 november 1979 in een openbare vergadering van gedeputeerde staten hun gevoelen door gemachtigden te doen toelichten. Nadat de voorstellen en de daarop ontvangen reacties vervolgens onderwerp van discussie zijn geweest in de vaste commissie voor algemene zaken uit provinciale staten, zijn deze daarna besproken in de plenaire statenvergadering. Aan de door deze vergadering aanvaarde moties hebben gedeputeerde staten groot gewicht toegekend, hetgeen moge blijken uit het feit dat dit bestuurscollege deze volledig in zijn uiteindelijk aan mij toegezonden herindelingsplan heeft verwerkt. In mei 1980 heb ik de besturen van de bij de herindeling betrokken gemeenten tijdens een drietal hoorzittingen in het gebied de gelegenheid gegeven hun standpunt nog eens mondeling toe te lichten. Ook heb ik mij op tal van plaatsen persoonlijk van de situatie op de hoogte gesteld. Een en ander heeft mij ertoe gebracht voor het onderhavige wetsontwerp op enkele punten af te wijken van het uiteindelijke herindelingsplan van gedeputeerde staten en met name terug te grijpen naar de eerdere voorstellen van dit college. In het onderstaande zal ook dit bij de desbetreffende onderdelen nader worden aangegeven.

Noodzaak herziening gemeentelijke indeling Blijkens het voorgaande onderkent het provinciaal bestuur van Friesland al vele jaren de noodzaak van een herziening van de gemeentelijke indeling van deze provincie. Deze noodzaak wordt hoofdzakelijk gemotiveerd met een verwijzing naar de bestuurskracht van de gemeenten. Dat is volledig in overeenstemming met het gemeentelijkeherindelingsbeleid, zoals dat onder meer in de Nota Bestuurlijke Organisatie en het ontwerp van Wet reorganisatie binnenlands bestuur is verwoord en zoals dat door mijn ambtsvoorgangers en mij is voorgestaan. Met medewerking van de beide Kamers der Staten-Generaal hebben dan ook reeds vele wetsvoorstellen, waarin dat beleid is geconcretiseerd, hun weg naar het Staatsblad kunnen vinden. Voor de goede orde echter laat ik hieronder volgen wat voor Gedeputeerde Staten van Friesland de belangrijkste argumenten zijn geweest om de bestuurlijke indeling van hun provincie onder de loep te nemen. Allereerst wijst het college in dit verband op de schaalvergrotingsprocessen op maatschappelijk en technischeconomisch gebied. Gemeentebesturen moeten in hun hele beleid rekening houden met en inspelen op deze processen. Zouden zij dit niet of in onvoldoende mate doen, dan zal de bestuurlijke reactie op die processen op andere wijze tot uitdrukking komen. Veelal zal dat betekenen dat hogere bestuurslichamen zaken tot zich trekken, met andere woorden: er treedt centralisatie op. In de tweede plaats heeft de geleidelijke overgang van de «nachtwakersstaat» naar de «verzorgingsstaat» veel gewicht in de schaal gelegd. Deze ontwikkeling heeft de gemeente voortdurend voor meer taken geplaatst. De inwoners Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nts. 3-4

vragen om een voorzieningenpeil van hoog niveau, niet te ver van huis. De gemeente moet daarom -ook ten behoeve van een goede dienstverlening -beschikken over een bestuursapparaat van voldoende omvang, zowel kwalitatief als kwantitatief. Hier komt het begrip bestuurskracht naar voren. Het is een illusie te menen dat deze ontwikkelingen tot stilstand zouden zijn gekomen. Integendeel: het besturen van een gemeente wordt steeds ingewikkelder. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op het complementair bestuur, op het in het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur aangekondigde provinciaal beleidsplan en op de ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Met vele andere voorbeelden zou aangetoond kunnen worden dat gemeenten niet alleen in toenemende mate op de hoogte moeten blijven van wat er op «hoger» bestuursniveau gebeurt, maar dat gemeenten steeds meer actief worden betrokken bij het voorbereiden van dat «hogere» beleid. Dat vereist bestuurskracht. Ook zullen de gemeenten een vuist moeten kunnen maken tegen de steeds verder oprukkende centralisatie. Decentralisatie richting gemeenten zal pas van de grond kunnen komen als er gemeenten zijn die de desbetreffende taken territoriaal en functioneel aankunnen. Met gemeentelijke herindeling dient naar de mening van gedeputeerde staten -en ik onderschrijf die mening -dan ook niet gewacht te worden tot het moment waarop het takenpakket van de gemeenten bekend zou zijn. Dit laatste is immers niet aan te geven, omdat het takenpakket steeds in ontwikkeling zal blijven. Door de vorming van bestuurskrachtiger gemeenten kan zeker wel een (verdere) uitholling van gemeentelijke taken worden voorkomen. Ook laat zich dan denken dat gemeenten er nieuwe taken bij kunnen krijgen.

Voorts kan worden opgemerkt dat afstanden in het algemeen minder bezwaarlijk zijn geworden door de ontwikkelingen op het gebied van vervoer en communicatiemedia. Dit heeft er mede toe bijgedragen dat er sprake is van een zekere gelijkschakeling van belangen en leefpatroon in stad en land. De steden hebben als streek-en verzorgingscentrum een duidelijk onderscheiden functie ten opzichte van de omgeving. Vaak ook zijn ze daarmee zo verweven dat erop tal van punten een gemeenschappelijk belang is ontstaan. Ook moet onder ogen worden gezien dat bepaalde plaatsen in de loop der jaren een geheel andere functie hebben gekregen. De actieradius en de betekenis voor de streek is daardoor soms sterk gewijzigd zonder dat dit tot consequenties voor het bestuurspatroon heeft geleid. Daarnaast is het zaak bij het bezien van de gemeentelijke indeling profijt te trekken van de in de loop der jaren gerijpte planologische inzichten. Voorkomen moet bijvoorbeeld worden dat men noodgedwongen moet kiezen voor een stedebouwkundige oplossing welke nadelig wordt beïnvloed door een ongunstig liggende gemeentegrens. Vervolgens wordt nog gewezen op de wenselijkheid dat de personeelsformatie enige omvang en geleding heeft. Ook is het voor de vervulling van de diverse openbare functies beter wanneer de keuze niet beperkt behoeft te blijven tot een al te kleine kring. Ten slotte speelt er ook een financieel element mee. Geconstateerd moet namelijk worden dat de bestuurskosten per inwoner niet alleen in absolute zin maar ook in verhouding tot het totale gemeentelijke budget toenemen bij het kleiner worden van het aantal inwoners.

Het lijkt mij goed op deze plaats op te merken dat gedeputeerde staten ook de vraag onder ogen hebben gezien of het bovenstaande tot gemeentelijke herindeling moet leiden dan wel of ook andere mogelijkheden tot verbetering kunnen leiden. Zo hebben zij zich bezig gehouden met de vraag of het niet veel beter is de financiële verhouding tussen rijk en gemeenten te veranderen in die zin dat de kleinere gemeenten een krachtiger bestuursapparaat kunnen opbouwen. Gedeputeerde staten en ondergetekende onderschrijven wat hierboven al even werd aangestipt en wat de werkgroep gemeentelijke herindeling hierover opmerkte, nl. dat het begrip bestuurskracht niet zonder meer gereduceerd mag worden tot de beschikbare financiële middelen van een gemeentebestuur. In grotere gemeenten is statistisch de kans groter dat bekwame en deskundige mensen zich Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

beschikbaar stellen voor het raadslidmaatschap en het wethouderschap. Zij krijgen ook meer mogelijkheden om zich te specialiseren met betrekking tot het gemeentelijke beleid. Bovendien kunnen grotere gemeenten hun ambtenaren ruimere carrièremogelijkheden bieden dan kleinere gemeenten en hebben zij meer mogelijkheden voor een doelgericht personeelsbeleid. Ook hebben gedeputeerde staten in dit verband verwezen naar hetgeen in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp reorganisatie binnenlands bestuur wordt opgemerkt aangaande de combinatie bestuurskrachtfinanciële middelen. Een andere mogelijkheid waaraan het provinciaal bestuur aandacht heeft besteed, is de intergemeentelijke samenwerking. Deze kan naar de mening van gedeputeerde staten niet in de plaats treden van gemeentelijke herindeling omdat dit ongetwijfeld tot uitholling van de taken van de gemeenten zal leiden. Ik kan mij in dit standpunt volledig vinden; immers voorkomen moet worden dat allerlei samenwerkingsverbanden gestructureerd worden. Voorop dient te staan de vorming van bestuurskrachtige gemeenten. Slechts in samenhang hiermee moet men intergemeentelijke samenwerking zien.

Uitgangspunten en criteria

Zoals in de inleiding al even is aangestipt, heeft het provinciaal bestuur van Friesland zich op het standpunt gesteld dat gemeenten voor herindeling in aanmerking komen als zij minder dan 10000 inwoners tellen en als niet te verwachten is dat zij binnen afzienbare tijd die minimum grens zullen passeren. In beginsel zijn gemeenten met meer dan 10000 inwoners buiten de herindeling gelaten. Wanneer handhaving van een dergelijke gemeente echter een verantwoorde herindeling van het omliggende gebied in de weg staat, is van het principe afgeweken. Uiteraard is ook de mogelijkheid dat gemeenten boven de 10000 inwoners bij een grenscorrectie worden betrokken, niet uitgesloten. Bij het doen van hun voorstellen hebben gedeputeerde staten niet alleen gekeken naar de 10000-norm, maar hebben zij ook andere criteria een rol laten spelen, hetgeen ook in het navolgende bij de verschillende onderdelen van het herindelingsvoorstel tot uitdrukking zal komen. Gedeputeerde Staten van Friesland hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is een groot gebied als de provincie Friesland opnieuw gemeentelijk in te delen op grond van een strak schema van criteria. Ik ben het daarmee eens, immers een dergelijke gang van zaken zou gemakkelijk kunnen ontaarden in een technocratische werkwijze die geen recht doet aan de grote mate van verscheidenheid in dit gebied. Bovendien bestaat er geen waterdichte en objectieve herindelingsmethode voor een groot gebied. In het voorliggende herindelingsplan is dan ook een andere weg ingeslagen. Gedeputeerde staten hebben namelijk zoveel mogelijk gevolg gegeven aan de optvattingen en voorkeuren van bevolking en gemeentebesturen. Uitgangspunt daarbij waren de reacties op het al eerder vermelde Rapport inzake een Nieuwe Bestuurlijke Indeling. Het provinciaal bestuur realiseerde zich dat de inhoud van deze reacties in de meeste gevallen in sterke mate geïnspireerd is door de voorstellen van dat rapport. Hierdoor sloten de reacties niet altijd aan bij de door gedeputeerde staten ontwikkelde denkbeelden. In dergelijke gevallen is meestal (waar mogelijk) een voortgaand onderzoek verricht. Tijdens dit onderzoek zijn nadere gegevens verzameld over ruimtelijke ontwikkelingen en oriëntatiepatronen, terwijl bovendien (via enquêtes en hoorzittingen) de meningen van de plaatselijke bevolking zijn gepeild. Bevolking en bestuursorganen hebben op die manier de «nieuwe» situatie alsnog in hun oordeelsvorming kunnen betrekken. Soms is een voortgaand onderzoek achterwege gebleven. Dan waren de maatschappelijke samenhangen en de oriëntatiepatronen meestal zo homogeen en veelzeggend, dat het verantwoord was de knoop door te hakken. Gedeputeerde staten zijn zich er voortdurend van bewust Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

geweest dat de gekozen werkwijze het risico in zich droeg dat in de voorstellen te weinig aandacht zou worden besteed aan (bestuurlijke) doelmatigheidsaspecten. Zij zijn er echter van uitgegaan -en zij zijn daarin bij de voorbereiding van het herindelingsvoorstel alleen maar gesterkt -dat bevolking en bestuursorganen meestal vrij goed weten hoe de kaarten in hun (directe) omgeving liggen. Zij zijn redelijk op de hoogte met de economische en maatschappelijke samenhangen en met ruimtelijke ontwikkelingen. Uit het vorenstaande blijkt voldoende duidelijk dat Gedeputeerde Staten van Friesland grote waarde hebben gehecht aan de inbreng van de plaatselijke bevolking en gemeentelijke bestuursorganen. Ook zij erop gewezen datzij nietzijn blind gevaren op de inspraakresultaten. Voortdurend zijn de (her)indelingsvoorkeuren getoetst aan andere criteria. Behalve aan de 10000-norm moet hier aan de volgende toetsingselementen worden gedacht: a. bestuurlijkplanologische overwegingen die van belang waren voor de toekomstige gemeentelijke indeling. Het ging hierbij om: -toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen; -bestaande of nog te realiseren ruimtelijke elementen waar bepaalde gemeenten sterk bij betrokken zijn, terwijl die elementen niet op het territoir van die gemeenten liggen; b. de gemeenschappelijke regelingen en de privaatrechtelijke samenwerkingsvormen tussen de gemeenten. Deze bestuurlijke relaties kunnen een aanwijzing zijn voor de onderlinge betrokkenheid van bestaande gemeenten; c. de maatschappelijke samenhangen en oriëntatiepatronen (kern en omgeving). Opheffing van een gemeente betekent niet alleen dat de desbetreffende gemeentelijke bestuursorganen verdwijnen. Er vindt ook een maatschappelijke verandering plaats van een in een aantal opzichten samenhangend gebied. Daarom verdient het aanbeveling om bij de vorming van nieuwe gemeenten rekening te houden met omstandigheden en factoren die gunstig kunnen zijn vooreen integratie binnen de toekomstige gemeenten. Daarbij moet worden gedacht aan de economische, sociale en culturele samenhangen en de oriëntatie op centrumplaatsenc.q. toekomstige gemeentelijke bestuurscentra. Om hier inzicht in te krijgen hebben gedeputeerde staten gebruik gemaakt van gegevens als kernenhiërarchie, openbaarvervoersverbindingen, rayons van lectuurvoorziening door openbare bibliotheken, de aantallen leerlingen bij het voortgezet onderwijs per woongemeente en per vestigingsplaats van onderwijsinstellingen, het woonwerkverkeer, de koopgerichtheid van de bevolking, de verspreidingsgebieden van streek-en advertentiebladen, de oriëntaties van dorpen op centrumplaatsen en stedelijke kernen, samenhangende woon-en verzorgingsgebieden, geografische invloedsgebieden van kernen die beschouwd kunnen worden als eventuele toekomstige vestigingsplaatsen van gemeentelijke diensten en instellingen.

Concluderend kan worden gesteld dat (a) de voorliggende herindelingsvoorstellen zijn gebaseerd op een benedengrens van circa 10000 inwoners, (b) zoveel mogelijk recht is gedaan aan de (her)indelingsvoorkeur van bevolking en gemeentebesturen en (c) daarbij rekening is gehouden met bestuurlijkplanologische overwegingen, bestuurlijke relaties tussen gemeenten en maatschappelijke samenhangen en oriëntatiepatronen. Het gemeentelijkeherindelingsvoorstel van Friesland zou er heel anders uit hebben gezien als daaraan uitsluitend doelmatigheidsoverwegingen ten grondslag gelegd zouden zijn. Gesteld is wel dat een gemeente op grond van doelmatigheidsoverwegingen minstens 50 000 inwoners moet hebben. De geografische afstand tussen bestuur en bestuurden zou in veel Friese gemeenten dan wel groot worden. Het voorstel van gedeputeerde staten gaat aanzienlijk minder ver. Reeds in 1969 kwam de studiecommissie gemeentegrenzen in zijn interimrapportage tot de conclusie dat een aantal van 25000 a 30000 inwoners vaak wenselijk zou zijn, maar dat het in de \ Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Friese verhoudingen (grote afstanden en geringe bevolkingsdichtheid) aanbeveling verdiende van een lager aantal uit te gaan, nl. van een minimum van ca. 10000 inwoners per gemeente. Deze conclusie riep zo in het algemeen gesteld weinig of geen weerstanden op. Dat werd echter anders toen deze minimum norm in concreto werd toegepast. De 10000-norm is dus van meet af aan één van de criteria geweest die bij het onderhavige voorstel een rol hebben gespeeld. Het standpunt van Gedeputeerde Staten van Friesland komt in dezen overeen met dat wat o.m. in mijn brief van 16 oktober 1978 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, zitting 1978-1979, 14322 en 14323, nr. 8) is neergelegd. Met de 10000-norm in de hand hebben gedeputeerde staten geprobeerd recht te doen aan zowel de normen van doelmatigheid als aan de democratische normen. De doelmatigheid is dus niet zo ver doorgevoerd dat het de burger moeilijk behoeft te vallen het bestuurlijk gebeuren in zijn gemeente te volgen. Weliswaar wordt de bestuurslijn naar de burger in een aantal gemeenten wat langer. In de eerste plaats kan hierover worden opgemerkt dat deze lijn ook te kort kan zijn. De objectiviteit van bestuurders kan in gevaar komen omdat iedereen iedereen kent en niemand tegenover iemand de handen volledig vrij heeft. In de tweede plaats staat tegenover het «nadeel» van de wat langere bestuurslijn het voordeel dat de burger te maken krijgt met een gemeente die beter op haar taak berekend is en daardoor minder afhankelijk is van hoger gezag. In haar eerste deelrapport (maart 1974) merkte de Werkgroep gemeentelijke herindeling hierover het volgende op: «Bovendien is het niet eenvoudig om over de taakvervulling van de diverse gemeenten van geval tot geval een waardeoordeel uit te spreken. Daar komt nog bij dat een tekortschieten van gemeentebesturen gemaskeerd kan worden door «corrigerend» optreden van hogere organen. Dit verklaart tevens waarom men ook in kleine en weinig bestuurskrachtige gemeenten vaak terecht redelijk tevreden is over de kwaliteit van de overheidszorg. Zulke gemeenten worden door het provinciaal bestuur niet aan hun lot overgelaten. Er bestaat een samenhang tussen de beïnvloeding van het gemeentelijk bestuur door het hoger gezag en het inwonertal van de gemeenten».

Naar de mening van gedeputeerde staten is het uit democratisch oogpunt ook gewenst dat gemeenten zoveel mogelijk op eigen benen kunnen staan. De politieke en bestuurlijke belangstelling van de burgers zal daardoor kunnen toenemen. De verantwoordelijkheden komen dan immers veel duidelijker te liggen. De stelling dat de gemeentelijke herindeling automatisch afbreuk doet aan de relatie burgerbestuur, gaat -mede gelet op de schaal waarop de herindeling zich afspeelt -veel te ver. Zo simpel ligt de zaak gelukkig niet, anders zou het democratisch functioneren van de grotere gemeenten wel een zeer negatief stempel opgedrukt krijgen. Het provinciaal bestuur is ervan overtuigd dat er in de voorgestelde nieuwe gemeenten een goed samenspel zal groeien tussen de bestuurders en de bestuurden. De vragen rond de betrokkenheid van de burger bij het bestuur kunnen niet worden afgedaan met een verwijzing naar oppervlakte en inwonertal van de gemeente. Hier zijn andere factoren in het spel. De mate van inspraak, openheid en openbaarheid bijvoorbeeld blijkt in de praktijk veel nauwer samen te hangen met de instelling van gemeentebestuurders dan met inwonertal en oppervlakte. Veel zal dus afhangen van wat het nieuwe gemeentebestuur wil of niet wil. Gedeputeerde staten verwachten dat de inwoners ruimschoots aan bod zullen komen. Vandaar ook dat groot belang wordt gehecht aan de binnengemeentelijke decentralisatie. Onder meer door zich zoveel mogelijk te baseren op de herindelingsvoorkeuren van de burgers en de gemeenteraden en door rekening te houden met bestaande maatschappelijke oriëntatiepatronen hebben gedeputeerde staten ernaar gestreefd zo gunstig mogelijke voorwaarden te scheppen om te bereiken dat de burgers zich met de nieuw te vormen gemeenten zullen kunnen identificeren.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Het herindelingsplan

Thans kom ik toe aan de bespreking van de territoriale consequenties waartoe de in het voorgaande vervatte overwegingen van meer algemene aard bij de uitwerking in de concrete situatie hebben geleid. Niet alleen ter wille van de overzichtelijkheid maar ook om zo goed mogelijk te kunnen aansluiten bij de bijzondere omstandigheden ter plaatse is de provincie Friesland daarbij verdeeld in vier gebieden. Een korte situatieschets van elk van deze gebieden moge deze keuze verduidelijken.

A. In dit plan omvat Noordelijk Friesland het gebied van de gemeenten Leeuwarden, Barradeel, Harlingen, Franeker, Franekeradeel, Menaldumadeel, het Bildt, Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel, Dokkum, Westdongeradeel en Oostdongeradeel. Op basis van de 10000-inwonersnorm komen zeven van die gemeenten in principe voor herindeling in aanmerking, te weten: Barradeel, Franekeradeel, het Bildt, Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel, Westdongeradeel en Oostdongeradeel. Wat de kernenhiërarchie in dit gebied betreft wordt erop gewezen dat Leeuwarden, Harlingen, Franeker en Dokkum stedelijke centra zijn en dat Sexbierum, Sint Annaparochie, Stiens en Ferwerd de enige centrumdorpen zijn. In de gemeenten Franekeradeel, Menaldumadeel, Westdongeradeel en Oostdongeradeel komen uitsluitend zelfstandige en afhankelijke dorpen' voor.

' Deze terminologie is ontleend aan de nota De Ruimtelijke Ontwikkeling van het Friese platteland (Dorpenplan) 1966 en het ontwerp-streekplan Friesland. In de daar gehanteerde kernenhiërarchie zijn de genoemde categorieën de laagste. Onder zelfstandige dorpen worden dorpen verstaan die een compleet pakket aan dagelijkse voorzieningen kunnen aanbieden; afhankelijke dorpen zijn niet in staat een redelijk geoutilleerd verzorgingsapparaat voor de dagelijkse levensbehoeften in stand te houden.

B. Oostelijk Friesland omvat het gebied van de gemeenten Dantumadeel, Kollumerland en Nieuwkruisland, Achtkarspelen, Tietjerksteradeel, Smallingerland, Opsterland, Heerenveen, Weststellingwerf en Ooststellingwerf. De situatie in dit deelgebied verschilt belangrijk van die in Noordelijk Friesland. Alle gemeenten in Oostelijk Friesland hebben een zodanig aantal inwoners dat zij in beginsel gehandhaafd kunnen blijven. Verwacht mag worden dat de inwonertallen van deze gemeenten (voorlopig) nog zullen stijgen. Ook wat de kernenhiërarchie betreft is de situatie in Oostelijk Friesland volstrekt anders dan in Noordelijk Friesland. In Oostelijk Friesland liggen niet alleen drie stedelijke centra (Drachten, Heerenveen en Wolvega), waarvan er twee (Drachten en Heerenveen) van aanzienlijk grotere omvang zijn dan in Noordelijk Friesland gelegen stedelijke centra -uiteraard behoudens Leeuwarden -maar bovendien telt het gebied veel centrumdorpen (Damwoude en Zwaagwesteinde in Dantumadeel; Kollum in Kollumerland ca., Buitenpost, Kootstertille en Surhuisterveen in Achtkarspelen; Giekerk, Hardegarijp en Bergum in Tietjerksteradeel; Ureterp, Beetsterzwaag en Gorredijk in Opsterland; Noordwolde in Weststellingwerf en Oosterwolde in Ooststellingwerf). Dientengevolge dragen de gemeentelijke herindelingsplannen voor Oostelijk Friesland een weinig ingrijpend karakter.

C. In het deelgebied Midden Friesland liggen de gemeenten Hennaarderadeel, Baarderadeel, Rauwerderhem, Idaarderadeel en Utingeradeel. Uitgaande van de 10000-inwonersnorm komen al deze gemeenten voor herindeling in aanmerking. Het plattelandskarakter van de vijf gemeenten wordt onder andere geïllustreerd door de kernenhiërarchie: stedelijke centra ontbreken; Grouw, Akkrumen Wommelszijn de enige centrumdorpen in het gebied. Geen enkel dorp in Midden-Friesland is het centrum van een in maatschappelijk opzicht samenhangend gebied van tenminste 10000 inwoners. Midden-Friesland vormt een «open» plattelandsgebied tussen de stedelijke centra Leeuwarden, Franeker, Bolsward, Sneek, Joure en Heerenveen. Als het criterium «kern en omgeving» -inhoudende dat nieuwe gemeenten bij voorkeur moeten bestaan uit een kern en een in maatschappelijk opzicht daarmee samenhangend gebied van tenminste 10000 inwoners -consequent zou worden toegepast, zou dat betekenen dat het gehele gebied zou «toevallen» aan de hiervoor genoemde stedelijke centra.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

D. Zuidwest Friesland omvat het gebied van de gemeenten Stavoren, Hindeloopen, Workum, Hemelumer Oldeferd, Gaasterland, Sloten, Lemsterland, Haskerland, Doniawerstal, Wymbritseradeel, Sneek, IJlst, Bolsward en Wonseradeel. In tegenstelling tot de situatie in Oostelijk en Midden-Friesland doen zich hier grote verschillen tussen de gemeenten voor wat het inwonertal betreft. Zes gemeenten voldoen (in één geval bijna) aan de 10000-inwonersnorm, de overige niet; IJlst telt nog geen 3000 inwoners, terwijl Stavoren, Hindeloopen en Sloten er zelfs minder dan 1000 hebben. Er zijn in Zuidwest-Friesland vier stedelijke centra (Sneek, Bolsward, Lemmer en Joure) en zes centrumdorpen (Workum, Koudum, Balk, Sint Nicolaasga, Witmarsum en Makkum). Alleen Bolsward, Sneek, Joure en Lemmer zijn centra van in maatschappelijk opzicht samenhangende gebieden van ten minste 10000 inwoners. Consequente toepassing van het criterium «kern en omgeving» zou betekenen dat grote delen van het gebied ingedeeld zouden worden bij de gemeenten waarin de hiervoor genoemde stedelijke centra liggen. De situatie in Zuidwest-Friesland wordt extra gecompliceerd doordat de stedelijke centra Bolsward en Sneek (vrijwel) geheel worden omringd door de plattelandsgemeenten Wonseradeel en Wymbritseradeel, die op grond van hun inwonertal in principe gehandhaafd zouden kunnen blijven.

Uit het vorenstaande kan al zijn gebleken dat niet zozeer planologische verwikkelingen de aanleiding zijn geweest voor het «opstarten» van de herindelingsprocedure, maar dat in Friesland het streven naar bestuurskrachtige gemeenten voorop heeft gestaan. Dit betekent uiteraard niet dat de ruimtebehoefte van sommige stedelijke centra uit het oog is verloren. In de hierna per afzonderlijke deelgebied volgende beschrijvingen zal daarop waar nodig nader worden ingegaan.

A. Noordelijk Friesland

  • Gemeente Leeuwarden

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grondgebied van de gemeente Leeuwarden uit te breiden met: a. het gehele gebied waarop de luchtmachtbasis gevestigd is; b. het gebied van de Groene Ster, met uitzondering van de Rijperkerksterpolder en de Warren; c. een gedeelte van het rondom Leeuwarden geprojecteerde wegenvierkant. Daarnaast is voorgesteld het grensgedeelte tussen de gemeenten Leeuwarden en Idaarderadeel, voor zover gelegen ten noorden van de provinciale weg Leeuwarden-Drachten, langs de Nauwe Greuns te leggen.

Meningen van de gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Leeuwarden is van mening dat ook het hierboven onder b bedoelde gebied van de Rijperkerksterpolder en de Warren naar Leeuwarden moet overgaan. Het gemeentebestuur van Tietjerksteradeel bestrijdt dit. Het gemeentebestuur van Menaldumadeel ziet geen aanleiding voor de aanwezigheid van een strook Leeuwarder territoir tussen de oostgrens van Menaldumadeel en de westgrens van de vliegbasis en wil verder dat de voorgestelde oostgrens ten zuiden van Rijksweg 9 in oostelijke richting wordt verschoven.

Commentaar Op één onderdeel na kan ik mij verenigen met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop. In hun voorstel van januari 1980 aan provinciale staten, stelden gedeputeerde staten zich op het standpunt dat Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

het gebied van de Groene Ster één geheel vormt. Voorgesteld werd dan ook het gehele gebied (recreatiegebied èn natuurgebied) in te delen bij de gemeente Leeuwarden. Overeenkomstig een op 30 januari 1980 door provinciale staten aangenomen motie hebben gedeputeerde staten de Rijperkerksterpolder en de Warren in hun definitieve voorstel bij de gemeente Tietjerksteradeel gelaten. Ik deel het aanvankelijke standpunt van gedeputeerde staten. Naar mijn mening is het niet goed mogelijk een scheiding aan te brengen tussen het recreatiegebied en het natuurgebied; beide gebieden vormen een geïntegreerd onderdeel van de Groene Ster. Om tot een uit bestuurlijk oogpunt afgewogen geheel te komen is het gewenst dat beide onderdelen in één gemeente liggen. Een verdeling van het gebied over twee gemeenten zou gemakkelijk tot verbrokkeling en tegenstrijdigheden kunnen leiden. De bezwaren tegen indeling van het gehele gebied van de Groene Ster bij één gemeente hebben mij niet tot het inzicht kunnen leiden dat de Rijperkerksterpolder en de Warren bij Tietjerksteradeel zouden moeten blijven. Daarom heb ik de grens tussen de gemeenten Leeuwarden en Tietjerksteradeel getrokken overeenkomstig het voorstel dat gedeputeerde staten in januari 1980 aan provinciale staten hebben voorgelegd. Overigens kan ik mij, zoals gezegd, verenigen met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop. Dit geldt met name ook voor de westgrens van Leeuwarden. Ik meen dat Leeuwarden enige ruimte moet hebben om zich in westelijke richting te ontwikkelen, waarbij overigens rekening moet worden gehouden met de ligging van een militair vliegveld.

  • Gemeente

Harlingen

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grondgebied van de gemeente Harlingen uit te breiden met: a. het dorp Wijnaldum; b. een groot gedeelte van het gebied dat ligt tussen de stad Harlingen en de dorpskernen Kimswerd, Achlum en Herbaijum.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Harlingen vindt de voorstellen van het provinciaal bestuur lang niet ver genoeg gaan en is met concrete suggesties gekomen voor een verdergaande gebiedsuitbreiding. Het gemeentebestuur van Barradeel heeft ernstige bedenkingen tegen indeling van het dorp Wijnaldum bij de gemeente Harlingen. De gemeentebesturen van Franeker en Franekeradeel zijn van mening dat in principe het gehele grondgebied van de huidige gemeente Franekeradeel ondergebracht dient te worden bij de nieuwe gemeente Franekeradeel. Het gemeentebestuur van Wonseradeel heeft geen bezwaren tegen het voorstel van het provinciaal bestuur ingebracht.

Commentaar Toen ik bij brief van 14 juni 1978 het college van gedeputeerde staten, op grond van artikel 160, tweede lid, van de gemeentewet, uitnodigde een ontwerp-regeling, met toelichting en kaart, voor de gemeentelijke herindeling aan de raden van de betrokken gemeenten voor te leggen, twijfelde ik eraan of in de toen op tafel liggende plannen voldoende gewicht was toegekend aan de gewenste samenhang tussen kern en omgeving. Om die reden heb ik gedeputeerde staten gevraagd de situatie rond Harlingen nog eens in ogenschouw te nemen. Dat is gebeurd. Uitgangspunt daarbij is geweest de duidelijke stellingname van het provinciaal bestuur dat de gemeente Wonseradeel (meer dan 10000 inwoners) niet opgeheven dient te worden. Aan de andere kant heeft het provinciaal bestuur de aangrenzende stedelijke centra Harlingen en Bolsward de nodige planologische ruimte Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4

willen geven. Wat de ruimtebehoefte van Harlingen betreft -die van Bolsward komt later aan de orde -is gebleken dat deze gemeente hooguit tot het jaar 2000 voldoende ruimte heeft binnen de bestaande grenzen. Om te voorkomen dat reeds op korte termijn een nieuwe grenswijzigingsprocedure gestart zou moeten worden, is het dan ook alleszins redelijk dat Harlingen meer ruimte krijgt. Een verdergaande verruiming van de gemeentegrenzen dan voorgesteld in de ontwerp-regeling is naar de mening van het provinciaal bestuur niet met een beroep op de ruimtebehoefte van Harlingen te motiveren. Ten aanzien van het in mijn brief van 14 juni 1978 genoemde criterium «kern en omgeving» -dat een verdergaande grensverruiming misschien wel zou rechtvaardigen -heeft het provinciaal bestuur overwogen dat reeds in 1970 vrij ingrijpende voorstellen voor het grondgebied van Harlingen ter sprake zijn geweest. Deze voorstellen voorzagen in uitbreiding van de gemeente Harlingen met de Barradeelster dorpen Wijnaldum, Sexbierum, Pietersbierum en Oosterbierum en de Wonseradeelster dorpen Kimswerd en Zurich. Naar aanleiding van de reacties op deze en andere indelingsvoorstellen en gelet op de waarde die is toegekend aan de opvattingen van de plaatselijke bevolking, kwamen gedeputeerde staten daarna met een veel minder ingrijpend grenswijzigingsvoorstel. Alleen het Barradeelster dorp Wijnaldum werd -mede gelet op de herindelingsvoorkeur van de inwoners -bij de gemeente Harlingen ingedeeld. Naar aanleiding van de kritiek op dit voorstel van de kant van het gemeentebestuur van Harlingen hebben gedeputeerde staten het voorstel later in zoverre gewijzigd dat ook de grens aan de zuid-en de oostkant ten gunste van Harlingen is verschoven, zonder echter daarbij de dorpskernen in de omgeving te betrekken. Gelet op de opvattingen van de plaatselijke bevolking en het specifieke karakter van de stad Harlingen heeft het provinciaal bestuur het grondgebied van de gemeente Harlingen onder de gegeven omstandigheden niet verder kunnen en willen uitbreiden met een beroep op het in mijn brief van 14 juni 1978 bedoelde criterium «kern en omgeving», een criterium overigens dat door het provinciaal bestuur alleen is gehanteerd bij de vorming van nieuwe gemeenten. Het provinciaal bestuur heeft zich, zoals gezegd, op het standpunt gesteld dat de gemeente Wonseradeel gehandhaafd moet blijven. Ik meen dat deze beslissing belangrijke consequenties heeft gehad voor de gemeentelijke herindeling van het omliggende gebied (Bolsward, Littenseradeel, Nijefurd, Harlingen). De gemeentegrenzen zouden naar mijn mening op een veel betere manier getrokken kunnen worden als ook de gemeente Wonseradeel in de herindeling zou zijn betrokken. Dan had ook meer gewicht toegekend kunnen worden aan de gewenste samenhang tussen kern en omgeving. Het provinciaal bestuur heeft echter na afweging van de verschillende mogelijkheden en de opvattingen van gemeentebesturen en plaatselijke bevolking gekozen voor handhaving van de gemeente Wonseradeel. Ik respecteer de conclusie die het provinciaal bestuur aan deze belangenafweging heeft verbonden, maar teken hierbij wel aan dat ik mij waarschijnlijk -uitgaande van de gewenste samenhang tussen kern en omgeving -beter had kunnen vinden in een gemeentelijke indeling waarbij ook de gemeente Wonseradeel betrokken zou zijn. Met het provinciaal bestuur ben ik overigens wel van mening dat de ruimtebehoefte van Harlingen binnen de thans getrokken grenzen voorlopig voldoende verzekerd is. De gemeentebesturen van Franeker en Franekeradeel hebben, zoals gezegd, ernstige bezwaren tegen de voorgestelde toedeling van een deel van het territoir van Franekeradeel bij de gemeente Harlingen. De beide gemeentebesturen hebben in een gezamenlijke reactie op het ontwerp-herindelingsplan te kennen gegeven een kleinere grenscorrectie wel aanvaardbaar te achten. Het «aanbod» van de beide gemeentebesturen zou de problematiek rond de toekomstige uitbreiding van Harlingen weliswaar in zekere mate kunnen verlichten, maar het zou bovendien betekenen dat de uitbreiding van de stad in zuidoostelijke richting wordt gefixeerd. Nog afgezien van de vraag naar de ruimtebehoefte van Harlingen, geef ik de voorkeur aan de door het provinciaal bestuur voorgestelde grenzen, vooral ook omdat daardoor de uitbreiding van de stad niet in één bepaalde richting wordt vastgelegd maar een meer concentrische uitbouw van de stad mogelijk wordt gemaakt.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

  • Gemeente Franekeradeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit: a. het grondgebied van de huidige gemeente Franeker; b. het grondgebied van de bestaande gemeente Franekeradeel, met uitzondering van het meest westelijk gelegen «buitengebied» (zie hiervoor subA.2); c. het overgrote deel van de huidige gemeente Barradeel. (Het dorp Wijnaldum gaat over naar de gemeente Harlingen; het dorp Minnertsga wordt ingedeeld bij het Bildt.)

Meningen van de gemeenteraden

De gemeentebesturen van Franeker en Franekeradeel kunnen zich met het voorgestelde grensbeloop verenigen, met dien verstande dat de nieuwe oostgrens van de gemeente Harlingen naar hun mening in westelijke richting verlegd moet worden (zie hiervoor sub A.2). Het gemeentebestuur van Barradeel heeft afwijzend gereageerd op de plannen tot opheffing van de gemeente. Als aan opheffing echter niet valt te ontkomen, zou er volgens het gemeentebestuur van Barradeel een nieuwe plattelandsgemeente moeten komen, bestaande uit het grondgebied van de op te heffen gemeenten Barradeel en het Bildt. Het gemeentebestuur van het Bildt heeft zich uitgesproken voor samenvoeging met Barradeel.

Commentaar In verband met de aan de gemeentelijke herindeling ten grondslag liggende uitgangspunten en criteria, heeft het provinciaal bestuur niet kunnen ontkomen aan opheffing van Barradeel. De meningen zijn verdeeld als het gaat om de vraag wat er met het grondgebied van de gemeente moet gebeuren. Het gemeentebestuur van Barradeel wil niet opgaan in een gemeente waarin een stedelijk centrum (lees: Franeker) domineert, en constateert dat de stemming onder de bevolking tendeert in de richting van de combinatie Barradeel/het Bildt. De uitslagen van in het Bildt gehouden enquêtes spreken elkaar tegen. Het provinciaal bestuur wijst erop dat de voorgestelde grenzen in overeenstemming zijn met de herindelingsvoorkeuren van de Barradeelster bevolking. Een samenvoeging van het Bildt en Barradeel zou volgens het provinciaal bestuur onvoldoende rekening houden met het belang dat bij de vorming van nieuwe gemeenten toegekend dient te worden aan maatschappelijke samenhangen en oriëntatiepatronen. Eén van de grondslagen van de gemeentelijke herindelingsvoorstellen van Friesland is namelijk steeds geweest dat nieuwe gemeenten moeten bestaan uit een kern en een daarop georiënteerde omgeving. Alleen als dit criterium onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor de gemeentelijke herindeling, is daarvan afgeweken (vgl. Midden-Friesland). Het provinciaal bestuur is van mening dat voor het grondgebied van Barradeel een indeling gevonden is die recht doet aan het criterium «kern en omgeving». Tijdens de op 30 januari 1980 gehouden vergadering van provinciale staten is de combinatie Barradeel/het Bildt mede onderwerp van discussie geweest. Een motie waarin werd uitgesproken dat beide gemeenten samengevoegd moeten worden, werd echter met 33 tegen 18 stemmen verworpen. Als argument voor samenvoeging van beide gemeenten kan worden aangevoerd dat het aantal Waddenzeegemeenten op die manier met één zou verminderen. Het provinciaal bestuur heeft zich echter steeds op het standpunt gesteld dat de gemeentelijke indeling van de Waddenzee niet bepalend mag zijn voor de gemeentelijke herindeling van het vasteland; daarvoor moeten andere maatstaven worden aangelegd. In dit verband wijst het provinciaal bestuur op de inhoud van de nota over de hoofdlijnen van de ontwikkeling van de Waddenzee, deel c. Geconcludeerd moet al met Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

al worden dat de opvatting van het provinciaal bestuur en die van de gemeentebesturen van Barradeel en het Bildt lijnrecht tegenover elkaar staan en dat de voorkeur van de bevolking niet duidelijk in één bepaalde richting wijst. Mij is gebleken dat het provinciaal bestuur erg veel gewicht hecht aan de in de ontwerp-regeling voorgestelde grenzen. Ik moet in dit verband toegeven dat deze oplossing ook het meest in overeenstemming is met de gewenste samenhang tussen kern en omgeving. Alles tegen elkaar afwegende heb ik mij dan ook geconformeerd aan het standpunt van het provinciaal bestuur. Ik wil echter niet verhelen dat de gemeenten Barradeel en het Bildt over ook in mijn ogen toch wel sterke argumenten beschikken ten gunste van de door hen bepleite samenvoeging. Ook gelet op de relaties op bestuurlijk en maatschappelijk gebied tussen Barradeel en het Bildt zou een dergelijke combinatie naar mijn mening zeer wel te verdedigen zijn. En het onmiskenbare taalverschil wordt kennelijk niet als een zo overwegend bezwaar ervaren dat men de samenvoeging om die reden niet zou willen bepleiten. Ik meen in dit verband ook niet geheel voorbij te mogen gaan aan de reeds lang bestaande relaties tussen Franeker en Franekeradeel, die niet alleen tot intensieve samenwerking tussen beide gemeenten hebben geleid maar ook tot een reeds ingezette geleidelijke integratie van de gemeentelijke apparaten. Op zichzelf is dat een toe te juichen ontwikkeling, mits de voorziene gemeentelijke herindeling niet voorziet in een meer omvattende samenvoeging (in casu de toevoeging van Barradeel), waardoor het personeel van die laatste gemeente zich immers in een wel zeer onvoordelige positie zou komen te bevinden. Voorts moet erop worden gewezen dat een samenvoeging van Barradeel en het Bildt een vergroting van het draagvlak van de aldus te vormen gemeente oplevert die een aanmerkelijk veiliger waarborg voor voldoende bestuurskracht vormt dan met de in het voorstel van het provinciaal bestuur vervatte gemeente het geval is. Van de rond Franeker te vormen gemeente kan daarentegen vastgesteld worden dat zij ook zonder Barradeel een ruim voldoende draagvlak zou bezitten. Hoewel ik met het provinciaal bestuur van mening ben dat de gemeentelijke indeling van de Waddenzee op zichzelf niet bepalend behoort te zijn voor de gemeentelijke herindeling van het vasteland, acht ik het wel een bijkomend voordeel van samenvoeging van Barradeel en het Bildt dat het aantal kustgemeenten daardoor vermindert en dat op die manier een bijdrage wordt geleverd aan vereenvoudiging van de bestuursstructuur voor de Waddenzee. Van wellicht nog meer betekenis is het feit dat Franeker noch Franekeradeel over enige ervaring met de Waddenzee beschikt, terwijl Barradeel en het Bildt beide vanouds met die zee verbonden zijn. Samenvattend meen ik te mogen stellen dat zowel het voorstel van het provinciaal bestuur als het voorstel van Barradeel en het Bildt verdedigbaar is, zonder dat gezegd kan worden dat het ene voorstel zoveel beter is dan het andere. De keus van het provinciaal bestuur is voor mij uiteindelijk beslissend geweest.

  • Gemeente het Bildt

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grondgebied van de gemeente het Bildt uit te breiden met: a. het dorp Minnertsga en omgeving; b. de polder Nieuw-Monnekebildt; c. het gebied rond Mooie Paal. Verder is «ten nadele van» de gemeente het Bildt een grenscorrectie voorgesteld ter hoogte van de Menaldumadeelster dorpen Wier, Berlikum en Beetgum, bij het dorp Oude Leije en ter hoogte van de Stienzer Hegedijk.

Meningen van de

gemeenteraden

Uit het hiervoor sub A. gestelde blijkt dat de gemeentebesturen van Barradeel en het Bildt een samenvoeging van die beide gemeenten bepleiten. Vindt die geen doorgang, dan behoudt het gemeentebestuur van Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Barradeel bezwaren tegen de overgang van het dorp Minnertsga naar het Bildt. Overigens zijn de gemeentebesturen van het Bildt, Ferwerderadeel, Leeuwarderadeel en Menaldumadeel het in grote lijnen eens met het voorgestelde grensbeloop, met dien verstande evenwel dat het gemeentebestuur van het Bildt de dorpen Wier en Oude Leije bij het Bildt ingedeeld zou willen zien.

Commentaar De overgang van het grootste deel van Barradeel naar de nieuwe gemeente Franekeradeel aanvaard hebbende, kan ik mij verenigen met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop. Wat de wensen van het gemeentebestuur van het Bildt met betrekking tot de dorpen Wier en Oude Leije betreft merk ik het volgende op. Het dorp Wier is sterk verbonden met het Menaldumadeelster dorp Berlikum. In hun voorstel van 16 oktober 1979 aan de gemeenteraad wijzen Burgemeester en Wethouders van het Bildt er onder meer op dat omstreeks 80% van de in Wier wonende deelnemers aan een enquête zich uitgesproken heeft voor aansluiting bij een vergrote gemeente het Bildt ingeval hun eigen gemeente zou worden opgeheven. Nu de gemeente Menaldumadeel blijft bestaan, mag deze herindelingsvoorkeur niet worden gebruikt om indeling van het dorp Wier bij het Bildt te bepleiten. Veelzeggend is in dit verband ook de brief van de «Doarpsrounte» te Wier, waarin instemming wordt betuigd met het feit dat Wier niet bij het Bildt is ingedeeld. De bebouwing van Oude Leije ligt in de gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel. Het ligt daarom niet voor de hand dit dorp in te delen bij de gemeente het Bildt. In december 1979 heeft de vereniging voor dorpsbelangen Oude Leije de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Leeuwarderadeel, Ferwerderadeel en het Bildt in kennis gesteld van haar herindelingsvoorkeuren. Daaruit blijkt dat de overgrote meerderheid van de dorpsbewoners voor indeling bij Leeuwarderadeel is. In verband hiermede heeft het provinciaal bestuur het dorp Oude Leije ingedeeld bij laatstbedoelde gemeente. Inmiddels schijnt het gemeentebestuur van het Bildt zich bij deze keus te hebben neergelegd.

  • Gemeente

Menaldumadeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de grenzen van de gemeente Menaldumadeel als volgt te corrigeren: a. de oostgrens van de gemeente wordt in westelijke richting verschoven; b. de noordgrens ter hoogte van de dorpen Wier, Berlikum en Beetgum komt iets noordelijker te liggen; c. het gebied rond Mooie Paal gaat naar het Bildt.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Menaldumadeel heeft bezwaren tegen de geprojecteerde oostgrens van de gemeente. Het gemeentebestuur van het Bildt vindt dat het dorp Wier bij die gemeente moet worden ingedeeld. Overigens stemmen de gemeentebesturen in met het voorgestelde grensbeloop.

Commentaar Ik kan mij verenigen met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop. De bezwaren van het gemeentebestuur van Menaldumadeel zijn bij de bespreking van het grensbeloop van de gemeente Leeuwarden reeds ter sprake gekomen, terwijl de aanspraak van het Bildt op het dorp Wier bij de behandeling van het grensbeloop van de gemeente het Bildt aan de orde is geweest. Met betrekking tot de grenscorrectie bij de dorpen Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Wier, Berlikum en Beetgum merk ik nog op dat vooral ter hoogte van Berlikum een grensverlegging nodig is. De bebouwing ten noorden van de Bitgumerdijk ligt in het Bildt, terwijl de bebouwing ten zuiden van deze weg in Mendaldumadeel ligt. Ook de grens bij Beetgum is enigszins naar het noorden verlegd. De bestaande gemeentegrens loopt vlak langs dit dorp, zodat ook hier de bebouwing ten noorden van de Bitgumerdijk op dit moment in het Bildt ligt. Ook dat is nu veranderd. De nieuwe grens is zo logisch mogelijk getrokken. Daarom ook is -mede gelet op maatschappelijke oriëntaties -het Menaldumadeelster gebied rond Mooie Paal naar de gemeente het Bildt overgebracht. Tenslotte is de grens bij Wier enigszins in noordelijke richting verschoven, zulks overeenkomstig de wens van een aantal bewoners van het gebied.

  • Gemeente

Ferwerderadeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de grenzen van de gemeente Ferwerderadeel als volgt aan te passen: a. de polder Nieuwe Monnikebildt gaat over naar het Bildt; b. het dorp Janum en het gedeelte van het dorp Birdaard dat nu tot de gemeente Dantumadeel behoort, zijn ingedeeld bij Ferwerderadeel; c. de grens bij Bartlehiem is gecorrigeerd, evenals de grens bij Oude Leije.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Ferwerderadeel kan zich in hoofdlijnen met het voorgestelde grensbeloop verenigen. Het gemeentebestuur van Dantumadeel heeft bedenkingen tegen de indeling van het dorp Janum bij Ferwerderadeel. Overigens zijn van de kant van de gemeentebesturen geen bezwaren kenbaar gemaakt.

Commentaar Ik kan mij verenigen met het voorgestelde grensbeloop van de gemeente Ferwerderadeel. Voor de goede orde wijs ik er in dit verband op dat gedeputeerde staten in januari 1980 op het standpunt stonden dat de gemeenten Ferwerderadeel en Leeuwarderadeel samengevoegd dienden te worden. Naar aanleiding van de afwijzende reacties van gemeentebesturen en plaatselijke bevolking hebben provinciale staten op 30 januari 1980 een motie aangenomen waarin werd uitgesproken dat de gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel niet moeten worden samengevoegd. Belangrijkste overweging daarbij was dat beide gemeenten over een aantal jaren waarschijnlijk meer dan 10000 inwoners zullen hebben. Verder is er vanuit provinciale staten op gewezen dat de door gedeputeerde staten voorgestelde nieuwe gemeente op gespannen voet staat met de gewenste samenhang tussen kern en omgeving en dat de geaardheid van de inwoners van Ferwerderadeel nogal verschilt van die van de bevolking van Leeuwarderadeel. Als uitvloeisel van de gedragslijn dat door provinciale staten aangenomen moties in de uiteindelijke herindelingsvoorstellen worden verwerkt, hebben gedeputeerde staten besloten de gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel als zelfstandige gemeenten te handhaven. Het grondgebied van Ferwerderadeel is uitgebreid met dat deel van het dorp Birdaard dat nu tot de gemeente Dantumadeel behoort en met het dorp Janum (zie hierna onder B.1). Verder is ook de grens bij Bartlehiem gecorrigeerd (zie hierna onder B.4), evenals de grens bij Oude Leije (zie hiervoor onder A.4).

  • Gemeente

Leeuwarderadeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grensbeloop van de gemeente Leeuwarderadeel op een drietal punten te veranderen, en wel in die zin dat:

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

  • het gehele gebied waarop de luchtmachtbasis gevestigd is, bij de gemeente Leeuwarden is ingedeeld; b. het dorp Oude Leije bij Leeuwarderadeel is ingedeeld; c. de Stienzer Hegedijk in zijn geheel in de gemeente Leeuwarderadeel komt te liggen.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van het Bildt was van mening dat het dorp Oude Leije zou moeten worden ingedeeld bij het Bildt. Inmiddels schijnt het gemeentebestuur zich echter bij het voorstel van het provinciaal bestuur te hebben neergelegd. Overigens is mij van bezwaren niet gebleken.

Commentaar Met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop kan ik mij verenigen. Ten aanzien van de aanvankelijke voorstellen van gedeputeerde staten tot samenvoeging van de gemeenten Leeuwarderadeel en Ferwerderadeel verwijs ik naar het hiervoor onder A. gestelde.

  • Gemeente

Dongeradeel

In de ontwerpregeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Oostdongeradeel, Westdongeradeel en Dokkum op te heffen en samen te voegen tot een nieuwe gemeente. De grens tussen de gemeente Dantumadeel en de nieuwe gemeente Dongeradeel is daarbij langs de Dokkumer Ee gelegd, terwijl ter hoogte van het dorp Sijbrandahuis de grens is rechtgetrokken.

Meningen van de

gemeenteraden

De gemeentebesturen van Oostdongeradeel, Westdongeradeel en Dokkum staan afwijzend tegenover de door het provinciaal bestuur voorgestelde samenvoeging. De gemeentebesturen pleiten voor een zelfstandig voortbestaan van hun gemeente, waarbij Oost-en Westdongeradeel aantekenen dat, mocht aan opheffing niet te ontkomen zijn, de oplossing veeleer gezocht moet worden in een samenvoeging van deze beide plattelandsgemeenten.

Commentaar Zolang de gemeentelijke herindeling in Friesland speelt, liggen er plannen om Oost-en Westdongeradeel samen te voegen met de gemeente Dokkum. Argumenten voor deze indeling zijn steeds geweest: het ontbreken van centrumdorpen in Oost-en Westdongeradeel, het geringe inwonertal van deze gemeenten, de nauwe bestuurlijke banden met Dokkum en de onmiskenbare maatschappelijke oriëntatie op dit stedelijk centrum. Pas in de allerlaatste fase van de gemeentelijke herindelingsprocedure in Friesland is er verzet gerezen tegen de voorgestelde nieuwe gemeente. De verhouding stadplatteland en de positie van de kleine dorpen stonden daarbij centraal. Veel mensen gaven te kennen dat ze liever in een plattelandsgemeente blijven wonen dan in een gemeente met de stad Dokkum als overheersend stedelijk centrum. In deze fase van de procedure kwamen ook de gemeentebesturen (voor de eerste keer) met uitspraken tegen de nieuwe gemeente. Ook hier moet ik dus constateren dat de meningen van het provinciaal bestuur en van de betrokken gemeentebesturen tegenover elkaar staan. Naar mijn mening is het niet nodig uitvoerig in te gaan op de vraag of de gemeenten Oost-en Westdongeradeel opgeheven moeten worden. Beide gemeenten hebben ruim 6000 inwoners en komen dus -uitgaande van de aan de herindeling van Friesland ten grondslag liggende criteria en Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

uitgangspunten -voor herindeling in aanmerking. Het ligt voor de hand dat in de eerste plaats gedacht wordt aan een samenvoeging van Oost-en Westdongeradeel. De nieuwe plattelandsgemeente die daaruit ontstaat, zou ongeveer 12500 inwoners tellen. Bovendien zou tegemoet worden gekomen aan de wensen van de betrokken gemeentebesturen en de vele inwoners die afwijzend hebben gereageerd op een combinatie met Dokkum. Toch heb ik deze keus niet gemaakt. Bij de bespreking van het voorstel van de gemeentebesturen van Barradeel en het Bildt tot samenvoeging van beide gemeenten (zie hiervoor onder A.6) is uiteengezet dat het bij de vorming van nieuwe gemeenten niet alleen gaat om het bereiken van een minimum aantal inwoners. Bij het trekken van de grenzen van nieuwe gemeenten dient ook gekeken te worden naar de samenhang tussen kern en omgeving. Dit is ook één van de criteria geweest die ten grondslag hebben gelegen aan het herindelingsvoorstel van het provinciaal bestuur. Was er in het geval Franeker ruimte voor enige twijfel, over de maatschappelijke samenhangen en oriëntatiepatronen in Noordoost-Friesland kan geen verschil van mening bestaan. Dokkum vervult in vele opzichten een centrumfunctie voor het omliggende gebied. De vorming van de nieuwe gemeente Dongeradeel vloeit ook naar mijn mening logisch voort uit het criterium «kern en omgeving». Ik zie bovendien geen enkele aanleiding om in het onderhavige geval niet aan dit criterium vast te houden en te volstaan met een samenvoeging van Oost-en Westdongeradeel. Immers: in Noordoost-Friesland doet zich (anders dan in Midden-Friesland) niet de situatie voor dat hantering van dit criterium onaanvaardbare gevolgen heeft voor de gemeentelijke indeling. De nieuwe gemeente Dongeradeel blijft overzichtelijk. Daar komt nog bij dat kern en omgeving elkaar, wat inwonertal betreft, ongeveer in evenwicht houden. Mijn conclusie is dan ook dat de gemeenten Dokkum, Oostdongeradeel en Westdongeradeel het beste tot één nieuwe gemeente kunnen worden samengevoegd. Deze gemeente kan uitgroeien tot een vrij krachtige gemeente in Noordoost-Friesland, die in staat is de problemen van het gebied het hoofd te bieden. Tenslotte wijs ik er voor de goede orde nog op dat de eventuele samenvoeging van Oost-en Westdongeradeel expliciet aan de orde is geweest tijdens de op 30 januari 1980 gehouden vergadering van provinciale staten. Met 41 tegen 10 stemmen verklaarden provinciale staten zich tegen de combinatie zonder de gemeente Dokkum.

B. Oostelijk Friesland

  • Gemeente

Dantumadeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de grenzen van de gemeente Dantumadeel op de volgende punten te verleggen:

  • het gedeelte van het dorp Birdaard dat nu tot de gemeente Dantumadeel behoort, en het dorp Janum gaan over naar de gemeente Ferwerderadeel; b. de grens met de nieuwe gemeente Dongeradeel is langs de Dokkumer Ee gelegd en ter hoogte van het dorp Sijbrandahuis is de grens rechtgetrokken.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Dantumadeel is het niet eens met de overgang van Janum naar Ferwerderadeel. Het gemeentebestuur van Ferwerderadeel is het in hoofdlijnen eens met het voorgestelde grensbeloop.

Commentaar Ik kan mij verenigen met de door het provinciaal bestuur voorgestelde grenzen. Ten aanzien van de bezwaren van het gemeentebestuur van Dantumadeel wijs ik erop dat het dorp Janum tot het verzorgingsgebied Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

van Birdaard behoort. Nu dit laatste dorp wordt ingedeeld bij de gemeente Ferwerderadeel, wordt de geïsoleerde ligging van Janum -dat het enige ten noorden van de Dokkumer Ee gelegen Dantumadeelster dorp zou zijn -ten opzichte van het overige gebied van Dantumadeel nog eens extra geaccentueerd. In verband hiermede ben ik met het provinciaal bestuur van mening dat ook het dorp Janum het beste bij Ferwerderadeel ingedeeld kan worden. Tenslotte merk ik voor de goede orde nog op dat het provinciaal bestuur -gelet op de uitslag van een gehouden enquête -onvoldoende aanleiding heeft kunnen vinden een grenswijzigingsvoorstel te doen voor het woongebied, omvattende Veenwoudsterwal, De Streek, zuidkant Zwette en Kuikhornsterweg.

  • Gemeente Kollumerland

en

Nieuwkruisland

Het grondgebied van deze gemeente blijft ongewijzigd. Het gemeentebestuur heeft geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen de bestaande grenzen.

  • Gemeente

Achtkarspelen

Het grondgebied van deze gemeente blijft ongewijzigd. Het gemeentebestuur heeft geen bezwaren kenbaar gemaakt tegen de bestaande grenzen.

  • Gemeente

Tietjerksteradeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grensbeloop van de gemeente Tietjerksteradeel op de volgende punten te veranderen: a. het grondgebied van de Groene Ster wordt, met uitzondering van de Rijperkerksterpolder en de Warren, ingedeeld bij de gemeente Leeuwarden;

  • het gebied van en rond het natuurgebied de Oude Venen wordt ingedeeld bij de gemeente Tietjerksteradeel; c. de grens van Tietjerksteradeel ten noorden van de Oudkerkervaart is door de Dokkumer Ee getrokken; d. de grens met de nieuwe gemeente Boornsterhem ten oosten van Wartena (Stükfjild) is door het prinses Margrietkanaal en het Van Harinxmakanaal gelegd.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Tietjerksteradeel kan zich in hoofdlijnen verenigen met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop, maar vindt dat het voor een goed beheer van het natuurgebied Princehof van belang is dat een stuk natuurterrein, gelegen nabij de ingang van de Oude Hooidamsloot, en een ander stuk natuurterrein, gelegen bij de Kruisdobbe, bij de gemeente Tietjerksteradeel worden ingedeeld. Verder is het gemeentebestuur van mening dat ook de grens met de gemeente Achtkarspelen op een tweetal punten aangepast dient te worden. Het gemeentebestuur van Idaarderadeel is van mening dat het gebied van en rond het natuurgebied de Oude Venen beter bij de nieuwe gemeente Boornsterhem kan worden ingedeeld. Het gemeentebestuur van Leeuwarden tenslotte heeft bezwaren kenbaar gemaakt tegen de verdeling van de Groene Ster over twee gemeenten.

Commentaar Bij de bespreking van het grensbeloop van de gemeente Leeuwarden heb ik uiteengezet om welke reden de grens tussen de gemeenten Tietjerksteradeel en Leeuwarden ter hoogte van de Groene Ster anders is getrokken dan voorgesteld door het provinciaal bestuur. Ik acht het van belang dat Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

het gehele gebied van de Groene Ster (natuurgebied en recreatiegebied) bij één gemeente komt. Ten aanzien van de (aanvullende) suggesties van het gemeentebestuur van Tietjerksteradeel wijs ik erop dat het provinciaal bestuur er bij de vaststelling van het grenstracé in de eerste plaats naar heeft gestreefd het natuurgebied nabij Eernewoude aan één gemeente toe te delen. Daarbij is echter niet uit het oog verloren dat deze gemeentegrens ook zoveel mogelijk zou moeten samenvallen met markante afscheidingen in het gebied. Daarom is het tracé gelegd langs onder andere de Geeuw, de Oude Hooidamsloot en de Fokkesloot. Toevoeging van de beide door het gemeentebestuur bedoelde stukken natuurterrein aan Tietjerksteradeel zou afbreuk doen aan duidelijkheid en eenvoud van het grensbeloop. Ten aanzien van de grens met de gemeente Achtkarspelen heeft het provinciaal bestuur overwogen dat niet gebleken is dat het huidige grensbeloop ooit tot moeilijkheden heeft geleid. Het zag daarom onvoldoende aanleiding de voortgang van de herindelingsprocedure terwille van dit in een zo laat stadium kenbaar gemaakte verlangen te vertragen. Wat tenslotte de bezwaren van Idaarderadeel betreft kan worden opgemerkt dat er in principe drie mogelijkheden voor een meer bevredigende gemeentelijke indeling van de Oude Venen waren, te weten indeling bij Boornsterhem, Smallingerland en Tietjerksteradeel. Indeling bij de gemeente Boornsterhem of bij de gemeente Smallingerland zou ook gevolgen moeten hebben voor de gemeentelijke indeling van het dorp Eernewoude. Het zou geen goede zaak zijn het dorp Eernewoude in te delen bij een andere gemeente dan het rond die kern gelegen gebied. De centrale plaats die Eernewoude inneemt bij het beheer van de Oude Venen als natuurgebied, staat hierbij voorop. Daarnaast fungeert Eernewoude echter tevens als een belangrijk watersportcentrum in het gebied. Ook indien uitsluitend gelet zou worden op het aspect van de waterrecreatie, zou het niet zijn aan te bevelen Eernewoude bestuurlijk af te scheiden van het omringende waterrecreatiegebied. Wanneer het gemeentebestuur van Idaarderadeel, in zijn pleidooi voor een andere indeling van het betrokken gebied, wijst op de samenhang die er, gezien vanuit het oogpunt van de waterrecreatie, bestaat tussen enerzijds de Oude Venen en anderzijds de Sitebuurster Ee, de Wijde Ee, de Peanster Ee en het Pikmeer, moet hierbij worden aangetekend dat er evenzeer sprake is van een samenhang tussen de Oude Venen en de in de gemeente Smallingerland en Tietjerksteradeel gelegen waterrecreatiegebieden. De begrenzing van het recreatieschap «De Lege Midden» is in dit kader illustratief. Uit de omvang van het gebied van dit recreatieschap vloeit voort dat hier ook in de toekomst nog steeds drie gemeenten, te weten Boornsterhem, Smallingerland en Tietjerksteradeel, bij betrokken zullen zijn. De indeling van de Oude Venen bij Boornsterhem biedt wat dat betreft geen voordelen. Gelet op het vorenstaande kan ik -behoudens ten aanzien van de grens bij de Groene Sterakkoord gaan met de door het provinciaal bestuur getrokken grenzen.

  • Gemeente

Smallingerland

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grensbeloop van de gemeente Smallingerland op twee plaatsen te wijzigen:

  • het gebied van en rond de Oude Venen wordt ingedeeld bij de gemeente Tietjerksteradeel (ook de gemeentegrens tussen Smallingerland en ldaarderadeel is in verband hiermee gecorrigeerd); b. de grens met de gemeente Opsterland wordt nabij Drachten langs de zuidoostkant van Rijksweg 43 getrokken.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Opsterland heeft bezwaar tegen het onder b bedoelde grenswijzigingsvoorstel.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4

Commentaar De grenswijziging met Opsterland betekent dat op drie verschillende plaatsen ten noorden van Rijksweg 43 Opsterlands grondgebied naar Smallingerland overgaat. Voor twee van deze gebieden, ter grootte van respectievelijk 27 ha (33 inwoners) en 207 ha (57 inwoners), kan gesteld worden dat deze nodig zijn voor de stedebouwkundige uitleg van Drachten. Het gemeentebestuur is het hiermee eens, maar tekent bij het tweede hiervoor bedoelde gebied aan dat eventuele grensoverschrijdende problemen ook in goed overleg met Opsterland opgelost kunnen worden. Het gemeentebestuur stemt overigens in met het voorgestelde grensbeloop. Nu de bestuurlijkplanologische argumenten duidelijk aanwijsbaar zijn, meen ik dat de beide gebieden inderdaad beter bij Smallingerland kunnen worden ingedeeld. Het derde gebied, ter grootte van 87 ha (20 inwoners), is niet direct nodig voor de stedebouwkundige ontwikkeling van Drachten. Met het oog op een logisch grensbeloop ter plaatse geef ik niettemin de voorkeur aan indeling bij Smallingerland. Voor wat het sub a bedoelde grenswijzigingsvoorstel betreft, verwijs ik naar het hierboven onder B. gestelde.

  • Gemeente

Opsterland

Afgezien van de hiervoor onder B. besproken grenswijziging, blijft het grondgebied van deze gemeente gelijk. Ter zake wordt daarom kortheidshalve naar het bij dat onderdeel gestelde verwezen.

  • Gemeente

Heerenveen

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grensbeloop van de gemeente Heerenveen op twee plaatsen te wijzigen: a. het dorp Nijehaske en omgeving, voor zover gelegen ten oosten van het onlangs ter plaatse aangelegde scheepvaartkanaal, wordt ingedeeld bij de gemeente Heerenveen; b. het woongebied Nieuwebrug-Haskerdijken wordt ingedeeld bij de nieuwe gemeente Scharsterland (bij de Van Sminiaweg vindt een grenscorrectie plaats).

Meningen van de

gemeenteraden

De gemeentebesturen van Heerenveen en Haskerland stemmen in met het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop.

Commentaar Bij de voorgestelde gemeentegrenzen teken ik nog aan dat de sub a bedoelde grenswijziging nodig is ten behoeve van de aanleg van industrieterrein ten noorden van Rijksweg 43 en ten westen van de spoorlijn. De sub b bedoelde grenswijziging is overeenkomstig de wensen van de plaatselijke bevolking; de overgrote meerderheid van de kiesgerechtigde inwoners van Nieuwebrug en Haskerdijken heeft zich uitgesproken voor aansluiting bij Haskerland.

  • Gemeente

Weststellingwerf

Het grondgebied van deze gemeente blijft ongewijzigd. De gemeenteraad heeft de ontwerp-regeling voor kennisgeving aangenomen.

  • Gemeente

Ooststellingwerf

Het grondgebied van deze gemeente blijft ongewijzigd. De gemeenteraad heeft de ontwerp-regeling voor kennisgeving aangenomen.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

C. Midden-Friesland

  • Gemeente

Boornsterhem

Het provinciaal bestuur heeft in de ontwerp-regeling voorgesteld de gemeenten Idaarderadeel, Rauwerderhem en Utingeradeel op te heffen en een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit: a. nagenoeg het gehele gebied van de huidige gemeente Idaarderadeel; alleen de grens met de gemeenten Tietjerksteradeel, Smallingerland en Leeuwarden is op een aantal plaatsen verlegd (Deze grensveranderingen zijn hierboven ter sprake gekomen.); b. een groot gedeelte van de huidige gemeente Utingeradeel. Een uitzondering is gemaakt voor de -op het dorp Joure georiënteerde -plaatsen Terkaple en Akmarijp. Ter hoogte van de Van Sminiaweg is de grens met Haskerland gecorrigeerd (zie hiervoor onder B.7); c. het grondgebied van de huidige gemeente Rauwerderhem.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Rauwerderhem kiest, als aan opheffing niet valt te ontkomen, voor een samengaan met Idaarderadeel en Utingeradeel. Het gemeentebestuur van Utingeradeel vindt dat de gemeente best zelfstandig kan blijven maar kiest, als dat niet mogelijk blijkt te zijn, voor samenvoeging met de gemeente Heerenveen. Het gemeentebestuur van Idaarderadeel is van mening dat de gemeente voldoende bestuurskracht bezit om op eigen kracht verder te gaan.

Commentaar In het vorenstaande is reeds verschillende malen gewezen op de gewenste samenhang tussen kern en omgeving. Ook in de herindelingsvoorstellen van het provinciaal bestuur komt duidelijk de opvatting naar voren dat nieuwe gemeenten bij voorkeur moeten bestaan uit een kern en een daarop georiënteerde omgeving. Handhaving van dit criterium in het thans besproken gedeelte van Friesland zou betekenen dat het gehele gebied zou «toevallen» aan de omliggende stedelijke centra (Leeuwarden, Franeker, Bolsward, Sneek, Joure en Heerenveen). Omdat een en ander naar de mening van het provinciaal bestuur onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor de gemeentelijke indeling van het gebied, is het in Midden-Friesland afgeweken van het criterium «kern en omgeving» en heeft het de voorkeur gegeven aan de vorming van een tweetal plattelandsgemeenten, waaronder Boornsterhem. Ik heb gemeend deze benadering van het provinciaal bestuur in het onderhavige geval te moeten aanvaarden. Vast staat ook voor mij in elk geval dat handhaving van gemeenten als Utingeradeel (ruim 5000 inwoners) en Rauwerderhem (nog geen 3000 inwoners) niet in overeenstemming zou zijn met de aan de gemeentelijke herindeling van Friesland ten grondslag liggende uitgangspunten. Voor Idaarderadeel ligt de situatie gecompliceerder. Voor die gemeente (ruim 8500 inwoners) zou het zelfstandig voortbestaan op zichzelf misschien nog wel te verdedigen zijn met een beroep op de omstandigheid dat er in Friesland ook na de herindeling en afgezien van de eilandgemeenten nog gemeenten met minder dan 10000 inwoners zullen zijn. De voorgestelde opheffing van Idaarderadeel moet dan ook meer worden gezien tegen de achtergrond van de gemeentelijke indeling van een ruimer gebied. Met betrekking tot de combinatie van Idaarderadeel, Rauwerderhem en Utingeradeel citeer ik met instemming hetgeen burgemeester en wethouders van Idaarderadeel op 5 oktober 1979 aan de gemeenteraad schreven: «Structureel gezien passen de op te heffen gemeenten zeer wel bij elkaar. Zij hebben alle drie een uitgesproken plattelandskarakter, de politieke inzichten en de mentaliteit van de bevolking vertonen geen noemenswaardige verschillen en hun Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4

hoofdbronnen van bestaan zijn de industrie, de veehouderij, de middenstand en de recreatie». Het gemeentebestuur van Utingeradeel denkt hier anders over en geeft, als aan opheffing niet valt te ontkomen, de voorkeur aan samenvoeging met Heerenveen. De bestuurlijke en maatschappelijke relaties van Utingeradeel bewegen zich in verschillende richtingen, zonder dat men kan stellen dat oriëntatie in een bepaalde richting sterk overheerst. Wat dat betreft kan Utingeradeel naar mijn mening verschillende kanten op. De bevolking van Utingeradeel heeft geen duidelijke herindelingsvoorkeur uitgesproken. Het provinciaal bestuur tekent hierbij aan dat in het kader van de bezwaarschriftenprocedure weliswaar is aangedrongen op handhaving van Utingeradeel, maar dat vanuit de plaatselijke bevolking geen enkel bezwaarschrift is ontvangen waarin gepleit wordt voor indeling bij de gemeente Heerenveen. Alles overziende heb ik, mede gelet op de bestuurskracht van de nieuw te vormen gemeente, onvoldoende aanleiding kunnen vinden om af te wijken van de in de ontwerp-regeling voorgestelde indeling. Ten aanzien van de door het gemeentebestuur van Idaarderadeel bepleite grenscorrecties in en rond de Oude Venen en ten oosten van Wartena (Stükfjild) verwijs ik naar het hiervoor onder B. gestelde.

  • Gemeente

Littenseradeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Baarderadeel en Hennaarderadeel op te heffen en het grondgebied van deze gemeenten samen te voegen tot een nieuwe gemeente.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Hennaarderadeel pleit -met een beroep op de tweelingfunctie van de dorpen Waaxens en Lollum -voor een toevoeging van Lollum aan de combinatie Hennaarderadeel/Baarderadeel en voor toevoeging van mogelijk enkele andere dorpen (met instemming van de plaatselijke bevolking). Het gemeentebestuur van Baarderadeel vindt dat de gemeente Rauwerderhem moet worden ingedeeld bij de nieuwe gemeente Littenseradeel.

Commentaar Bij de bespreking van de nieuw te vormen gemeente Boornsterhem heb ik gewezen op het standpunt van het provinciaal bestuur dat handhaving van het criterium «kern en omgeving» onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor het plattelandsgebied van Midden-Friesland. Dit geldt niet alleen voor het grondgebied van Idaarderadeel, Rauwerderhem en Utingeradeel, maar evenzeer voor dat van Hennaarderadeel en Baarderadeel. Omdat de beide laatstbedoelde gemeenten ongeveer 5000 inwoners hebben, was in het kader van de gemeentelijke herindeling van Friesland aan opheffing van deze gemeenten niet te ontkomen. Omdat verdeling van het grondgebied van Hennaarderadeel en Baarderadeel over de stedelijke centra in de omgeving in de ogen van het provinciaal bestuur evenzeer onaanvaardbare gevolgen zou hebben voor de gemeentelijke indeling van Midden-Friesland, heeft het ook in dit geval de voorkeur gegeven aan de vorming van een plattelandsgemeente. De nieuw te vormen gemeente zal minder dan 10000 inwoners tellen. In verband met de hieraan verbonden financiële consequenties is van verschillende kanten aangedrongen op gebiedsuitbreiding. Vooreerst is daar de suggestie van het gemeentebestuur van Hennaarderadeel, waarvan hierboven al melding is gemaakt. In een eerdere fase van de herindelingsprocedure heeft de gemeenteraad van Hennaarderadeel de gedachte gelanceerd om een nieuwe gemeente te vormen, omvattende Hennaarderadeel, Baarderadeel, de Wonseradeelster dorpen Lollum, Burgwerd en Hartwerd en de in Rauwerderhem gelegen dorpen Rauwerd en Deersum. Dit voorstel is destijds van de hand gewezen Tweede Kamerzitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

omdat er geen enkele reden was om aan te nemen dat bedoelde dorpen bij een andere gemeente ingedeeld zouden willen worden. In feite is het gemeentebestuur van Hennaarderadeel opnieuw met dit voorstel gekomen, al wordt nu alleen het dorp Lollum met name genoemd. In het kader van de bezwaarschriftenprocedure rond de ontwerp-regeling is echter op geen enkele manier gebleken dat inwoners van Lollum en van andere dorpen in aangrenzende gemeenten behoefte hebben aan indeling bij de nieuwe gemeente Littenseradeel. Ik vind het dan ook wel begrijpelijk dat het provinciaal bestuur een afwijzend standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de suggestie van Hennaarderadeel. Ook ten aanzien van de suggestie van het gemeentebestuur van Baarderadeel heeft het provinciaal bestuur overwogen dat het, gelet op de herindelingsvoorkeuren van bevolking en gemeentebestuur van Rauwerderhem, niet mogelijk is Rauwerderhem alsnog in te delen bij de nieuwe gemeente Littenseradeel. Tenslotte is van particuliere zijde de suggestie gekomen om ook de gemeente Baarderadeel in te delen bij Boornsterhem. Op zichzelf zou dat mogelijk zijn. Maar zoals de opheffing van Idaarderadeel moet worden gezien als onderdeel van de gemeentelijke indeling van een ruimer gebied, zo kan ook de gemeentelijke indeling van Baarderadeel niet los worden gezien van de situatie in het omliggende gebied. Boornsterhem heeft Baarderadeel niet nodig om uitte groeien tot een bestuurskrachtige plattelandsgemeente, Littenseradeel wel. De verschillen tussen Baarderadeel en Hennaarderadeel zijn niet zo groot dat ze een samenvoeging van beide gemeenten in de weg staan; de uitspraken van de beide gemeentebesturen getuigen daar ook wel van. Al met al kan ik mij met de door het provinciaal bestuur voorgestelde indeling verenigen. Ik teken hierbij nog aan dat blijkens de bevolkingscijfers per 1 januari het inwonertal van Hennaarderadeel en Baarderadeel opnieuw is gestegen; het laat zich dan ook aanzien dat de nieuwe gemeente Littenseradeel spoedig meer dan 10000 inwoners zal tellen.

D. Zuidwest-Friesland

  • Gemeente

Lemsterland

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grensbeloop van de gemeente Lemsterland op de volgende punten te veranderen: a. het dorp Delfstrahuizen e.o. (thans gemeente Haskerland) wordt ingedeeld bij de gemeente Lemsterland (samenhangend woongebied met Echtenerbrug); b. het zuidelijke gedeelte van het Tjeukemeer wordt ingedeeld bij de gemeente Lemsterland, terwijl het noordelijke gedeelte tot de nieuwe gemeente Scharsterland gaat behoren; c. in het noordwesten van de gemeente wordt de grens door de Grote Brekken en de Rijnsloot gelegd.

Meningen van de

gemeenteraden

De betrokken gemeentebesturen stemmen in met het voorgestelde grensbeloop.

Commentaar Ik kan mij verenigen met de door het provinciaal bestuur getrokken grenzen.

  • Gemeente

Scharsterland

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Haskerland en Doniawerstal op te heffen en een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit:

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

  • vrijwel het gehele grondgebied van de huidige gemeente Haskerland. De grenswijzigingen aan de zuid-en de oostzijde zijn besproken bij het grensbeloop van de gemeenten Lemsterland, Heerenveen en Boornsterhem; b. de Utingeradeelster dorpen Terkaple en Akmarijp e.o.; c. het ten oosten van het Prinses Margrietkanaal gelegen gedeelte van de huidige gemeente Doniawerstal, met dien verstande evenwel dat ook het ten westen van dit kanaal gelegen gebied van Tjerkgaast e.o. wordt ingedeeld bij de nieuwe gemeente Scharsterland.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Haskerland kan zich met de ontwerp-regeling verenigen. Het gemeentebestuur van Utingeradeel is het niet eens met de indeling van Terkaple en Akmarijp bij Scharsterland. Het gemeentebestuur van Doniawerstal is van mening dat de gemeente niet opgeheven dient te worden maar op eigen kracht verder moet en kan.

Commentaar Hiervoor, bij de bespreking van de gemeente Boornsterhem, heb ik als mijn mening te kennen gegeven dat Utingeradeel dient te worden opgeheven en dat ik onvoldoende aanleiding heb kunnen vinden af te wijken van het voorstel van het provinciaal bestuur om deze gemeente samen te voegen met Idaarderadeel en Rauwerderhem. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor de dorpen Terkaple en Akmarijp e.o. Deze dorpen zijn op Joure georiënteerd en om die reden en mede gelet op de herindelingsvoorkeur van de plaatselijke bevolking ingedeeld bij de nieuwe gemeente Scharsterland. Ik denk dat dit onder de gegeven omstandigheden inderdaad de beste oplossing is. De bezwaren van het gemeentebestuur van Doniawerstal richten zich tegen de opheffing van de eigen gemeente. De gemeente heeft ruim 6000 inwoners. Uitgaande van de aan de gemeentelijke herindeling van Friesland ten grondslag liggende uitgangspunten en criteria, kan het provinciaal bestuur nauwelijks ontkomen aan opheffing van Doniawerstal. Weliswaar zullen er ook in de nieuwe situatie gemeenten in Friesland zijn met minder dan 10000 inwoners, maar handhaving van een gemeente met niet veel meer dan 6000 inwoners zou toch wel op zeer gespannen voet staan met de grondslagen van de gemeentelijke herindelingsvoorstellen. Vandaar ook dat ik meen dat het provinciaal bestuur terecht tot opheffing van Doniawerstal heeft besloten. Een motie waarin werd uitgesproken dat Doniawerstal als zelfstandige gemeente gehandhaafd dient te worden, werd op 30 januari 1980 door provinciale staten met 41 tegen 10 stemmen verworpen. Blijft over de vraag op welke wijze het grondgebied van de gemeente Doniawerstal heringedeeld moet worden. Het provinciaal bestuur heeft zich, zoals gezegd, steeds op het standpunt gesteld dat bij de vorming van nieuwe gemeenten dient te worden uitgegaan van de samenhang tussen kern en omgeving, tenzij de daaruit voortvloeiende gemeentelijke indeling onaanvaardbaar moet worden geacht. Laatstbedoelde situatie deed zich voor in Midden-Friesland. De bevolking van Doniawerstal is -althans voorzover het gaat om het ten oosten van het prinses Margrietkanaal gelegen grondgebied van de gemeente -in hoge mate op Haskerland c.q. Joure georiënteerd. Een samenvoeging van dat gedeelte van Doniawerstal en Haskerland ligt dan ook voor de hand. Op 30 januari 1980 hebben provinciale staten uitgesproken dat ook het gebied van Tjerkgaast e.o. bij de nieuwe gemeente Scharsterland moet worden gevoegd. Naar mijn gevoelen is het provinciaal bestuur erin geslaagd een nieuwe gemeente te vormen die de toets der kritiek kan doorstaan. Van verschillende kanten is gesteld dat Scharsterland een te grote oppervlakte bestrijkt. Ik constateer echter dat op dit moment vijf Friese gemeenten ongeveer even groot of zelfs groter zijn. Ook is gesteld dat de nieuwe gemeente offers zal vragen van de kleine(re) dorpen en dat Joure allesoverheersend zal zijn. Onder Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

verwijzing naar de situatie in verschillende andere gemeenten in Friesland stel ik hiertegenover dat de nieuwe gemeente evenzeer als elders geschiedt een beleid kan ontwikkelen dat recht doet aan zowel de problematiek van het stedelijk centrum (de centrumfunctie) als aan de specifieke problemen van het omliggende platteland (de positie van de kleine dorpen). Daar komt nog bij dat kern en omgeving elkaar, wat inwonertal betreft, ongeveer in evenwicht houden. Alle argumenten tegen elkaar afwegende kan ik het voorstel van het provinciaal bestuur slechts onderschijven.

  • Gemeente Wymbritseradeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Wymbritseradeel en IJlst op te heffen en een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit: a. het grondgebied van de huidige gemeente IJlst; b. het overgrote deel van de bestaande gemeente Wymbritseradeel, met dien verstande dat: -de Wymbritseradeelster dorpen Loënga, Offingawier, Tjalhuizum en IJsbrechtum bij de gemeente Sneek worden gevoegd en -het Wymbritseradeelster dorp Nijhuizum naar de nieuwe gemeente Nijefurd overgaat. c. een gedeelte van het ten westen van het Prinses Margrietkanaal gelegen gebied van Doniawerstal (Koufurderigge e.o.); d. het Wonseradeelster dorp Greonterp.

Meningen van de gemeenteraden

De samenvoeging van IJlst en Wymbritseradeel heeft de instemming van beide gemeenten. De gemeentebesturen van Sneek en Wymbritseradeel hebben bezwaren tegen het voorgestelde grensbeloop bij Sneek. Het gemeentebestuur van Wymbritseradeel heeft gepleit voor indeling van het dorp Nijhuizum bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel. Het gemeentebestuur van Wonseradeel heeft bezwaren tegen de indeling van het dorp Greonterp bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel. Het gemeentebestuur van Doniawerstal wil als zelfstandige gemeente blijven bestaan en heeft om die reden bedenkingen tegen de indeling van Koufurderigge bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel.

Commentaar Bij de bespreking van het grensbeloop van de gemeente Sneek zal ik ingaan op de bezwaren die de gemeentebesturen van Sneek en Wymbritseradeel hebben ingebracht tegen de desbetreffende voorstellen van het provinciaal bestuur. Ik wil nu eerst iets zeggen over de indeling van het dorp Nijhuizum. Ondanks de bezwaren van het gemeentebestuur van Wymbritseradeel en dorpsbelang Nijhuizum heeft het provinciaal bestuur dit dorp ingedeeld bij de nieuwe gemeente Nijefurd. In verband met de geïsoleerde ligging van het dorp ten opzichte van de andere Wymbritseradeelster dorpen zijn de inwoners van Nijhuizum op Workum georiënteerd. Een indeling van Nijhuizum bij de gemeente waartoe ook Workum behoort, ligt daarom eigenlijk voor de hand. Bijkomend voordeel is dat de positie van de nieuwe gemeente Nijefurd -die qua inwonertal toch al niet zo sterk iswordt verstevigd. Gelet op de geïsoleerde ligging van het dorp Nijhuizum, hebben de ingebrachte bezwaren mij onvoldoende argumenten gegeven om af te wijken van de door het provinciaal bestuur voorgestelde indeling. Ik heb daarbij mede overwogen dat provinciale staten een motie waarin wordt uitgesproken dat Nijhuizum bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel moet worden ingedeeld, op 30 januari 1980 met 43 tegen 8 stemmen hebben verworpen. Ten aanzien van de gemeentelijke indeling van Greon-Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

terp, merk ik vervolgens op dat dit dorp, geografisch gezien, geïsoleerd ligt ten opzichte van de andere Wonseradeelster dorpen. De inwoners zijn georiënteerd op het Wymbritseradeelster dorp Blauwhuis. Omdat met name Blauwhuis, Greonterp en de Rijp tezamen een «leefgemeenschap» vormen, is het beter deze dorpen in één gemeente onder te brengen. Het provinciaal bestuur heeft positief gereageerd op een desbetreffend verzoek van dorpsbelang Greonterp. Ik heb geen enkele moeite met het voorstel van het provinciaal bestuur. Wat tenslotte de opvattingen van het gemeentebestuur van Doniawerstal betreft heb ik bij de bespreking van het grensbeloop van de nieuwe gemeente Scharsterland al laten weten dat volgens mij niet te ontkomen valt aan opheffing van Doniawerstal. In verband hiermede en mede gelet op de herindelingsvoorkeur van de plaatselijke bevolking, kan ik mij verenigen met de voorgestelde indeling van Koufurderigge e.o. bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel.

  • Gemeente Sneek

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld het grondgebied van de gemeente Sneek uit te breiden met de Wymbritseradeelster dorpen Loënga, Offingawier, Tjalhuizum en IJsbrechtum e.o.

Meningen van de

gemeenteraden

De gemeentebesturen van Sneek en Wymbritseradeel hebben bezwaren tegen het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop.

Commentaar Alvorens mijn mening te geven over de grenzen van Sneek meen ik er goed aan te doen eerst een overzicht te geven van wat zich in de afgelopen jaren rond deze kwestie heeft afgespeeld. Aanvankelijk wilden gedeputeerde staten Sneek, IJlst en Wymbritseradeel samenvoegen tot één gemeente. Tijdens de behandeling van dit voorstel op 22 juni 1977 namen provinciale staten echter een motie aan waarin werd uitgesproken dat alleen IJlst en Wymbritseradeel (derhalve zonder Sneek) tot een nieuwe gemeente dienden te worden samengevoegd. In een eerder stadium waren IJlst en Wymbritseradeel met eenzelfde voorstel gekomen. Naar aanleiding van deze uitspraak van provinciale staten hebben gedeputeerde staten hun voorstel gewijzigd. Op 30 september 1977 lieten zij mij weten nog slechts de samenvoeging van de huidige gemeenten Wymbritseradeel -behoudens een incidentele grenswijziging -en IJlst voor te staan. Toen ik op 14 juni 1978 het col lege conform artikel 16a, tweede lid, der gemeentewet uitnodigde de raden een ontwerpregeling met kaart en toelichting voor te leggen, tekende ik daarbij het volgende aan: «Tenslotte heb ik de indruk dat een samenvoeging van alleen IJlst en Wymbritseradeel voorbij gaat aan de feitelijke betrokkenheid van deze gemeenten op Sneek. Daarbij komt dat een toekomstige uitbreiding van Sneek mogelijk tot een ook ruimtelijke integratie van enkele van de grootste dorpen van Wymbritseradeel met die stad zou leiden. Anderzijds is Sneek ten nauwste betrokken bij zaken -bijvoorbeeld in de recreatieve sfeer -die zich in zijn omgeving afspelen. Bij een bestuurlijke integratie van die omgeving met Sneek, welke voor de hand lijkt te liggen, zou evenwel voor een afzonderlijke gemeente voor een overblijvend gebied geen plaats meer zijn». Deze aantekening was voor gedeputeerde staten aanleiding om de situatie rond Sneek opnieuw in ogenschouw te nemen. De conclusie was dat een samenvoeging van IJlst en Wymbritseradeel zonder meer inderdaad onvoldoende recht doet aan de ruimtebehoefte van Sneek. Gedeputeerde staten constateerden derhalve dat uit een oogpunt van ruimtebehoefte van Sneek niet te ontkomen was aan gebiedsafstand door Wymbritseradeel. Het gemeentebestuur van Sneek pleitte voor uitbreiding met tenminste het noordelijke gedeelte van Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Wymbritseradeel, terwijl het gemeentebestuur van Wymbritseradeel alleen wilde meewerken aan uitbreiding van Sneek in noordoostelijke richting. Gedeputeerde staten waren van mening dat een tweetal voorstellen van Wymbritseradeel in die richting (waarbij ca. 1000 ha inclusief het dorp Offingawier, respectievelijk 1375 ha inclusief de dorpen Offingawier en Loënga betrokken waren) geen oplossing bood voor de ruimtebehoefte van Sneek. Uitbreiding van de bebouwde omgeving van Sneek kan namelijk niet gezocht worden in oostelijke richting. Woningbouw in oostelijke richting zou niet in overeenstemming zijn met recreatieve en landschappelijke belangen ter plaatse. Uitbreiding van de woningbouw moet in noordelijke en noordwestelijke richting worden gezocht. Ten behoeve van de verdere ontwikkeling van een goede ruimtelijke structuur van Sneek zullen bij de verdere vormgeving van het toekomstig stedelijk gebied de nabijgelegen dorpen van Wymbritseradeel als belangrijke ruimtelijke elementen betrokken moeten worden. Alle dorpen in de directe omgeving van Sneek zijn sterk op de stad georiënteerd en maken in feite deel uit van het stedelijk centrum. Hoewel de ruimtebehoefte van Sneek tot het jaar 2000 niet zodanig is dat zowel IJsbrechtum als Scharnegoutum op dit moment al naar Sneek moeten overgaan, kiezen gedeputeerde staten -om te voorkomen dat reeds op korte termijn een nieuwe grenswijzigingsprocedure nodig zou zijn -voor een indeling van het gehele gebied bij de gemeente Sneek. Enerzijds rekening houdend met de ruimtebehoefte van Sneek, het belang van een harmonieuze afweging en een zo logisch mogelijk grensbeloop, wilden gedeputeerde staten anderzijds de nieuwe gemeente Wymbritseradeel zo groot mogelijk houden. Met name de dorpen Folsgare, Oppenhuizen, Firns en Uitwellingerga behoefden volgens gedeputeerde staten niet bij de gemeente Sneek te worden ingedeeld. De volgende dorpen gingen in het voorstel van gedeputeerde staten wel over naar Sneek: Gauw, Goënga, Loënga, Offingawier, Scharnegoutum, Tjalhuizum en IJsbrechtum. Gedeputeerde staten trokken de nieuwe grens voorts zo dat het gehele gebied van het recreatieschap Sneeker Meer binnen de gemeente Sneek zou komen te liggen. Op het voorstel van gedeputeerde staten is veel kritiek gekomen. De gemeentebesturen van Wymbritseradeel en IJlst vonden het voorstel veel te ver gaan, terwijl ook veel inwoners van Wymbritseradeel hun ongenoegen kenbaar hebben gemaakt. Verder bleek ook het gemeentebestuur van Sneek niet gelukkig te zijn met de voorgestelde begrenzing. En tenslotte waren provinciale staten het niet met het voorstel eens. Met 26 tegen 25 stemmen werd op 30 januari 1980 een motie door de staten aanvaard waarin werd uitgesproken dat ook de dorpen Scharnegoutum, Gauw en Goënga deel moesten gaan uitmaken van de nieuwe gemeente Wymbritseradeel. Gedeputeerde staten hebben daarop de ontwerp-regeling -overeenkomstig de gevolgde gedragslijn -met deze uitspraak in overeenstemming gebracht. Tot zover het overzicht van de gang van zaken.

Wat met name opvalt is dat het provinciaal bestuur is uitgegaan van de ruimtebehoefte van Sneek, terwijl ik in mijn brief van 14 juni 1978 de samenhang tussen kern en omgeving heb benadrukt. Bij de bespreking van het grensbeloop van de gemeente Harlingen deed zich dezelfde situatie voor. Indien het criterium «kern en omgeving» in het voorliggende geval consequent zou zijn toegepast, zou het provinciaal bestuur hoogstwaarschijnlijk tot heel andere conclusies zijn gekomen. Een samenvoeging van Sneek, Wymbritseradeel en IJlst had dan voor de hand gelegen. Gedeputeerde staten geven dat in de toelichting op hun voorstel overigens zelf toe. Het in de ontwerp-regeling voorgestelde grensbeloop geeft uitsluitend antwoord op de vraag hoeveel grond Sneek nodig heeft voor de verdere ontwikkeling van een goede ruimtelijke structuur. Binnen dat kader heeft het provinciaal bestuur ernaar gestreefd de nieuwe gemeente Wymbritseradeel zo groot mogelijk te houden. Vandaar ook dat de dorpen Uitwellingerga, Tirns en Oppenhuizen niet bij de gemeente Sneek zijn ingedeeld.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Alles overziende en tegen elkaar afwegende ben ik uiteindelijk tot de slotsom gekomen dat de keus van het provinciaal bestuur niet tot een volstrekt onaanvaardbare oplossing leidt. Ik heb daarbij mede overwogen dat de nieuwe gemeente Wymbritseradeel uit een oogpunt van bestuurlijke draagkracht voldoende perpectief lijkt te bieden. Ik blijf echter van mening dat samenvoeging van Sneek met IJlst en (grote delen van) Wymbritseradeel het enige bestuurlijk adequate antwoord zou zijn op de verwevenheid van Sneek met de omliggende plaatsen. Hoewel ik derhalve in de benaderingswijze van het provinciaal bestuur berust, wijs ik het resultaat van de daarop gebaseerde belangenafweging van de hand. Sneek zal voldoende ruimte moeten krijgen voor zijn verdere uitleg. In het uiteindelijke voorstel van het provinciaal bestuur is dat naar mijn mening niet het geval. Ik sluit mij daarom aan bij het voorstel dat gedeputeerde staten in januari 1980 aan provinciale staten hebben voorgelegd en dat hierboven is beschreven. Een en ander betekent dat de dorpen Gauw, Goënga, Loënga, Offingawier, Scharnegoutum, Tjalhuizum en IJsbrechtum bij de gemeente Sneek worden ingedeeld. Ik ben ervan overtuigd dat deze dorpen zich in de gemeente Sneekgoed zullen kunnen ontplooien en dat het gemeentebestuur een beleid zal ontwikkelen dat rekening houdt met de positie en de belangen van deze dorpen. Het gemeentebestuur van Sneek zou graag zien dat ook de dorpen Tirns, Oppenhuizen en Uitwellingerga worden ingedeeld bij Sneek. Hiervoor is gebleken dat deze dorpen niet bij de herindeling zijn betrokken omdat er geen planologische noodzaak is voor indeling bij Sneek. Deze dorpen zijn daarom ingedeeld bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel. Ik kan daarmee -gelet op het vorenstaande -instemmen. Tenslotte is het gemeentebestuur van Sneek nog van mening dat een te groot gedeelte van het Sneekermeer is ingedeeld bij de nieuwe gemeente Scharsterland. Met name ook omdat de bestaande gemeentelijke indeling nooit aanleiding heeft gegeven tot bijzondere problemen met betrekking tot het beheer, heeft het provinciaal bestuur het aan de bestaande gemeente Doniawerstal toevallende gedeelte van het meer ingedeeld bij de nieuwe gemeente Scharsterland. Gebleken is dat het gemeentebestuur van Doniawerstal ernstige bezwaren heeft tegen de voorgestelde grensverandering in het Sneekermeer. Hoewel de door het gemeentebestuur van Sneek aangevoerde argumenten mij wel aanspreken, heb ik mij onder de gegeven omstandigheden niettemin geconformeerd aan het door het provinciaal bestuur voorgestelde grensbeloop.

  • Gemeente

Gaasterland

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Gaasterland, Sloten en Hemelumer Oldeferd op te heffen en een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit: a. het grondgebied van de bestaande gemeente Gaasterland; b. het grondgebied van de huidige gemeente Sloten; c. het ten oosten van de Fluessen en de Morra gelegen grondgebied van de bestaande gemeente Hemelumer Oldeferd. Om praktische redenen is voorts aan de oostzijde van Sloten een grenscorrectie voorgesteld.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Hemelumer Oldeferd heeft ernstige bezwaren tegen de tweedeling van de gemeente en vindt dat de gemeente als geheel ingedeeld moet worden bij de nieuwe gemeente Nijefurd (zie hierna sub D.6). De gemeentebesturen van Gaasterland en Sloten zien hun gemeente het liefst zelfstandig blijven maar zijn het -als handhaving van de eigen gemeente niet mogelijk is -in hoofdlijnen eens met de voorgestelde indeling.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4

Commentaar Gelet op de aan de herindeling van Friesland ten grondslag liggende uitgangspunten en criteria kunnen de gemeenten Sloten (679 inw.), Hemelumer Oldeferd (4755 inw.) en Gaasterland (7380 inw.) moeilijk gehandhaafd blijven. Weliswaar zullen er na de gemeentelijke herindeling -als de voorliggende herindelingsplannen worden aanvaard -gemeenten met minder dan 10000 inwoners in Friesland voorkomen maar toch met een aanzienlijk hoger inwonertal dan dat van bovengenoemde gemeenten. Daar komt wat Gaasterland betreft nog bij dat de herindeling van de omliggende gemeenten niet los gezien kan worden van de gemeente Gaasterland. Terecht heeft het provinciaal bestuur dan ook voorgesteld de drie gemeenten op te heffen. In eerste instantie stelden gedeputeerde staten voor een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit de huidige gemeenten Stavoren, Hindeloopen, Workum, Hemelumer Oldeferd en Gaasterland. Gedeputeerde staten meenden dat de onvermijdelijke gemeentelijke herindeling van het gebied benut zou moeten worden om een oplossing te bewerkstelligen die optimale kansen bevat voor de ontwikkeling van een krachtig lokaal bestuur; vandaar de keus voor één gemeente in het gebied. Dit voorstel heeft forse kritiek uitgelokt, alleen het gemeentebestuur van Hemelumer Oldeferd had er wel oren naar. Op 22 juni 1977 namen provinciale staten een motie aan waarin werd uitgesproken dat er in het gebied twee gemeenten dienden te worden gevormd. In de ontwerp-regeling is deze uitspraak verder uitgewerkt. Hoewel één gemeente ongetwijfeld meer bestuurskracht zou kunnen ontplooien en ook financieel wat ruimere armslag zou bieden, heb ik onvoldoende aanleiding kunnen vinden om af te wijken van de door het provinciaal bestuur voorgestelde gemeentelijke indeling. Ik teken hierbij overigens wel aan dat de -door mij gerespecteerde -beslissing van de provincie om de gemeente Wonseradeel te handhaven (ook) beperkingen heeft opgelegd aan de gemeentelijke herindeling van Zuidwest-Friesland. Verder wil ik erop wijzen dat de vorming van de nieuwe gemeente Gaasterland -en hetzelfde geldt voor de nieuwe gemeente Nijefurd (zie hierna) -niet in overeenstemming is met het criterium «kern en omgeving». Toepassing van dit criterium zou betekenen dat het gehele gebied verdeeld zou moeten worden over de stedelijke centra Bolsward, Sneek, Joure en Lemmer. Gezien de excentrische ligging van deze centra zou toepassing van dit criterium onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gemeentelijke indeling van het gebied. Met het provinciaal bestuur ben ik dan ook tot de conclusie gekomen dat de voorkeur moet worden gegeven aan de vorming van twee plattelandsgemeenten. Uitgaande van twee gemeenten in het gebied en van de beperkingen die het niet betrekken van Wonseradeel in de herindeling noodgedwongen oplegt, zie ik niet goed hoe andere dan de voorgestelde grenzen een beter resultaat zouden kunnen opleveren. Overneming van het voorstel van de gemeente Hemelumer Oldeferd zou betekenen dat de grens tussen de nieuwegemeenten Gaasterland en Nijefurd, afgezien van de grenscorrecties, zou samenvallen met de bestaande grens tussen Gaasterland en Hemelumer Oldeferd. Deze laatste grens snijdt het dorpsgebied Hemelum nogal abrupt af van het gebied Bakhuizen-Rijs ca. Het onder de naam «de Walde» bekend staande oostelijke gedeelte van Hemelumer Oldeferd ligt tamelijk afzijdig van het centrum van die gemeente met de hoofdplaats Koudum. De hier bedoelde plaatsen Elahuizen, Oudega en Kolderwolde sluiten, gezien hun ligging, veel meer aan bij het Gaasterlandse territoir dan bij het gebied aan de overzijde van de Fluessen en de Morra. Deze dorpen zijn evenals Hemelum, meer op de Gaasterlandse dorpen (met name Balk en Bakhuizen) georiënteerd dan op Koudum. In verband hiermee en mede gelet op het feit dat ook elders in Friesland gemeentegrenzen dwars door Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4

de meren zijn getrokken en dat zulks nooit tot bijzondere problemen aanleiding heeft gegeven, stem ik ermee in dat de grens tussen de beide nieuwe gemeenten door Fluessen en Morra wordt gelegd. Het gemeentebestuur van Hemelumer Oldeferd moet ik wel toegeven dat die grens ook nadelen heeft. Gedacht kan worden aan de ontwikkeling van het recreatiegebeuren op en rond de meren. Wat dat betreft zou het merengebied misschien beter in één gemeente kunnen liggen. Alles tegen elkaar afwegende voel ik toch meer voor het standpunt van het provinciaal bestuur, waarvan ik het voorstel dan ook heb overgenomen.

  • Gemeente

Nijefurd

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de gemeenten Hindeloopen, Stavoren en Workum op te heffen en een nieuwe gemeente te vormen, bestaande uit: a. het grondgebied van de huidige gemeente Hemelumer Oldeferd, voor zover niet ingedeeld bij de nieuwe gemeente Gaasterland (zie hiervoor sub D.5); b. het grondgebied van de bestaande gemeenten Hindeloopen, Stavoren en Workum; c. het Wymbritseradeelster dorp Nijhuizum en het noordelijke gedeelte van de Workumerwaard.

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Stavoren heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente best zelfstandig kan blijven. De gemeentebesturen van Workum en Hindeloopen willen ook het liefst zelfstandig blijven, maar tekenen hierbij aan dat de voorgestelde grenzen acceptabel zijn als aan opheffing niet valt te ontkomen. Het gemeentebestuur van Hemelumer Oldeferd vindt dat de gemeente als geheel ingedeeld moet worden bij de nieuwe gemeente Nijefurd. De gemeentebesturen van Wymbritseradeel en Wonseradeel tenslotte hebben kritische kanttekeningen geplaatst bij de indeling van het dorp Nijhuizum respectievelijk het noordelijke gedeelte van de Workumerwaard bij de nieuwe gemeente Nijefurd.

Commentaar Bij de bespreking van het grensbeloop van de nieuwe gemeente Gaasterland ben ik ingegaan op de vraag waarom gemeenten als Sloten, Gaasterland en Hemelumer Oldeferd niet zelfstandig kunnen blijven. Ik wees in dat verband op de aan de gemeentelijke herindeling van Friesland ten grondslag liggende uitgangspunten en criteria. Ook voor de gemeenten Stavoren, Hindeloopen en Workum geldt dat hun voortbestaan niet in overeenstemming is te brengen met het uitgangspunt dat de Friese gemeenten (afgezien van de Waddeneilanden) in beginsel om en nabij de 10000 inwoners moeten hebben, zodat aan opheffing van bedoelde gemeenten niet te ontkomen valt. Het voorstel van de gemeente Hemelumer Oldeferd om de hele gemeente in te delen bij de nieuwe gemeente Nijefurd is bij de bespreking van het grensbeloop van de nieuwe gemeente Gaasterland aan de orde gekomen; ik verwijs naar het daar gestelde. Ten aanzien van de aan de indeling van het dorp Nijhuizum ten grondslag liggende motivering verwijs ik naar de bespreking van de grenzen van de nieuwe gemeente Wymbritseradeel. Het noordelijke gedeelte van de Workumerwaard tenslotte is door het provinciaal bestuur ingedeeld bij de nieuwe gemeente Nijefurd, omdat de gehele Workumerwaard in exploitatie is bij het gemeentelijk landbouwbedrijf van Workum en omdat de zeedijk een duidelijk herkenbare grens tussen de nieuwe gemeente Nijefurd en de gemeente Wonseradeel vormt. Ik zie geen aanleiding het provinciaal bestuur daarin niet te volgen. Concluderend kan dan ook gesteld worden dat ik akkoord ga met de in de ontwerp-regeling opgenomen grenzen van de nieuwe gemeente Nijefurd.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

  • Gemeente

Bolsward

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur voorgesteld de grens tussen de gemeenten Bolsward en Wonseradeel op een aantal punten te verleggen.

Meningen van de

gemeenteraden

De gemeentebesturen van Wonseradeel en Bolsward stemmen in met het voorgestelde grensbeloop.

Commentaar In eerste instantie waren gedeputeerde staten van mening dat Bolsward en Wonseradeel samengevoegd moesten worden. Daar zijn zij later op teruggekomen, omdat (a) Wonseradeel" meer dan 10000 inwoners heeft, (b) Bolsward geen belang heeft bij een «stuk» Wonseradeel en (c) handhaving van Wonseradeel een verantwoorde indeling van het omliggende gebied niet in de weg staat. Toen ik op 14 juni 1978 «groen licht» gaf voor de tweede fase van de herindelingsprocedure, tekende ik daarbij het volgende aan: «Ik neig er toe uw aanvankelijke opvatting te onderschrijven dat het niet juist is te achten dit stedelijk centrum voor het grootste deel van zijn achterland gescheiden te laten. Consequentie van deze gedachtengang kan mijns inziens niet anders zijn dan de toevoeging van althans het grootste deel van de gemeente Wonseradeel aan Bolsward ...... Bij de bespreking van de positie van de gemeente Harlingen heb ik erop gewezen dat het provinciaal bestuur van mening is dat de gemeente Wonseradeel gehandhaafd moet worden en dat anderzijds de aangrenzende stedelijke centra de nodige planologische ruimte moeten hebben. Ten aanzien van de ruimtebehoefte van Bolsward is gebleken dat deze gemeente hooguit tot het jaar 2000 voldoende uitbreidingsmogelijkheden heeft binnen de bestaande grenzen. Uitgaande van de tijd die met grenswijziging gemoeid is, zou -bij ongewijzigd grensbeloop -reeds op korte termijn een nieuwe grenswijzigingsprocedure gestart moeten worden. De gemeentebesturen van Wonseradeel en Bolsward hebben echter overeenstemming bereikt over een grondruil. Deze ruil zal Bolsward in staat stellen om ook na het jaar 2000 uit te breiden en wel in oostelijke richting. Uit een oogpunt van ruimtebehoefte van Bolsward is een verdergaande grensverruiming niet nodig. Daarom heeft het provinciaal bestuur de grens tussen Wonseradeel en Bolsward overeenkomstig het ruilingsvoorstel verlegd. Onder de gegeven omstandigheden ziet het onvoldoende aanleiding voor een verdergaande gebiedsuitbreiding van Bolsward. Zoals gezegd heb ik hierbij de beslissing van het provinciaal bestuur om de gemeente Wonseradeel te handhaven neergelegd. Dit houdt in dat de in de ontwerp-regeling voorgestelde begrenzing van de gemeente Bolsward mijn instemming heeft. Ik wil echter nogmaals benadrukken dat de gemeente Wonseradeel naar mijn mening beter wel bij de gemeentelijke herindeling betrokken had kunnen worden.

  • Gemeente

Wonseradeel

In de ontwerp-regeling heeft het provinciaal bestuur de volgende veranderingen voorgesteld: a. de grens met de gemeente Bolsward wordt verschoven; b. het noordelijke gedeelte van de Workumerwaard wordt ingedeeld bij de nieuwe gemeente Nijefurd; c. het dorp Greonterp e.o. wordt ingedeeld bij de nieuwe gemeente Wymbritseradeel; d. de noordgrens (bij Harlingen) wordt gecorrigeerd.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Meningen van de

gemeenteraden

Het gemeentebestuur van Wonseradeel is het niet eens met de sub b en c bedoelde grenswijzigingen.

Commentaar Ik kan mij verenigen met de door het provinciaal bestuur voorgestelde grenzen. Ten aanzien van de bezwaren van het gemeentebestuur van Wonseradeel verwijs ik naar de bespreking van het grensbeloop van de nieuwe gemeenten Nijefurd en Wymbritseradeel.

Financiële aspecten

Reeds tijdens de gemeentewettelijke procedure zijn er van verscheiden zijden vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over de financiële consequenties van het onderhavige herindelingsplan. Niet ten onrechte hebben Gedeputeerde Staten van Friesland er in die fase op gewezen een concreet antwoord ter zake moeilijk te kunnen geven omdat daarbij rekening moet worden gehouden met een aantal factoren waarvan de invloed op het financiële beeld van een heringedeelde gemeente in hoge mate wordt bepaald door de actuele situatie op het moment van herindeling. De ervaring leert -de gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg is daarvan een recent voorbeeld -dat een schets van de financiële positie aan waarde inboet naarmate er meer tijd verstrijkt tussen haar opstelling en de discussie daarover, en daarom feitelijk tijdens de behandeling van een herindelingsvoorstel regelmatig bijstelling behoeft. Wanneer het dan gaat om een gemeentelijke herindeling voor een vrij beperkt gebied als bij voorbeeld het Land van Maas en Waal en een deel van het Rijk van Nijmegen (Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16609), kan aan een dergelijke behoefte zonder al te veel moeite worden voldaan. In het geval van een zo veel omvattend herindelingsvoorstel als nu aan de orde is ligt dat anders; alsdan moeten ook voor elke actualisering van het financiële beeld zeer veel gegevens worden verwerkt en is er sprake van een tijdrovende operatie.

Met het oog op het vorenstaande heb ik gemeend het schetsen van een cijfermatig toegelicht beeld van de financiële consequenties van het onderhavige voorstel beter te kunnen uitstellen tot een volgende fase in de schriftelijke voorbereiding, i.c. bij gelegenheid van het uitbrengen van de memorie van antwoord op het voorlopig verslag van de zijde van de Tweede Kamer. Daarbij zal dan aandacht worden besteed aan de besparing op de bestuurskosten die uit de gemeentelijke schaalvergroting voortvloeit, en aan de gevolgen van de mogelijke verhoging van het schaalbedrag per inwoner enerzijds en het wegvallen van het krachtens de Financiële-Verhoudingswet 1960 aan elke gemeente toekomende vaste bedrag anderzijds. In verband met dit laatste merk ik nog op dat naar mijn verwachting dan tevens het Besluit verfijning algemene uitkering wijziging gemeentelijke indeling van kracht zal zijn geworden.

Naamgeving De problematiek van de naamgeving, die ook elders in den lande bij gemeentelijke herindeling vaak als een gevoelige zaak wordt ervaren, wordt in Friesland gecompliceerd door de tweetaligheid van het gebied. Uitgaande van de voorkeur van Provinciale Staten voor eentalige gemeentenamen, kwamen Gedeputeerde Staten in eerste instantie tot de conclusie dat er onvoldoende aanleiding was om de namen van gemeenten die, al dan niet met gewijzigde grenzen, gehandhaafd zouden blijven, te veranderen. Voorts kozen zij voor een Nederlandstalige gemeentenaam voor die nieuwe gemeenten waarvan de naam ontleend werd aan één van de op te heffen gemeenten, en voor een Friestalige gemeentenaam in andere gevallen. Tijdens de gemeentewettelijke procedure bleek de bereidheid van de gemeentebesturen om over de namen te discussiëren echter niet groot.

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Mede met het oog hierop heeft het provinciaal bestuur daarop voorgesteld aan de gekozen namen een voorlopig karakter te geven en in de wet een bepaling op te nemen die de (nieuwe) gemeenten de bevoegdheid zou geven hun naam binnen een termijn van twee jaar na de datum van herindeling desgewenst te wijzigen. Zoals ik al opmerkte, valt het ook in andere gevallen de provinciebesturen soms niet licht voor nieuw te vormen gemeenten verantwoorde namen aan te geven. Indien evenwel de discussie over dit aspect van een herindelingsplan tijdens de daarvoor aangewezen gemeentewettelijke procedure uit de weg wordt gegaan, ontheft dit de hogere overheid niet van haar verantwoordelijkheid voor het doen van uitspraken ter zake. Daarbij kan steun gevonden worden in de constante lijn die de vaste adviesinstantie van de Minister van Binnenlandse Zaken in deze materie, i.c. de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, in de loop der jaren bij haar desbetreffende adviezen heeft gevolgd en waarvan de grondslagen door onderscheiden bewindslieden op dit departement steeds zijn onderschreven. Ik noem in dit verband o.a. de voorkeur van de commissie voor het bestendigen van de naam van de grootste der samen te voegen gemeenten in de nieuwe bestuurlijke eenheid. Ingeval dat echter op grote psychologische weerstanden stuit, adviseert de commissie uit te wijken naar een naam die aansluit bij de geografische en/of historische situatie ter plaatse. Grote bezwaren met name van praktische aard heeft de commissie voorts tegen samengestelde gemeentenamen. Maar op welke wijze provinciebesturen in het verleden ook tot hun naamgevingsvoorstellen zijn gekomen en hoe ook de wetgever daarover uiteindelijk heeft geoordeeld, tot heden is de naamgeving steeds als een integrerend onderdeel beschouwd van de legislatieve arbeid die de creatie van een nieuwe gemeente tot gevolg heeft. Ik meen dat dit terecht is en heb er op die grond bezwaar tegen aan dit onderdeel een provisorisch karakter te geven.

Nu zou mij kunnen worden tegengeworpen dat in het Eindrapport van de Werkgroep Herziening Gemeentewet toch wordt voorgesteld de gemeenten de bevoegdheid te verlenen desgewenst zelf hun naam te wijzigen. Mijn zoeven weergegeven opvatting zou geacht kunnen worden met dit voorstel op gespannen voet te staan. Ik zou er in dit verband allereerst op willen wijzen dat er naar veler opvatting en ook blijkens de bestuurspraktijk tot heden een onderscheid heeft bestaan tussen gemeentenamen die niet en zulke namen die wel door de wetgever werden vastgesteld, m.n. in die zin dat de eerste bij raadsbesluit -behoudens de bevoegdheid van de Kroon tot vernietiging wegens strijd met het algemeen belang -en de laatste slechts door de wetgever konden worden gewijzigd. Nog afgezien van de over dit laatste punt bestaande meningsverschillen, zie ook ik geen goede reden voor handhaving van dit onderscheid, vindt het althans naar mijn mening geen grondslag in het wezen van de zaak. Daarmee wordt in mijn ogen de verantwoordelijkheid van de herindelingswetgever ter zake niet op losse schroeven gesteld. Wel echter kan op deze wijze worden bereikt dat, wanneer bij een gemeentelijke herindeling een aanvankelijk voor een nieuwe gemeente gekozen naam achteraf om redenen die bij de behandeling van het wetsvoorstel niet bekend waren, blijkt toch minder geschikt te zijn, daarin langs een minder omslachtige weg correctie kan worden aangebracht. Overigens heb ik het desbetreffende voorstel van Gedeputeerde Staten van Friesland ook niet overgenomen omdat ik het onjuist acht in deze materie vooruit te lopen op een discussie die eerst bij de behandeling van een nog in te dienen ontwerp voor een herziene gemeentewet haar juiste kader zal kunnen vinden. Om diezelfde reden vind ik ook geen vrijheid gevolg te geven aan een alternatieve suggestie van Provinciale Staten van Friesland om nl. in deze wet aan de Kroon de bevoegdheidte verlenen een vastgestelde naam opgrond vaneen daartoe binnen een jaarna de datum van herindeling gedaan verzoek te wijzigen. Nog afgezien van de vraag in hoeveel gevallen daarbij overwegingen naar voren zullen worden gebracht die niet ook al bij Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

de behandeling van het voorliggende wetsontwerp aan de orde zijn -en in elk geval ook van gemeentezijde nog kunnen worden -gesteld, meen ik dat in zulk een uitzonderlijk geval voorshands aan de gebruikelijke rechtsgang moet worden vastgehouden. Aan de uit de tweetaligheid van Friesland voortvloeiende complicatie op het stuk van de gemeentenaamgeving is van de zijde van de provincie veel aandacht gegeven. Uiteraard heb ik hieromtrent ook in dit geval het advies van de al eerder genoemde Commissie voor Naamgeving en Nederzettingsgeschiedenis ingewonnen. De relevante correspondentie heb ik in de bijlage van deze memorie opgenomen. Met verwijzing naar die correspondentie merk ik het volgende op. Allereerst volgt uit het -officieel erkende -feit van de tweetaligheid van het betrokken landsdeel dat naast het Nederlands ook de taal van dat landsdeel, i.c. het Fries, kan worden gebruikt. Dat wil, zo voeg ik hier voor alle duidelijkheid aan toe, geenszins zeggen dat beide talen steeds als het ware simultaan zouden moeten worden gebruikt, maar dat, in elk geval in het officiële verkeer, bij het gebruik van hetzij de ene hetzij de andere taal rekening zou moeten worden gehouden met het taalgebruik van degenen tot wie men zich richt. In het geval van gemeentenamen valt er evenwel niet te ontkomen aan de omstandigheid dat die zowel voor Friezen als niet-Friestalige landgenoten bruikbaar moeten zijn. Daaruit vloeit vanzelf het vereiste van een Nederlandse naam voort en dat leidt dan inderdaad tot tweenamigheid voor zover men hecht aan Friese namen voor gebruik binnen de eigen taaikring. Waar het in mijn ogen nog steeds, zoals ik in het voorgaande heb betoogd, de taak van de wetgever is in het kader van een herindeling ook de namen van de daarbij te vormen nieuwe gemeenten vast te stellen, houdt dat m.i. geen andere verplichting in dan het bepalen van Nederlandse namen. Die exclusieve bevoegdheid van de wetgever sluit echter het daarnaast hanteren van Friese gemeentenamen, zoals ook thans gebruik is, allerminst uit.

Tot een tweede kanttekening noopt mij het voorstel van Gedeputeerde Staten waar het gaat om de feitelijke toepassing van de voorkeur voor Friese gemeentenamen. Dat leidt er immers toe dat van alle 31 gemeenten die de provincie na de aanvaarding van dit wetsontwerp zal tellen, er precies drie zouden zijn waarvan de naam door zijn schrijfwijze zijn Friestalige herkomst zal verraden. Niet alleen leidt dat tot een soort tweetaligheid die ook de voorstellers niet op het oog zullen hebben gehad, maar ook doet het de vraag opkomen of de onderhavige herindeling niet geheel ten onrechte wordt belast met een principiële discussie over het gebruik van de Friese taal. Ik heb die discussie, zoals uit het voorgaande mag zijn gebleken, niet uit de weg willen gaan, maar als ik zie waar het in concreto om gaat, kan ik mij toch niet aan de indruk onttrekken dat zij in een ander kader meer op haar plaats zou zijn geweest. Dit klemt te meer waar de naamgeving niet zozeer een kwestie van Nederlands tegenover Fries taalgebruik is maar veeleer een van Nederlandse tegenover Friese spelling. Met hernieuwde verwijzing naar de in de bijlage opgenomen correspondentie merk ik ten slotte nog op dat ik in het algemeen op de door de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis aangevoerde gronden de door haar geadviseerde namen in dit wetsvoorstel heb overgenomen. Hoewel ik mij kan voorstellen dat zij in meerderheid onvoldoende reden heeft gezien om af te wijken van de door Gedeputeerde Staten voor de in hoofdzaak uit Franeker, Franekeradeel en Barradeel te vormen nieuwe gemeente voorgestelde naam (i.c. Franeker), meen ik dat hier toch van een inconsistentie moet worden gesproken ten opzichte van de naamkeuze voor de uit Dokkum en de beide Dongeradelen te vormen gemeente (i.c. Dongeradeel). In het eerstbedoelde geval kan m.i. aan het behoud van de op -deel eindigende naam niet minder waarde worden toegekend dan in het laatstbedoelde geval. Dat heeft mij ertoe gebracht i.c. de naam Franekeradeel voor te stellen. Ten slotte ben ik met de commissie van oordeel dat Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

0141 een spellingswijziging van de naam Wymbritseradeel beter in het kader 0142 van de schrijfwijze van de Nederlandse aardrijkskundige namen ter 0143 discussie kan worden gesteld.

oi46 Slotbeschouwingen 0147 0148

Bij aanvaarding van de onderhavige voorstellen zullen de hierna te 0149 noemen aantallen inwoners en oppervlakten grondgebied overgaan, 0150 waarbij zij aangetekend dat de inwonertallen gebaseerd zijn op de bevoloi5i kingscijfers per 1 januari 1980.

Van de

Naar de

Aantal

op te heffen gemeente

te handhaven gemeente

te vormen gemeente

bestaande gemeente

inwoners

ha

Idaarderadeel

Leeuwarden

40 Leeuwarden

Leeuwarden

84518

6 476 Leeuwarden

Leeuwarden

-

190 Menaldumadeel

Leeuwarden

940 Tietjerksteradeel

Leeuwarden

1 075 Barradeel

Harlingen

431

600 Franekeradeel

Harlingen

100

820 Harlingen

Harlingen

15427

1 342 Wonseradeel

Harlingen

-

110 Barradeel

Franekeradeel

4366

3 940 Franeker

Franekeradeel

12579

1 730 Franekeradeel

Franekeradeel

3783

4 800 Barradeel

het Bildt

1860

1 100 het Bildt

het Bildt

8228

8 535 Ferwerderadeel

het Bildt

260 Menaldumadeel

het Bildt

70 het Bildt

Menaldumadeel

120

290 Menaldumadeel

Menaldumadeel

12884

6 748 het Bildt

Leeuwarderadeel

-

3 Ferwerderadeel

Leeuwarderadeel

20 Leeuwarderadeel

Leeuwarderadeel

8709

4 108 Dantumadeel

Ferwerderadeel

611

660 Ferwederadeel

--

Ferwerderadeel

8488

12340 Dantumadeel

Dongeradeel

-

30 Dokkum

Dongeradeel

11704

983 Oostdongeradeel

Dongeradeel

6328

10996 Westdongeradeel

Dongeradeel

6254

8 377 Dantumadeel

Dantumadeel

18351

8 776 Ferwerderadeel

Tietjerksteradeel

20 Idaarderadeel

Tietjerksteradeel

850 Smallingerland

Tietjerksteradeel

410 Tietjerksteradeel

Tietjerksteradeel

29627

15817 Idaarderadeel

Smallingerland

90 Opsterland

Smallingerland

110

350 Smallingerland

Smallingerland

48463

12314 Opsterland

Opsterland

25332

22701 Haskerland

Heerenveen

120 Heerenveen

Heerenveen

36579

13915 Haskerland

Boornsterhem

40 Idaarderadeel

Boornsterhem

8760

5 912 Ftauwerderhem

Boornsterhem

2859

3 476 Tietjerksteradeel

Boornsterhem

420 Utingeradeel

Boornsterhem

5051

5 628 Baarderadeel

Littenseradeel

5044

7 333 Hennaarderadeel

Littenseradeel

4835

5 934 Doniawerstal

Lemsterland

-

180 Haskerland

Lemsterland

408

1 530 Lemsterland

Lemsterland

10618

8 488 Doniawerstal

Scharsterland

6160

10574 Haskerland

Scharsterland

15087

9 492 Heerenveen

Scharsterland

150

40 Lemsterland

Scharsterland

90 Utingeradeel

Scharsterland

318

1090

Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Van de

Naar de

Aantal

op te heffen gemeente

te handhaven gemeente

te vormen gemeente

bestaande gemeente

ha

Doniawerstal

Wymbritseradeel

124

1 750 Wonseradeel

Wymbritseradeel

340 Wymbritseradeel

Wymbritseradeel

8943

12740 IJlst

Wymbritseradeel

2816

661 Wymbritseradeel

Sneek

2800

2 850 Sneek

Sneek

28457

1 679 Doniawerstal

Gaasterland

-

1 Gaasterland

Gaasterland

7489

8 900 Hem. Oldeferd

Gaasterland

1128

4 070 Sloten

Gaasterland

664

225 Gaasterland

Nijefurd

-

40 Hem. Oldeferd

Nijefurd

3683

4 590 Hindeloopen

Nijefurd

860

706 Stavoren

Nijefurd

980

495 Wonseradeel

Nijefurd

465 Workum

Nijefurd

4372

3 331 Wymbritseradeel

Nijefurd

410 Bolsward

Bolswa rd

9956

783 Wonseradeel

Bolswa rd

145 Bolsward

Wonsei adeel

155 Wonseradeel

Wonsei adeel

11756

17706 Wymbritseradeel

Wonse adeel

-

Afgezien van de door de provincie naar voren gebrachte wensen waar-van in het voorgaande reeds melding werd gemaakt, hebben Gedeputeerde Staten van Friesland tijdens de procedure nog aandacht gevraagd voor een aantal facetten op het terrein van de financiële consequenties, de voorzieningen ten aanzien van het personeel en de voorbereiding van de overgang naar de nieuwe bestuurlijke situatie. Aan vrijwel alle op deze terreinen levende verlangens kon worden tegemoetgekomen door de aanpassing van de ontwerp-regeling aan de strekking van het ontwerp van Wet algemene regelen gemeentelijke indeling (Tweede Kamer,zitting 1980-1981, 16405). Op gelijke wijze heb ik eerder gehandeld met het ontwerp van Wet tot gemeentelijke herindeling van het Land van Maas en Waal en een deel van het Rijk van Nijmegen (Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16609); dit is voorts in overeenstemming met de wijziging van het ontwerp van Wet tot gemeentelijke herindeling van Zuid-Limburg (Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 15521, nr. 34) dat inmiddels in deze vorm door de Tweede Kamer werd aanvaard.

Ik heb er niettemin behoefte aan op een aantal van de in dit verband opgeworpen kwesties hier nog nader in te gaan, mede omdat daardoor mogelijk een verhelderend licht wordt geworpen op zaken die in het kader van het genoemde wetsontwerp ARGI in meer algemene zin aan de orde zijn. Zo noem ik de opvatting van de gemeentebesturen van Franeker en Franekeradeel dat in de ontwerp-regeling onvoldoende rekening was gehouden met het feit dat niet het gehele grondgebied van Barradeel bij de nieuwe gemeente Franekeradeel wordt ingedeeld. Bij de gemeenten die worden opgeheven en verdeeld over aangrenzende (nieuwe) gemeenten kwamen Gedeputeerde Staten te staan voor de vraag op welke manier rechten, verplichtingen en bevoegdheden van de op te heffen gemeenten het beste verdeeld kunnen worden. In dit soort gevallen is het, zo hebben zij terecht opgemerkt, gebruikelijk dat er geen verdeling over de aangrenzende (nieuwe) gemeenten plaatsvindt, maar dat één van deze gemeenten als «rechtsopvolger onder algemene titel» wordt aangewezen. Ook in de ontwerp-regeling is deze gedragslijn gevolgd. De nieuwe gemeente Franekeradeel volgt Barradeel op, de nieuwe gemeente Boornsterhem volgt Utingeradeel op en de nieuwe gemeente Nijefurd volgt Hemelumer Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

Oldeferd op. Bedacht moet worden dat de meeste rechten, verplichtingen en bevoegdheden niet territoriaal bepaald zijn. Het is in dit soort gevallen vaak niet duidelijk of en in hoeverre deze betrekking hebben op bepaalde gedeelten van een gemeente. Dit geldt ook voor de ambtenaren. Het is onmogelijk vast te stellen welke ambtenaren van Barradeel «toegerekend» moeten en kunnen worden aan Wijnaldum, Minnertsga en aan het overige gebied van de gemeente. Een verdeelsleutel als bedoeld door Franeker en Franekeradeel zou een volstrekt willekeurig karakter dragen en daarom een bron van grote moeilijkheden zijn. Bovendien zou een dergelijke verdeelsleutel dan niet alleen ontworpen moeten worden voor situaties waarin gemeenten worden opgeheven en verdeeld, maar ook voor die gevallen waarin volstaan wordt met meer of minder ingrijpende grenscorrecties. Al met al hebben Gedeputeerde Staten gemeend er goed aan te doen in Friesland de gebruikelijke gedragslijn te volgen.

Van de zijde van de ARKA is de wens uitgesproken de bepalingen omtrent de aanstelling van een tijdelijke gemeentesecretaris uit te breiden met een lid waarin de taak van deze functionaris wordt geregeld (voorbereiding organisatie, voorzitter stuurgroep etc). Ook deze suggestie hebben gedeputeerde staten -terecht -niet overgenomen. De gemeentesecretaris (ook de tijdelijke) is ambtenaar en geen bestuursorgaan, zo schrijven zij. Niet de gemeentesecretaris is verantwoordelijk voor een goede voorbereiding van de organisatie van de nieuwe gemeente, maar de bestuursorganen van de op te heffen gemeenten. Deze organen moeten, op basis van vrijwilligheid, stuurgroepen instellen, de samenstelling daarvan regelen, de taak daarvan omschrijven enz. De gemeentesecretaris (ook de tijdelijke) staat de bestuursorganen daarbij terzijde. Verwezen wordt in dit verband naar artikel 108 van de gemeentewet.

In het zoeven vermelde werd reeds zijdelings gerefereerd aan de met de voorbereiding van de gemeentelijke reorganisatie samenhangende problematiek. Ik zou deze beschouwingen graag willen besluiten met te citeren uit hetgeen Gedeputeerde Staten van Friesland daaromtrent o.m. hebben opgemerkt. Zich afzettend tegen de gedachte van een tijdelijk bevoegd gezag schrijven zij: «In de gedachtengang van Gedeputeerde Staten van Friesland mag met de voorbereiding van de herindeling immers niet gewacht worden tot de in-werkingtreding van de herindelingswet. Een «opgelegd» bevoegd gezag kan echter pas handelend optreden na de inwerkingtreding van de herindelingswet. Volgens Gedeputeerde Staten is dat te laat. De betrokken gemeentebesturen zullen reeds in een eerder stadium de handen ineen moeten slaan. In het algemeen gesproken zal dat op basis van vrijwilligheid moeten gebeuren. De gesignaleerde tekortkoming van het «opgelegd» bevoegd gezag zou ondervangen kunnen worden door de periode tussen de inwerkingtreding van de herindelingswet en de datum van herindeling langer te maken. In verband met hetgeen hiervoor is gezegd over het karakter van de gemeentelijke herindeling van Friesland en de rechtszekerheid van het personeel, zijn Gedeputeerde Staten daar geen voorstanders van. Maar ook overigens kunnen vraagtekens worden geplaatst bij een wettelijke regeling van het bevoegd gezag. Het is bijvoorbeeld volstrekt onduidelijk hoe de verantwoordelijkheden van een dergelijk gezag zich verhouden tot die van de betrokken gemeentebesturen. Ook zou bij omschrijving van taak, bevoegdheden en samenstelling van het bevoegd gezag rekening moeten worden gehouden met plaatselijke situaties en omstandigheden. Een wettelijke regeling leent zich daar niet goed voor. Al met al zien Gedeputeerde Staten onder de gegeven omstandigheden meer heil in een vrijwillige samenwerking door de betrokken gemeentebesturen. Deze samenwerking zou vooral gericht moeten zijn op het coördineren van het door de gemeenten te voeren beleid op daarvoor in aanmerking komende beleidsterreinen (personeel, organisatie, financiën enz.). Deze samenwerking zal onder verantwoordelijkheid van de gemeenten tot stand Tweede Kamer, zitting 1980-1981, 16824, nrs. 3-4

moeten komen. De provincie is bereid ter zake een stimulerende, coördinerende en bemiddelende functie te vervullen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een stuurgroep voor het gebied van elke nieuwe gemeente. In deze stuurgroep zouden vertegenwoordigers van alle betrokken gemeenten zitting moeten nemen. Ook zou -voor zover personele en organisatorische punten aan de orde zijn -gedacht kunnen worden aan vertegenwoordigers van de daarvoor in aanmerking komende bonden voor overheidspersoneel. Ten slotte zouden -als de gemeenten daarvoor voelen -medewerkers van de provinciale griffie in de stuurgroep zitting kunnen nemen. De stuurgroepen zouden van start moeten gaan op het moment dat de herindeling in het betrokken gebied politiek gezien een feit is. De taakstelling zal van gebied tot gebied kunnen verschillen. In het ene gebied zal men verder willen gaan dan in een ander gebied. De stuurgroepen zouden zich in elk geval bezig kunnen houden met het opstellen van een ontwerp-organisatieplan en een ontwerp-inpassingsplan. Uiteindelijk zal het bevoegde gezag van de nieuwe gemeenten echter zelfstandig kunnen uitmaken hoe de organisatiestructuur en de personeelsformatie van de gemeente er uit moet zien». In het licht van het hier geciteerde heb ik er alle vertrouwen in dat het feitelijke reorganisatieproces ook in Friesland, voor zoveel het aan het provinciaal bestuur ligt, een goed verloop zal hebben.

De Minister van Binnenlandse Zaken, H. Wiegel Tweede Kamer, zitting 1980-1981,16824, nrs. 3-4