Memorie van toelichting - Wijziging van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (Stb. 1971, 268), houdende uitbreiding van de mogelijkheden tot bereiking van de doelstelling van de wet

Nr.3

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN GEDEELTE

§1. De noodzaak tot wetswijziging De Wet ziekenhuisvoorzieningen is nog slechts voor een klein gedeelte in werking getreden. De belangrijkste onderdelen, die betrekking hebben op de ziekenhuisplannen en de bouwvergunningen, zijn niet in werking gesteld, zodat nog steeds de overgangsregeling moet worden toegepast die is neergelegd in artikel 29. Een spoedige verdere realisering van deze wet acht de ondergetekende van grote betekenis. Daarom heeft hij de oorzaken van deze onbevredigende situatie nagegaan, en zich bezonnen op middelen om een uitweg te vinden. De reden waarom de omvangrijke paragraaf over de bouwvergunningen niet in werking kon treden, houdt verband met het uitgangspunt dat een voorgenomen bouw moet passen in een ziekenhuisplan, en kan dan ook niet in werking treden voordat dit ziekenhuisplan is vastgesteld. Het hoofdprobleem ligt dus bij de in de wet neergelegde opzet voor de planning. Deze houdt in, dat op basis van provinciale plannen een landelijk ziekenhuisplan tot stand wordt gebracht. Dit ziekenhuisplan zou derhalve de toekomstige behoefte aan ziekenhuisvoorzieningen gelijktijdig dienen aan te geven voor alle categorieën van in-richtingen voor gezondheidszorg over het gehele land. Een zo veel omvattend plan zou noodzaken tot het nemen van een zeer groot aantal moeilijk te overziene beslissingen op een moment, hetgeen op zichzelf reeds praktisch niet te verwezenlijken is. Een tweede complicerende factor bij het beoordelen van de toekomstige behoefte aan ziekenhuisvoorzieningen is, dat de bestaande situatie volgens de wet kennelijk als een aanvaardbaar uitgangspunt moet worden beschouwd. Deze situatie vertoont echter in vele gevallen overcapaciteit, ondoelmatige spreiding, slechte verdeling van functies, en belemmeringen voor optimale taakvervulling. Op die basis kan dan ook moeilijk een goed plan tot stand worden gebracht. Afgezien van de moeilijkheden bij de voorbereiding van een landelijk ziekenhuisplan, is inmiddels steeds meer de vraag gerezen of dit doel nog wel aantrekkelijk moet worden geacht in het licht van de nieuwere denkbeelden over planning. Allerwegen is het inzicht gerijpt, dat bij het opzetten van een Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

plan voor een optimale situatie in een bepaald jaar in de toekomst, te veel er-van wordt uitgegaan dat plan en samenleving zich geleidelijk en consistent ontwikkelen naar een bepaald punt in de toekomst. In feite kan echter in een dynamische samenleving de geprojecteerde eindtoestand nauwelijks worden bereikt. De nadruk valt dan ook steeds minder op de eindtoestand, die als planningsconceptie zelfs geheel wordt afgewezen, maar op het proces zelf, de voortdurende aanpassing van het veranderende perspectief. Ten slotte is er een sterke ontwikkeling gaande in de richting van een meer regionaal georganiseerde gezondheidszorg. De wet, die uitgaat van de huidige provinciale indeling, biedt te weinig mogelijkheden om aan te sluiten bij een regionale opzet die voor de ziekenhuisplanning duidelijke voordelen biedt. De geschetste oorzaken van de moeilijkheden bij de uitwerking van de wet blijken derhalve niet samen te hangen met het doel en de opzet van de wet zelf, die gericht is op de bevordering van doelmatige ziekenhuisvoorzieningen. Alleen blijken de middelen en mogelijkheden die de wet biedt, te beperkt om dit doel te kunnen realiseren. Daarom is een uitweg uit de huidige impasse naar het oordeel van de ondergetekende te bereiken door het verbeteren van de bestaande en het opnemen van nieuwe regelingen. Wat de bestaande regelingen betreft, dient meer flexibiliteit te worden in-gebouwd, zowel bij de planning (§ 2) als bij de regeling voor de bijzondere voorzieningen (§ 3). Wat de nieuwe regelingen betreft, dient ook te kunnen worden ingegrepen in de bestaande situatie door het sluiten van ziekenhuisvoorzieningen (§ 4), terwijl vroeger verleende instemmingen met de bouw moeten kunnen worden getoetst aan de huidige inzichten en doelstellingen (§ 5). Deze nieuwe mogelijkheden dienen evenwel te worden begeleid door een voorziening waarbij de financiële gevolgen van de sanering kunnen worden opgevangen (§6). Ten slotte dient te worden bezien welke verbeteringen in de administratieve procedure wenselijk zijn (§ 7). Een concept van een wetsontwerp met deze strekking heeft de ondergetekende voorgelegd aan het College voor ziekenhuisvoorzieningen, de Centra-Ie Raad voor de Volksgezondheid, de Ziekenfondsraad, de Stichting Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven, en de Nationale Ziekenhuisraad, alsmede aan het Interprovinciaal Overleg voor Volksgezondheid. Over het algemeen bleken deze instanties volledig te kunnen instemmen met de voorgestelde verruiming van middelen en mogelijkheden. Van de door hem voorgestelde aanvullingen hierop is dankbaar gebruik gemaakt. Voorts werden van verschillende zijden nieuwe voorstellen ingediend, die in het bijzonder betrekking hadden op inspraak en beroep bij de planning en op de fasen en termijnen ter zake van de vergunningverlening. Deze voorstellen zijn voor een belangrijk deel overgenomen en toegelicht in § 7. Ten slotte stelden alle adviesinstanties voor, de academische ziekenhuizen volledig in het systeem van de wet op te nemen. De ondergetekende wil erop wijzen, dat dit mede een belangrijke wijziging van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs zou inhouden. Hij acht een zo ver gaande wijziging thans niet opportuun. Voorshands zou hij ervan willen uitgaan, dat bij de toepassing van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs de belangrijkste beslissingen worden genomen na overleg, en, zoals is toegezegd, ook in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, waarbij het College voor Ziekenhuisvoorzieningen wordt ingeschakeld. De onderhavige partiële wijziging van de Wet ziekenhuisvoorzieningen is naar het oordeel van de ondergetekende dermate urgent, dat met de regeling van deze materie niet gewacht kan worden op de indiening van de Wet gezondheidsvoorzieningen, waarin zowel de intramurale als de extramurale zorg in onderling verband zullen worden geregeld. De ondergetekende streeft er naar dat wetsontwerp nog in dit zittingsjaar in te dienen.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

§ 2. Plannen voor ziekenhuisvoorzieningen Zoals in § 1 is uiteengezet, acht de ondergetekende bij de planprocedure meer flexibiliteit en een grotere differentiatie geboden. Daarom stelt hij voor, de mogelijkheid te openen om plannen tot stand te brengen voor een bepaalde categorie van ziekenhuisvoorzieningen in het gehele land dan wel voor alle ziekenhuisvoorzieningen in een bepaald gedeelte van het land; zo nodig moeten ook varianten hierop mogelijk zijn, zoals een plan voor één categorie van voorzieningen in één regio. Deze meer beperkte plannen kunnen eenvoudiger tot stand worden gebracht dan een volledig plan voor alle ziekenhuisvoorzieningen in het gehele land, en zijn ook minder snel verouderd. Met deze opzet konden de bovengenoemde adviesinstanties zich volledig verenigen. In aansluiting daaraan stelden zij voor, bij deze conceptie ook de verwijzing naar een landelijk ziekenhuisplan als een eindpunt van de ontwikkeling van deelplannen geheel te laten varen, omdat hierdoor nog de indruk zou worden gewekt van een eindtoestandplanning. Het begrip «landelijk plan» zou dan, zo werd gesteld, moeten worden vervangen door het begrip «landelijk planningssysteem». Planning is daarbij te beschouwen als een proces, dat als kader richting moet aangeven op basis van een aantal beleidsuitgangspunten die bijstelbaar zijn. De afzonderlijke plannen dienen een concretisering en uitwerking te zijn van datgene wat tevoren is vastgelegd in dat landelijk planningssysteem. De paragraaf over de plannen voor ziekenhuisvoorzieningen zou dan ook met dat landelijke planningssysteem dienen aan te vangen. Met deze zienswijze, die in het bijzonder naar voren is gebracht door het College voor ziekenhuisvoorzieningen en de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, kan de ondergetekende zich verenigen. In de huidige wetstekst komen de te stellen richtlijnen tweemaal, min of meer terloops, ter sprake, namelijk bij de werkzaamheden van gedeputeerde staten en van het college. Het is ook naar zijn oordeel een duidelijke verbetering indien de richtlijnen, waarin het bedoelde landelijk planningssysteem wordt vervat, terstond bij de aanvang van de planningsparagraaf centraal worden gesteld en hieraan een afzonderlijk artikel wordt gewijd. De richtlijnen zullen betrekking moeten hebben op de factoren die voor het tot stand brengen van alle plannen van betekenis zijn, zoals behoeftecriteria, en de samenhang tussen de verschillende voorzieningen, alsmede voor zover dat mogelijk is functie-omschrijvingen, de verhouding tussen kliniek en polikliniek, de wenselijke grootte van de inrichtingen, een gebiedsindeling en dergelijke. Van bijzonder belang is ook dat extramurale voorzieningen en andere dan medische instellingen in de regio's in de samenwerking kunnen worden betrokken, terwijl bovendien rekening kan worden gehouden met andere welzijnsvoorzieningen waardoor tot een evenwichtig geheel kan worden gekomen. Aangezien deze voorzieningen gedeeltelijk onder andere departementen ressorteren, zullen de richtlijnen, alsmede de in artikel 4 bedoelde aanwijzingen, voor zover het deze samenhang betreft, worden voorbereid met inschakeling van de Interdepartementale Commissie Gezondheidszorg, zodat de betrokken bewindslieden via hun vertegenwoordiging in die commissie op de gewenste integratie kunnen toezien. Ook de academische en militaire ziekenhuizen zullen hierbij betrokken worden. De richtlijnen zullen, voor wat deze samenhang betreft, worden vastgesteld door de Minister te zamen met de mede betrokken Ministers. Bij de voorbereiding van de richtlijnen zal advies worden uitgebracht door het College voor ziekenhuisvoorzieningen, terwijl voorts nauw zal worden samengewerkt met het Interprovinciaal Overleg voor Volksgezondheid en eventueel andere adviesinstanties zoals de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, zodat voldoende inspraak van de betrokken organisaties gewaarborgd is. Uiteraard dient aan deze richtlijnen algemene bekendheid te worden gegeven. De richtlijnen zullen ook telkens en tijdig moeten worden aangevuld of Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

gecorrigeerd, aan de hand van nieuwe inzichten en gegevens, maar vooral ook op grond van de ervaringen die hiermede in het veld worden opgedaan. De richtlijnen zijn derhalve te beschouwen als het landelijk planningssysteem, dat aangeeft het referentiekader waarbinnen de afzonderlijke plannen tot ontwikkeling komen en waaraan zij worden getoetst. Deze plannen zullen betrekking hebben op de soorten en aantallen van voorzieningen in het aangewezen gebied en de spreiding hiervan, alsmede voor zover mogelijk de soorten van de verrichtingen die daarin dienen te geschieden. Naast de beheersing van de volumina, zo wordt terecht gesteld, is ook de beheersing van de functies die in de voorzieningen worden uitgeoefend, van essentieel belang. Het ruime begrip «ziekenhuisvoorzieningen» biedt hiertoe voldoende mogelijkheid. De plannen zullen worden ontworpen door gedeputeerde staten van de provinciën die de voor een zodanig plan van belang zijnde lokale en regionale factoren het best kunnen beoordelen; op de hierbij te verlenen inspraak wordt ingegaan in § 7. Over de ontworpen plannen wordt advies uitgebracht door het College voor Ziekenhuisvoorzieningen, dat de algemene factoren kan overzien die voor het plan van belang zijn, alsmede de samenhang met andere plannen. Ten slotte stelt de Minister het plan vast. Deze opzet bouwt voort op de bestaande regeling en sluit aan bij de Structuurnota Gezondheidszorg (Zitting 1973-1974, 13012) en de Nota knelpunten harmonisatie welzijnsbeleid en welzijnswetgeving (Zitting 1973-1974, 12968). Zoals de ondergetekende bij de behandeling van laatstbedoelde nota heeft opgemerkt (openbare commissievergadering van 3 maart 1975, blz. 629; Handelingen Tweede Kamer van 18 juni 1975, blz. 5246) zijn de ziekenhuisvoorzieningen te beschouwen als basisvoorzieningen met in het algemeen een regionaal karakter. De nauwe onderlinge verwevenheid en de kosten van deze voorzieningen noodzaken tot centrale richtlijnen en beslissingen, waarbij de provincie evenwel een belangrijke functie vervult met betrekking tot de opzet van de plannen en tevens belast kan worden met de beslissing op aanvragen omverklaringen. Het gebied waarover een plan zich zal uitstrekken, zal, naar het zich laat aanzien, vaak samenvallen met regio's zoals deze worden voorgesteld in het concept-ontwerp van wet reorganisatie binnenlands bestuur. De bestuurlijke herindeling van Nederland zoals in het ontwerp aangegeven, komt namelijk vrijwel overeen met de gebiedsindeling van de Atlas van het Nationaal Ziekenhuis Instituut, waarvan bij de planning van ziekenhuisvoorzieningen gebruik wordt gemaakt. De grenzen van de nieuwe regio's kunnen de grenzen van de huidige provinciën doorkruisen, zodat gedeelten van het aangewezen gebied tot verschillende provinciën behoren. In zodanig geval zullen gedeputeerde staten van de betrokken provinciën een gezamenlijk interprovinciaal plan voor het gehele aangewezen gebied dienen te ontwerpen. De tot stand gekomen plannen voor ziekenhuisvoorzieningen zullen moeten worden herzien, zodra daartoe aanleiding bestaat en in samenhang met andere plannen die inmiddels tot stand zijn gekomen. Het is niet mogelijk, een wettelijke termijn hiervoor vast te stellen die op alle situaties van toepassing kan zijn. Wel is een zekere stabiliteit nodig voor de betrokkenen die zich bij het uitwerken van hun voornemens met betrekking tot de bouw op een gereedgekomen plan instellen. Daarom zal een plan niet binnen twee jaar worden gewijzigd, behoudens in bijzondere omstandigheden. Daarbij valt in het bijzonder te denken aan een zodanige wijziging van de richtlijnen dat het plan niet meer hieraan voldoet. Een plan voor ziekenhuisvoorzieningen dient een voldoende basis te leveren voor de beoordeling van alle aanvragen om verklaringen, zowel voor nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming als voor verbouwing en vervanging van ziekenhuisvoorzieningen en wijzigingen in hun bestemming. Een eventueel uit dit plan blijkend teveel aan voorzieningen of functies dan wel een slechte spreiding hiervan kan tevens de basis vormen voor toepassing van de sluitingsmogelijkheid.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

Als element van flexibiliteit had de ondergetekende aanvankelijk ook gedacht aan het vaststellen van plannen die wel de behoefteplanning voor een bepaald gebied vaststellen, maar op onderdelen niet voldoende zijn uitgewerkt om op basis hiervan beslissingen te kunnen nemen over aanvragen om verklaringen. Het vaststellen van deze hoofdlijnen zou voor de betrokkenen een stimulans kunnen betekenen om binnen dit kader tot overeenstemming te komen over de verdere uitwerking. Een gedeelte van de aanvragen om verklaringen zou reeds afgehandeld kunnen worden binnen dit plan. Andere aanvragen zouden echter moeten worden aangehouden in afwachting van de verdere uitwerking van het plan, waarvoor een eenvoudige procedure was voorgesteld. De adviesinstanties hebben tegen deze opzet geen bezwaar gemaakt, maar wel gesteld dat ook de nadere uitwerking van een plan zou moeten geschieden op dezelfde wijze als de vaststelling van een plan. Bij nadere overweging is de ondergetekende tot de conclusie gekomen, dat de gedachte opzet toch het gevaar oplevert van onoverzichtelijkheid en van onzekerheid voor allen die bij een voorgenomen bouw betrokken zijn. Hij heeft daarom dit aanvankelijk voorstel niet in het wetsontwerp overgenomen.

§ 3. Verbeterde regeling voor bijzondere voorzieningen Een andere verruiming van middelen en mogelijkheden, waarvan de noodzaak in de praktijk is gebleken, doet zich voor bij de regeling die in artikel 18 is getroffen voor bijzondere voorzieningen; met name is gedacht aan bijzondere specialismen en kostbare apparatuur, waarbij een concentratie van de voorzieningen uit kostenoogpunt en met het oog op de kwaliteit nodig moet worden geacht. Deze bepaling heeft thans alleen betrekking op nieuwe gevallen waarin wordt overgegaan tot deze verrichtingen; het is echter van belang dat ook de uitbreiding van verrichtingen op plaatsen waar zij reeds geschieden alsmede de spreiding van de verrichtingen kan worden geregeld. Voorts kunnen regelingen op grond van dit artikel pas in werking treden nadat de behoefte op grond van uitgebrachte adviezen volledig is bepaald. In de tussentijd kunnen zich echter ontwikkelingen voordoen, die zowel uit het oogpunt van een goede spreiding van de voorzieningen als op grond van kostenoverwegingen onjuist moeten worden geacht. Deze ontwikkelingen kunnen door het bekend worden van een adviesaanvrage zelfs versneld worden. Daarom is het nodig, dat tegelijk met een adviesaanvrage over een algemene maatregel van bestuur een tijdelijke ministeriële regeling kan worden getroffen. Ook is dit artikel niet meer beperkt tot medische verrichtingen omdat ook toepassing op bij voorbeeld bijzondere vormen van verpleging wenselijk zou kunnen zijn. Ter aanvulling op deze voorstellen heeft het College voor ziekenhuisvoorzieningen er nog op gewezen, dat artikel 18 gericht is op een aantal bijzondere functies, maar ook de gehele planning voor ziekenhuisvoorzieningen zich steeds meer zal gaan richten op de verdeling van functies. Artikel 18 dient daarom zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de algemene regeling over de planning en de vergunningenverlening. Zo dient de behoeftebepaling, evenals bij de andere voorzieningen, te worden neergelegd in een ministerieel besluit, hetgeen ook aan de flexibiliteit ten goede komt; de in dit artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur ware te beperken tot de aanwijzing van voorzieningen waarvoor een bijzondere regeling nodig is. Ook dienen gedeputeerde staten te worden betrokken bij de concrete uitwerking van dit artikel, temeer daar deze uitwerking weer repercussies heeft voor de overige planning. Met deze zienswijze heeft de ondergetekende zich gaarne verenigd. Eveneens heeft hij zich kunnen vinden in het overbrengen van de besterrv mingswijzigingen uit artikel 18, waar zij in feite niet thuishoren, naar de algemene regeling.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

§ 4. Sluitingsmogelijkheid

Het plan dient blijkens de huidige tekst van artikel 3, eerste lid, aan te geven de omvang van de behoefte aan ziekenhuizen en de wijze waarop in die behoefte kan worden voorzien. Dit zou dus ook kunnen inhouden dat de behoefte geringer is dan de bestaande situatie. Hiervoor is echter in de wet geen regeling getroffen. Veeleer is ervan uitgegaan dat de bestaande situatie aanvaardbaar is en eventueel een beperkte uitbreiding toelaat. Inmiddels blijkt steeds duidelijker dat beide veronderstellingen onjuist zijn. Niet alleen is de reële behoefte in verschillende sectoren geringer dan de bestaande capaciteit, doch ook toont de bestaande situatie in vele gevallen geen doelmatige spreiding en geen goede verdeling van functies, en vormt zij een belemmering voor een optimale taakvervulling. De wettelijke mogelijkheden te dezer zake dienen dan ook te worden verruimd, ten einde geleidelijk een betere structuur te kunnen realiseren. Als uitgangspunt is in het nieuwe artikel 4 bepaald, dat het plan niet alleen de behoefte aan ziekenhuisvoorzieningen en zo mogelijk ook aan de verrichtingen hierin vaststelt, maar tevens aangeeft welke aanvullingen of verande-i ingen in het bestaande bestel nodig zijn om op een doelmatige wijze in die behoefte te voorzien. Voor het bereiken van een doelmatige structuur van de gezondheidszorg kan het nodig zijn dat ziekenhuisvoorzieningen of afdelingen hiervan worden gesloten. De mogelijkheid om hiertoe te verplichten, is opgenomen in de nieuwe § 5, artikel 18a. De beslissing tot sluiting kan een uitvloeisel zijn van de planprocedure. Deze is hiertoe beter geschikt gemaakt doordat, zoals in § 2 is vermeld, op basis van uniforme richtlijnen een gedifferentieerd stelsel van plannen tot stand kan worden gebracht. Deze sluitingsgrond is, zoals het Centraal Or-gaan Ziekenhuistarieven opmerkt, van fundamenteel belang. Daarnaast kan het nodig zijn, tot sluiting over te gaan in gevallen waarin niet zozeer de in een plan te regelen omvang en spreiding in het geding zijn als wel de normen die ter wille van een verantwoorde en doelmatige medische dienstverrichting moeten worden gesteld. Aangezien deze normen worden vastgesteld en gehanteerd terzake van de erkenningen in het kader van de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, wordt het niet verlenen of het intrekken van een zodanige erkenning ook aangemerkt als een grond voor de sluiting van de betrokken inrichting. Zolang de kwaliteit en de kwantiteit in verschillende wetten zijn geregeld, is een zodanige coördinatie van de wetgeving nodig, teneinde de uiteindelijke beslissingen met elkaar in verband te brengen. Tot deze ingrijpende maatregel zal niet mogen worden overgegaan zonder dat het College voor ziekenhuisvoorzieningen en gedeputeerde staten van de betrokken provincie alsmede bestuur en medewerkers van de betrokken ziekenhuisvoorziening in de gelegenheid zijn gesteld om hun opmerkingen over het voornemen tot sluiting kenbaar te maken; hierbij dienen de medische staf en de ondernemingsraad te worden ingeschakeld. Tegen deze beslissing wordt bij onderdeel N beroep mogelijk gemaakt. Ten slotte dient er voldoende tijdsruimte te worden gegeven om aan de beslissing, nadat zij onherroepelijk is geworden, gevolg te geven.

§ 5. Intrekking verleende toestemmingen In de onderdelen G en J wordt bepaald, dat een verklaring en een vergunning kunnen worden ingetrokken, indien een plan voor ziekenhuisvoorzieningen onherroepelijk zodanig is gewijzigd, dat de beoogde bouw hierin niet meer past. Hieromtrent worden tevoren het college, gedeputeerde staten en belanghebbenden gehoord. Het is voorts wenselijk gebleken dat de toezeggingen die zijn gedaan op grond van de Beschikking ziekenhuiscommissie worden hertoetst, om te Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

zien of zij niet verouderd zijn en nog wel passen bij de huidige inzichten en mogelijkheden. Bovendien is het thans de hoogste tijd om deze beschikking in te trekken, en ook niet meer naast het College voor ziekenhuisvoorzieningen een afzonderlijke commissie met dezelfde samenstelling te laten bestaan. Daarom wordt in artikel II voorgesteld, deze beschikking in te trekken. Aan de betrokkenen wordt het recht verleend, gedurende een termijn van drie maanden het verzoek in te dienen om een gedane toezegging aan te merken als een bepaalde fase in de procedure van vergunningenverlening op grond van de wet zelf. In aansluiting aan de huidige regeling van artikel 29, tweede lid, is hierbij als peildatum genomen het tijdstip waarop dat artikel in werking is getreden; vóór die datum gedane toezeggingen vervallen zonder meer. Het is de bedoeling om aan deze overgangsregeling ruime bekendheid te geven. Zodoende kunnen belanghebbenden, in het bijzonder als zij reeds met de bouw zijn aangevangen, tijdig een verzoek indienen tot omzetting van de gedane toezegging. Dit kan eventueel reeds geschieden bij het inwerkingtreden van deze bepaling. Zolang hierop niet in andere zin is beslist, worden zij geacht over een vergunning dan wel een verklaring te beschikken. Naar schatting zouden bijna 100 besluiten houdende toezegging tot medewerking in beginsel en ruim 70 houdende instemming met een bouwplan voor een herijking in aanmerking komen, als volgt onderverdeeld:

Medewerking Instemming in beginsel

bouwplan Algemene ziekenhuizen 36 Psychiatrische ziekenhuizen

13 Verpleeginrichtingen

25 Zwakzinnigeninrichtingen

15 Overige

97 Tegen de op basis van artikel II te nemen beslissingen is beroep mogelijk gemaakt.

§ 6. Financiering sanering ziekenhuisvoorzieningen In sommige gevallen blijken ziekenhuisbesturen zelf overtuigd van de wenselijkheid om hun ziekenhuisvoorziening te sluiten, maar worden zij hiervan afgehouden door de financiële tekorten welke bij de opheffing kunnen ontstaan. Het is daarom voor de bevordering van doelmatige ziekenhuisvoorzieningen van belang, dat de mogelijkheid wordt geschapen om hierin te voorzien. Hiertoe strekt § 6, en artikel 18b. De voorziening in de financiële gevolgen van sanering van ziekenhuisvoorzieningen dient zowel te kunnen geschieden ingeval tot sluiting op grond van artikel 18a is overgegaan als indien de opheffing eigener beweging geschiedt; aan dit laatste is de restrictie verbonden dat de Minister met de opheffing instemt. Het is niet de bedoeling dat aanvullend wordt opgetreden indien op andere wijze in de kosten van een sanering kan worden voorzien, zoals door aanpassing van de tarieven. Voorts kunnen uitkeringen worden gedaan, als de uitvoering van bepaal-de verrichtingen of het gebruik van apparatuur moet worden beëindigd op grond van artikel 18. Ook kan hulp worden verleend indien tot intrekking van een verklaring of vergunning moet worden overgegaan of bij het vervallen van gedane toezeggingen, als bedoeld in § 5. Wat voor de toepassing van de regeling onder saneringskosten moet worden verstaan, zal worden aangegeven in regelen, vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur. In deze regelen zal met vele factoren rekening moeten worden gehouden, zoals de mate waarin de bezittingen van de be-Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

trokken inrichting zijn gefinancierd uit de middelen van de sociale verzekering, en de eventueel later optredende schadeverminderende factoren. Voorkomen moet worden dat rechten zouden moeten worden gehonoreerd die in wezen niet gerechtvaardigd kunnen worden geacht. Anderzijds zal er voldoende ruimte moeten zijn voor vergoeding van redelijke afvloeiingsregelingen die ten laste van de inrichting komen. Voorts hebben de regelen betrekking op de voorwaarden waaraan een in-richting moet voldoen om voor een uitkering in aanmerking te komen, alsmede op het toezicht op de sanering. Daarbij zullen onder meer het saneringsplan en de positie en de rechten van een aan te stellen bewindvoerder worden aangegeven. Over de inhoud van de vast te stellen regelen vindt reeds veel overleg plaats in de kringen van de betrokkenen. De ondergetekende is voornemens, hieromtrent op korte termijn adviesaanvragen te doen uitgaan. De concrete toepassing hiervan geschiedt door een in te stellen Commissie sanering ziekenhuisvoorzieningen. Tegen de beslissingen van deze commissie wordt in onderdeel N beroep mogelijk gemaakt, terwijl zij bovendien door de Kroon kunnen worden geschorst of vernietigd. De leden van de commissie zouden naar het oordeel van de ondergetekende bij voorkeur dienen te worden benoemd uit het midden van het bestuur van het Centraal Orgaan Ziekenhuistarieven. Hij meent evenwel dat de wet dit niet uitdrukkelijk moet voorschrijven, en dat ook aanvullende mogelijkheden moeten worden opengelaten. Gezien de gunstige werking die van deze voorziening mag worden verwacht, met name voor de lasten van de sociale verzekering, wordt voor deze commissie dezelfde financiering voorgesteld als die welke geldt voor het College voor ziekenhuisvoorzieningen, namelijk uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. Alvorens de commissie besluit tot het doen van uitkeringen, zal zij hieromtrent de Ziekenfondsraad horen, mede gezien mogelijk in het geding zijnde verzekeringsaspecten. De uitkeringen zullen om doelmatigheidsredenen rechtstreeks uit genoemd fonds worden gedaan door de Ziekenfondsraad die dat fonds beheert.

§ 7. Aanpassing procedure

De planprocedure is in het wetsontwerp gewijzigd door het verbeteren van de mogelijkheid tot het inbrengen en behandelen van bezwaren, en in verband daarmede het vereenvoudigen van de beroepsprocedure. Voorts wordt voorgesteld, de vergunningenprocedure te wijzigen met betrekking tot fasen en termijnen. Ten slotte wordt een aangepaste procedure voorgesteld voor de situatie waarin voor bepaalde categorieën van voorzieningen of gedeelten van het land nog geen plan voor ziekenhuisvoorzieningen is vastgesteld.

  • Bezwaren bij planprocedure

Een door gedeputeerde staten ontworpen plan ligt volgens de artikelen 3 en 4 gedurende een maand ter inzage, hetgeen algemeen bekend wordt gemaakt. Binnen deze termijn kunnen belanghebbenden bezwaren indienen bij de Minister. Deze geeft aan gedeputeerde staten gelegenheid om opmerkingen over die bezwaren te maken. Vervolgens legt de Minister het plan met de bezwaren en de opmerkingen hierover voor aan het college dat advies uitbrengt en stelt hij het plan vast. Bij deze procedure is er geen directe inspraak en geen direct contact tussen de opstellers van het plan en belanghebbenden. Het Interprovinciaal Overleg voor Volksgezondheid heeft er dan ook op gewezen, dat hierdoor bij een zo belangrijk onderwerp als de planning het recht op inspraak aan belanghebbenden wordt onthouden.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

In de nieuwe opzet van artikel 4 kunnen bezwaren schriftelijk worden ingebracht bij gedeputeerde staten, die ook een hoorzitting houden; de gelegenheid om bezwaren in te brengen wordt verlengd tot zes weken, zodat hiervoor nog enige gelegenheid overblijft na het verstrijken van de inzagetermijn van dertig dagen. Overigens kunnen de provinciën bij het ontwerpen van een plan hun eigen inspraakprocedures regelen. Zeer wel mogelijk is dat gedeputeerde staten preadviezen vragen van een Stichting voor samenwerkende ziekenhuizen, een regionale commissie en dergelijke. Na afloop van de inspraakprocedure zenden gedeputeerde staten het plan met de ingediende bezwaren en het verslag van de hoorzitting aan het college dat advies uitbrengt en de Minister die het plan vaststelt.

  • Vereenvoudiging

beroepsprocedure

Met het College voor ziekenhuisvoorzieningen is de ondergetekende van mening dat door deze uitgebreide bezwarenprocedure de rechtsbescherming van de betrokkenen in hoge mate gegarandeerd is, zodat de mogelijkheid kan vervallen om tegen het door de Minister vastgestelde plan een vol beroep in te stellen. Hiertoe is te meer aanleiding omdat een plan voor ziekenhuisvoorzieningen betrekking heeft op de soorten en aantallen van voorzieningen en de spreiding hiervan, derhalve niet zozeer op individuele ziekenhuisvoorzieningen. Tegen de beslissingen over aanvragen om verklaringen en vergunningen, die wel betrekking hebben op individuele voorzieningen, blijft uiteraard beroep mogelijk. Op deze wijze kan de totstandkoming en wijziging van plannen zonder ingewikkelde schakels geschieden, hetgeen in het belang is van een dynamische planning. Wel acht de ondergetekende een beroepsmogelijkheid tegen het door de Minister vastgestelde plan nodig, voor zover dat afwijkt van het ontwerp van de provincie.

  • Fasen bij

vergunningenprocedure

De huidige vergunningenprocedure kent een tweedeling. De verklaring dient ter toetsing of een voorgenomen bouw past in een plan voor ziekenhuisvoorzieningen; hierbij wordt de aanvrage getoetst aan het behoeftecriterium, zodat een verleende verklaring aan de aanvrager zekerheid geeft over de toegestane omvang en functies van de bouw, de mogelijkheid van een bestemmingswijziging en dergelijke. Daarna wordt bij de aanvrage om een vergunning het uitgewerkte schetsontwerp getoetst. Door deze fasering wordt voorkomen dat onnodig een schetsontwerp behoeft te worden uitgewerkt. In de praktijk is gebleken dat bij bouwprojekten van belangrijke omvang nog twee extra fasen nodig zijn. Het is in zulke gevallen wenselijk dat na het verlenen van de verklaring eerst een op de functies gericht programma van eisen wordt ingediend. Hierdoor kunnen nog wijzigingen worden aangebracht op een moment dat nog niet te veel gedetailleerd werk is verricht en de kosten nog relatief laag zijn. Bovendien is het bij grote projekten niet wenselijk, de vergunning te verlenen op basis van een schetsontwerp. In zodanige gevallen dient ook te worden gecontroleerd of de bestedingsgerede stukken niet afwijken van de opzet en indeling overeenkomstig het goedgekeurde ontwerp. De nieuwe opzet van artikel 7 geeft de mogelijkheid, om de vergunningverlening te splitsen in ten hoogste vier fasen, naar gelang van de aard van de voorgenomen bouw. Daartoe zullen de bedoelde stukken, waar nodig, moeten worden ingediend en goedgekeurd. Deze goedkeuring zal eventueel ook een gedeeltelijke of geclausuleerde goedkeuring kunnen inhouden. Alvorens de Minister hieromtrent beslist, brengt het college advies uit. Het zal daarbij nuttig zijn, indien het college over een programma van eisen in verband met de functieindeling contact houdt met het betrokken provinciaal bestuur. Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

  • Termijnen bij

vergunningenprocedure

Voorgesteld wordt, de termijnen voor advisering over en beslissing op aanvragen niet meer in de wet zelf op te nemen maar door de Minister te laten bepalen. Hierdoor kan beter aan de in de praktijk gebleken behoefte worden tegemoetgekomen. Dit is geregeld in artikel 8, tweede lid.

  • Aangepaste procedure voor overgangssituatie

Voor zover voor een bepaalde categorie van voorzieningen of een gedeelte van het land nog geen plan voor ziekenhuisvoorzieningen is vastgesteld, daat blijkens het nieuwe artikel 29 toch de normale procedure gelden, zij het met de nodige aanpassingen. In die periode zal de aanvrage om een verklaring nog niet kunnen worden getoetst aan een plan en zal dus moeten worden bezien of aan de beoogde bouw behoefte bestaat. Hiervoor kunnen afzonderlijke richtlijnen worden vastgesteld. Het spreekt van zelf, dat in deze periode zowel het college als gedeputeer-de staten advies zullen moeten uitbrengen over aanvragen om verklaringen, ten einde gezamenlijk tot een afgerond oordeel te kunnen komen.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING A Het begrip «ziekenhuisvoorziening», waarop de wet is gericht, is in de huidige wetstekst niet als zodanig omschreven. In plaats daarvan is in artikel 1 een definitie opgenomen van het begrip «ziekenhuis» en wordt tevens aangegeven wat hieronder niet wordt verstaan, wat hieronder mede wordt verstaan en wat bovendien nog als zodanig kan worden aangemerkt. Dit zou noodzaken tot ingewikkelde omschrijvingen. Ter vereenvoudiging wordt voorgesteld, in het eerste lid van artikel 1 uitte gaan van het ruimere begrip «ziekenhuisvoorziening», en de nadere omschrijving over te laten aan een algemene maatregel van bestuur. In het tot vierde lid vernummerde vijfde lid wordt voorgesteld om de bestemmingswijziging onder de normale regeling van de bouw op te nemen, en niet meer onder de andere voorzieningen van artikel 18. Hierop werd reeds ingegaan in §3 van het algemeen gedeelte.

B Deze redactionele wijzigingen van artikel 2 vloeien voort uit het onder A toegelichte opnemen van het begrip «ziekenhuisvoorziening» in het eerste lid vanartikel 1.

C De wijziging van de planprocedure is uitvoerig toegelicht in de paragrafen 1 en 2, alsmede, voor wat betreft bezwaar en beroep, in § 7 van het algemeen gedeelte.

D De wijziging van artikel 6, eerste lid, hangt samen met de onder A toegelichte verandering in terminologie. Terwille van de flexibiliteit is in het tweede lid van artikel 6 voorgesteld, de uitzonderingsbepaling met betrekking tot kleine verbouwingen niet vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur, maar in een ministerieel besluit.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

De wijziging van het derde lid vloeit voort uit de gewijzigde planprocedure. Voor de toelichting op artikel 7 moge worden verwezen naar § 7 , onder c, van het algemeen gedeelte. De wijziging van artikel 8, eerste lid, sluit hierop aan. Het nieuwe tweede lid, betreffende de termijnen voor advies en beslissing, is besproken in § 7, onder d, van het algemeen gedeelte. In artikel 9 is in de inhoud opgenomen van het huidige artikel 7, tweede en derde lid, met de nodige wijziging van terminologie, terwijl ook hier de algemene maatregel van bestuur is vervangen door een ministerieel besluit. Het nieuwe derde lid van artikel 9 sluit aan bij de wijziging van artikel 7.

Artikel 10 bevat eveneens de reeds aangeduide wijziging van terminologie. Het eerste lid is voorts aangevuld in dier voege, dat over een aanvrage om een verklaring behalve gedeputeerde staten ook het college kan worden gehoord indien daartoe gegronde redenen bestaan. Het zevende lid van artikel 10 sluit aan bij de wijziging van artikel 7.

E en F

De wijzigingen van de artikelen 11 en 12 volgen uit ver nummeringen en wijzigingen van terminologie. Het derde lid van artikel 12 is weggelaten in verband met het in § 7, onder d van het Algemeen gedeelte toegelichte nieuwe tweede lid van artikel 8.

G De aanvullingen van artikel 13, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, sluiten aan bij het nieuwe artikel 7. De bepalingen van de termijnen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, kan het meest doelmatig geschieden door de Minister. Het derde lid van artikel 13 biedt de mogelijkheid tot intrekking van een verleende toestemming, als bedoeld in § 5 van het Algemeen gedeelte. Het tweede en derde lid van artikel 14 zijn ontleend aan het huidige artikel 15, eerste lid.

H Naast redactionele aanpassingen bevat dit artikel de toevoeging, dat beperkingen en voorschriften kunnen worden gewijzigd en ingetrokken en nieuwe beperkingen en voorschriften kunnen worden gesteld.

I De toevoeging van het vijfde lid heeft betrekking op de stukken die ingevolge artikel 7 ter goedkeuring moeten worden ingediend.

J De toevoeging van het tweede lid is toegelicht in § 5 van het algemeen gedeelte, intrekking verleende toestemmingen.

K Op dit onderdeel heeft betrekking § 3 van het algemeen gedeelte, handelend over de verbeterde regeling voor bijzondere voorzieningen. Het begrip «apparatuur» in het eerste lid van artikel 18 dient, zoals de Ziekenfondsraad opmerkt, in ruime zin te worden opgevat, en kan zich mede uitstrekken tot niet-medische apparatuur, bijvoorbeeld automatiseringsapparatuur voor de verwerking van patiëntengegevens.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 14

In het zesde lid van artikel 18 wordt de keus gelaten, al naargelang van de omstandigheden advies in te winnen van de Centrale Raad voor de Volksgezondheid, de Gezondheidsraad of beide instanties.

L De sluitingsmogelijkheid voor ziekenhuisvoorzieningen en de voorziening in financiële gevolgen van sanering van ziekenhuisvoorzieningen zijn besproken in § 4 en § 6 van het algemeen gedeelte.

M Dit onderdeel behelst alleen een vernummering.

N De regeling van het beroep is enerzijds aangevuld met het oog op de nieuwe beslissingen die kunnen worden genomen. Anderzijds is, in aansluiting aan de motie, welke op voorstel van de bijzondere commissie van de Twee-de Kamer bij de behandeling van het wetsontwerp-Arob is aangenomen, nog eens getoetst, bij welke beslissingen een vol Kroonberoep dan wel een Arobberoep wenselijk is. Daarbij heeft als uitgangspunt gegolden dat de beleidstoetsing bij de Wet-Arob marginaal is. Zowel voor de belanghebbenden als voor de advisering door de Raad van State is een vol beroep wenselijk, indien beleidsaspecten naar voren moeten kunnen komen. Op grond van deze overweging is thans tegen een beslissing over een vergunning op grond van artikel 6 geen Kroonberoep meer opgenomen, omdat, zoals in § 7, onder c, van het algemeen gedeelte is uiteengezet, de vergunningenprocedure in meer fasen zal verlopen en reeds tegen iedere beslissing gedurende de loop van deze procedure vol beroep op de Kroon openstaat. Een zelfde beroep tegen de eindbeslissing zou daarom weinig zin hebben. Om soortgelijke redenen is wel een vol beroep geopend tegen een beslissing tot intrekking van een verklaring, maar niet tegen de hierop aansluitende intrekking van de vergunning.

O Met het oog de verschillende aspecten van de naleving, zoals bij voorbeeld de begeleiding van de bouwkosten, is dit artikel zo aangevuld dat met het toezicht op de naleving van de wet, behalve ambtenaren van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid, ook deskundigen ter zake van ziekenhuisvoorzieningen kunnen worden belast. Hierbij is niet gedacht aan opsporingsactiviteiten, maar op toezicht en advies door werkers in het veld of de bouwactiviteiten overeenstemmen met de verleende vergunning.

P De verplichting tot het verstrekken van documentatiegegevens die voor een goede uitvoering van deze wet van belang zijn, dient niet te worden beperkt, zoals thans, maar geldt volgens het wetsontwerp voor ieder.

Q Dit onderdeel behelst alleen een redactionele aanpassing.

R In dit onderdeel wordt het handelen in strijd met een ministeriële beschikking tot sluiting van een ziekenhuisvoorziening strafbaar gesteld.

Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

s De in het nieuwe artikel 29 opgenomen procedure tijdens de overgangssituatie, waarbij nog niet overal plannen voor ziekenhuisvoorzieningen gereed zijn gekomen, is toegelicht in § 7, onder e, van het algemeen gedeelte.

II Het vervallen van de Beschikking ziekenhuiscommissie en de op grond daarvan gedane toezeggingen, alsmede de daarbij behorende overgangsregeling zijn toegelicht in § 5 van het algemeen gedeelte, handelend over in-trekking van verleende toestemmingen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, J.P.M. Hendriks Tweede Kamer, zitting 1975-1976,13796, nrs. 1-4

2b

1 ê